Vijftig jaar DoCoLab
De aanleiding voor dit stukje is het congres dat vanaf vandaag tot woensdag wordt georganiseerd voor de vijftigste verjaardag van het DoCoLab Gent. Ik mag daarbij zijn. Meer zelfs, ik mag een woordje spreken op de academische zitting. Titel: The press as Mitspieler. Een hele eer? Ja, maar voor de volledigheid: ik ben een late invaller voor sprekers die niet konden komen. Niet getreurd, ik zal als een naar relevantie hunkerende tafelspringer mijn tijd goed gebruiken.
Ik ken het DoCoLab, nog voor het zo heette en zelfs voor het een erkend lab was. Ik ken het van in 1972 toen ik in de Gentse Wispelbergstraat in de voormalige meisjesschool naar de nieuw opgerichte humaniora trok. De buurt van het Casinoplein, onze hang- out voor en na school, werd gedomineerd door een donker gebouw. Zo zou een Noord-Koreaanse martelgevangenis er kunnen uitzien.
Af en toe meenden we achter de muren gekrijs, geschreeuw, gejank en gehinnik te horen. Dat kon kloppen, want in de faculteit voor diergeneeskunde werden dieren behandeld. Heel af en toe moesten wij het Casinoplein ontruimen omdat een cameraploeg zich wilde opstellen bij de bankjes waar wij relaties smeedden voor het leven, of toch voor die ene week.
Vervolgens haalde de tv een grote, kalende man uit het Noord-Koreaans prison. Hij droeg een witte kiel en keek nors. Het net verschenen Het boek der kampen van Ludo Van Eck hadden we uitgebreid bestudeerd in de klas en wij vroegen ons af of die man in de witte kiel niet de onvindbare Dr. Mengele kon zijn.
Neen, ik leerde hem later kennen als de farmacoloog professor Michiel Debackere. Dat was in 1977 toen ik als beginnend krantenmedewerker mee mocht naar datzelfde Casinoplein, alwaar Mengele/Debackere uitleg kwam geven over die 24 Vlaamse renners die bij een en dezelfde wedstrijd op pemoline (merknaam Stimul) waren betrapt.
De grote Eddy Merckx, op de terugweg, was daar ook bij. Later zou Debackere mij toevertrouwen dat de chemicus-broer van Eddy zijn universitaire thesis over pemoline had geschreven. “Ge laht doa mee, mijnheer Vandeweeeehe, maar dat is eihentlik niet om te lahhen.” Mengele was van de Westhoek.
Is toen mijn interesse in doping ontstaan? Ik zou het niet weten, maar nadien kwam dat fenomeen altijd weer op mijn journalistiek pad en werd het een beetje een USP (uniek verkoopargument). Ik kreeg in 1986 toegang tot de grote dopingjager Manfred Donike en na een minitest met drie vragen mocht ik hem interviewen.
Donike werd een kennis. Hij vertrouwde mij en hij gebruikte mij, en omgekeerd. Ik voor informatie. Hij om aan zijn vrouw te melden dat hij met mij ging eten terwijl dat met zijn medewerkster-vriendin was. Ik kreeg in ruil het dossier over discuswerper Erik de Bruin, in wiens plasje tot drie illegale stoffen waren gevonden, en stond meteen op de journalistieke kaart in mijn professioneel adoptieland Nederland.
Donike had een kop waar hij koffie uit dronk. Daar stond op: I never make mistakes. Daaronder, iets kleiner geschreven: once I thought I did, but I was wrong. Ik heb die uitspraak ooit op een T-shirt laten drukken, maar op straffe van scheiding ben ik er nooit verder mee geraakt dan mijn oprit.
Nog jaren later vroeg de internationale wielerunie UCI mij om een brochure te maken over haar strijd tegen doping. Dat was in volle epo-periode. Ik kreeg inzage in haar bevindingen en zag hoe groot het probleem was. Ik zag ook hoe zwaar de sport was voor het hart en kreeg te horen (maar mocht het niet schrijven) dat epo, aldus een cardioloog destijds, wellicht hartbeschermend werkte en dus zeker niet verantwoordelijk was voor de hartdoden van de jaren tachtig. Doping was/is niet altijd een kwestie van zwart of wit, maar ook van veel grijs.
Ik zocht de hoofdrolspelers op. Francesco Conconi in Ferrara, geïnterviewd. Een hypocriete bedrieger die naar een opsporingsmethode voor epo zocht maar tegelijk de hele Italiaanse top van het spul voorzag. Dottore Michele Ferrari, thuis geïnterviewd. Een doodeerlijke, getormenteerde man, althans tegen mij.
Nog later hebben we in deze krant de sms’jes van Johan Museeuw geopenbaard. De zaak-Rutger Beke is hier in primeur verschenen, net als de positieve plas van Thomas Van der Plaetsen. Telkens met de nodige omzichtigheid, met respect en context, maar zelden zo begrepen. Het zij zo.
Bovenal zullen mij de gesprekken bijblijven met dokter Eric Rijckaert, de Festina-arts. In de laatste jaren van zijn leven hielp ik hem met het schrijven van zijn boek. In ruil kreeg ik totale inzage in zijn dopingmethode, tot en met een print van wie, wanneer, wat in de Tour van 1998 moest gebruiken. “Ik heb fouten gemaakt. Probeer te begrijpen waarom,” zei hij, “en oordeel niet in zwart en wit.”