Interview Georges Leekens in De Morgen van zaterdag 23 november 2019

‘Geliefd zijn: daar deed ik het voor’

In T1, een nieuwe reeks op Play Sports, luchten voetbaltrainers hun hart. Doet uiteraard ook mee: de T1 aller T1’s, Georges Leekens (70). Van tovenaar tot sukkelaar, en soms omgekeerd. ‘Trainers zijn verslaafd aan erkenning.’

Hein Vanhaezebrouck, Philippe Clement, Yves Vanderhaeghe, Bob Peeters, Jacky Mathijssen, Ariël Jacobs en Glen De Boeck, ze zitten allemaal in de nieuwe reeks T1 op Play Sports. Globetrotter-trainer Georges Leekens, net voor de zomer teruggekeerd van zijn laatste avontuur bij een topclub in Iran, kon natuurlijk niet ontbreken.

Het record van de meeste trainersopdrachten voor een Belg had hij al langer en dat heeft hij de laatste jaren nog wat scherper gesteld. Sla zijn bio er maar eens op na, de langste die ooit in Zeno is verschenen. Verschillende keren heb ik – dorpsgenoot en quasi buur – hem raad gegeven. “Niet doen.” Later: “Hou ermee op, geniet van het leven.” Hij antwoordde: “Je hebt gelijk.” Een dag later tekende hij toch of stapte hij alweer een vliegtuig op omdat iemand hem had gezegd dat zonder hem het voetbal zou ophouden, dat er, kortom, geen leven was zonder T1 Leekens.

Die ene dag afgelopen zomer dat ik hem terugzag bij de bakker – gezond vermagerd, brede lach, de gsm eens niet in aanslag – was de eerste keer dat ik dacht: misschien is de cirkel eindelijk rond voor ‘de Georges’. Of zou hij dan toch, nog één keer, wie weet, als de juiste trein passeert…?

Georges Leekens: “De bladeren zijn aan het vallen, dus er komt af en toe wel iets mijn kant op. Is dit mijn fin de carrière? Dat hoop ik. Neen, sorry, dat bedoel ik nu juist niet. Wel, dat ik alleen nog iets ga doen als alles klopt. Mijn energie en mijn passie zijn niet weg. Maar ik ga niet meer werken in onmogelijke situaties.

“Mijn laatste club was in Iran. Niet in Teheran. In Tabriz, zoek maar op waar dat ligt. Azerbeidzjan, Turkije en Irak waren dichterbij dan Teheran. De ambassadrice was er op bezoek om een wedstrijd van mij bij te wonen, maar dat mocht ze niet. Een vrouw mag in Iran niet naar het voetbal.

“Veel passie voor voetbal, spelers die vol wilden gaan, maar ja, na drie maanden word je niet meer betaald, en hoor je van de spelers dat de Iraanse munt met 30 procent wordt gedevalueerd. Die Amerikaanse boycot, dat voelen ze daar. Vroeger zou ik nog wel zijn gebleven, maar nu had ik er geen zin meer in. Gelukkig is er nu de FIFA bij wie je kunt aankloppen om de rest van je contract te laten uitbetalen. Wat ik ook heb gedaan.

“Ik kom nog vaak op het voetbal. Laatst nog bij Gent tegen Saint-Etienne. De Red Flames tegen Litouwen heb ik gezien. Eric Gerets was er ook. Ik probeer wel weg te blijven bij clubs waar de trainer onder druk staat. Anders zie ik die foto’s al in de krant, met onderschrift: ‘Vanderhaeghe heeft een paar keer ongelukkig verloren en Leekens duikt op bij KV Kortrijk.’ Dat zou zonder bijbedoeling zijn, maar dat moet je vermijden.”

Hoe ging dat eraan toe in 1984, toen u voor het eerst trainer werd en bij middenmoter Cercle aan de slag ging?

“Vooroorlogs. Ik was aangesteld, had een contract getekend, maar moest nog eens voor de Raad van Eer komen, zoals dat daar heette, een man of tien die het te zeggen hadden vooral omdat ze de club sponsorden of geld toestaken. Men had mij ingeseind, dus ik wist wat ze zouden vragen. Eerste vraag: ‘Bent u katholiek?’ ‘Jazeker’, antwoordde ik. En dan nog wat vragen en het was goed: ik mocht beginnen.

“Ik haalde Ronny Desmedt van bij de jeugd om mijn assistent te worden. Wij deden alles met ons twee: trainingen, scouting én de jeugd coördineren. We hadden een keeperstrainer die één keer per week kwam, soms twee keer. Iedereen werkte nog, behalve ik en zes spelers, onder wie de buitenlanders zoals Wim Kooiman, Edi Krn#evi# en Kari Ukkonen. We trainden om twee uur en om half zes, voor wie er bij kon zijn.

“Waar ik dan later een beetje voor bekend ben geworden – het verbeteren van de randomstandigheden – dat heb ik daar voor het eerst toegepast. Ik vroeg van alles, ik zocht zelf naar een fitnesscentrum, ik wist vanuit mijn opleiding als kinesist dat het kon helpen. In die tijd namen de spelers nog hun vuile was gewoon mee naar huis. Ik ben toen wel begonnen met zorgen voor eten. Pistolets, belegd, of dat kon? Aha, daar ging de Raad van Eer voor zorgen. Uiteindelijk waren wij toen al een club zoals alle Belgische clubs vandaag: wij haalden spelers en verkochten die voor meer geld. Kooiman, Musonda en Krn#evi# zijn gekocht door Anderlecht, Kalusha ging naar PSV.”

De trainer als salesmanager, het is steeds erger geworden.

“Meerwaarde creëren op gehaalde spelers, dat was de taak van de trainer en nu nog. Cercle overleefde op die transfers, ongeveer alle clubs waar ik heb gewerkt. Bwalya Kalusha won later de Ballon d’Or de l’Afrique maar zat hier eerst zes maanden op de bank. Later is het Bosmanarrest gekomen en waren de spelers vrij bij einde contract, maar wisselden ze ook ineens veel sneller van club en werd het nog moeilijker om een goeie speler te houden. Tien seizoenen bij Club Brugge zoals bij mij het geval was, dat is niet meer van deze tijd.”

Waar heb je als trainer de beste randvoorwaarden gekend?

“Dan moet ik Hongarije antwoorden. Daar hebben ze het heel goed voor elkaar. In Telki, ten westen van Boedapest, hebben ze een heel mooi centrum gebouwd. Er lagen vier oefenvelden, op vraag van Bernd Storck (nu bij Cercle, HV) die er voor mij trainer was.
Ik heb er twee bij laten leggen, waaronder een kunstgrasveld, dat nu ook een overkapping heeft gekregen. Recent hebben ze hun nieuwe stadion ingehuldigd, het Ferenc Puskasstadion. Echt, een heel mooi stadion, iets om jaloers op te zijn. Je mag zeggen van (Hongaars premier) Viktor Orbán wat je wilt, maar het voetbal vaart goed met die man. De meeste clubs hebben modernere stadions dan in België, en er is een nationaal stadion.

“Maar eerlijk: onze topclubs hebben het ook goed voor elkaar. Club, Anderlecht, Genk, Gent, Standard: ze hebben de ideale voorwaarden gecreëerd om hun ploeg te trainen.”

Stel, je kunt een jonge, hitsige trainer raad geven, wat zeg je dan?

“Zorg voor een goeie staf, zorg voor wederzijds vertrouwen. Leer jezelf kennen, leer ook je groep kennen. Voor Philippe Clement is het snel gegaan. Ik vergelijk hem als trainer een beetje met Wouter Vrancken van KV Mechelen. Beiden heb ik als speler gehad. Het waren niet de meest begaafde voetballers, maar ze haalden alles uit hun carrière omdat ze wisten wat ze konden en niet konden. Dat worden meestal goede trainers.

“Ik vond de aanpak van Clement in de zaak-Diagne heel verstandig. Geen theater op het veld, binnenskamers oplossen: strenge boete – wellicht 5 procent want meer mag niet – en voor onbepaalde tijd geschorst. Waarom onbepaald? Omdat als je vijf blessures voorin hebt, je toch Diagne terug moet kunnen halen zonder gezichtsverlies.

“De belangrijkste raad die ik jonge trainers kan geven is deze: stap voor stap. Ik was laatst uitgenodigd door Emile Mpenza die bij Antwerp in de opleiding werkt. Dat deed mij veel plezier. Hij doet dat goed, Emile, slaat geen stappen over.”

Zoals: probeer niet van Cercle meteen naar Anderlecht te springen…?

(lacht) “Bijvoorbeeld. Dat was mijn hoogmoed. Het had kunnen lukken, maar het is mislukt. Vandaag zouden ze mij op handen dragen bij Anderlecht: we stonden vierde en speelden de kwartfinale van de UEFA-cup toen ik werd ontslagen en Raymond Goethals mij opvolgde. Constant Vanden Stock heeft mij toen bij zich geroepen en gezegd dat het jammer genoeg te vroeg was. Hij had mij
al gewaarschuwd dat ik niet zo aanwezig mocht zijn, meer moest kijken, luisteren en inspelen op wat er gebeurde, maar ik, jong trainersveulen, ik wilde alles meteen anders doen.”

Vincent Kompany, uw captain bij de Rode Duivels, heeft inmiddels ook leergeld betaald.

“Als hij mij had gebeld, dan had ik hem gezegd: niet doen, de kans dat het lukt, is miniem. Als je van geluk afhankelijk bent, doe het dan niet. Pas op, ik ben een grote fan van de mens en de voetballer Vincent Kompany, maar die dubbelfunctie was een vergissing.

“Kompany kwam van een andere wereld en van de beste ploeg ter wereld. Dat is Anderlecht niet, en dat weet Frank Vercauteren natuurlijk wel. Dus die heeft gedaan wat elke trainer zou doen: wat hebben we hier lopen en wat kunnen we daarmee op het veld? Afgezien daarvan hoop ik dat Vincent gezond wordt en 2020 haalt. We kunnen hem gebruiken.”

Kompany verbergt zich voor de pers. Dan wordt het extra lastig. In uw eerste periode ging u ook in tegen de media, later vond ik u dan weer erg meegaand.

“Jonge en oudere journalisten kregen evenveel tijd van mij. Dat viel niet in goede aarde. Je leert door scha en schande. Bij de nationale ploeg introduceerde ik de regel van drie open trainingen per week en drie persconferenties, de FIFA-norm. Tot dan was er elke dag een uur vraag-en-antwoord geweest met de pers en mochten ze bij alle trainingen. Internationaal was dat al lang niet meer en op de World Cup vorig jaar waren de eerste tien minuten van elke training open en dan sloften de spelers wat in het rond.”

Was Ernst Happel, uw coach bij Club, een voorbeeld voor u als trainer?

“Iedereen met wie ik heb gewerkt, is een beetje een voorbeeld. Je neemt altijd dingen mee. Ik heb Goethals gehad bij de nationale ploeg en Happel bij Club, van twee verschillende types gesproken. Goethals kon niet van je blijven als hij wat uitlegde, Happel was het liefst op zichzelf. Een kettingroker, een kaarter, zwijgzaam, maar een goeie voetballer, zelfs als trainer. Die trapte een bal waar hij hem wilde, fenomenaal.

“Onze vrouwen waren bevriend, wat niet belette dat Happel mij ook aanpakte. Ik mocht van hem bijvoorbeeld niet over de middellijn komen, maar die ene keer op Beringen kreeg ik de bal, ik rukte op, was al ver over de middellijn en werd nog steeds niet aangevallen, dus schoot ik maar: los in de winkelhaak. Dat was mijn revanche, dus liep ik naar de kant om te juichen, en eigenlijk ook een beetje om hem uit te lachen. Een week later zat ik op de bank. Voorts heb ik onder hem alle wedstrijden gespeeld.”

Een trainer moet een halve dictator zijn?

“Dat weet ik niet. Hij moet mensen beter maken, een soort humanresourcesmanager zijn. Hij mag vooral de spelers geen obsessies aanpraten, niet focussen op de negatieve dingen. Hij moet ook opvoeden. Zeggen wat kan en niet kan, maar ook dingen door de ogen zien als een speler buiten de lijntjes kleurt en toch presteert.

“In mijn geval wordt al snel verwezen naar het incident met Eden Hazard toen ik hem verving en hij een hamburger ging eten. Die hamburger kon mij niet schelen, wel zijn houding. Ik had hem vervangen omdat ik vond dat hij onze ploeg meer kon bijbrengen. Dat hij nu zo goed speelt omdat ik hem toen heb geschorst, wil ik ook niet gezegd hebben, maar hij moest toen wel op een andere manier omgaan met presteren. Later hebben we gezien dat hij wel zijn eigen wedstrijden analyseerde. Wij stuurden die beelden op en we konden zien wie ze had geopend. Hazard dus.

“Een trainer moet zelfvertrouwen uitstralen, ook al is het normaal dat hij twijfelt. Dat mag binnenskamers, maar naar de groep draait het om leiderschap. Belgische trainers stralen dat nog iets te weinig uit. Felice Mazzù bij Genk, dat is een verhaal van gebrek aan leiderschap. Hij zal het wel hebben geleerd, maar het was te laat. Een Nederlandse trainer komt ergens binnen en neemt doorgaans meteen de ruimte in. Die wil ook niets liever dan zich in het buitenland bewijzen. Dat was ook altijd een beetje mijn drijfveer: in onmogelijke landen onmogelijke dingen proberen.”

Op een zaterdagavond vroeg u mij of het een goed plan was om de nationale ploeg te verlaten en naar Club te gaan. Ik heb u dat afgeraden en u gaf mij gelijk….

“…en een dag later, zondag 13 mei 2012, ben ik toch naar Club gegaan. Ik weet het, dat was niet mijn sterkste beslissing. Ik had (manager) Vincent Mannaert toen hij ’s ochtends bij mij thuis arriveerde nochtans gezegd dat ik het niet zou doen, maar tijdens het ontbijt heeft Bart Verhaeghe op mij ingepraat. ‘Mijn werk met de Duivels was af, hij had mij nodig bij Club, we zouden binnen de drie jaar kampioen spelen, alles zou mogelijk zijn…’ Zeg mij ‘ik heb u nodig’ en ik ga met u mee. Zo ben ik. Is dat hunkeren naar erkenning? Ik denk het wel. Trainers zijn verslaafd aan erkenning.

“De mensen kennen mij niet, maar ik heb het nooit voor de G van geld gedaan, wel voor de G van geliefd. Ik had meteen spijt dat ik de nationale ploeg had laten schieten en Club was niet klaar voor wat ik wilde. Het is ook niet onmiddellijk goed gekomen, hè. Wanneer zijn ze kampioen geworden? In 2016, juist.”

Wat gebeurt dan in het hoofd, de maag en de darmen van een trainer die voelt dat het niet aanslaat?

“Ja, dat is afzien. Ik slaap zo al maar hooguit vijf uur op een nacht – wat mij in staat stelt veel sport te bekijken – maar toen sliep ik haast niet. De druk was vanaf het begin erg groot en ik ging daarmee slapen en stond ermee op. Iedereen zag dat ik verging van de stress en dat is mij eigenlijk nooit meer overkomen.

“Thuiskomen met die stress is ook geen lolletje. Je vrouw wil met je praten, maar jij slaat dicht en het enige wat je nog wil is naar tv kijken, om te vergeten, een beetje te ontspannen. Fout natuurlijk, want mijn vrouw is nog een groter stresskonijn dan ik, dus dat gaat op den duur op ons beiden wegen. Uiteindelijk komt het dan wel goed, omdat er ook een einde aan komt en het is zoals ze zeggen; waar je niet van dood gaat…

“Welnu, je wordt daar sterker van en dan kun je al eens andere dingen aan. Ik heb wel wat meegemaakt. Rare voorzitters, maar ook rare toestanden. In Tunis werd er door IS een aanslag gepleegd op het Nationaal Museum, en ben ik ’s avonds met mijn chauffeur een competitiewedstrijd gaan bekijken, alsof er niks was gebeurd. In mijn tweede periode in Tunesië werd een hotel overvallen door terroristen, met tientallen doden, een week nadat ik daar een lezing had gegeven voor trainers. In Algerije ben ik dan weer gevlucht voor een massale aardbeving. Dat zijn dingen die je snel weer vergeet.”

U zat vaak in het buitenland, zonder vrouw.

“Ja. Nu ja, ik wilde werken en dat waren de aanbiedingen. Kathleen wilde niet altijd mee omdat het er niet altijd erg geschikt was voor een vrouw, dus bleef ze thuis. Gelukkig heeft ze daar nooit spel van gemaakt. En ikzelf… je was ooit eens bij mij in Tunis en Monastir, je hebt gezien hoe je daar van ’s morgens tot ’s avonds bezig bent met vergaderen, trainen, eten, weer vergaderen.

“Werken in het buitenland heeft één groot nadeel: het is lastig om aan gezond eten te geraken. Je logeert vaak op hotel, eet elke dag op restaurant, drinkt al eens een glas. Wat dat betreft was Iran een goeie detox: zes maanden geen druppel alcohol, dat heeft mij goed gedaan.”

Hoe pakt Roberto Martínez het aan met de Rode Duivels?

“Als het slecht zou zijn, zou ik niet antwoorden, want ik geef geen kritiek op collega’s. Maar Martínez doet dat verstandig. Ik hoor hem zinnige dingen zeggen. Anderzijds heeft hij een groep die op het toppunt van zijn maturiteit zit. Ik weet wel dat ze de laatste twee echt belangrijke wedstrijden – tegen Frankrijk op het WK en Zwitserland voor de Nations League – hebben verloren, maar ik schat hen in op het niveau van Spanje. De Rode Duivels hebben de wil om te presteren en zijn niet te beroerd die ambitie uit te spreken, waardoor ze zichzelf onder druk zetten. Die druk kunnen ze aan. Ik geef België een grote kans op Euro 2020.”

 

20191123_De-Morgen_p-78_-Geliefd-zijn-daar-deed-ik-het-voor–all-mail

Column ‘Zo bezopen is het’ over voetbalvoordelen in De Morgen van zaterdag 23 november 2019

Zo bezopen is het

Deze week was het de beurt aan de wieler- en basketbalinstanties om hun nood te klagen over het onheil dat hun kant uitkomt als de politiek zou besluiten sportende grootverdieners te belasten en sociale lasten te doen betalen zoals u en ik.

De baas van de wielerbond zei aan het eind van zijn betoog wel: “Uiteraard moeten de hoogste lonen het meeste bijdragen.” Mooi zo, dan zijn we het daar al over eens. Dat is net de crux: omdat de hoogste salarissen níét het meeste bijdragen, ijveren de voetbalclubs voor het behoud van dat lucratieve systeem, waarbij de zwaarste lasten voor de zwakste schouders zijn en de lichtste lasten voor de sterkste.

Stel dat de hoogste lonen het meeste moeten bijdragen, wat is dan de definitie van ‘hoog’? 50.000 euro per jaar? 100.000 per jaar? Die sommen hanteert men in de ploegsporten waarbij niet op een bal wordt getrapt. Het voetbal wil hoog zo hoog mogelijk, bij 300.000 euro of zelfs 500.000 euro, las ik ergens.

Voetbal krijgt minimaal 150 miljoen euro voordelen per jaar, waarvan drie vijfde voor de top zes. Die zes ploegen recupereren hun belastingen of moeten geen sociale lasten betalen ten belope van gemiddeld 15 miljoen euro per jaar per club. De voordelen voor de andere zevenhonderd ploegen die een halve, één of enkele profs tewerkstellen, bedragen tussen 30.000 en 50.000 euro per jaar per club.

Het voetbal ijvert voor een overgangsmaatregel. Terecht. Je kunt niet decennialang een steeds grotere wortel toestoppen en die ineens wegnemen met de melding ‘zoek het nu maar uit’. Het voetbal weet ook dat er andere barema’s moeten komen voor hun RSZ, omdat dit systeem maatschappelijk onverantwoord is. De discussie – én de lobbying, want alle registers worden opengetrokken – zal gaan over welke barema’s, welke geplafonneerde bedragen en dergelijke meer.

Blijft voorlopig buiten schot: de recuperatie van de belastingen, die voor het Belgische profvoetbal 80 miljoen euro bedraagt. In theorie moet die worden aangewend voor de opleiding van jeugd, maar in de praktijk is daar geen controle op en dienen die sommen geld (tot 10 miljoen per grote club) vooral om jonge buitenlandse spelers onder 23 jaar klaar te stomen en door te verkopen.

De cijfers bewijzen dat. Zes op de tien profvoetballers in eerste klasse komen uit het buitenland. Ons voetbal is een kamelenmarkt, en de kamelenverkopers wordt niks in de weg gelegd. Wel integendeel, de overheid financiert mee een systeem waarbij tussenpersonen in 2018 37 miljoen euro aan commissie opstreken.

Hoe bezopen kan het zijn? De Belgische overheid subsidieert salarissen tot wel 2 miljoen euro, faciliteert een illegaal systeem van mensenhandel, en dat alles om de concurrentiepositie tegenover het buitenland te verbeteren van een business waarin het gemiddelde loon 211.000 euro per jaar (1A) bedraagt. Zó bezopen is het.

De domste reactie kwam uit het basketbal. Een woordvoerder wees op de korte carrières. Dat is het argument van vijftig jaar geleden: ze moeten binnen zijn als ze stoppen. Neen dus, iedereen kan/moet na zijn 35ste nog dertig jaar werken, zelfs wie een tijdlang goed oranje ballen door een net kon gooien.

Het wielrennen vreest dan weer dat het emplooi zou kunnen verdwijnen als sociale lasten en belastingen moeten worden betaald zoals in andere landen. Al van in de jaren zestig, toen de sociale lasten voor wielrenners op het minimum werden gezet, heeft België te veel wielerprofs. België – lees Vlaanderen – had dit jaar meer WorldTour-renners dan welk ander land ook in de wereld. Een sanering zou welkom zijn.

Een oud maar degelijk principe zegt dat de overheid moet ingrijpen waar de markt faalt. In de Belgische profsport is geen sprake van marktfalen. Subsidies zijn dus niet nodig. De luxe zal wat minder zijn, maar er zal heus nog wel worden gekoerst in België, en ook gevoetbald, gebasketbald of gevolleybald zonder die voordelen.

Het voetbal verwijt mij dat ik schijt waar ik eet. Jammer dan, maar ik ben in de eerste plaats burger, in de tweede plaats journalist en dan pas sportjournalist.

Op 22 maart 1997 heb ik mijn eerste verhaal over die problematiek geschreven (toen nog alleen over de sociale lasten en de groepsverzekering). Jongere collega’s hebben dit probleem opnieuw op de agenda gekregen, waarvoor hulde, maar evengoed merk ik dat de klassieke voetbaljournalist de andere kant opkijkt. In het verder uitstekende Extra Time heb ik daarover nog nooit een brede discussie gehoord.

Dit hoogst onrechtvaardige systeem moet op de schop, het is nu of nooit. Als het op de schop gaat, zal ik diezelfde avond een goeie fles opentrekken.

 

20191123_De-Morgen_p-19-mail

Column Banvloek in De Morgen van maandag 18 november 2019

Banvloek

Naar wat ik meen te moeten begrijpen, maar niet begrijp en eigenlijk ook niet wil begrijpen omdat er belangrijkere dingen in het leven zijn dan een lotingsprocedure, spelen de Rode Duivels volgend jaar zeker één en misschien wel twee wedstrijden in Sint-Petersburg. Voor wie het voetbal niet echt volgt: onder meer daar wordt een deel van de wedstrijden gespeeld van het Europees Kampioenschap dat u door de maag zal gesplitst worden als EURO 2020.

Er wordt gespeeld in twaalf steden van 12 juni tot 12 juli maar wel met 24 ploegen. Ze hadden dat ook tot twaalf kunnen beperken, dat was pas logisch geweest. Nu al zijn te veel onzinnige wedstrijden gespeeld door voetballers die te veel belangrijke duels moeten spelen en dan moeten ze straks aan het eind van een altijd loodzwaar seizoen weer tegen Janneke en Mieke alvorens voor de prijzen te spelen.

Zoals bekend wordt er niet in Brussel gevoetbald. Het toernooi is een beetje een eerbetoon aan Europa, dus ook de Europese Unie, maar de Europese hoofdstad is er niet in geslaagd een Euro-waardig stadion op te leveren.

Maar goed, Sint-Petersburg wordt het, Sint-Petersburg zal het zijn. White Nights noemen ze de week rond 21 juni daar, althans toen ik er voor het eerst belandde in 1994 voor de toenmalige Goodwill Games. Nike had het plein voor het Winterpaleis geclaimd door middel van een gigantische truck die over land was komen aanrijden en onderweg door de plaatselijke maffia werd beschermd. In de haven lag een mooi cruiseschip en daar kon je heerlijk Mexicaans eten. Alleen om 1u ’s nachts ging de zon heel even onder.

Wat herinner ik mij nog van die periode? Sobtsjak was toen burgemeester, Poetin zijn adjoint. We werden van het pershotel – Hotel Astoria waar Louise Bryant en John Reed zouden hebben gelogeerd toen ze betrokken raakten in de Oktober-revolutie (zie de film Reds) – naar het Marinsky-theater gebracht met een bus, geëscorteerd door gewapende politie. De terugweg liepen we, want de bus was gewoon het plein rond gereden en was gestopt voor een gebouw 200 meter verder, dat was het befaamde theater. Ach, de Goodwill Games, de voorlaatste editie was dat van het speelgoed van Ted Turner, ze worden een mooi hoofdstuk in mijn memoires.

Voor de Rode Duivels was Sint-Petersburg zowel de hel als al een paar keer de hemel, zoals vorig jaar om plaats drie tegen Engeland op de World Cup. Een halve week eerder waren ze in Sint-Petersburg onmondig gemaakt door de Fransen die zelf ook onmondig waren, maar meer geslepen. De 0-1 van toen en vooral de manier waarop de ene na de andere bepalende speler van de Belgen het liet afweten, dat moet de bondscoach nog steeds zorgen baren.

Dat wonderbaarlijke team – de gouden generatie die nu al meer dan een jaar eerste staat op de FIFA-ranking en daar nog wel een tijdje geparkeerd blijft – heeft in al die tijd nog één zo’n wedstrijd gespeeld waarin de uitslag allesbepalend was. Dat was 18 november 2018, in Luzern, tegen Zwitserland voor een plaats in de finale ronde van de Nations Cup. Weet u het nog? 0-2 voor en dan met 5-2 de boot ingaan?

Als de Rode Duivels één probleem hebben in de aanloop naar Euro 2020, dan wel dat ze te weinig wedstrijden van belang hebben gespeeld. Er wordt nu gepalaverd over het inpassen van oefenwedstrijden tegen sterke tegenstanders, maar ook daar schiet je niks mee op.

Hetzelfde geldt voor dat uitstekend rapport, die dertig op dertig die dinsdagavond tegen Cyprus ongetwijfeld zal leiden tot euforie. Dat wordt nu voorgesteld als een wereldprestatie, maar zo uitzonderlijk is dat niet. En het is nog minder een garantie op een goed eindtoernooi. Tsjechië haalde 30 op 30 voor Euro 2000 en ging er uit in een groep met Nederland en Frankrijk. Frankrijk verloor geen enkel punt voor Euro 2004 en werd in de achtste finale uitgeschakeld door Griekenland. Eind 2007 was er niemand met het maximum van de punten.

In 2011 eindigde Duitsland met 30 op 30 en schopte het tot de halve finale op het EK van 2012. Engeland verloor geen enkel punt in de aanloop naar het eindtoernooi van 2016 en Oostenrijk amper twee. Resultaat: Engeland ging er in de achtste finale tegen IJsland uit en Oostenrijk werd laatste in zijn groep.

Als de traditie zich doorzet dat teams die aan hun kwalificatie een eitje hadden er op hun eindtoernooi weinig van bakken, zijn de voortekenen niet echt gunstig. Erger nog: we moeten ons zorgen maken. De nummer 1 van de ranking die een toernooi wint, ook dat is een slecht voorteken: van de dertien EK’s en WK’s die sinds de start van de FIFA-ranking zijn georganiseerd, heeft alleen Spanje die banvloek kunnen doorbreken met winst op het WK van 2010 en EK van 2012.

 

20191118_De-Morgen_p-19-mail

‘Subsidies, voordelen en nadelen, zo werkt het’ in De Morgen van zaterdag 16 november 2019

Subsidies, voordelen, nadelen: zo werkt het

De cultuursector kijkt jaloers naar de (top)sport. Omgekeerd kijkt de sport ook jaloers naar de cultuursector. Het voetbal is bang en desinformeert. Om door de bomen het bos te zien, zetten we alles op een rijtje en stellen we de juiste vragen.

1 Waarom en hoe zitten sport en cultuur in elkaars vaarwater?

Sport en cultuur vinden dat ze te weinig geld krijgen vanuit de overheid, of beter, vanuit de overheden (zie verder), want dit is een complex land. Sport vindt dat cultuur overgesubsidieerd wordt, vaak zeer elitair is en zeker niet de brede lagen van de bevolking bereikt zoals breedtesport dat wel doet. Het argument dat een gezin in kansarmoede meer heeft aan een sportcheque voor een sportclub dan aan een gratis eenmalig theaterticket is valabel.

Het gekorte cultuurbudget werd deze week even vergeleken met het Vlaamse topsportbudget, dat met 2 miljoen euro stijgt tot 26 miljoen euro – twintig keer minder dan het cultuurbudget, maar dat stond er niet bij. Cultuur wijst ook naar het overgesubsidieerde voetbal, maar voetbal valt wat dat betreft onder de federale overheid en niet de Vlaamse. De Vlaamse sportsector zelf kijkt ook al jaren naar de onwaarschijnlijke voordelen die het voetbal geniet. En zo kijkt iedereen naar iedereen, behalve het voetbal: dat kijkt de andere kant op of speelt voor struisvogel.

2 Over welke bedragen gaat het?

Het cultuurbudget in Vlaanderen is deze eeuw met meer dan de helft gestegen tot 508 miljoen. Vorig jaar was dat 518 miljoen. Het totale sportbudget, inclusief topsport en infrastructuur, bedraagt voor 2020 in Vlaanderen 157,5 miljoen euro. Het voetbal krijgt daar maar een heel klein deel van, voor de werking van Voetbal Vlaanderen en de topsportscholen voetbal.

Het topsportbudget van 26 miljoen euro gaat hoofdzakelijk op aan topsportwerking van de sportbonden en naar salarissen van topsporters die de criteria voor steun hebben gehaald en die anders werkloosheidsuitkering zouden krijgen.

Het profvoetbal wordt ook gesubsidieerd, maar dan vanuit de federale overheid. Dat gebeurt niet met directe dotaties, maar met kortingen op sociale lasten (RSZ) en belastingen (bedrijfsvoorheffing of BV). Dat zijn aanzienlijke bedragen die de staat niet krijgt, omdat het voetbal ze niet moet betalen (RSZ) of recupereert (BV). De 24 profclubs krijgen dit jaar een korting van 70 miljoen euro op hun sociale lasten en nog eens 80 miljoen op hun bedrijfsvoorheffing. Samen 150 miljoen, of gemiddeld 6,25 miljoen euro per club.

3 Wat krijgt het voetbal precies?

Die 6,25 miljoen euro hiernaast is eigenlijk een foute voorstelling van zaken. Het gemiddelde salaris van een speler van de G6 – de grote zes clubs Anderlecht, Club Brugge, Standard, AA Gent, Racing Genk en Antwerp – bedraagt (u leest het goed) 323.000 euro per jaar. Dat van spelers van de K10 (de andere eersteklassers) is ‘maar’ 187.000 euro, en dat van spelers van de acht profclubs in 1B ‘maar’ 90.000 euro. Het voordeel voor de zes grote profclubs (samen goed voor bijna 300 spelerscontracten) is gemiddeld 15 miljoen euro, waarbij Club en Anderlecht boven dat bedrag uitstijgen, Standard de middenmoot bevolkt en Genk, Gent en Antwerp onder 15 miljoen blijven.

Die 15 miljoen euro – voor Club en Anderlecht een kwart van hun huidig budget zonder transfers en Europees voetbal – is geen bedrag dat de clubs krijgen, maar is een korting op wat ze normaal zouden moeten betalen als ze pakweg een supermarkt of een garage zouden zijn. Of in Frankrijk zouden voetballen.

In de hele discussie wordt de uitermate gunstige groepsverzekering voor profvoetballers vergeten. Een profspeler van de G6 – 323.000 euro gemiddeld – kan van dat brutobedrag ongeveer 130.000 euro op voorhand wegstorten in een groepsverzekering. De voetballer krijgt dat bedrag op zijn 35ste of bij einde carrière na betaling van maximaal 20 procent belastingen.

4 Wat wil de politiek?

De voorstellen van politici van verschillende partijen gaan van radicale afschaffing tot een zachte landing. Alle voorstellen houden rekening met de kleinere sporten, die het zwaar hebben om rond te komen. Daar is het voetbal niet bij. De huidige voordelen zijn ingrepen van de overheid in een voetbalmarkt die geen correctie behoeft, waardoor het Belgisch voetbal boven zijn stand leeft. Subsidies van 15 miljoen euro per jaar om spelers meer dan 1 miljoen te kunnen betalen, en de zwaarste salarissen die de minste lasten dragen: het is een compleet onhoudbare situatie.

Zoals econoom Stijn Baert gisteren in deze krant terecht stelde: “Er zal zonder die korting nog steeds gevoetbald worden, maar een aantal dure vogels zullen we niet meer kunnen betalen. En dan?” Het voetbal beseft dat en is daarom – onder meer gisteren in deze krant – begonnen met desinformatie en het voorzichtig lanceren van enkele tegenvoorstellen die erop zouden neerkomen dat het hooguit 30 miljoen van zijn 150 miljoen euro aan voordelen zou inleveren.

Politici zouden zich beter verdiepen in de lange geschiedenis van die sectorale voordelen voor de profsport. De korting op de RSZ is ontstaan in de jaren zestig als een correctie op een zogezegd marktfalen in het wielrennen. Dat was een vergissing: te veel profs werkten toen tegen te lage salarissen omdat er te veel profs waren. Later werd dat uitgebreid naar voetbal, en dertig jaar later – met dank aan Jean-Michel Saive – naar andere sporten.

De voordelige groepsverzekering kwam er na het Bellemans-schandaal in 1984. Ten gevolge van die omkoop- en zwartgeldaffaire vond de overheid er niks beter op dan het arme voetbal, dat slechts kon overleven met onoorbare praktijken (dat was toen de

voetbalmantra), een geschenk toe te stoppen. De initiatiefnemer was de toenmalige minister van Sociale Zaken Jean-Luc Dehaene (CD&V), ook notoir Club-supporter. Het verzekeringsbedrijf dat het eerste product op maat van het profvoetbal uitschreef, was Assubel, en dat werd even later shirtsponsor van Club Brugge.

Ruim twintig jaar later kwam de verlaging van de bedrijfsvoorheffing erdoor als een correctie op de verschillende belastingvoeten
voor buitenlanders en voor Belgen. In plaats van buitenlanders te belasten als Belgen en meer kansen te geven aan de Belgen, gebeurde het omgekeerde, met als resultaat een Belgische voetbalfabriek naar Chinees model. De finaliteit van het Belgisch voetbal werd de import van goedkope buitenlandse grondstoffen en de doorverkoop met meerwaarde. België heeft 57 procent gesubsidieerde buitenlanders rondlopen, Nederland 37 procent.

5 Wat wil de sport?

Een regeling waarbij de zwakste sporteconomieën worden ontzien en de sterkste de zwaarste lasten dragen. Uit cijfers in Het Nieuwblad bleek eerder deze maand dat de belastingkorting voor de 24 profclubs tussen 2008 gestegen was van 24,3 miljoen euro tot bijna 80 miljoen euro. De korting voor 700 andere sportclubs die sporters tewerkstellen steeg van 13 miljoen euro tot 16 miljoen euro.

Aan die korting zit een onderbelicht aspect. Behalve dat het geld moest worden besteed aan de opleiding van jeugd (erg breed genomen spelers tot 23 jaar), wat nooit afdoende is gecontroleerd, werd in het destijds gesloten akkoord ook bepaald dat de federale minister van Financiën jaarlijks aan zijn collega’s uit deelregeringen moest rapporteren wie de voordelen had genoten en hoe die waren besteed.

Dat is nooit gebeurd. De eerste excellentie op Financiën was Didier Reynders (MR), en die zette de toon door de verplichting aan zijn laars te lappen.

Misschien een werkpuntje voor de nieuwe minister van Sport Ben Weyts (N-VA).

De Vlaamse sport zou het liefst de kortingen herverdeeld zien worden naar de volledige topsport. En aangezien sport (dus ook voetbal) echt wel regionale materie is – al een paar keer bevestigd door de Raad van State – ligt daar een opportuniteit. Inleveren en zodoende meewerken aan een beter en breder ondersteund topsportverhaal in België, het zou een ongezien staaltje van solidariteit zijn waar het voetbal onmogelijk tegen kan zijn.

 

Column Drs. P in De Morgen van zaterdag 16 november 2019

Drs. P

Volgens kenners, vaak analisten die al of niet noodgedwongen een time-out hebben genomen als trainer en dus alles afweten van ontslagen worden, valt het dit seizoen erg mee. Of tegen, voor wie snel weer aan de slag wil. Drieënhalve trainer weg, zei Hein Vanhaezebrouck, en dat halfje moet dan Vincent Kompany voorstellen. Kompany is niet ontslagen als trainer. Eigenlijk is zijn assistent- conciërge Simon Davies ontslagen als T1,5 en teruggezet naar T2,5.

Houden we het op drie ontslagen trainers? Adnan Custovic moest gaan bij Waasland-Beveren na een slechte start met een slechte ploeg. Zijn trucjes waren op. De Fransman Fabien Mercadal bij Cercle Brugge was de volgende. Zelfde verhaal: slechte ploeg, slechte start. Deze week was het de beurt aan Felice Mazzu van Racing Genk: geen slechte ploeg, wel een slechte start en vooral heel slecht gecast.

Dimitri De Condé, technisch directeur van Genk, zou een voetbalkenner zijn zoals er weinig rondlopen in België. Dat biedt geen garantie op een lang leven. Denk maar aan Luc Devroe, nog zo’n oog van de meester voor talent en koopjes. Waar hangt die nu uit nadat hij werd geofferd door Marc Coucke, die als een volleerde Drs. P op weg naar Omsk het ene na het andere kind uit de slee gooide in de hoop dat de wolven hem niet verscheuren. U kent toch de afloop?

Tenzij zijn bestuur hem de arm heeft omgewrongen, is het een groot raadsel wat De Condé heeft bezield om met Mazzu in zee te gaan. Mazzu heeft met Charleroi altijd reactievoetbal gespeeld. “Ik heb best wel aangevallen met Charleroi”, luidde zijn verdediging op de vragen over zijn speelstijl. Ja, als ze achter- of gelijkstonden, de laatste vijf minuten van de wedstrijd.

Bovendien: de man kon en kan nog steeds geen talen behalve Frans en Italiaans, en het toeval wil dat in Genk alleen de staf nog wat Italiaans kan maar in de spelersgroep de voertalen Nederlands (of een zangerige variant) en Engels zijn. Wat denkt u, wat wil de voetballer van vandaag van zijn trainer? Goede oefenstof? Bijzaak. De juiste prikkels? Boeit hem niet. Tactisch inzicht? Oké, dat wel.

De voetballer wil toch eerst eieren onder zijn gat. Gelegd door de staf, in de eerste plaats de trainer. Pondre un oeuf, dat lukte Mazzu nog wel, maar niet in het Engels en het Nederlands. Niet tegenover een groep waar de drie meest getalenteerde spelers vertrokken en de andere – al of niet zelfverklaarde – talenten gefrustreerd achterbleven. Mazzu was een miscast en is uit de slee gegooid door die andere Drs. P., Peter Croonen van Genk.

Als er nu één is in de Genkse slangenkuil die zou moeten worden afgerekend op deze belabberde resultaten, dan niet De Condé, niet Mazzu, maar wel executive voorzitter Croonen en eventueel zijn bestuur. Toen ze destijds het handelshuis Dirk Degraen & Filous opdoekten, leek dat een goede zaak. In de plaats kwam een model geïnspireerd door de voordelen die het Belgisch voetbal van de overheid krijgt: hoe jonger de speler, hoe groter de voordelen en de doorverkoopwaarde.

Genk wist zich na de titel verzekerd van meer dan 70 miljoen extra inkomsten, met dank aan transfers en de Champions League. Een groot deel daarvan staat nog op de rekening. Genk is de rijkste club van het land, maar staat ondertussen wel tiende en dreigt play-off 1 te missen als Anderlecht op dit elan doorgaat. Of hoe het businessmodel even niet thuis gaf.

In de paniek die heeft geleid tot het ontslag van Mazzu zoekt het Genkse bestuur naar een nieuwe trainer. Net als twee jaar geleden wilde Croonen een succesvolle trainer bij een ander team losweken. Philippe Clement vertrok toen maar wat graag uit Beveren, waar hij wat had neergezet, maar waar hij wist dat ze in de wintermercato zijn beste voetballers zouden verkopen. Het bleef niettemin een vreemde move, randje onethisch, van zowel Genk als Clement. Het verzamelde trainersgild verdedigde Clement met de overweging dat trainers ook altijd als eerste worden ontslagen.

De trainers waar Genk nu naar lonkt(e), zitten in een totaal andere situatie: of ze schrijven aan een mooi verhaal (Wouter Vrancken bij KV Mechelen), of ze zijn nog maar net begonnen (Bernd Storck bij Cercle). Gevraagd naar wat of hoe hield Croonen tot voor kort de boot af. Om eraan toe te voegen dat hij er geen graten in ziet een trainer weg te halen bij een andere club. “Ik ben in de eerste plaats voorzitter van mijn club, dan pas van de Profliga”, was zijn reactie. Van machiavellisme gesproken.

Laatste ontwikkeling: Vrancken zei gisteren dat hij bij KV Mechelen blijft. Die heeft garanties en opslag gekregen. Dat verhaal gaat dus al niet door. Maar wie ook trainer van Genk wordt, het zou Croonen sieren als hij ontslag zou nemen als voorzitter van de Profliga.

 

Prognose voor Tokio 2020 in De Morgen van zaterdag 9 november 2019

Prognose voor Tokio: vijf à zeven medailles

(tekst vergeleken bij pdf onderin gecorrigeerd na twee extra medailles in taekwondo op EK begin november)

Belgische atleten wonnen in 2019 minder ‘olympische’ medailles dan in 2018, maar de stijging van de topsportindex bewijst dat we er als land (lees: Vlaanderen) op vooruitgaan. Te veel toppers voor te weinig geld, wordt dat het probleem?

Negentien medailles op wereld- of Europese kampioenschappen hebben Belgische atleten in 2019 behaald en dat in competities die over minder dan een jaar ook in Tokio op het olympisch programma staan. Dat is (net als in 1995) het beste resultaat ooit in een preolympisch jaar, maar toch leveren we tien van die medailles in vergeleken met een jaar eerder.

Twee kanttekeningen daarbij: in 2018 werden veel meer mondiale en continentale kampioenschappen georganiseerd en de Belgen wisten toen abnormaal goed te scoren; meer dan de helft van de 54 topachtplaatsen van 2018 resulteerden in podia. Dit jaar leverden 65 topachtplaatsen ‘maar’ negentien medailles op. Dat kan wijzen op een verhoogde concurrentie met de Spelen in zicht.

Alleen in 1995 werd evengoed gescoord in een jaar voorafgaand aan de Olympische Spelen. Toen werden negentien medailles gewonnen, met evenwel veel ,onder EK’s, WK’s en minder olympische events –  en ging de ploeg een jaar later door op het elan met zes medailles in Atlanta. Het sportlandschap is inmiddels sterk gewijzigd en sommige van onze atleten leggen andere prioriteiten, weet Paul Rowe, algemeen directeur van Sport Vlaanderen en tot voor kort de verantwoordelijke voor topsport in de Vlaamse sportadministratie.

“Ik maak mij geen zorgen om dat lager aantal medailles. Daar waar in het verleden een EK of WK vaak een doel op zich was om kwalificatie voor de Spelen af te dwingen, hebben we nu meer atleten die sneller zeker zijn van hun olympisch ticket, alleen al door hun internationale status of ranking. Sommigen van hen maken het EK en WK ondergeschikt aan hun groter doel, de Olympische Spelen. Een extreem voorbeeld is zeilster Emma Plasschaert, die het WK zeilen minder belangrijk achtte dan het olympisch testevent in Tokio, van waaruit ze met een heel goed gevoel is teruggekeerd.”

Zes certitudes

Het aantal mag dan zijn gedaald, de kwaliteit is gebleven. Zes van de negentien medailles (bijna evenveel als in 2018) zijn behaald op wereldkampioenschappen. Van vier keer mondiaal goud zijn we teruggevallen op één, gymnaste Nina Derwael. Zij behoort samen met Nafi Thiam (zevenkamp), Matthias Casse (judo), Emma Plasschaert (zeilen), de nationale hockeyploeg en een tijdrijder/wielrenner tot de ‘certitudes’ voor een podium.

Als een land daarvan de helft in medailles concretiseert, mag het zich in de handen wrijven. De prognose vijf tot zeven medailles voor Tokio houdt rekening met toevalstreffers en overtreffers die zich elke vier jaar manifesteren. Ooit is in een overmoedige bui het target van tien medailles gesteld. Hoewel dat nog het streven moet zijn voor de bevolking en het bnp van België wordt dat haast onmogelijk.

Tom Coeckelberghs, in een vorig leven high performance manager bij het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité en sedert dit jaar afdelingshoofd topsport bij Sport Vlaanderen, houdt een slag om de arm. “Het zal van details afhangen of alle favorieten ook effectief dat podium halen. Er is wel sprake van een veranderde mentaliteit: het doel is een medaille. Ik was vorig jaar bij het WK hockey en toen onze ploeg na een zinderende prestatie Duitsland had geklopt waren ze daar blij om, maar niet uitzinnig blij. Neen, de focus was het behalen van de wereldtitel en dat is hen ook gelukt.

“Die mentaliteitswijziging beogen we ook bij andere sporten. Het is onze taak om structureel die lat te leggen bij de medailleambitie en dat proces te ondersteunen. De bonden hebben dat opgepikt.”

Uitstervend ras

Onlangs is ook een nieuwe minister aangetreden. Voor een extern verzelfstandigd agentschap als Sport Vlaanderen is het dan altijd weer op eieren lopen omdat nieuwe excellenties graag de rekbaarheid van het adjectief verzelfstandigd uitproberen. Sport is zo’n ambtsbevoegdheid waarmee een minister graag uitpakt en van Ben Weyts (N-VA) wordt verwacht dat hij meer in de picture zal willen lopen dan zijn voorganger Philippe Muyters. Tot nog toe hoor je geen klachten.

Paul Rowe: “We hebben al een paar vergaderingen gehad met de minister en die zijn heel goed verlopen. Er is ons vanaf 2020 zelfs recurrent 2 miljoen euro meer beloofd voor de topsport, waardoor we nu in Vlaanderen ongeveer 25 miljoen ter beschikking hebben.”

Topsport en sport in het algemeen blijven beschamend ondergefinancierd vergeleken bij cultuur. De subsidiëring volgt ook niet langer de trend van meer en betere topsporters en het fel verbeterde topsportklimaat. Ooit kreeg Sport Vlaanderen zijn quotum topsporters met een tewerkstellingscontract niet vol. Vandaag is het drummen voor een plaatsje.

Tom Coeckelberghs: “We hebben nu veertig atleten met een tewerkstellingscontract en 24 topsportstudenten. Atleten die niet presteren zullen iets sneller ter discussie staan, daar waar in het verleden al eens wat respijt werd gegeven.”

Hoewel de nationale ploegen het steeds beter doen, is er hoegenaamd geen sprake van één lijn in de Belgische topsportpolitiek. De lat ligt in Franstalig België een stuk lager dan in Vlaanderen en dat leidt eerder tot frustratie aan Vlaamse kant dan tot resultaten bij de Franstaligen. Uit de topsportindex, die rekening houdt met medailles en topachtplaatsen, blijkt dat de stijging sinds Rio 2016 (bijna een verdubbeling) volledig voor rekening is van Vlaanderen. Ook de nationale ploegen stellen het goed en die drijven vooral op Vlaamse middelen. De individuele Franstalige topatleet lijkt stilaan een uitstervend ras. In 2019 was Nafi Thiam de enige Waalse die één van de zeventien Belgische medailles won. Brusselaar Si Ketbi deed er daar in extremis een bronsde bij op het EK begin november.

Prognose voor Tokio-2019

Column Brugse kabel in De Morgen van zaterdag 9 november 2019

Brugse Kabel

Als ik Club Brugge-speler was en ik had op het veld gestaan woensdag, dan weet ik niet hoe ik zou hebben gereageerd. Ik heb ooit een medespeler via een paar harde trappen tegen zijn kont op de juiste plaats in het achterveld gezet (en geel gekregen van de ref) omdat hij weigerde dekking te geven aan een zwakkere speler, waardoor we keer op keer punten slikten. Het ging om volleybal, maar dat maakt niet uit: die gast liet zijn prestatie primeren op die van de ploeg en dat kon niet.

Mbaye Diagne woensdag toen hij die strafschop nam (en miste) ten koste van Hans Vanaken (die nooit mist)? Ik had hem vermoord, zeker weten. Of ik had het geprobeerd en dat zou slecht zijn afgelopen want het is een beer, die Senegalees.

Bij Anderlecht zien ze de onervarenheid van Michael Verscheuren niet langer als een manco. Die had zich Diagne laten afsnoepen door Club in de laatste uren van de mercato. Wat een geluk. Stel je voor dat die egoïst in die paars-witte kleedkamer met misdienaartjes was gedropt.

Mbaye Diagne wordt bij Club Brugge omschreven als ‘een mannetje’. In de krant stond dat hij een foto had geweigerd met zijn nieuwe Brugse shirt omdat niet de juiste naam op zijn shirt was geflockt. Het moest niet M. Diagne zijn maar M. Jr. Diagne omdat hij met de naam van zijn zoon wilde spelen. Hij zou ook hebben geweigerd om individueel bij te trainen, stond niet in zijn contract. Als dat allemaal klopt, was dat al een reden om hem terug te sturen. Na een wedstrijd waarin hij niet had gespeeld manifest geen loopoefeningen willen doen, wat moet je daarmee als trainer?

M. Jr. Diagne is geen mannetje, het is een caractériel. Hij heeft onrust gebracht in de kleedkamer van FCB en dat is een hele prestatie, want die hangt normaal beter aan elkaar dan een Romeinse falanx. De breuklijn ligt daar waar blank ophoudt en donker begint, hoor je nu uit erg betrouwbare bronnen. De blanke spelers (Belgen en één Nederlandse captain) zouden Diagne gedwongen willen repatriëren naar Istanbul. De donkere jongens zouden het voor Diagne hebben opgenomen nadat die met zijn goedkope excuses kwam op Instagram – “Sorry Club, ik had het zo niet bedoeld”. Even excuseren, Dieu of Allah om vergiffenis vragen en passons, dat is al te makkelijk.

Toen Diagne bij zijn volle verstand de belangrijkste speler van zijn elftal desavoueerde, maakte hij twee slachtoffers. Ten eerste zette hij zichzelf neer als egomaniak en door te missen ook nog eens als stom kieken. Ten tweede heeft hij Hans Vanaken, de motor van Club, zwaar voor lul gezet en dat is nog het ergste in de fall-out van deze rel. De nijdige opmerking van Philippe Clement dat het de taak is van journalisten om over de wedstrijd te schrijven en dat de rest intern zal worden opgelost, was evenmin erg slim. Club zou er beter aan doen openlijk te communiceren over deze affaire. En Diagne weg te sturen, uiteraard. In het andere geval blijft dit leven, niet het minste bij Vanaken, die zo al niet overloopt van zelfvertrouwen.

De hamvraag blijft: is er nu sprake van een Brugse Kabel? De Kabel was het ondergronds verbond bij Ajax en het Nederlands elftal van halfweg de jaren 90 tussen vijf donkere jongens, met onder meer Edgar Davids en Clarence Seedorf als protagonisten. Hun ergernis lag in het feit dat ze dachten dat hun status (en salaris) te maken had met hun huidskleur, dat de blanke jongens werden voorgetrokken.

In Nederland ging het om donkere Nederlanders die zich benadeeld voelden tegenover blanke Nederlanders, dat is al een wezenlijk onderscheid. Er is er een andere, meer aannemelijke verklaring voor die breuklijn in de kleedkamer. Hans Vanaken, Ruud Vormer, Brandon Mechele, Mats Rits, Siebe Schrijvers (en ik vergeet er een paar) zien Club Brugge als een eindstation. Voor de buitenlanders – nu toevallig veel Afrikanen, maar andere jaren kunnen dat evengoed ic’en zijn – zijn Jan Breydel en Basecamp Westkapelle tussenstations naar betere oorden.

Het businessmodel van de Jupiler Pro League, en van heel wat andere kleine competities, is de import van goedkope, vaak zwarte passanten in wie we voetbalsoftware stoppen en de hardware wat verbeteren, met de bedoeling die zo snel en zo duur mogelijk door te verkopen. Diagne is een dure passant en dan nog een huurling, de overtreffende trap. Hij was ingevallen, versierde per ongeluk een goedkope strafschop en dacht aan zijn odyssee waaraan misschien een eind kon komen: voor de zesde keer verhuurd, hier is mijn ticket naar rust, naar een stabieler bestaan, een Champions League-doelpunt helemaal zelf afgedwongen. Niet dus, Diagne terug naar afzender.

 

Brugse Kabel

Verhaal over de limiet van de topsportende mens in De Morgen van zaterdag 9 november 2019

De grens van de mens

Ja, Eliud Kipchoge liep op 12 oktober de marathon als eerste ooit onder de twee uur. Maar de mens bereikt stilaan zijn sportieve plafond. ‘Sneller, hoger, sterker’ is het olympische motto, maar hoelang nog en tot waar?

Records fascineren. De mens die sneller loopt/fietst/zwemt dan ooit, die meer kilo’s heft dan iemand vóór hem, die verder gooit of springt… Samen met de hormonale clash van man tegen man en ploeg tegen ploeg zijn records de fundamenten en misschien wel de bestaansredenen van topsport.

Er is een paradox. De mens wordt gezonder, ondanks de mens. Dat is geheel de verdienste van de medische wetenschap, want de bewegingsarme moderne mens verliest steeds meer van zijn intrinsieke fysieke capaciteiten waardoor de volgende generaties steeds minder potentiële topsporters zullen produceren. Het is te hopen voor de topsport dat het manco van de moderne sedentair wordt opgevangen door een betere detectie.

Buitenbeentjes – genetische freaks, zo u wilt – zullen er altijd zijn en we zullen ze steeds vaker en vroeger vinden. Ze zullen beter worden geselecteerd, gekoesterd, getraind en tot ongeziene prestaties worden gebracht, maar zelfs wie met de juiste gencombinatie in de juiste sport excelleert, krijgt onverbiddelijk te maken met de limieten van het menselijk presteren. De recordcurves hebben de afplatting bereikt. Als er nog progressie is, zal ze minimaal zijn. Daarna volgt de stilstand. Waar liggen die grenzen van de sportende mens?

Over die vraag breekt de sportwetenschap zich al decennia het hoofd. Professor Jan Boone, sportfysioloog aan de UGent
blijft voorzichtig. “Voor kracht en snelheid hebben we weinig eenduidig voorspellende gegevens maar voor uithouding is het zuurstofverwerkend vermogen van hart en bloedvaten de beperkende factor. Dat systeem kennen we en de rek is er stilaan uit. Maar ook het wereldrecord op de 100 meter zie ik de eerste decennia niet verbeterd worden.”

De mens heeft (g)een limiet

Iedereen weet dat de mens zoals hij vandaag wordt geboren en leeft, nooit over drie meter zal springen, geen honderd meter zal zwemmen binnen de halve minuut en die ook niet zal lopen in vijf seconden. De jachtluipaard, het snelste zoogdier, geraakt nu al amper onder de zes seconden. De mens zal ook nooit de marathon volbrengen in anderhalf uur, want wie heeft de motor om honderd 400 meters na elkaar te lopen in een goeie 51 seconden? Niet deze mens.

Prestaties voorspellen – wat kan en niet kan en wanneer dan wel – is een moeilijk verhaal. Neem nu de marathon lopen onder de twee uur. Niet vóór 2030, dachten de meeste wetenschappers. Het ondenkbare gebeurde al op 12 oktober van dit jaar, weze het onder bijzondere omstandigheden. Op een mistige, kille zaterdagochtend liep een kleine zwarte man op prototypes van schoenen beschermd door zeven elkaar afwisselende lopers een marathon rondjes op de Praterallee in Wenen. Hij deed over de 42,195 kilometer exact twintig seconden minder dan twee uur. De sportwereld stopte even met draaien, althans het deel dat een obsessie heeft met records: 1u59:40, de mens had een nieuwe, mythische grens gesloopt.

Nooit is een niet-erkende recordverbetering op meer gejuich onthaald. Alles klopte aan dat gehypte nummer, uitgezonderd de print op het loopshirt van de kleine Keniaan. No human is limited, was de slogan die algemeen sponsor Ineos en kledingsponsor Nike hadden bedacht. Hoezeer Eliud Kipchoge ook van zijn melk was, geen vijf minuten na zijn twee uur durende race tegen de afstand en de klok later sprak hij: ‘De mens heeft geen limiet.’

Ze dwalen, de merken en de loper. De mens is wel degelijk begrensd en dat is niet het enige nieuws. De limieten van het menselijk presteren komen steeds dichterbij.

Blamage voor ‘Nature’

Er was een tijd dat niemand – vooral dan in de Angelsaksische wereld – zich kon voorstellen dat een mijl ooit onder vier minuten zou worden gelopen. Roger Bannister deed het al in 1954, het huidige record staat op 3:43, al twintig jaar. Iedereen in de sportwetenschap kent het artikel waarmee de fysiologen Brian Whipp en Susan Ward in 1992 Nature blameerden. Uit een vergelijking van de recordprogressie bij mannen en vrouwen concludeerden zij dat de vrouw ooit de man zou inhalen. Zo werd berekend dat ze elkaar

in 1998 op de marathon zouden kruisen: de snelste man en de snelste vrouw zouden dan de 42,195 kilometer lopen in 2u01:59 seconden.

Voorspelbare nonsens waren het en dat is later ook gebleken. Inmiddels zijn we 2019 en de vrouwen zijn ondanks een recent en onderbelicht record van 2u14:04 van Brigid Kosgei nog steeds een goeie twaalf minuten verwijderd van die prognose. De mannen zijn er inmiddels geraakt, zij het op innovatieve schoenen, en ook nog eens twintig jaar na de voorspelde datum. Op 16 september 2018 liep Eliud Kipchoge – jawel, hij weer – 2u01:39 in Berlijn. Dát record telt overigens wel.

Er waren nog meer voorspellingen in dat artikel en die moeten allemaal nog uitkomen: zoals een 1.500 meter zowel door mannen als vrouwen in 3:13 gelopen (vandaag is dat bij de mannen 3:26). Of nog: een 400 meter en 800 meter in respectievelijk 41.70 (in 2032) en 1:35.77 (in 2035). In 2050 ten slotte zouden ze allebei de 200 meter lopen in 18.62 seconden.

Vrouwen die gelijk presteren aan mannen zou een uitweg zijn om uit de impasse rond de intersekse-atleten te raken, maar helaas zal het niet gebeuren, toch niet zonder opmerkelijke mutaties in het menselijk ras. Aan het uiterste einde van de klokcurve waar zich de betere specimina van elke sekse bevinden, blijft het verschil tussen mannelijke en vrouwelijk topprestaties 10 tot 15 procent.

Vet en doping

 

Het concept record – of: sneller, hoger, sterker – mag dan door een testosterongedreven brein zijn gemodelleerd, toch nog eens herhalen dat het verschil tussen de geslachten niks te maken heeft met een groot complot van de witte man van middelbare leeftijd jegens de vrouw, maar alles met wetenschap, diezelfde wetenschap waarmee die de limieten van het menselijk presteren bepaalt.

De vrouwelijke topsporter heeft een grotere vetvoorraad dan haar mannelijke collega en uit verschillende studies bleek ook dat ze een bepaald tempo beter kon inschatten en vasthouden, allemaal voordelen hoe langer een prestatie moet worden volgehouden, maar daarmee houdt het goede nieuws voor de vrouw ook op.

Vrouwen hebben een lagere maximale zuurstofopname (de zogenoemde VO2max), wat hun uithouding beperkt. Dat is het gevolg van een kleiner hart, minder spiermassa, een lager aantal rode bloedcellen, waardoor minder zuurstof naar de spieren wordt getransporteerd. Aan de basis liggen hormonale verschillen, om testosteron maar niet te noemen, het hormoon dat bij de man tien tot twintig keer meer aanwezig is.

De limieten van de vrouwelijke topsporter zullen in de toekomst mee worden bepaald door de hormoonniveaus die in de reglementen zijn toegestaan, al moet van intersekse-atleten ook geen wonderen worden verwacht. De Zuid-Afrikaanse Caster Semenya, die geen startrecht bij de vrouwen meer krijgt door haar hoge testosteronwaarden, liep met een (te) volle testosterontank nog steeds 15 procent trager dan de toppers bij de mannen.

Behalve uitgaan van een lineaire progressie, maakten de wetenschappers van dat artikel in Nature nog fouten, zoals geen rekening houden met externe factoren. De belangrijkste: omdat de vrouw veel later dan de man professioneel was gaan sporten, werden records aanvankelijk in een sneller tempo verbeterd. En ook: omdat de jaren 1970 en 1980 de hoogdagen waren van de doping en doping vooral bestaat uit mannelijke hormonen die veel meer effect hebben bij vrouwen dan bij mannen, schoten de prestaties van de vrouwen zo snel de hoogte in.

Het bewijs: bij de mannen dateren nog slechts twee records van de 24 olympische atletieknummers van voor 1988, het begin van de trainingscontroles na de dopingaffaire Ben Johnson. Bij de vrouwen staan tien van die records al meer dan 31 jaar stevig overeind. De finaliste die straks in Tokio minder dan twee seconden boven het wereldrecord van Marita Koch op de 400 meter blijft, heeft een dikke kans op een medaille. Koch liep haar 47.6 in oktober 1985.

Het record: 96,7 VO2max

De theoretische limiet bepalen van het menselijk presteren is een fysiologisch of een statistische oefening. Dokter Michael Joyner van de befaamde Mayo Clinic in Rochester, Minnesota was in 1991 een van de eersten om op fysiologische gronden een bovengrens te bepalen. Hij legde de lat voor het ultieme marathonrecord op 1u57:58. De atleet die dat zou presteren moest beschikken over een VO2max van 84 (milliliter zuurstof opgenomen per minuut en per kg lichaamsgewicht), een ‘anaerobe drempel’ tegen 85 procent van die VO2max én hij moest over een exceptionele loopeconomie beschikken.

Dat verdient iets meer uitleg. In uithoudingssporten is de beperkende factor de zuurstofopname en vervolgens wat het lichaam met die zuurstof doet. De grootste zuurstofopnemers zijn de langste langlaufers en roeiers. In absolute waarden kunnen zij de meeste zuurstof per minuut (7 tot 7,5 liter) in hun longen trekken. In veel sporten waarbij gewicht een rol speelt, komt het er op aan zo veel mogelijk zuurstof per kilogram op te nemen, vandaar de VO2max.

Toppers in uithoudingssporten zullen altijd hoger scoren dan 80. De langlaufers halen soms 90 en er was ook ene Oskar Svendsen, een wielrenner die wereldkampioen werd bij de juniores en ooit zou zijn afgeklokt op 96,7, het absolute record. Als die waarde al klopt, dan deed Svendsen er weinig mee. Hij stopte met koersen en studeert nu psychologie.

Vervolgens komt het erop aan dat het lichaam die zuurstof zo veel mogelijk aanwendt om brandstof voor de spieren te maken, nog een beperkende factor. Wie aan 85-90 procent van die VO2max kan presteren (de anaerobe drempel), scoort bij de wereldtop.

Ten slotte is het bij lopen ook belangrijk om economisch te lopen – mooie stijl, licht gebouwd, goede rebound na elke pas. Dat is de loopeconomie.

Een andere, even waardevolle voorspelling gaat uit van statistische modellen die rekening houden met de afplattende curve van de records. Mark Denny, wetenschapper aan Stanford University, deed in 2008 de oefening zowel voor windhonden, racepaarden als voor mensen.

De honden en de paarden hebben hun limiet al een tijdje bereikt, de mens bijna, vond Denny.

Zijn limieten vindt u samen met de huidige wereldrecords in een tabel hierbij. Daaruit blijkt dat Usain Bolt heel dicht bij de voorspelde ondergrens zit, maar Bolt loopt niet meer en voorlopig komt niemand in zijn buurt. Het is wachten op een nieuwe Usain Bolt, die alle wetten tartte door als 1m95 lange sprinter de perfecte 200 meterbocht te lopen zonder – zoals de kenners hadden voorspeld – dat zijn benen in een knoop geraakten.

Ook Eliud Kipchoge, in de versie van de gekunstelde recordpoging Wenen, zit in de buurt. Denny legt het ultieme marathonrecord bij 1u59:36. Kipchoge deed er vier seconden langer over.

525 kg banden opheffen

Voor kracht- en snelheidssporten is VO2max dan weer waardeloos. Die sporten hangen af van de krachtproductie in nauwe samenwerking met onder meer de zogenoemde spier-peeselasticiteit en vooral de snelheid waarmee signalen vanuit het brein de spieren kunnen bereiken.

Uit een Noorse studie in opdracht van het Noors Olympisch Comité weten we dat de piek in verticale kracht bij de zogenoemde countermovement jump (een sprong waarbij vanuit licht gebogen benen zo hoog mogelijk wordt gesprongen zonder met de armen te zwaaien) 85 watt per kilogram gewicht bedraagt bij topatleten. De maximale piek in horizontale kracht (bijvoorbeeld bij de start van een sprint) ligt dan weer bij 36 watt. Bij de vrouwen is dat respectievelijk 70 en 30 watt.

Veel records in kracht- en snelheidsnummers zijn evengoed een verhaal van techniek als van intrinsieke kracht, en maar weinig disciplines zijn puur op kracht gebaseerd of het zou het deadlift moeten zijn. Dat record staat op naam van de Litouwer Zydrunas Savickas die in 2014 een baar met 525 kg banden van de grond ophief en even kon vasthouden.

De waarden in verticale en horizontale kracht zijn lang niet zo gedocumenteerd als de VO2max.

De ontdekking dat zuurstofopname de limiterende factor was, dateert al van honderd jaar geleden en in 1937 kwam Harvard met een bovenste grens voor de VO2max: 81,4 milliliter zuurstof per kilogram lichaamsgewicht. Vandaag denkt men dat de genetische freaks boven de 90 kunnen scoren, maar van de Afrikaanse toplopers zijn bijvoorbeeld weinig tot geen data bekend.

Professor Jan Boone: “De VO2max is genetisch bepaald en we weten inmiddels wat we kunnen verwachten als we topatleten testen. We weten ook hoe wij hen kunnen laten presteren op hun best. De optimale training is bekend: gepolariseerd (óf laagintensief óf juist hoogintensief, en nagenoeg niks in de tussenliggende ‘zone’, red.), de volumes, dat is allemaal uitgezocht. De limieten zijn stilaan in zicht. Vooruitgang zal van andere dan puur fysieke factoren moeten komen.”

Hersenstimulatie

De grootste evolutionaire kracht van de mens is zijn aanpassingsvermogen. Ligt de oplossing in de mutatie van de mens? Wat als wij mensen, al was het maar een beetje, in de richting van de sledehonden in Alaska met hun 240 milliliter VO2max konden opschuiven?

Boone: “Hoe de mens zal reageren op bijvoorbeeld drastische klimatologische veranderingen, is niet te voorspellen, maar in theorie is het mogelijk dat we daardoor een ander soort mens krijgen. Misschien zouden we kunnen beginnen met een laaglander jaren aan een stuk op hoogte te laten leven. In extreme omstandigheden wordt het lichaam adaptief.”

Omdat de mens fysiek steeds zwakker wordt, zal het erop aankomen de talenten steeds vroeger te detecteren, te beschermen en gericht te trainen. Tourwinnaars Chris Froome en Egan Bernal – zelfs Remco Evenpoel – zijn eerder onverwacht in het wielrennen terechtgekomen, ze zijn alvast niet van in hun kleutertijd gedetecteerd als talent. In de toekomst zal dat kunnen. In Vlaanderen bestaat al het Sportkompas, dat kinderen de weg wil wijzen in het aanbod sporten en hun door middel van simpele tests wil tonen waarin ze het beste zijn. Dat is nog even verwijderd van het Oost-Duitse systeem waarin een kind met een goede waterligging automatisch naar de jeugdtopsportschool ging om te zwemmen.

“Wellicht gebruiken we niet het volledige potentieel van de bevolking,” zegt Jan Boone. “Door enkele gerichte tests zou je de high potentials sneller kunnen opsporen.” Niet alle sporten hebben toegang tot de best mogelijke atleten die bij hun sport horen. Denk in dat verband aan de sprintnummers in de atletiek die heel wat talent gerekruteerd zien door andere, beter betalende sporten. Misschien is de voetballende schicht Kylian Mbappé van Paris Saint-Germain wel het atletiektalent dat Usain Bolt had kunnen onttronen.

Ook het individu gebruikt zelden zijn maximale potentie. Het zijn de hersenen die de graad van waarneembare vermoeidheid aangeven en die het lichaam verplichten om te stoppen. Uit experimenten blijkt dat het lichaam ondanks die signalen van de hersenen nog wel even door kon gaan. tDCS (transcranial direct current stimulation) of het manipuleren van de hersenen door elektrische stromen (van enkele milliampères) is voor sommigen de heilige graal van de topsport. Met tDCS zou je de potentie maximaal kunnen inzetten, maar ook de recuperatie na de prestatie verbeteren.

Er is mee geëxperimenteerd in de Giro van 2018 door Domenico Pozzovivo, die tot en met de zware achttiende rit naar Prato Nevoso onverwacht derde stond. Door logistieke problemen boven op de berg miste hij die avond zijn sessie tDCS, sliep slecht en verloor een dag later acht minuten. Hij wijt die offday nog steeds aan die ene misser.

“Als we nog vooruitgang boeken, zal dat van innovatie buiten de atleet komen, zoals de schoenen in de marathon”, zegt Jan Boone. Dat hebben we gezien bij Kipchoge en andere marathonlopers die op de Nike Vaporfly lopen, eerst op de 4%, later op de Next% en Kipchoge liep al op het derde prototype met drie carbonplaten en vier luchtkussentjes in de zool.

Een verandering in technologie kan ontwrichtend werken. Daar weet het zwemmen alles van. Op de Olympische Spelen in Peking in 2008 werd 98 procent van de medailles gewonnen in een Speedo-zwempak genaamd LZR Racer. Tegen eind augustus 2009, net voor het pak werd verboden, waren er 93 wereldrecords in de LZR Racer gezwommen.

Puur sportieve technische innovatie kan ook. Misschien is er een hoogspringtechniek, anders dan de uit 1968 daterende Fosbury-flop, die ons tien centimeter hoger laat springen dan 2m43. Of een polsstok uit een ander materiaal. Soms maakt een sport weinig woorden vuil aan innovatie, valt niemand erover en juicht iedereen de progressie toe. Neem nu gymnastiek en vergelijk Simone Biles van 2019 met Nadia Comaneci van 1976. Biles springt hoger, veel hoger, doet tweevoudige salto’s met daarin drie schroeven. Comaneci hield het bij een armzalige dubbel gehoekte salto.

Goed om te weten: onder de mat van Biles zitten sinds 2012 wel tweeduizend springveren van 11 centimeter hoog. In 1976 lag de mat op een parketvloer met daartussen rubberblokjes.

Ten slotte zit er aan de innovatie ook een donkere kant. Ingrijpen in de genetica is vandaag (wellicht) utopisch maar over afzienbare tijd een optie, denkt Jan Boone: “Er zijn aanwijzingen dat mensen met een hoge VO2max langer leven. Wat als over enkele decennia de uithoudingsgenen kunnen worden gemanipuleerd? Als bij hele populaties de zuurstofhouding wordt verbeterd en dat gaat zo enkele generaties door, krijg je een andere mens met fel verbeterde fysiologische waarden. Willen we dat wel? De vraag ‘waar ligt onze fysiologische grens?’ wordt dan vervangen door ‘waar ligt onze ethische grens?, en ‘waar eindigt genezen en begint verbeteren?”

 

 

De grens van de mens

 

Column God is Terug (over MVDP) in De Morgen van maandag 4 november 2019

God is terug

In de laatste paar honderd meters lagen nog een zandbak, een zandhelling, een brug, twee haakse bochten en dan de laatste rechte lijn naar de aankomst. Mathieu van der Poel reed helemaal alleen op kop, controleerde het achterveld, maar dacht toen: ik geef er nog een lapje op. Hij kliefde door de zandbak, spurtte de zandhelling naar boven, zwiepte zich door de twee bochten, sprong over het brugje, slipte nog maar eens door een bocht en begon toen aan handjeklap met de toeschouwers.

Het verdict was een voorsprong van een goeie twintig seconden op Laurens Sweeck, iets meer op Toon Aerts en Tim Merlier, zijn ploegmaat. Conclusie: hij is terug, de god van de modder en bij uitbreiding de fiets.

Baliebrugge, gehucht van Ruddervoorde, deelgemeente van Oostkamp, voorgeborchte van Brugge, zinderde al heel vroeg. Heelder gezinnen voorzien van botten en paraplu’s haastten zich voorovergebogen naar het parcours, waar eerst de jeugd en daarna de vrouwen de modder tot een brij zouden fietsen, om daarna het echte begin van het crossseizoen mee te maken. De verschijning van Mathieu van der Poel onder de kerktoren van St-Godelieve/Baliebrugge in de Pastoor Vanden Weghestraat – nu weet u waarom ik daar zo min mogelijk kom – was de grootste comeback sinds Jezus Christus.

We hebben er lang op moeten wachten. Het geneuzel van de Iserbytjes en Toontjes van deze wereld begon vervelend te worden, het opgeklopte gedoe van alle anderen ook. Was het hybris, was het vluchten voor de werkelijkheid? Diep vanbinnen wisten ze dat zij formule 3 waren en dat er nog twee formule 1’s stonden te wachten. Eén kwam gisteren van stal om een beetje in te rijden, om effe te kijken hoe het ging, beetje wennen. Na vier ronden wist iedereen hoe laat het was.

Je kunt van veldrijden zeggen wat je wilt, het is samen met mountainbike wellicht de meest eerlijke discipline, als mechanische pech geen roet in het eten komt gooien. Wie over techniek en vermogen beschikt, moet in Ruddervoorde altijd winnen. Dat Van der Poel vermogen kon ontwikkelen had hij het voorbije wielerjaar eerst in het veld, dan op de weg, daarna in het mountainbiken en dan weer op de weg bewezen. In Yorkshire etaleerde hij zijn zwakke kant en toonde hij hoe hij te kloppen is: neem hem zijn eten af.

In de cross is dat lastig want die werkt ‘Matje’ af op een bord spaghetti, liefdevol door mama opgekookt. Dat volstond ook gisteren. Zijn overaanbod watts loog niet en zijn techniek was onaangetast. Het commentaar van Michel Wuyts en Paul Herygers was bij momenten aandoenlijk, maar ik snap hen wel. Tegen beter weten in toch maar hopen op strijd, toch maar hopen dat hij niet zo goed was als vorig jaar, toch maar hopen dat alle anderen een sprong voorwaarts hadden gemaakt. Herygers had snel gezien dat de hoop tevergeefs was. God was een keertje in het bos gaan rijden, tunede zijn motor op de weg en kwam dan naar Ruddervoorde. Effe kijken, effe winnen.

In het begin leek het nog wel of Eli Iserbyt gelijke tred kon houden, maar een paar versnellingen verder zag je de kleine Eli imploderen. Hij zou zijn gevallen en zijn stuur stond scheef. Kan zijn, maar zijn stuur was het niet enige wat gisteren scheef stond. Wat vermag een solexje tegen een 500cc? Niks. Ongeveer anderhalve minuut na Van der Poel sukkelde Iserbytje over de meet, compleet gesloopt, net als alle anderen.

Bekijk de beelden van de aankomst van Van der Poel, hoe die rakelings langs het publiek gaat rijden, breed glimlachend handjeklap doet en kijk dan hoe alle anderen kromgebogen over hun stuur de finish halen.

Wuyts had een mooie zin: “Hier rijdt zijne majesteit en daarachter rijdt hij die dacht hem pijn te kunnen doen.” De mannen van Pauwels Sauzen hadden een plan om Mathieu van der Poel van Corendon de duvel aan te doen. Eli Iserbyt, Michael Vanthourenhout en Laurens Sweeck zouden Van der Poel in de tang nemen en slopen. Dat leek ook even goed uit draaien met Sweeck voorop, maar toen Van der Poel de gashendel opendraaide en Sweeck aan de rekker hield, was de weerstand gebroken.

154 crossen gereden en 109 gewonnen, 53 mountainbikeraces gereden en 27 gewonnen. Mathieu van der Poel won het voorbije jaar de helft van alle wedstrijden waarin hij aantrad. Dat is behoorlijk merckxiaans. Of zijn comeback een goede zaak is voor het veldrijden valt voorlopig niet uit te maken. De vrees is terecht dat alle anderen net als in 2018-’19 niet langer zullen rijden om hem te kunnen volgen, maar om met hem op het podium te kunnen staan. Het zal wachten zijn op de comeback van die hopelijk herstelde andere 500cc om een beetje strijd te zien.

 

20191104_De-Morgen_p-19-mail

Column Kansloze Missie over o.m Beneliga in De Morgen van zaterdag 2 november 2019

Kansloze missie

Vorige week belde een Duitse collega. Ze was een boek aan het schrijven over competitief evenwicht in de Europese voetbalcompetities. Ze kende heel goed het verschil tussen het darwinistisch economisch sportsysteem in Europa, waar de grote clubs zo min mogelijk willen herverdelen, en het dirigistisch, bijna communistisch systeem in de VS dat de centrale inkomsten op gelijke basis herverdeelt naar alle clubs, groot en klein, succesvol of niet. Dat doen de teameigenaars in de VS overigens met een winstoogmerk. Ze zien het groter belang van een sterke competitie in en weten dat hen dat op termijn meer winst zal opleveren. Ze staan dan ook boven aan de voedselketen in de sporteconomie.

Wat de Duitse mevrouw niet wist, was dat in alle vier de grote Amerikaanse profsporten minstens tien verschillende teams de laatste twintig jaar kampioen zijn geworden, een bewijs van competitief evenwicht. In Europa zijn dat hooguit vijf verschillende teams, met uitzondering van Frankrijk. Dat is een momentopname want over vijftien jaar zijn er misschien nog twee verschillende kampioenen: PSG en een ongelukje.

Ook baseball’s paradox, de tegenstelling van het honkbal, kende ze niet. De Major League Baseball is de minst herverdelende profsport in de Verenigde Staten. De teams mogen hun eigen jeugd opleiden, hun eigen inkomsten grotendeels behouden en een groot deel van de tv-rechten zelf onderhandelen. Er is zelfs geen echt salarisplafond, alleen een soort belasting op het overschrijden van een bepaalde loonmassa. Dat geld van die belasting wordt dan wel weer netjes naar de ‘armen’ herverdeeld. Toch had het honkbal in de VS tot vorige week het record: dertien verschillende kampioenen in de laatste twintig jaar. Sinds deze week is dat veertien, met de Washington Nationals die hun eerste titel wonnen in hun geschiedenis.

Aan het eind van het gesprek vroeg ze hoe ik de kansen inschatte voor een min of meer gelijkaardig systeem met een afgesloten competitie, economisch streng gereglementeerd, maar dan in Europa. Ik antwoordde dat de vraag niet was óf dat er ooit zou komen, maar wannéér.

Ooit, misschien over tien, twintig, dertig of veertig, maar zeker geen vijftig jaar, is het zover: dan zullen Liverpool en Manchester City de European Superleague tegen ploegen als Barcelona, Real, Bayern, PSG, Ajax (misschien) als prioriteit zien. Om één heel eenvoudige reden: omdat ze met hun nationale competitie maar een fractie kunnen verdienen van wat in de Superleague te rapen valt.

De Engelse Premier League draait vandaag een omzet van 6 miljard euro. Als de NFL (het American football) met 32 ploegen een inkomen kan genereren van 14,5 miljoen euro, en dat in een markt van 300 miljoen mensen met geen vijf maanden competitie, wat dacht u dat de EFSL (European Football Super League) waard zou zijn? Vijftig miljard euro is een voorzichtige gok want we hebben het over een competitie van negen maanden (het dubbele van de NFL) in een markt die tien keer groter is en waarvoor buiten Europa ook wordt betaald, in tegenstelling tot de NFL, die zijn rechten buiten de VS haast gratis weggeeft. Topteams in grote markten zouden zo makkelijk aan een omzet van 2 miljard komen, de kleinere misschien 1,3 miljard. Vandaag is de grootste omzet in de Champions League 750 miljoen euro, de kleinste soms niet eens 10 miljoen.

De plannen van de Beneliga, of althans de officiële bedoeling erachter, zijn zo onrealistisch of naast de kwestie als maar kan. We moeten fuseren met de Nederlanders om ons te wapenen tegen de komst van een Europese competitie. De omzet zou stijgen, heeft Deloitte gezegd! Dat krijg je met schaalvergroting, het tegendeel zou pas verwonderen. Alleen: twee keer niks blijft gewoon niks.

Schrijf op: de Beneliga als buffer tegen de Europese top is niet alleen een doodgeboren kind, het is een leugen want het gaat helemaal niet over schaalvergroting of een positie innemen tegen de topclubs. De echte, weliswaar correcte reden hoor je nooit: de topclubs in België en in Nederland zijn het zat om in hun markt solidair te zijn met clubjes die twintig keer minder te besteden hebben en die niks economisch bijbrengen aan de Jupiler Pro League of de Eredivisie NV. Die bekommernis is dan ook het enige wat de twee competities gemeen hebben.

Voor het overige gaapt er een enorme kloof tussen de twee voetbalwerelden. De Beneliga is hetzelfde als de Italiaan die wil fuseren met de afhaalchinees van om de hoek. De Eredivisie maakt er een kunst van om eigen jeugd op te leiden zonder fiscale of andere voordelen. De Jupiler Pro League draait op een systeem van import en export van goedkope buitenlandse werkkrachten, ondersteund met belasting- en lastenvermindering. De Beneliga kan niet werken.

 

20191102_De-Morgen_p-19-mail