Column over WK veldrijden in De Morgen van zaterdag 30 januari 2021

België-Nederland

Het zand zal beslissen. Ik weet wat het is om in het zand te rijden. Correcter: ik weet wat het is om níét in het zand te kúnnen rijden. Trap ik te klein, te groot, leg ik mijn gewicht te veel naar achteren of toch weer naar voren, of rij ik gewoon te traag? Het zal van alles wel wat zijn.

Zandrijden is techniek, dat geldt zowel voor de fietser als voor het materiaal. Is die 1,2 bar in mijn banden te weinig? Of nog te veel? Minder vertrouw ik niet, met mijn gewicht. En ik rij dan nog op mountainbikebanden van 2,75 inch, dat is bijna 7 centimeter breed. Met een te grof profiel, ook dat nog.

Donderdag zag ik op Twitter twee filmpjes passeren. Eén kwam van de Real Federación Española de Ciclismo: ‘Meer beelden van de spectaculaire training van de leden van de Spaanse selectie voor de Mundial de Ostend21.’ Je ziet rood-gele mannetjes langs palmbomen rijden op een strand waarin een spoor is getrokken. Correctie: de eerste rijdt, zou dat Felipe Orts zijn? De tweede gaat al wat minder hard en de derde zou ik kunnen zijn. Hij moet al na een paar meter van de fiets als hij uit het brede spoor sukkelt.

Dan het tweede filmpje, gepost door Alpecin-Fenix: de oranje broers Van der Poel die het zand van Oostende testen, komend van de Koninklijke Gaanderijen. Mathieu rijdt er als een speer doorheen, David doet het wat rustiger aan.

Het is vrijdagochtend, dit stukje moet binnen en ik heb nog geen Van Aert-filmpje gezien.

Goh, wat wordt het spannend. Collega Thijs Zonneveld had gelijk toen hij het WK veldrijden maandag in De tribune als het leukste uurtje van de hele winter betitelde. Er sneuvelen kijkcijferrecords, ga daar maar van uit. Publiek is niet toegelaten en maar goed ook, want dit is een ouderwetse België-Nederland om de wereldtitel, in België. De laatste keer, in Zolder in 2016, werd het randje naar. Mathieu van der Poel werd uitgejouwd en haalde niet eens het podium. Hij is dat niet vergeten.

De laatste keer België-Nederland in het zand voor de wereldtitel was in Koksijde. Paul Herygers haalde Richard Groenendaal in, tikte hem even op de schouder en kwam later solo over de streep. Het verschil tussen toen en nu is immens. In 1994 waren veldrijders nog gebuisde wegrenners die hun boterham uit de modder moesten halen. Vandaag zijn ze cycling’s finest crop zoals een internationale wielersite Van der Poel en Van Aert laatst omschreef. Voor het eerst kijkt de hele wielerwereld mee naar wat morgen in Oostende in de op één na kleinste wielerdiscipline te gebeuren staat.

De stand in gewonnen WK’s vóór dit duel-aan-zee is 3-3. Bart Wellens en Sven Nys geven Wout van Aert als favoriet. Ze verwijzen naar zijn grote motor en zijn onverzettelijkheid als het gaat om lange tijd hoge vermogens te trappen. Dat vermogen van Van Aert is ongetwijfeld fenomenaal, maar ik heb ook al waarden van Van der Poel gezien die flirten met de wetenschappelijke grenzen.

In een uur een hoog vermogen leveren, zullen ze elkaar niet veel ontlopen. Maar vergelijkingen met de ploetercross van Dendermonde, waar continu hoge vermogens vereist waren, zijn naast de kwestie. Het zwaarste stuk in Oostende is het stuk vanaf het strand bergop. Dat gaat tegen 10 per uur door stroef zand en dan komt die brug van 55 meter aan 21 procent. Dat ploeterstuk is in totaal 150 meter lang. Daar rijden ze minimaal 2 (7,2 km/u) tot 3 meter (10,8 km/u) per seconde. Resultaat: tussen 50 en 75 seconden stoempen. Het andere zware stuk, van het harde zand van de waterrand naar de dijk, zal minder dan een halve minuut duren. Oostende wordt een intervalcross. Dat vereist ook vermogen, maar anders.

De banden? Met 33 millimeter zal ik er niet ver af zijn. En de druk? Insiders denken tussen 1,05 en 1,2 bar. Het profiel hangt dan weer af van de techniciteit van de chauffeur en van het weer en van de staat van het parcours. Nogmaals, het zand zal beslissen. Het losse zand van de duinen van Koksijde is niet het zand van het strand van Oostende, waar sporen makkelijker blijven liggen, maar dat tegelijk stroever loopt omdat het natter is. Met andere woorden: de winnaar is hij die met het meest gunstige zandprofiel kan/durft rijden, onderweg de minste energie verbruikt én recht kan blijven op het vettige stuk in de hippodroom.

Ik sprak onze bondscoach Sven Vanthourenhout voor dit WK (zie Zeno) en hij praat rechtuit: inzake crosstechniek is Van der Poel superieur, waardoor hij op beslissende momenten net iets frisser is. Lukt het hem niet om snel weg te rijden van Van Aert, dan krijgt die het mentale overwicht. Gelukkig is de aankomstzone breed en lang genoeg om er een Ronde van Vlaanderen-sprint van te maken, deze keer op sintels.

Het kamp-Van der Poel is alvast redelijk gerust: “De kansen? Tachtig-twintig, voor Mathieu.”

Interview Sven Vanthourenhout in De Morgen van zaterdag 30 januari 2021

‘Van der Poel heeft dat speelse, Van Aert is een machine’

Nooit had een bondscoach in het wielrennen meer te vertellen dan Sven Vanthourenhout (40), en dat in een jaar met twee wereld- kampioenschappen in België. Dit weekend is het WK veldrijden in Oostende. ‘Ik moet die gasten niet vertellen hoe ze moeten winnen.’

Hij genoot al veel respect onder wielrenners en volgers, en toen Sven Vanthourenhout op maandag 18 januari de selecties voor het WK cross bekendmaakte, is dat respect alleen maar gegroeid. Omdat Wout van Aert de wereldbeker won, krijgt Tim Merlier de extra plaats, en hoewel die Belg is, heeft de Nederlander Mathieu van der Poel er meteen een potentiële handlanger bij. Voor Thibau Nys, zoon van zijn boezemvriend Sven Nys, had hij dan weer geen plaats in de belofteselectie. Sven Vanthourenhout kan alle beslissingen objectiveren.

“Selecties zijn een gevolg van uitslagen. Sven Nys belde mij de week voor ik de selectie zou bekendmaken. ‘Hoe staat Thibau er voor?’, vroeg hij. Ik zei: ‘Niet goed.’ Sven en ik hebben jaren samen opgetrokken, maar dat speelt hier geen rol. Wil je mijn Excel-file met alle uitslagen zien? Van de laatste tien wedstrijden staat er zeven keer dnf (did not finish, red.) bij Thibau. Ik heb in eer en geweten geselecteerd, gebaseerd op data.”

Groot talent wellicht, de kleine Nys, maar overbelicht.

(zucht) “Als er nu iets is waar Sven en ik van mening over verschillen… Hoe Thibau nu bezig is, dat zou carrièrebedreigend kunnen zijn. De media-aandacht, de sociale media, maar ook de belasting op jonge leeftijd en vooral het verwachtingspatroon. Sven weet hoe ik daarover denk. Los daarvan is het misschien niet eens zo erg dat Thibau eens tegen de muur loopt. Het zal hem weer met beide voeten op de grond zetten.”

Hoe wordt een coach van de beloften – de categorie onder 23 jaar – ineens bondscoach van veld en weg?

“Dat begint met de renner die stopt (maart 2016, red.) en een mooie kans krijgt om bij Telenet-Fidea de beloften en de vrouwen te begeleiden. Ik heb mij toen meteen gesmeten en een dik jaar later heeft de bond mij gevraagd om in de plaats van Rudy De Bie bondscoach veldrijden te worden. De Bie had het daar moeilijk mee, en terecht. Het had netter gekund, zeker hoe het in de media is gekomen, maar ik heb hem meteen gebeld: ‘Rudy, dit is mij gevraagd en ik heb toegezegd. Kunnen we samenzitten?’ Een dag later zaten we om de tafel en ik heb hem nadien vaak om raad gevraagd.

“Omdat ik in dienst van de bond was, wilde ik mij ook nuttig maken in de maanden dat er geen veldrijden was. Zo ben ik meegegaan om te helpen met Carlo Bomans en zijn klimproject. Daar zat toen ene Remco Evenepoel in. Tegelijk hielp ik Ludwig Willems met zijn vrouwenploeg en zo was ik overal bij betrokken. Op het moment dat Kevin De Weert na het WK in Innsbruck in 2018 als bondscoach stopte en naar Lotto-Soudal ging, dacht iedereen dat ik hem zou opvolgen.

“Het werd Rik Verbrugghe, maar toen hij ook al na een jaar vertrok om sportdirecteur bij Israel Start-Up Nation te worden (het team van Chris Froome, red.), kwam ik weer in beeld. ‘Zijn weg en veld te combineren?’, vroegen ze bij de bond. Welnu, als er twee disciplines te combineren zijn, dan wel die. Zo is het gegaan.”

Bondscoach wielrennen is meer bond dan coach.

“Ik moet ervoor zorgen dat ze zich goed voelen als we naar een EK, WK of Olympische Spelen gaan. Ik werk met toppers in hun sport en die zijn logistiek wel wat gewend, ook qua voeding en sportdrank. De logistiek en randvoorwaarden op orde hebben, is mijn taak.

“Met Wout van Aert vorig jaar wees de tactiek zichzelf uit. Daar zit een logica achter. Je zet Eden Hazard ook niet achteraan en Kevin De Bruyne niet in het doel. Het is duidelijk dat Van Aert met dat palmares als kopman mee bepaalde hoe we zouden koersen. Ik moet die gasten niet vertellen hoe ze moeten winnen.

“Ik kan wel wegen op de samenstelling van een evenwichtige ploeg en zodoende een situatie creëren waarin de ploeg in die tactiek meegaat. Dat hebben we op het weg-WK in Imola afgelopen herfst zo gedaan, en dat is ook uitgevoerd. Jammer, maar helaas: er was er op die dag één beter dan Wout (Julian Alaphilippe won, red.).

“Of Primoz Roglic, een ploegmaat van Van Aert bij Jumbo-Visma, hem nog meer had kunnen helpen dan hij heeft gedaan? Ik denk echt dat hij niet beter kon.”

Het is geleden van de Merckx-jaren dat België op de weg nog zo veel talent had.

“We hebben een fantastische jonge generatie met Evenepoel en Van Aert. We hebben toppers van 20 tot bijna 40 jaar oud en er komt nog wat aan. Ooit komt de dag dat ik Philippe Gilbert en Greg Van Avermaet zal moeten bellen met de melding dat ze er niet bij zijn. Dat is dan de minder leuke kant van de job.”

U bent de eerste bondscoach met twee WK’s in eigen land.

“Ja, het wordt een wreed jaar.”

Ik wil niet onrespectvol klinken, maar u hebt in uw carrière uw wagonnetje altijd op het goeie moment aan de juiste locomotief gehaakt, te beginnen met Sven Nys.

(lacht) “Met Sven op pad gaan was voor mij anders niet altijd de beste manier om nog ambitie te koesteren. Sven trainde en trainde en legde de lat altijd hoger. Ik had dat niet nodig, ik heb dat nooit gedaan, dus ik kwam vaak in overreaching. Sven weet dat, Paul Van Den Bosch (sportcoach, red.) weet dat en ik ook.

“Als we de trainingen analyseerden, zag je dat onmiddellijk, maar ik heb geen spijt. Het is gelopen zoals het is gelopen. Ik heb een carrière met ups en veel downs gehad en dat zie ik nu als één lang leerproces dat me bij wat ik nu doe van pas komt. Ik kan dat zelf loslaten, maar kan daardoor de opkomende talenten behoeden voor wat ik fout heb gedaan.”

In de grilligheid van uw carrière zaten verdachte schommelingen.

“Ik begrijp dat je zo dacht. Als we het over het epo-tijdperk hebben, dan heb ik wel mijn verdediging klaar. Van mijn veertiende tot op vandaag heb ik een hematocriet (volume rode bloedcellen ten opzichte van het totale bloedvolume, red.) van 0,50-0,51 gehad, wat inhoudt dat er voor mij geen opties waren om dat nog hoger te krijgen (bij een hematocriet van meer dan 0,52 wordt het bloed te ‘plakkerig’, red.).

“Je bent niet de enige die mij ooit verdacht. In 2002 reden we met Domo-Farm Frites de Ronde van Zwitserland. Ik was eerstejaarsprof. We hadden zes of zeven van de toen nog tien koersdagen gehad en af en toe had ik echt afgezien. Op dag acht hadden we ’s ochtends bloedcontrole en ik had 0,502 hematocriet. Yvan Vanmol was ploegdokter. Na de rit moest ik direct bij hem op de kamer komen. Hij liep vijf keer rond de kamer zonder iets te zeggen en ik zat daar. Ik denk dat het wel vijf minuten duurde. Ik wist niet wat of hoe. Ineens sprak hij: ‘Sven, wat heb je gedaan?’

“Ik was eerstejaarsprof, ik had nooit iets gedaan en ook nooit iets zien doen. Yvan toonde mij de bloeduitslag. ‘Goh,’ zei ik, ‘50,2, dat is goed.’ Hij was verontwaardigd dat ik er nog trots op was ook. Ik legde hem uit dat Toon Cruyt, die later ook bij de ploeg-Lefevere is gekomen, altijd van jongs af aan mijn sportarts is geweest en dat hij mijn bloedwaarden kende. Yvan heeft Toon toen meteen gebeld en die heeft hem gerustgesteld: ‘Niet mee inzitten, van bij de nieuwelingen is die nooit onder de 0,49 gegaan.'”

Point taken, maar verklaar uw carrière dan eens? Vergeef mij het sarcasme, maar één ding zullen ze van de bondscoach Vanthourenhout niet leren en dat is veel winnen.

“Dat klopt helemaal. Ik was geen grote winnaar. Ik ben ervan overtuigd dat je niet noodzakelijk de beste ploegleider bent omdat je veel koersen hebt gewonnen. En ik ben ook het bewijs dat wat je in de jeugd presteert, niet altijd op latere leeftijd een vervolg krijgt. Ik heb als jeugdrenner heel veel gewonnen, tot bij de beloften, waar ik wereldkampioen werd in het veld.

“Ik ben prof geworden op mijn twintigste. De winter 2004-2005 was mijn beste in de cross. Daarna ben ik bij Rabobank gekomen en is het bergaf gegaan. Ik heb als jeugdrenner nooit veel getraind, eerder gewoon gefietst. Ik had dat talent: ik kon winnen zonder echt te trainen. Ik had waarschijnlijk wel een ‘motor’ want ik overleefde die Ronde van Zwitserland ook als eerstejaarsprof. Ik kwam zelfs een keer als vijfde over de meet in een rit die de Duitser Erik Zabel won.

“Later heb ik mij te veel belast door met Sven Nys mee te willen doen, daar ben ik wel zeker van. Ik was veel beter gewoon blijven fietsen in plaats van zo intensief te trainen. Eigenlijk was ik ook de eerste van de nieuwe generatie die de weg combineerde met drie maanden veld, een beetje zoals Tim Merlier en Gianni Vermeersch nu, en uiteraard ook Mathieu van der Poel en Wout van Aert, maar met hen ga ik mij niet vergelijken.”

U won vier kleine wegwedstrijden, waaronder de Grote Prijs Briek Schotte.

(lacht) “Dat levert je geen monstercontract op. De Briek Schotte, daar had ik wel mijn zinnen op gezet. Desselgem was een van de mooiere kermiskoersen en we kwamen in de finale met Max van Heeswijk, Bart Leysen en Gert Steegmans. Ik ben in de laatste anderhalve kilometer weggereden. Hoeveel ik heb moeten betalen? (lacht) Daar hangt een verhaal aan vast. Bart Leysen werd een jaar later mecanicien bij Patrick Lefevere in de ploeg. Alles viel in de juiste plooi.”

U zat wel erg mooi op uw fiets.

“Dat zeggen ze nog steeds.”

Maar dat maakt het uittesten van het BK-parcours met de televisie in uw spoor niet minder belachelijk.

“Dat doe ik omdat de bond dat vraagt, onder meer voor hun partners. Ik sta daar niet om te springen, om heel eerlijk te zijn. Ik ken mijn plaats. Fietsen is voor mij nog alleen recreatief. Ik heb ook vaker mijn loopschoenen dan mijn wielerschoenen aan.”

Lopen kon u beter dan Sven Nys.

“Juist, met het lopen kon ik hem pijn doen. Wat ik beter niet had gedaan, want ik kreeg dat tijdens de fietstraining terug. Sven en ik hebben samen veel meegemaakt. Hij heeft zijn eigen palmares gecreëerd, maar er zijn ook momenten geweest dat ik voor hem een meerwaarde was. Sven was in het begin heel onzeker en had bevestiging nodig. Ik kon beargumenteren waarom hij de beste was en hij luisterde echt.

“Drie weken voor het WK van 2013 in Louisville zat hij fysiek en mentaal op of zelfs over de rand. Ik heb hem toen gezegd dat hij drie dagen van zijn fiets moest blijven – iets wat voor hem tot dan compleet ondenkbaar was. Hij heeft mijn raad opgevolgd en hij voelde bij onze trainingsrondjes in Lichtaart meteen het resultaat. Ik weet zeker dat het hem heeft geholpen om wereldkampioen te worden.”

Was u ook niet beter dan Nys in de Cape Epic die jullie samen reden?

“We waren daar ongeveer even goed. Lange inspanningen liggen mij. De eerste drie uur was hij altijd beter dan ik. Gingen we richting het vierde uur, dan kantelde dat en het vijfde uur deed ik met hem wat ik wilde. Blijkbaar is uithouding mijn talent. Ik heb in 2019 de marathon van Rotterdam gelopen. Ik had een startnummer van iemand kunnen overnemen en ik had niet echt veel getraind, maar ik was in 2u36 binnen, ook al was ik naar het einde toe aan het sterven. En dan te weten dat Koen Naert (Belgische marathonloper, red.) mij nog zo voor de muur van de 35 kilometer had gewaarschuwd.”

De cross zit nu met twee supergetalenteerde renners die als het past een intensieve training inlassen – een cross op zondag – en daar 10.000 euro voor krijgen. In die wedstrijd rijden ze dan iedereen naar huis.

“Het grote voordeel is dat Wout van Aert en Mathieu van der Poel op de weg ook geen ‘pelotonvullers’ zijn. Ze winnen Milaan-Sanremo en de Strade Bianche en in de finale van de Ronde van Vlaanderen rijden ze samen een minuut weg van andere grote namen. Onze crossers weten dat ze te maken hebben met twee echte fenomenen, dat maakt het draaglijker.

“Er is nog wel overlap geweest tussen de weg en het veld – denk maar aan Zdenek Stybar en Lars Boom – maar het is wel voor het eerst dat renners beide disciplines schijnbaar moeiteloos combineren en domineren.

“Als Mathieu en Wout er zullen zijn, rij ik met een ander verwachtingspatroon naar de wedstrijd. Ik krijg soms de opmerking dat ik te veel bewondering heb voor Van der Poel. Hoe kan je nu geen bewondering hebben voor de atleet Mathieu van der Poel? En voor Wout van Aert?

“Ik heb ook geen moeite om mijn bewondering te tonen voor wat de broers Roodhooft met hun Alpecin-Fenix presteren. Zij pakken dat erg slim aan. Twee jaar geleden hadden ze al een WorldTour-team kunnen worden door een licentie te kopen. Neen, ze hebben eerst geïnvesteerd in hun ploeg en in een prestatiecultuur. Ze bleven Pro Continentaal en mogen overal starten, maar moeten niet overal starten, hoe comfortabel is dat?”

Er zit maar één voordeel aan voor het veldrijden: wegrenners moeten niet langer bang zijn om ook te crossen.

“Daar is niet iedereen van overtuigd. Laatst had ik nog een gesprek met een trainer en die had het toch liever niet dat zijn renner – die vroeger een topcrosser was (dat was Stybar, die nu toch meedoet, hv) – nog eens in het veld zou komen rijden. Ik snap niet waarom: die intensieve prikkel kan geen kwaad, wel integendeel. De combinatie van uithouding en die korte intensieve inspanning is volgens mij een goeie zaak. Met Wout en Mathieu weet je ook zeker dat die altijd zullen crossen. Ze verdienen er goed hun boterham mee. Ze doen het erg graag. En ze winnen op het veld en op de weg.”

Als we Van der Poel vergelijken met Van Aert, eerst fysiek…

“… Puur voor de cross? Voor een inspanning van een goed uur op een crosstechnisch parcours heeft Van der Poel een streepje voor. Hoe verder ze in hun carrière komen, hoe meer ze zullen verschillen en Van der Poel vaker in het voordeel is. Waarmee ik niet wil zeggen dat Van Aert nooit meer zal winnen van Van der Poel. Dat zal nog gebeuren en misschien zelfs op het WK.

“Van der Poel kan in een intervalinspanning enorm hoge waarden halen en recupereert daar heel snel van. Hij heeft dat in zich en combineert dat ook met een killerinstinct, wat dan weer verband houdt met het fysieke en technische. Mathieu komt zuiniger in die laatste ronde. Wout is toch van de langere volgehouden inspanning en traint daar ook op: tijdritten, lang meegaan in de cols. Van der Poel zie ik nooit een klassement rijden in een grote ronde, Van Aert wel.

“Ik ben gefixeerd op rondetijden. Telkens na een wedstrijd wil ik die bestuderen. Dan zie je ineens dat Van der Poel in ronde drie 25 seconden rapper is dan de rest. Hoe kan dat? Geloof mij, ik héb gecrost, dat is bijna niet te doen.”

Van der Poel heeft zich op sommige belangrijke momenten, zoals op het WK in Valkenburg in 2018, mentaal fragieler getoond dan Van Aert.

“Mentaal is Wout absoluut sterker dan Mathieu. Wout is een machine. Natuurlijk kan Mathieu ook diep gaan en afzien, maar Wout is veel meer een sterke kop. Ik heb hem al vaak op hotel meegemaakt. Het verschil tussen Wout de dagen in de aanloop naar en de dag van de wedstrijd is immens. De wielrenner wordt dan een machine, klaar om te presteren.

“Mathieu is ook ernstig bezig met zijn vak, ongetwijfeld, maar hij heeft toch eerder dat speelse in zich. Ik denk ook dat Van Aert op de minuut en de watt het schema van zijn trainer volgt en dat dit bij Mathieu toch iets anders verloopt. Ik weet wat Wout elke dag doet. Elke seconde die Marc Lamberts in het trainingsschema heeft gezet, wordt door Wout uitgevoerd. Elke dag opnieuw. Ik ken er heel weinig die dat kunnen.”

Technisch is Mathieu beter.

“Ongetwijfeld. Dat is dan het voordeel geweest van dat speelse. Hij rijdt even makkelijk en even graag met een BMX’je als met een crossmotor en hij rijdt in het veld, op de weg en niet te vergeten ook op de mountainbike. Daar wint hij, maar is hij niet bij de beste technici. Als het parcours erg technisch wordt, heeft hij soms moeite om de top te volgen.”

Hebt u nog wat kunnen morrelen aan het Oostendse parcours in het voordeel van de Belgen?

“Ik ben daar geweest. Wil je nog wat veranderd zien, vroegen ze. Ik heb niks gevraagd, behalve dat ze de trechter na de eerste bocht wat wijder zouden maken om ongelukken te voorkomen.

“Verder is het een parcours zonder veel franjes: eerst wat op de hippodroom draaien en keren, dan over de brug naar het strand, richting zee, een stukje langs het water, de dijk op en weer af, strand, brug over en weer op de hippodroom. Dat zand kan twee kanten uit. Kunnen ze erdoor rijden, dan is Van der Poel in het voordeel. Is het los en moeten ze lopen, is Van Aert in het voordeel. Als ze beiden in orde zijn, zal het spannen.”

Column ‘De vreselijke K2’ in De Morgen van zaterdag 23 januari 2021

De vreselijke K2

Beklijvend. Het is het enige woord dat past bij mijn twee gesprekken met de mythe Reinhold Messner, de eerste klimmer die alle achtduizenders solo en zonder zuurstof heeft bedwongen. Messner is inmiddels 76 en of hij nog wandelt of klimt, zijn jaks gaat bekijken in de alpenweiden boven Bolzano, ik zou het niet weten.

De Südtiroler Messner beoefende als een van de eersten bergbeklimmen als sport. Hij trainde zijn conditie met lopen, zijn techniek op lage rotswanden, wilde de eerste en de beste zijn. De aanleiding voor mijn eerste ontmoeting in 2003 was de vijftigste verjaardag van de eerste gelukte beklimming van de Mount Everest door de Nieuw-Zeelander Edmund Hillary en de Sherpa Tenzing Norgay. Vijfentwintig jaar later zou Messner als eerste zonder de hulp van zuurstof op het dak van de wereld staan. Twee jaar later (1980) deed hij dat solo over en in één moeite reeg hij daarna alle veertien achtduizenders als kraaltjes aan een ketting. Messner is en blijft de maat der dingen in de hogere klimwereld.

Voor Messner was er enerzijds klimmen als een mix van esoterie, anarchie en Star Trek – steeds nieuwe routes zoeken, gaan waar niemand ooit was geweest – en anderzijds het commerciële klimmen, waarbij niet het klimtalent of de conditie maar de hoeveelheid zuurstof en het aantal helpers de kans op succes bepalen.

Hij had een dodelijke uitsmijter: “Zelfs mijn grootmoeder kan de Everest op. Als we 100.000 dollar betalen.”

De domkop in mij antwoordde: “Klimt uw grootmoeder dan nog?”

Messner antwoordde: “Neen, ze is al lang dood. Ik bedoel: ze sleuren om het even wie die berg naar boven.”

Messner deed zelf vijftien jaar over de veertien achtduizenders. Tweeënveertig klimmers zijn hem gevolgd, de meesten met de hulp van zuurstof. Hij zal ze ongetwijfeld showklimmers noemen. De laatste jaren is klimmen veranderd, nog extremer en vooral sneller geworden. Het beste voorbeeld is de Catalaan Kilian Jornet, die in 2019 de Everest als het ware naar boven liep in 26 uur, zonder zuurstof en zonder gebruik te maken van de vaste touwen langs de commerciële klimsnelwegen.

Wellicht kan Jornet op de goedkeuring van de grootmeester rekenen. Het mailadres van Messner werkt niet meer, ik kan het niet checken. Hopelijk maakt Messner ook een uitzondering voor Nirmal Purja. Die Nepalees – geen Sherpa, wat letterlijk betekent ‘mens uit het oosten’, maar een Magar – beklom alle achtduizenders in zes maanden en zes dagen. Met zuurstof, jawel. De 38-jarige Purja, een voormalig SBS-commando in het Britse leger die vocht in de bergen van Afghanistan, verbeterde dat record met bijna acht jaar.

Oké, hij woont in de buurt, is van bij de geboorte geacclimatiseerd en kan de bergen in wanneer hij maar wil. Klopt helemaal, maar deze maand presteerde Purja nog iets uitzonderlijks, van het meest extreme wat klimmers ooit is gelukt. Nadat alle achtduizenders waren bedwongen in ideale omstandigheden, meestal in de zomer, volgde de uitdaging om ze allemaal ook in de winter ‘te doen’.

Tot vorig jaar waren ze op dertien van de veertien pieken in de winter al eens boven geraakt bij -50, -60 graden, alleen op die vreselijke K2 niet. Overal waren ze ook al eens zonder zuurstof boven geraakt, alleen op de hoogste, de Everest, werd zuurstof gebruikt. Dat heeft te maken met de luchtdruk die in de winter meestal lager is dan in de lente/zomer, waardoor zuurstof minder makkelijk in de longen komt.

De K2 in de winter gold al langer als de ultieme uitdaging. Die berg in de Pakistaanse Karakoram is met 8.611 meter de tweede hoogste ter wereld én de tweede meest dodelijke met één overlijden op vier beklimmingen (de Annapurna I had tot voor kort 40 procent doden). Kazakken, Russen, Kirgiziërs, Canadezen, Amerikanen, Britten, Spanjaarden, allemaal hadden ze hun tanden op de K2 stuk gebeten en/of waren ze gestorven.

Tot vandaag een week geleden. Toen deden tien Nepalezen wat niemand van alle grote Europese en Amerikaanse klimmers hen had voorgedaan. Expeditieleider Nirmal Purja zorgde voor een primeur in de primeur: hij haalde de top van de K2 in de winter zonder zuurstof.

Of waar corona ook goed voor is. Door een gebrek aan klanten/toeristen/klimmers zag het klimmersvolk uit Nepal het inkomen verschrompelen. Waarna de gidsen van Seven Summits Trek zelf geld zochten en hun ultieme tocht in elkaar staken. Niet gehinderd door blanke toeristen/klimmers, konden de rasklimmers eindelijk eens voor zichzelf klimmen. Ze waren met tien en alle tien haalden ze tegelijk de top. Op de top hebben ze hun nationale hymne gezongen. Op de terugweg – het blijven dienstbare Nepalezen – borgen ze in één moeite het lijk van de diezelfde dag verongelukte Spaanse klimmer Sergi Mingote. De K2 was uitzonderlijk mild geweest met één dode voor tien gelukte beklimmingen.

Excuses voor deze uitstap, maar tussen alle voetbal en cross mocht u dit ook weten.

Interview Olivier Deschacht in De Morgen van zaterdag 23 januari 2021

‘Ik ben al drie jaar mijn glas aan het leegdrinken’

Hij wordt straks 40, maar hij hoeft geen standbeeld. Olivier Deschacht – acht lands-titels en met wat geluk straks 700 matchen in eerste klasse – doe je al plezier met een beetje respect. ‘In mijn gezicht zeggen waar het op staat, meer vraag ik niet.’

Afscheidstournee meets afscheidstournee, zo voelt het aan. De kans dat ik ooit een vierde bezoek aan huize Deschacht zal brengen, is onbestaande. Allebei lopen we op onze nog immer sterke – of beelden we ons dat in? – maar wel laatste benen. Hij als voetballer in eerste klasse en interviewee, ik als interviewer.

In maart 2009 hadden we onze eerste babbel, met de handrem op want, zo vroeg hij zich hardop af, waarom zou een ‘intellectuelenkrant’ in godsnaam in hem geïnteresseerd zijn? De kop luidde: ‘Privé ben ik supergelukkig, sportief zo niet. ‘Bijna twaalf jaar later is dat andersom, maar daarover later meer.

Het tweede interview vond plaats op zijn tennisclub, in een zomerzon. Hij had in 2014 zeven titels en 468 wedstrijden in het eerste van Anderlecht op zijn naam staan. Het record van Paul Van Himst (566 wedstrijden) zou er in november 2016 aan geloven. Over die trouw aan één club, daar ging het toen vooral over. De kop dat weekend: ‘Mijn grootste talent is mijn olifantenvel.’

Geen enkele voetballer die zo vaak ter discussie heeft gestaan als Olivier Deschacht heeft zulke goede resultaten bij elkaar gespeeld. Geen enkele speler die zoveel tegenslagen en tegenstand heeft moeten overwinnen, is zo vaak op het hoogste niveau teruggekeerd. Geen enkele verdediger die tussen zijn twintigste en dertigste amper drie doelpunten maakte, scoorde vaker tussen zijn dertigste en veertigste. Twaalf keer in zijn geval, en dan nog als centrale verdediger.

De aversie die Deschacht vroeger al eens te beurt viel, heeft voor algemene bewondering plaatsgemaakt. Journalisten die hem een gebrek aan snelheid verwijten, kunnen dan weer op een ferme terechtwijzing rekenen.

“Dat stond in een een wedstrijdverslag en dat was helemaal niet terecht”, zegt Deschacht. “Ik spreek hen erop aan, de collega’s van jou die niet beseffen dat elke verdediger die met de rug naar de achterlijn staat, altijd te traag is voor een aanvaller die in volle snelheid op hem afkomt. Sergio Ramos van Real Madrid zou ook te traag zijn geweest, en het was dan nog tegen Lukas Nmecha (aanvaller van RSC Anderlecht, red.), geen slechte hoor.”

Misschien stond je slecht gepositioneerd, atypisch Deschacht. Bedoelde de collega dat niet?

(zucht) “Normaliter is een goede positie innemen en anticiperen een beetje mijn specialiteit geworden, maar die ene keer stond ik slecht. Als je goed kijkt, zie je dat ik hem buitenspel wil zetten, maar ik aarzel en het mislukt, waardoor ik kansloos ben.

“Ik ben natuurlijk een fractie minder snel dan vroeger maar ik was altijd wel snel. En als ik eenmaal op gang ben, zijn er niet veel die mij er af lopen. Ik compenseer dat tekortje met mijn ervaring. Na al die jaren heb ik alle situaties op een voetbalveld wel eens meegemaakt.

“Alhoewel, weet je nog, een paar weken geleden, toen ik alleen voor de doelman kwam? Dat was nieuw voor mij en ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik kreeg de bal en moest hem maar intikken, maar ik trapte hem over. Zo jammer.”

Is dit nu je laatste seizoen, of niet?

“Normaal gezien wel. Ik weet niet wanneer ik dat besluit neem. Misschien wel op de laatste speeldag. Ik weet niet wanneer ik objectief kan beoordelen of er nog een jaar bij kan. Het is nu winter en uiteraard heb ik met dit weer iets meer last van mijn oude kwaaltjes, zoals dat kraakbeenletsel aan mijn enkel. Ik was daardoor ooit een jaar uitgeschakeld.

“Vorig jaar vloog mijn schouder uit de kom en die hebben ze uiteindelijk geopereerd. Met dank aan de coronastop, want anders had ik dat misschien niet laten doen. Na de revalidatie ben ik er weer ingevlogen: drie uur per dag trainen. Dat heeft mij goed gedaan: een mooie, lange opbouw naar het tweede seizoen bij Zulte Waregem.”

Toen je de deur opendeed, zei je nog: ‘Ik ben versleten.’

“Tijdens de training voel ik mij goed. Vooraf, om in gang te raken, en daarna is het wat minder. Als jij hier nu niet was, lag ik daar op de zetel met de benen omhoog. Ik doe alles mee. Soms zegt de fysiektrainer: ‘Oli, doe maar rustig aan’, zoals bij een intensieve sprintoefening aan het eind van een training. Ik antwoord dan: ‘Morgen speel ik tegen gasten van 21, ik moet trainen als iemand van 21.’ Dat geloof ik ook: ik mag niet minder doen, ik moet meer doen, maar wel op een verstandige manier.

“Voor mij is het goed dat het voetbal zo is veranderd. Ontbijt op de club, lunch op de club, vooraf opwarmen voor de eigenlijke opwarming, dat is iets van de laatste jaren. Mbark Boussoufa die bij Anderlecht om vijf voor tien in de kleedkamer binnenkwam voor een training die om tien uur begon, dat was de normaalste gang van zaken.

“Op Anderlecht waren er nog jongens op doel aan het afwerken, als de eersten al in hun auto wegreden. Deze ochtend was ik om half negen op mijn werk, voor het verplichte ontbijt, dan de training, douchen, lunchen en daarna heb ik met Sammy Bossut, Laurens De Bock en Jelle Vossen tot twee uur nog wat gekaart.”

Een mauve janet aan tafel met twee boeren van Brugge, dat lukt?

“Probleemloos. Ooit hebben we elkaar het slechtste toegewenst, nu zijn we goede vrienden. Erger nog, Jelle, Laurens en ik spreken ervan om samen op reis te gaan. Yves Vanderhaeghe (coach van KV Kortrijk, red.), Yveske, moet mee, want we hebben een vierde man nodig om te manillen. Het klikt. Ik amuseer mij. Op mijn oude dag kan ik niet beter zitten, op maximaal 25 minuten van mijn huis.”

Jij hebt altijd heel graag gevoetbald en je bent nog eersteklassewaardig. Waarom zou je dan niet nog een jaar doorgaan?

“Het is dubbel. Dit is het afscheid waarvan ik heb gedroomd. In de maand december is alles gelukt. Antwerp 0-1, preassist van mij. Cercle 1-0, assist van mij. Eupen 3-2, winning goal. Dat heb ik nooit eerder meegemaakt. Ik geniet van mijn niveau. Als ik in april zou zeggen dat het voorbij is, dan ben ik bevredigd.

“Jij zegt dat ik het glas helemaal moet uitdrinken? Ik ben al drie jaar mijn glas aan het leegdrinken. Zestien jaar in eerste klasse met Anderlecht, acht titels, dat was een mooi moment geweest om te stoppen. Waren Marc Coucke en Hein Vanhaezebrouck toen bij mij gekomen en hadden ze gezegd ‘Kijk Oli, het is gedaan, we gaan stoppen’, dan had ik daar op dat moment vrede mee gehad.”

Vanhaezebrouck heeft je eerst gevraagd te blijven, maar dan vloog je ineens naar de B-kern. Het was je roemloze einde bij Anderlecht. Wat is er gebeurd?

“De wonde is genezen, maar het litteken is gebleven. Ik was zogezegd te negatief en ik zou stiekem met de pers praten. Maar nadat ik naar de B-kern was teruggewezen, werd er nog meer gelekt, dus ik was het niet geweest die dingen aan de pers doorbriefte. Vanhaezebrouck had mij op de bank gezet en op de bank ben ik geen vrolijke mens, al helemaal niet als dat zonder een woordje uitleg gebeurt en ik dat op het bord in de kleedkamer moet lezen.

“Ik vond dat ik in zijn driemansverdediging op links oké speelde. Kijk, de trainer Hein Vanhaezebrouck is een topper. Wat hij met Gent heeft gepresteerd, chapeau. Maar als mens heeft hij mij ontgoocheld. Niet eerlijk en rechtuit in mijn gezicht durven te zeggen waar het op staat, daar knap ik op af. Ik hoop dat hij nog eens een topclub kan trainen, ik ken geen enkele trainer die een pressing kan uittekenen zoals hij. Maar – en ik hoop echt dat hij dit leest – zijn omgang met spelers is zijn werkpuntje.

“Of het nu de kwaliteit van het gras is, of waarom het ene gras groener dan het andere is, hij heeft overal altijd een uitleg klaar. Tijdens de lunch op Anderlecht stond er eens een tenniswedstrijd op en hij analyseerde meteen waarom die ene speler niet zou winnen: zijn eerste opslagpercentage was te laag. Toppunt was: die speler verloor ook. Je kunt met Vanhaezebrouck niet discussiëren. Hij weet alles en hij heeft ook vaak gelijk, maar hij moet leren dat er ook andere mensen zijn die iets weten.

“Ik heb geen moeite met hem. Als ik hem tegenkom, doet hij alsof er niks is gebeurd: ‘Alles oké, Oli?’ Ik antwoord dan ‘Ja, alles oké, Hein.’ Van een trainer verwacht ik dat hij tactisch weet waar het over gaat, dat hij goede trainingen geeft, maar even goed dat hij als coach mens is. Af en toe eens informeren bij een speler, ook bij wie het wat minder gaat, of bij een bankzitter. Als Hein dat nu eens zou leren, dat zou al heel wat zijn.”

Na zo’n oplawaai zou je denken: Deschacht is op het voetbal uitgekeken, maar jij ging naar Lokeren en belandde van de regen in de drup.

“Uit frustratie heb ik nog voor een jaar bij Lokeren getekend. Dat leek oké. Peter Maes wilde mij er graag bij, maar wat een dramatisch seizoen: vier trainers, de voorzitter die zijn club wilde verkopen, drie technisch directeurs, mislukte transfers, alle ellende kwam samen.

“Ik heb dat overleefd ja, met dank aan vrienden die ik daar heb gemaakt: Kylian Overmeire, Steve De Ridder en Davino Verhulst. Je trekt je aan elkaar op en we amuseerden ons. We degradeerden omdat we niet genoeg kwaliteit brachten, niemand bracht eigenlijk genoeg. Als ik Steve De Ridder nu bij STVV bezig zie… Dat heb ik bij ons in Lokeren toen niet gezien.

“Ik dacht: dit kan niet mijn afscheid van het voetbal zijn. Toen belde out of the blue Zulte Wargem-coach Francky Dury. ‘Kom je eens af? We willen je er graag bij.’ Ik moest een week op proef komen meetrainen, maar na twee dagen wilden ze al dat ik tekende. Ik was in vorm, hoewel ik vier maanden niet had gevoetbald. Het voelde meteen goed.

“In de eerste oefenwedstrijd viel ik in en ik kreeg meteen applaus. Ik heb blind getekend, ik denk dat ik amper heb gekeken naar wat ze mij zouden betalen. En kijk, na vorig seizoen ben ik door de supporters tot speler van het jaar uitgeroepen.”

Wat is de rol van Dury in je heropstanding?

“De trainer is uitermate belangrijk. Hij moet je vertrouwen geven en blijven geven. Vergeet niet, ik heb ook slechte wedstrijden gespeeld. Ik lees bijna geen kranten meer, maar ik hoor wel hoe hij telkens respectvol over mij spreekt. Ik vraag niet veel. Gewoon elke dag een woordje, geïnteresseerd zijn: ‘Alles oké, Oli? Hoe voel je je?’ Dat helpt. En zeggen waar het op staat, in mijn gezicht, meer vraag ik niet.

“Van al mijn trainers staat Frank Vercauteren (nu coach van Antwerp, red.) op één, omdat hij mij heeft opgeleid en op de linksback heeft gezet. Op twee staat Francky Dury en dan komt John van den Brom (nu bij Racing Genk, red.), puur omwille van het menselijke aspect.

“Ik zal je een voorbeeld geven. Hoewel dat niet mocht, speelde ik af en toe nog wel een tennistoernooitje. Ook wanneer ik geacht werd te rusten. Op een dag – Anderlecht had een oefenwedstrijd in Athene en ik hoefde niet mee – kreeg Van den Brom te horen dat ik zo’n toernooitje was gaan spelen. Hij stuurt dan een berichtje dat zoiets niet de bedoeling was, meer niet.”

In 2014, ons laatste interview, wist je het niet precies. Weet je nu wel hoeveel matchen je in het eerste elftal hebt gespeeld?

“Meer dan 600 bij Anderlecht, dat weet ik. 604? (Wikipedia zegt 609, red.) Ik kijk daar niet naar en ik loop er ook niet mee te koop. Wat dat betreft zit ik bij een slechte club. Bij ons in de staf loopt Timmy Simons rond. Heeft die geen boek uitgebracht met zijn duizend wedstrijden? Heb ik één titel meer dan Timmy? Ik acht en hij zeven? Aha, kijk eens aan.

“En ik ben ook Merida-speler van de maand geworden (de verkiezing van beste speler van Zulte Waregem draagt de naam van een sponsor, red.). Ik heb hem daar gisteren nog op gewezen: ‘Timmy, je hebt de Gouden Schoen gewonnen, WK en EK’s gespeeld, je bent in het buitenland kampioen geworden, maar Merida-speler van de maand, dat ben je nooit geweest!'”

Ben jij niet een beetje te bescheiden? Je hebt meer talent dan je wilt laten uitschijnen.

“Ja goed, maar ik ben toch geen Ronaldo en mijn motor is niet van de grootste. Ik moet echt werken om mijn niveau te halen, dus zoveel intrinsiek talent heb ik ook niet. Ik kan wel voetballen, maar ik schreeuw dat niet van de daken. Als ik niet zou kunnen voetballen, dan draai ik zoals tegen Cercle als linksvoetige niet naar mijn verkeerde rechterbeen en dan raakt die voorzet met rechts niet tot bij onze aanvaller die scoort.

“Ik heb mij altijd met Belgische spelers op mijn positie vergeleken, en dan weet ik dat ik geen Thomas Vermaelen of Jan Vertonghen ben die bij Ajax en Arsenal hebben gespeeld. Anderlecht was mijn plafond. Ik kon naar ploegen die onderaan in de Premier League stonden, maar wat heb je daaraan? Jelle Van Damme heb ik ook nog gewaarschuwd toen hij naar Wolverhampton trok. Een half jaar later was hij terug, bij Standard.”

Zie je nog collega’s van bij Anderlecht?

“Het is nu met die corona wat moeilijker, maar we hadden met Tomas Radzinski, Bart Goor en Yves Vanderhaeghe een groepje van vier dat wekelijks padel speelde. Vincent Kompany zie ik als we tegen elkaar spelen. Een knuffel kan nog steeds. Ik heb altijd gezegd dat hij een goede trainer zou worden, maar ook dat de combinatie met spelen onmogelijk was.

“Samen met Kompany ben ik in 2002 in het eerste van Anderlecht gekomen. Hij was 16 en ik 21. Toptalent, Vincent, en nu is hij een toptrainer aan het worden. Ik ben aangenaam verrast hoe hij nieuwe jongens steeds weer kansen geeft. Hij is met Anderlecht op de goede weg.”

Anderlecht komt meer met wanbeheer in de media dan met goed voetbal.

“Geloof mij, ik weet niet wat daar allemaal aan de hand is. Ik ken alleen nog Frank Boeckx (keeperstrainer, red.) en ook die weet niet wat daar boven zijn hoofd gebeurt. Dat ik grote ogen trek als er weer iets in de krant verschijnt, dat wel. Allee, nu alweer Karel Van Eetvelt die vertrekt, wat is dat daar toch allemaal?”

Loopt dat proces tegen je gokveroordeling nog?

“Neen, dat cassatieberoep heb ik niet doorgezet, Ik heb die boete betaald: 25.000 euro. Dat is een periode die ik zo snel mogelijk wil vergeten. Het was belachelijk. De Kansspelcommissie heeft mij daar als een voorbeeld gebruikt. Daar hebben andere belangen gespeeld. De liaison-officier van de gerechtelijke politie bij de Kansspelcommissie die heel mijn dossier heeft onderzocht en die mij bezwoer: ‘Het is iets van niks, maar ik moet het toch onderzoeken’, die man heeft mij gebruikt.

“Wat later is hij zelf ontslagen omdat hij van gokbedrijven voordelen zou hebben aanvaard. Jammer dat de media vol zijn meegegaan in de veronderstelling dat ik aan matchfixing zou doen.”

Je hebt altijd een duale relatie met de media gehad.

“De laatste tijd overdrijven ze een beetje in de andere richting. Als er iets positiefs gebeurt, gaan ze daar zo op door dat ik denk: neen, dat hoeft ook niet. Ze zijn hun schade aan het inhalen, wellicht omdat ze denken: die kunnen we later nog gebruiken. Het is wat het is: bekende kop, een mening.

“Er is een tijd geweest dat ik elke dag alle kranten ontleedde en alles wist wat ze over mij hadden geschreven. (lacht) Die reacties op de websites van de kranten, hoe ze mij met de grond gelijk maakten, die las ik ook allemaal. Later kwamen daar nog eens de sociale media bij. Dat heb ik afgeleerd. Ik zit op de sociale media, maar ik lees geen reacties meer.”

Die vrouw die ik daarnet bij het binnenkomen even zag, is dat je nieuwe vriendin?

(lacht) “Dat is mijn moeder. Ik zal het haar zeggen, ze zal het als een compliment opnemen. Ze komt mij helpen met de kinderen als die straks van school komen. Ik woon hier alleen. Ik heb geen behoefte aan een nieuwe relatie. Annelien en ik zijn nu twee jaar uit elkaar.

(diepe zucht) “Ik was helemaal van slag van wat er in Anderlecht was gebeurd en hoe ik daar ben moeten vertrekken. Ik ben gaan uitgaan, alleen op reis, festivalletje hier, festivalletje daar. En dan gebeuren dingen die niet moeten gebeuren.”

Vrouwen?

“Geen commentaar. Was het anders gegaan in Anderlecht, dan waren Annelien en ik nu nog samen. Honderd procent zeker. Hier in deze kamer kreeg ik het telefoontje van Marc Coucke dat het voor mij bij Anderlecht voorbij was, na twintig jaar. Samen met Annelien heb ik hier staan bleiten.

“En nu…? We komen overeen, we hebben tenslotte samen twee kinderen van 5 en 9 en dat zijn spannende leeftijden. Maar ik heb wel spijt van hoe het is gelopen.”page3image53674816

Column Geopolitieke jurisdictie (o.m. over Kompany) in De Morgen van maandag 18 januari 2021

Geopolitieke jurisdictie

Vincent Kompany zal wel een oké trainer zijn en een gedreven coach, maar in de publieke sfeer heeft hij zich de laatste maanden vooral laten opmerken als redenaar. In beide landstalen steekt hij moeiteloos een oratio, desgevallend laudatio af waarmee hij al wie hem voorafging in dat vak en al wie na hem komt moeiteloos in hun hemd zet.

Vrijdagavond liet hij zijn uitgebreide woordenschat los op de maatschappij. Dat de scheidsrechter alsnog rood trok voor een overtreding van Kemar Lawrence, nadat hij eerst geel had gegeven, noemde Kompany niet zomaar belachelijk. Neen, het was interventionisme. Daar had de ref niet van terug en ik ook niet.

Ik acht mijzelf redelijk belezen, maar dit heb ik moeten opzoeken. Ziehier: interventionisme is een politieke of niet-defensieve actie ondernomen door een natie of staat of andere geopolitieke jurisdictie om een economie of maatschappij te manipuleren. Bij de rode kaart van Lawrence was geen sprake van een actie door een natie of staat, dus kwam de actie van een geopolitieke jurisdictie.

Dat geeft die mannen van de VAR meteen meer aanzien.
Busjesman vertrekt van huis en vrouw vraagt: “Moet je fluiten vanavond, schat?”

Antwoord busjesman, tot vóór vrijdag: (bedrukt) “Neen, ik zit in het busje.”

Antwoord busjesman, ná vrijdag: (monter) “Vanavond ben ik geopolitieke jurisdictie.”

Volgens Kompany had Lawrence geen rood mogen krijgen. De tackle was nochtans een Jamaicaanse variant van wat doorgaans een Afrikaanse tackle wordt genoemd. Dat is een tussenkomst met twee benen vooruit die het midden houdt tussen levensgevaarlijk voor uitvoerder en meer nog voor ontvanger, en een demonstratie van atletische lichaamsbeheersing in volle vaart, vliegend/klievend door de lucht.

Als tackles met twee benen tegelijk bestraft worden, komt dat door de kwalificatie ‘serious foul play’ die men aan de tackle toewijst en dat omhelst elke actie die de veiligheid van de tegenstander in gevaar brengt of die met buitensporige kracht en brutaliteit wordt uitgevoerd. Zo’n actie is bestrafbaar (punishable) met rood. Het is dus aan de geopolitieke jurisdictie op het veld en in de camionette om te bepalen of het rood is.

Hoewel die de speler niet echt raakt, valt voor dat rood van Lawrence iets te zeggen, om de heel eenvoudige reden dat het niet bestraffen van zo’n tackle een hele dynamiek in gang zet die je vooral niet wilt. Stel: speler van A vliegt tackelend met twee benen door de lucht en wordt nooit bestraft. Die intensiteit wordt dan de norm en dat kan hem een voordeel opleveren als zijn directe tegenstander de volgende keer niet meer in duel durft te gaan. Dat kan niet de bedoeling zijn. Net zo min als het wenselijk is dat een speler van B zich kort daarna geroepen voelt hetzelfde te doen. Voor je het weet zit het er bovenarms op.

Het spel verloopt steeds sneller en de duelkracht wordt steeds belangrijker, argumenteert Kompany. Helemaal juist. Maar je kunt je afvragen of het voetbal gewonnen is bij een aaneenschakeling van mini-oorlogjes, trek- en duwpartijen, halve en hele judogrepen en daarbovenop nog eens vliegende tackles. Als de voetbalregels daaraan paal en perk willen stellen, en het goede open voetbal bevoordelen, wie kan daar wat op tegen hebben?

Zaterdag ook nog een tirade gelezen tegen de rode kaarten voor voetballers die met gestrekt been naar de bal gaan en warempel- toch-wat-een-pech op de voet of enkel van de tegenstander belanden. Geen rood, vond de analist, ex-voetballer, en in één moeite diskwalificeerde hij de mening van iedereen die niet op zijn niveau had gespeeld. “Net zoals alleen wielrenners geplaatst zijn om over reglementeringen, normen en waarden in hun sport te oordelen, zijn ook alleen ex-voetbalprofs geplaatst om te oordelen.”

Dat is zo’n krankzinnige redenering die je makkelijk kunt counteren met een beetje historisch inzicht. Sport heeft nooit uitgeblonken in zelfregulerend vermogen, al helemaal niet als de gezondheid van de beoefenaar in het spel was. Bijna alle interventies voor meer veiligheid – in American football, rugby, ijshockey, voetbal, eventing, formule 1 (herinner u: “de halo willen we niet”) en tig andere sporten – komen van de periferie of zelfs van buitenstaanders.

Het voorbeeld van het wielrennen raakt dan nog eens kant noch wal. Uitgerekend die sport heeft er alle baat bij gehad dat de renners en wielerploegen de regels niet langer zelf bepaalden. Zo zijn we grotendeels van het dopingspook afgeraakt. Bovendien is het een ex-voetballer die in het voetbal de regels mee heeft bepaald. Hij heet Marco van Basten en hij was een veel betere voetballer dan Gert Verheyen.

Column Vaccinatievoorrang van zaterdag 16 jan 2021

Vaccinatievoorrang

De hoofdarts van het Belgisch olympisch comité, orthopedisch chirurg Johan Bellemans, maakt zich zorgen. Is er nog wel sprake van een level playing field als in het ene land atleten nu al worden ingeënt en in andere landen hun concurrenten nog maanden hun beurt moeten afwachten?

Neen, maar in het sportlandschap is er nooit sprake van een level playing field. Atleten die zich hypobare kamers (met verlaagde luchtdruk) en allerlei hulpmiddelen, trainers, kines en stages kunnen veroorloven, hebben ook een voorsprong op atleten die in hun dorp moeten trainen. Hoewel zelfs dat geen eenduidige waarheid is.

Onze fondlopers kunnen over de hele wereld gaan trainen, krijgen de beste zorgen en worden meestal naar huis gelopen door de eerste de beste Keniaan die nog maar een jaar spikes heeft, rond zijn dorp is gebleven en traint op bonen in plaats van ketonen.

Dit vaccin is een ander verhaal. De hele wereld kunnen overvliegen, in groep trainen, wedstrijden bezoeken, alles doen en laten (voor de sport) zonder de schrik om ziek te worden, dat heeft zo zijn voordelen tegenover atleten die in hun bubbel moeten blijven, om de haverklap in hun neus zo’n roerstokje tot in hun kleine hersenen geduwd krijgen en met de daver op het lijf lopen om dat virus toch maar niet te pakken te krijgen.

Getrainde sporters gaan niet dood van het virus, worden zelfs amper ziek, maar in deze fase van de voorbereiding op Olympische Spelen en andere toernooien is elk virus te mijden, ook een koutje. Dat is niet de enige randschade van de coronapandemie. Als Matthias Casse het met brons moet stellen op het EK judo en onlangs in Doha in de eerste ronde op zijn donder krijgt, komt dat omdat die jongen in maanden niet heeft kunnen sparren in zijn categorie.

De renners en staf van Team UAE zouden al ingeënt zijn. Een beetje dictatuur is altijd een voordeel en in de Emiraten kijken ze niet op een prerogatiefje min of meer. Team UAE is een staatsproject, net als de emir en zijn grote familie. Andere renners en ploegen van het WorldTour-peloton zijn – voor zover bekend – nog niet ingeënt. Je kunt dat bestempelen als een gebrek aan solidariteit van UAE, het
is wat het is. Als ze mij morgen in het woon-zorgcentrum van mijn moeder voorstellen om het overschotje van een flesje in mijn arm te jagen en over twee weken nog eens een overschotje, zeg ik ook geen neen.

U vindt het level playing field van onze atleten het verst van uw zorgen? U vindt topsport geen prioritair beroep? U vindt dat de culturele sector dan ook recht heeft op vaccinatievoorrang? U vindt dan wellicht ook dat atleten hun beurt moeten afwachten en in hun leeftijdsgroep rijtje moeten schuiven. Het is uw goed recht dat te menen.

Ik vind topsport ook geen prioritair beroep zoals zorgpersoneel of politiediensten of onderwijs. (Over die laatste hoor ik niemand zeggen dat ze voorrang krijgen terwijl ze wel prioritair zijn.) Anderzijds is topsport niet iets dat je eventjes niet kunt doen om het daarna weer op te pakken. Die vierhonderd Belgen die ons deze zomer zullen vertegenwoordigen op diverse grote toernooien kunnen we echt wel even tussendoor vaccineren, ergens op een plek waar ze de normale vaccinatie niet hinderen, gewoon door eigen medisch personeel. Op het BOIC, de KBWB en de KBVB, waarom niet? Dat zal de prik voor de rest van België met hooguit een uurtje verlaten.

Er is nog een aspectje aan dat hele vaccinatiebeleid dat onderbelicht blijft, en vooral dan de volgorde waarmee we de bevolking zullen uitnodigen: de voorrang voor de groep met onderliggende gezondheidsproblemen. Daar heb je er twee van: problemen waar niemand schuld aan heeft en problemen waarvoor je verantwoordelijk bent.

De vraag is dan simpel: moeten obesen/rokers/drinkers die zich tegen alle waarschuwingen in een diabetes tweetje en/of chronische longproblemen en/of leveraandoeningen op de hals hebben gehaald voorrang krijgen op de al of niet sportende medemens die zichzelf jarenlang wel heeft verzorgd?

Ik dacht het niet, maar daarover zullen de meningen wel verschillen. Uiteraard is het niet makkelijk om het onderscheid te maken tussen wat je jezelf hebt aangedaan en wat te maken heeft met pech, maar sporters zouden alvast niet ná deze groep moeten komen. Geef sporters die ons land internationaal vertegenwoordigen het statuut van essentieel beroep, lever dat vaccin en laat hen dat zelf logistiek regelen.

Ach wat, misschien is dit over een paar maanden geen discussie meer waard. De enige echte beslisser ligt bij het virus zelf. Het EK voetbal zie ik altijd doorgaan, maar als dat virus blijft razen tot in de lente zou Japan er kunnen voor kiezen om de Spelen te laten doorgaan zonder toeschouwers of zonder buitenlandse toeschouwers. Wordt het nog erger en bezwijken steeds meer Japanners, dan bezwijkt ook Tokio 2021 en wordt het Nokio 2021.

Column Ploegtactiek over BK veldrijden in De Morgen van maandag 11 januari 2021

Ploegtactiek

Rik Van Looy bezwoer mij ooit dat wielrennen geen ploegsport is. Dat was niet de schuld van de sport die zich daartoe niet zou laten lenen, wel van de sporters die het niet in zich hebben om in ploeg op te treden. Wielrenners waren volgens Van Looy spitsen in het voetbal: oog in oog met de doelman trappen ze altijd op doel.

Van Looy is al meer dan een halve eeuw gestopt en hij zal ook wel hebben gezien dat het ploegspel vooral in grote rondes tot in de perfectie is afgesproken. Hoewel – denk maar aan Sunweb in de Giro – het heel af en toe fout gaat of er nog wel eens een voor eigen rekening rijdt. Wees als kopman tevreden, aldus Van Looy, dat ze in je ploeg niet tegen jou rijden.

Daar moest ik aan denken toen ik in de eerste ronde van het Belgisch kampioenschap veldrijden na een bocht of drie Laurens Sweeck op kop zag rijden, met in zijn dankbaar spoor Wout van Aert en Toon Aerts. Sweeck viel op het eerste gezicht niets te verwijten. De ploegconsignes waren duidelijk: we hebben drie kopmannen en als die elk om beurten vooraan prikken, moeten Van Aert en Aerts – die niemand in steun hebben – telkens dat gat dichten.

Dus reed Sweeck als een gek op kop, heel goed wetende dat zijn ploegmaats Eli Iserbyt en Michael Vanthourenhout niet mee waren. Sweeck zei in de nababbel: “Ik had geen zicht op wat er gebeurde in het begin”. Daarmee komt hij in zijn ploeg niet weg, geloof mij vrij. Wielrenners weten dat wel. Die hebben voelsprieten. Die hebben ogen op hun gat. Die zien wie mee is en wie niet. Crossen is bochten draaien en bij elke bocht zie je een stuk van het veld. Eli en Michael waren niet mee en toch reed Sweeck vooraan de hele kopgroep aan flarden. Driekwart ronde verder werd hij het gedroomde lanceerplatform en weg was de raket Wout van Aert.

Ja, het was weer eens bingo bij de jongetjes van Pauwels Sauzen-Bingoal. De eerste ploegleider die werd geïnterviewd, vond nog wel dat Laurens Sweeck de ploegtactiek goed had begrepen. Ten minste, dát deel van het plan was goed gelukt, zei hij sarcastisch. Het tweede deel, dat de andere twee kopmannen op een halve minuut zouden moeten jagen, was een beetje anders uitgedraaid dan voorzien.

Later zouden ploegbaas Jurgen Mettepenningen en sportdirecteur Gianni Meersman zich al wat kritischer uitlaten. Toen in de laatste rondes bleek dat Van Aert helemaal niet meer uitliep, maar zelfs seconde per seconde prijs moest geven en Michael Vanthourenhout in normale omstandigheden en zonder pech zijn evenknie had kunnen zijn, kon Vermeersch zijn ergernis nog maar moeilijk verbergen.

En al die tijd bleef die Sweeck maar met opengesperde bek rondrijden. Hij bleef sleuren op kop, heel goed wetende dat iemand van zijn ploeg uit de achterste gelederen een halve minuut in zijn eentje had goedgemaakt. Iemand die niet zoals hij sinds 22 november het podium niet meer had gezien. Iemand die nota bene de laatste weken had bewezen dat hij van alle Sausjes de grote drie – van wie Van der Poel en Pidcock niet aanwezig waren om evidente redenen – kon benaderen. Wat men er achteraf ook van zegt, de ene Sauzen-man heeft de andere in de vernieling gereden en dat is niet voor het eerst in die ploeg.

Wout van Aert reed zowat een uur aan de leiding en won met geen twintig seconden voorsprong. Dat leverde een mooie driekleur op, maar erg comfortabel leek het allemaal niet. Van Aert heeft de rest alvast niet aan flarden gereden en je kreeg ook niet de indruk dat hij freewheelde. Een koploper in de cross heeft graag een minuutje of wat reserve, kwestie van een occasionele schuiver of een lekke band te kunnen opvangen. Waren Iserbyt-Vanthourenhout-Sweeck wel in trio bij hem gebleven samen met Toon Aerts, dan hadden ze hem het vuur aan de schenen kunnen leggen.

Van Aert zelf had een uitleg klaar. Hij had zes nachten amper geslapen. Bij zijn flashinterview kon hij zijn tranen nauwelijks bedwingen toen hij zijn vrouw Sarah bedankte omdat ze negen maanden voor het kind had gezorgd. Tja, zo gaat dat nu eenmaal in de natuur. Het is niet dat de vrouw er voor kiest dat die baarmoeder bij haar zit, maar bon, een bedanking is uiteraard op zijn plaats. De dracht tot daar aan toe, veel vrouwen vinden die leuk liet ik mij destijds wijsmaken. Ik heb die van mij eerder bedankt voor de bevalling.

De overwegingen van Van Aert bewijzen wel wat ik van in het begin heb gezegd. Er zijn drie privébesognes die de carrière van een atleet overhoop kunnen halen: alleen gaan wonen, samenwonen, kinderen krijgen. Nu zit hij nog op zijn wolk, maar hij zal snel weer op aarde staan.

Column De beste van de wereld in De Morgen van zaterdag 9 januari 2021

De beste van de wereld

Niet dat ik reclame wil maken voor de concurrentie, maar ik kijk toch halsreikend uit naar de column van René Vandereycken in Het Nieuwsblad. René vervangt Hein Vanhaezebrouck, die KAA Gent net voor eind maart in play-off 1 zal parkeren en zes jaar na de eerste aan een tweede titel zal helpen. Of niet, maar dat zien we dan wel weer.

René stond gisteren al met een quote in de krant. “Ik bewonder de topschutter Lukaku, maar ik vind hem nog altijd geen goeie voetballer.” Wellicht zeggen we over afzienbare tijd over hem ongeveer hetzelfde: Vandereycken is een veel betere columnist dan hij ooit trainer is geweest. De columnist Vanhaezebrouck was dan weer even goed als de trainer.

Lukaku geen goede voetballer… Pfff. Ik ben ook geen fan van Lukaku, maar dan als publiek figuur. Hij verkoopt iets te veel theater en debiteert te veel onnozeliteiten over zijn zogezegd helse jeugd om nog geloofwaardig over te komen. Maar Lukaku de voetballer is natuurlijk wel top. Dat is nu typisch René Vandereycken: een driekwartvol zwart glas zal hij krompraten tot het een halfleeg doorschijnend glas is.

Oké, soms springt nog weleens een bal van zijn voet en als Romelu wegzakt, zakt hij dieper dan de hele ploeg, maar Lukaku is een spits en een spits moet scoren en dat doet Lukaku. Meer zelfs, hij scoort aan de lopende band in een competitie waarin het lastig scoren is. Lukaku is een hele goede spits en dus een zeer goede voetballer, maar hij is niet – zoals een deel van onze media ons willen laten geloven – de beste spits ter wereld. Erving Haaland en Robert Lewandowski zijn alvast beter.

Niettemin, als het de bedoeling is om te gepasten tijde wat tegengas te geven en tegendraads te zijn, heten we René van harte welkom bij het broederschap der columnisten. De lidkaart en het stortingsformulier voor het lidgeld krijgt hij eerstdaags in de bus.

Tegengas is af en toe nodig. Waar dat vroeger omgekeerd was en die van ons niks konden, hebben we de laatste jaren de vervelende gewoonte aangenomen onze eigen kweek te overschatten. Zo is Kevin De Bruyne voor de Belgische media de beste middenvelder ter wereld. Journalisten schrijven dat niet altijd van ganser harte maar laten hun broek op hun enkels zakken in de hoop dat Kevin-de- beste hun een exclusief interview toestaat. In dezelfde serie verscheen ook al dat Thibaut Courtois de beste doelman ter wereld is, dat Eden Hazard de beste dribbelaar op links ter wereld is. Zelfs Toby Alderweireld, Jan Vertonghen en eerder Vincent Kompany waren de beste ter wereld in iets en Axel Witsel was de beste regelaar, ook van de wereld.

Dat is niet typisch Belgisch wil ik hier uitdrukkelijk nuanceren. Ik lees L’Equipe en de Nederlandse kranten. Zij vinden hun Kylian Mbappés en Frenkie de Jongs ook de beste van de wereld en dat zijn ze niet, Mbappé uitgezonderd misschien.

Naar het schijnt voert Kevin De Bruyne nu onderhandelingen met Manchester City over een verlenging en verbetering van zijn contract dat nu 18 miljoen euro per jaar waard is. Voorlopig vangt hij bot. Het CIES Football Observatory in Neuchâtel weet misschien waarom. Zij brachten de marktwaardes van de spelers in de grote vijf voetballanden in kaart. De Bruyne heeft een waarde van 71,9 miljoen euro, net iets meer dan zijn doublure Youri Tielemans. In de Premier League staan onze landgenoten met dit bedrag op de 29ste en 30ste plaats. Natuurlijk is de transfersom gelieerd aan leeftijd en contractduur en nog wat parameters, maar het is wel een indicatie. Net als de rangschikking als je filtert op ‘midfielder’. KDB de beste van de wereld? Niet volgens het CIES. Die zetten hem op plaats dertien en Tielemans op veertien.

De duurste Belg is Romelu Lukaku. Die zou voor net geen 100 miljoen van de hand gaan. Hij staat daarmee zestiende bij de aanvallers. Thibaut Courtois heb je al voor 48 miljoen en kost net iets meer dan Timothy Castagne. Axel Witsel krijg je voor een bedrag tussen de 15 en 20 miljoen. Eden Hazard (27,5 miljoen) is iets duurder, maar nog altijd 2,5 miljoen goedkoper dan Alexis Saelemaekers.

Zegt dat wat, zo’n rangschikking? Ja en neen. Neen, omdat marktwaarde kan fluctueren en het nooit algoritmes zijn die de prijs bepalen, al zou dat misschien te overwegen zijn. Ja, omdat de marktwaarde van de Belgen in verhouding tot de top fel is geslonken.

Zegt dat iets over de kansen op het EK volgende zomer? Ook niet. De Fransen, de Engelsen en de Duitsers hebben een duurdere selectie en ook dat heeft niks te betekenen. Behalve dan dat we ons beter nestelen in onze historische rol van underdog.