Column Sportbonden in De Morgen van zaterdag 28 april 2018

Sportbonden

Narinder Dhruv Batra… Excuseer, we herbeginnen: dokter Batra, want dat soort lui laat zich graag aanspreken met nietszeggende dokterstitels zoals destijds atletiekmafioso ‘dottore’ Nebiolo en volleybalpotentaat ‘doctor’ Acosta, heeft onder zijn voeten gekregen van zijn eigen bond.

De Indiase businessman Batra is voorzitter van de FIH, de internationale hockeybond, en hij had gefulmineerd tegen Engeland omdat daar een van zijn Indiase internationals voor ondervraging in een verkrachtingszaak was meegenomen. Batra facebookte daarop: “Fraudeurs die uit India vluchten met hun geld en dat geld in Engeland willen investeren, worden wel met open armen ontvangen.”

Wat het een met het ander te maken heeft, is niet duidelijk, maar de FIH was not amused en zijn eigen raad van bestuur heeft hem ter orde geroepen. Ze gaven hun voorzitter een boete – bedrag niet bekend en te betalen aan liefdadige instelling – en een vermaning. Batra is ook voorzitter van het Indiaas Olympisch Comité en wil kandideren voor de Spelen van 2032.

Het concept sportbond – internationaal, nationaal, regionaal of provinciaal – is ontstaan einde negentiende eeuw: een aantal gelijkgestemden vonden elkaar in hun vrijetijdsbesteding en wilden daar wat structuur aan geven. Sportbonden hebben sindsdien veel manco’s, waarvan één de kroon spant: democratie.

Sportbonden houden te gepasten tijde verkiezingen en het is in de sport een beetje zoals in de politiek: niet talent of kwaliteit geven de doorslag, maar ego en tijd. Kort door de bocht: alleen wie zo gek of ijdel is om zich superranddebiel onder de randdebielen te wanen, zal zich kandidaat stellen.

Dat is een beetje kort door de bocht, want er zijn ook sportbonden – internationaal, nationaal, regionaal of provinciaal – die wel talent aantrekken. De meeste evenwel niet en hoe lager in de sportvoedselketen, des te schaarser het bestuurlijk talent. Van de week bleek dat een op de drie sportbonden in Vlaanderen (sport is regionale materie en via de Vlaamse bonden komt het subsidiegeld binnen) niet voldoet aan niet eens al te strenge normen van goed bestuur die hen door minister Muyters werden opgelegd. Die koppelde daar een miniem deel van de subsidies aan vast en dreigt dat nu af te nemen van de bonden die zijn criteria niet halen.

Het probleem is structureel en begint bij de te smalle basis. Vlaanderen heeft ongeveer 20.000 sportclubs voor 1,5 miljoen aangesloten leden. Nederland heeft er 25.000 voor 5,3 miljoen aangesloten leden. Onze sportclubs zijn geen verenigingen maar losse verbanden van gelijkgestemden overgoten met een vzw-sausje om de aansprakelijkheid te kunnen afwentelen. Wij kennen geen grote verenigingen met veel leden, verschillende sporten en echte bestuurders. Wij kennen geen echt verenigingsleven. Wij houden ook niet van compromissen sluiten en samen naar een gemeenschappelijk doel werken en daardoor houden we onze clubjes liever klein en onder de vertrouwde kerktoren.

In een reactie op de goed bestuur-rapporten van de sportbonden klaagde de voorzitter van de Vlaamse Roeiliga over planlast die Sport Vlaanderen zijn (gesubsidieerd) personeel oplegt. Daar is iets van: elk beleidsplan of elke rapportering gijzelt de bondsadministratie weken aan een stuk en voor de uitprint moet de gemiddelde sportbond een half bos omhakken. En wordt ergens een kind aangerand
– heel erg, daar niet van – dan komen – huppekee – nieuwe maatregelen en moet weer een commissie worden geïnstalleerd, gerapporteerd, geprint.

Klopt allemaal, maar roeien is zo’n archaïsche kleine sportbond. Geen kleinere sport die vaker medaillekandidaten naar de Olympische Spelen stuurt, maar tegelijk een sport die in de negentiende eeuw is blijven hangen. Neem de roeiclubs. Gent heeft rond de klotsbak genaamd Watersportbaan niet minder dan drie roeiclubs die elkaar beconcurreren in de strijd om dat schaars sportief en bestuurlijk talent. Maak daar één grote club van en de kritische ledenmassa vergroot waardoor meer trainers en een parttime manager kunnen worden aangeworven. Sportaanbieders in de eerste lijn moeten ook professionaliseren en zeker in een hele complexe en dure sport als roeien.

Alleen uit sterke structuren zullen sterke bestuurders opstaan, maar nu worden uit die smalle basis van zwakke, kleine clubs provinciale, regionale en nationale besturen gekozen. Bewezen competentie is daarbij zelden de norm. In de wielerbond is de sterkste kandidaat veelal hij (nooit een zij) die naar de meeste koersjes gaat en de meeste pinten betaalt. Zo werd ik in mijn dolende jaren
als algemeen directeur van Wielerbond Vlaanderen achtereenvolgens opgezadeld met een brave gepensioneerde postbode en met iemand die alleen maar zijn plaatselijk West-Vlaams dialect sprak en bij een discussie over de informatica vroeg: “Jomoa minuutze, wadesdadde e databees?”

Sportbonden

Het fietsersleed van De Machteloze Fietser in De Morgen van zaterdag 28 april 2018

FIETSERSLEED

Lang gedacht dat ik getraumatiseerd en daardoor bevooroordeeld was omdat ik twee keer in korte tijd mijn fietsende vrouw moest afhalen in de kliniek. De eerste keer omdat een auto niet oplettend was en haar schepte bij het rechtsomkeer maken. De tweede keer omdat een bestelwagentje op een nat wegdek zijn bocht miste. Motorkap en voorruit zagen eruit als de auto die profrenner Michele Scarponi een jaar geleden doodreed.

Zelf ben ik gespaard gebleven van groot onheil. Op een ongeval met een auto na – het fietspad dat rechtdoor liep telde niet, want Koning Auto wilde inslaan – en een val veroorzaakt door een Range Rover die mij op een smalle bosweg absoluut voorbij wilde en afsneed. Sindsdien haat ik Range Rovers, alle modellen.

Daarnaast talloze keren in de berm gereden, maar recht gebleven, en ook twee keer gevallen door eigen schuld. Tenzij, o ja, die ene keer omdat een vrachtwagen te allen prijze tegen een peloton in wilde blijven rijden en het peloton moest remmen als gek, waardoor we met een paar vielen, onder wie ikzelf. Ik brak mijn nek.

De fietsende burger raakt aan het een en ander gewend en sarcasme maakt zich van hem/haar meester. Toen ik de foto’s zag van de Gentse fietsstraten die in fel rood waren geschilderd, dacht ik: tuurlijk rood, omdat het bloed van de fietsers dan niet te veel opvalt.

Gent is een uitzonderlijke stad, zegt professor Hendrik Vos in deze Zeno (p. 58-61), de fietser is er de norm geworden. O ja? Eergisteren werd in zo’n fietsstraat een fietsster aangereden door een bestelwagen. Hij had het stopteken genegeerd dat daar altijd wordt genegeerd.

Ik ben het echt kotsbeu om telkens weer vast te stellen dat ik keurig de wegcode naleef, zelfs stop als ik voorrang heb (ik ben niet gek), maar dat de ene na de andere auto het op mijn leven heeft gemunt. En ik ben niet alleen. Ik keek rond in de kennissenkring en vond gelijkgestemden: bezitters van één of meerdere auto’s, maar ook van meerdere fietsen, kilometers malend op beide. Allen hebben ze hetzelfde verhaal: waanzin zoals onze overheid iedereen op de fiets wil, maar weigert versneld iets te doen aan de krakkemikkige fietsinfrastructuur en de aanslagplegers op vier of meer wielen niet strenger wil bestraffen.

Hier gaan doden vallen. Excuus, die zijn er al: nergens meer fietsdoden per miljoen inwoners dan in Vlaanderen.

Hans Vandeweghe journalist

DE MACHTELOZE FIETSER

We moeten van de minister met zijn allen op de fiets, maar waar is het versneld beleid gericht op fietsveiligheid, aangepaste infrastructuur en de heropvoeding van de automobilist? ‘Niet óf we worden aangereden is de vraag, maar wanneer.’

We reden van de luchthaven van Eldoret naar Iten. Het was mijn eerste keer in Kenia en ik verbaasde mij over de vele fietsers op krakkemikkige vehikels, made in India. Ze balanceerden op de rand van het asfalt omdat het regenseizoen in de zandberm diepe voren had getrokken en daar viel niet te stappen, laat staan te fietsen.

Telkens als de chauffeur zo’n zwaargeladen fietser zag, stuurde hij vervaarlijk in hun richting. De meeste Kenianen hadden een ingebouwde radar en sprongen op tijd weg, maar na de zoveelste net mislukte aanslag hield ik het niet meer. Of hij godverdomme zelf een metertje kon uitwijken, want er was geen ander verkeer te bekennen. Hij gromde: “No. Asfalt is voor auto’s.”

Het deed denken aan die keer in Texas, toen ik tijdens de Ride for the Roses samen met een lokale wielertoerist het koppeloton met de toen nog dikke vrienden Lance Armstrong, Floyd Landis en Tyler Hamilton moest lossen. De local raadde mij aan om samen het op één na langste parcours te volgen, want de extra lus liep door de countryside en zonder begeleidende auto’s waren twee eenzame fietsers niet veilig. Waarop een uitleg volgde. “Boeren denken dat die kleine wegen van hen zijn en fietsers zijn voor die Republikeinse boeren progressieve onnozelaars uit het liberale Austin.”

Helaas, we hadden ook prijs op het minder lange parcours. Een boer met een pick-uptruck kwam naast ons rijden, draaide zijn raampje open en schreeuwde ons toe: “Get the hell off my road. I pay tax, you don’t.” Ik wilde de discussie aangaan, maar mijn Amerikaanse fietsvriend hield mij tegen. “Ze dragen hier niet alleen wapens, ze gebruiken ze ook.”

Vorig jaar reed ik de toertocht ter ere van Roger De Vlaeminck. Die liep langs zijn oude trainingsparcours waar hij in zijn gloriejaren ging losrijden: door de polders naar Nederland en zo via de kreken terug naar het Meetjesland.

“Schone baantjes daar in Holland”, zei Roger. Schone baantjes, dat wel, en recht en niet zoveel putten, maar niet altijd veiliger. Zeeuwen hebben het niet voor Vlaamse wielertoeristen. Toen een groot peloton een niet eens erg drukke weg overstak, stopten de auto’s. Op één na, en die dwarste tegen alle regels in met een kleine 50 kilometer per uur het peloton, dat gelukkig goed oplette.

Agressie van de automobilist tegenover de fietser die in de weg rijdt, en ergernis van de fietser tegenover de aanslagpleger/ automobilist is van alle windstreken en werelddelen, maar het zogeheten koerswalhalla Vlaanderen is een combinatie van Kenia, Texas en Zeeland. Vier- en tweewielers leveren hier een steeds hardnekkiger gevecht om de schaarse ruimte.

Statussymbool

Elke dag, elke training, elke rit, stad of platteland, is er minimaal één auto die je overhoop had kunnen/willen rijden. Elke fietsrit verder dan de bakker doet zich minstens één situatie voor waarbij je denkt: dit had heel slecht kunnen aflopen. Zelfs die 300 meter naar de bakker, in mijn geval langs een asverschuiving aan een schooltje, zijn tricky. Op zaterdag en zondag is er geen school en dan houden de auto’s zich niet in en willen zij eerst of samen met mij door de versmalde passage slalommen. Check de krantenkoppen: jonge fietser onder vrachtwagen, motorrijder maait gezin van de weg, automobilist rijdt in op groep bejaarde fietsers.

Professor Europese studies Hendrik Vos rijdt 40.000 kilometer per jaar met de auto en 10.000 met de fiets en is een ervaringsdeskundige als geen ander. Zijn analyse is kort en krachtig: “Het is een mentaliteitsprobleem: de automobilist denkt meer rechten te hebben in een auto. Ik rijd heel vaak in de Vaucluse (het Franse departement aan de Ventoux, HV) en daar houdt de lokale bevolking vaak rekening met de fietsers. Zeg er hier iets van als ze je inhalen voor een bocht waardoor ze je afsnijden en je hebt een probleem. Ik schaam er me voor om het te zeggen, maar het gebeurt dat ik dan mijn middelvinger opsteek of eens iets lelijks roep. Vorig jaar ben ik nog in elkaar geslagen door een opgefokte automobilist.”

Nog een fervente fietser/autorijder is Jan Huyse, medeoprichter van Woestijnvis, later baas bij VTM en Eyeworks en nu zelfstandig mediaconsulent. “Koning auto bestaat echt en de king of the road gedraagt zich daarnaar, met dank aan het door bedrijfswagens opgepompte autopark in ons land. De auto is hier nog steeds een statussymbool, de Pinarello Dogma is dat minder. Niet óf we als fietser worden aangereden door een auto is de vraag, maar wanneer.”

Koploper in fietsdoden

In de meest recente studie van de Europese Unie voerde Vlaanderen de lijst aan inzake fietsdoden per miljoen inwoners. Toen de laatst beschikbare Belgische cijfers vorig jaar in juni werden gepresenteerd, toeterde men nog dat het aantal fietsdoden was gedaald naar 71 (cijfer van 2016). Wat men er niet bij vertelde, is dat de fietsdoden tussen 2010 (70) en 2015 (83) met bijna 20 procent waren toegenomen.

Misschien zijn die 71 van 2016 te wijten aan statistisch toeval, want het totale aantal slachtoffers (doden en gewonden) op de fiets stijgt nog steeds: van 7.809 in 2010 tot 9.604 in 2016 (plus 23 procent). De tussentijdse cijfers voor de eerste zes maanden van 2017 wezen op een stijging met nog eens 5,6 procent. Bij de auto’s en de motoren groter dan 400 cc daalde het aantal slachtoffers en het aantal doden tussen 2010 en 2016 telkens met een kwart.

In alle vervoersmodi zijn de doden gedaald, ook bij de voetgangers, maar niet de fietsdoden. Het volledige jaar 2017 wordt pas in juni bekendgemaakt door de dienst statistiek van de federale overheid.

Acht procent van de Europese verkeersdoden is een fietser. In Nederland ligt dit percentage het hoogst: één op de vier verkeersdoden is daar een fietser, in Denemarken is dat één op de zes. Uiteraard is het aantal verongelukte fietsers een afspiegeling van het fietsgebruik in een land. Zowel in Denemarken als Nederland, dé twee fietslanden cum laude, wordt veel meer gefietst dan in België. Onze fietskilometers kennen een relatief groot aandeel recreatief fietsen, terwijl de kilometers in Nederland en Denemarken vooral functioneel zijn, met de nadruk op werkgerelateerd.

Getoeter

De oorzaken voor die dramatische fietscijfers liggen voor de hand. Geert Noels van Econopolis, bezitter van statussymbolen op vier en op twee wielen, maar ook een begenadigd hobbyfietser, wijst op de krakkemikkige wegeninfrastructuur. “Wij schilderen fietspaden op de weg om de auto zijn eigen strook te geven, niet om de fietser te beschermen. Nederland heeft meer gescheiden fietspaden. Die zijn ook niet ideaal voor de snellere fietsers, maar wel een stuk veiliger.”

De wegeninfrastructuur is onlosmakelijk verbonden met de ruimtelijke ordening in dit land, beter gezegd, de ruimtelijke wánordening. In Vlaanderen heerste lang de traditie dat à la tête du client – vaak boeren en grondbezitters – stukken grond her en der konden worden opgewaardeerd, verkaveld en verkocht als bouwgrond. Gevolg: iedereen woont overal en de dorpen zijn vaak geen kernen, maar linten van huizen met in de velden boerderijen die allemaal moeten bediend worden door een geasfalteerde of gebetonneerde weg.

Vlaanderen heeft tweemaal zo veel kruispunten als Nederland. Dat resulteerde in een dicht net van grote, minder grote, middelgrote, kleine en zeer kleine wegen. Vooral die laatste – vaak opgenomen in het netwerk van fietsknooppunten – zouden een paradijs zijn voor de fietser. Dat is een misvatting, want net zoals de lokale boer in Texas meent ook de Vlaming die langs zo’n weggetje woont of werkt dat dit er speciaal voor hem/haar ligt. Inhouden en plaatsmaken als een fietser wordt gekruist, geen sprake van. Begrip voor de fiets die liever wegblijft van de afbrokkelende rand van de weg, vergeet het. Toeteren als er een fietser voorop rijdt, reken maar. Het motto is: ik rijd hier altijd 70 en geen fietser die mij dat zal beletten.

Op de grotere wegen, waar het verkeer – nooit gehinderd door snelheidscontroles – met 90 per uur of harder op een half metertje voorbijraast, zijn vrijliggende fietspaden een uitzondering. Minister van Verkeer Ben Weyts (N-VA) mag dan met veel toeters en bellen enkele kilometers brede fietsostrade inrijden, het blijven druppels op een zeer hete plaat. Op de kleinere wegen worden fietsers en autoverkeer gemixt of hooguit gescheiden door een streepje verf. Een overheid die het fietsen promoot, maar nalaat om de fietser – traag en snel, oud en jong – drastisch te beschermen, jaagt ons de dood in.

Geert Noels: “In Spanje heeft men na een reeks dodelijke ongevallen ingevoerd dat de auto anderhalve meter afstand moet houden van de fietser.” De boete is niet min: minimaal 200 euro. Jan Huyse: “Bij ons is dat één meter, maar ik weet niet of men dat weet en het zou mij verwonderen als daar ooit al eens iemand voor is beboet.”

Passeer je al te dicht in Spanje, dan gaan er ook nog eens vier punten van het rijbewijs af. Ook een rijbewijs met punten hebben we hier nog niet.

Lang leve glad asfalt

Vlaanderen heeft meer fietspaden dan Spanje, maar ze zijn een lachertje: of ze liggen in slechtlopende klinkers, of ze kruisen af- en opritten van woningen, of ze zijn smal en slecht onderhouden. Voor Jan Huyse is de maat al langer vol: “Ik kies er vaak voor om niet op het fietspad te rijden, omdat het onberijdbaar is. Blinde uitritten achter metershoge hagen zijn levensgevaarlijk. Als ik daardoor een boete krijg, dan neem ik die er graag bij. Lijfsbehoud is ook iets waard.”

Hendrik Vos sluit zich daar bij aan: “Als automobilist krijg ik van dat mooie gladde asfalt. Ik heb daar als fietser ook recht op. Ik wil geen betonplaten en zeker geen rode klinkers.”

De fietser wil veiligheid gecombineerd met snelheid en die heeft daar meer recht op dan welke gebruiker van de openbare weg ook, want hij/zij levert de zwaarste arbeid. Recent was er nog een gemediatiseerd incident van een fietser die de kortste en meest veilige weg had genomen waardoor hij geen zes keer een weg moest kruisen, maar slechts twee keer. Hij moest daartoe wel 30 meter op een fietspad in de tegenovergestelde richting en werd beboet.

De fietser in kwestie was de zoon van Johan De Mol, verkeersdeskundige van de UGent. De Mol vocht de boete aan bij de rechtbank. Met succes. Hij werd daarin bijgetreden door andere verkeersdeskundigen. Eén editorialist van een krant las De Mol evenwel de levieten en betichtte hem net niet van het onderuithalen van de rechtsstaat. Nog maar eens een polarisatie in deze maatschappij: fietsers tegenover niet-fietsers.

Zeer zachte weggebruiker

Wie geregeld met een fiets rijdt, herkent die situatie. Soms moet je ter bescherming van lijf en leden tegen het verkeersreglement zondigen. Bijvoorbeeld op rotondes met niet-gescheiden fietsstroken. Fietsers claimen op zo’n rotonde beter hun plaats zoals de auto, om dan vervolgens weer in te voegen op het fietspad of wat daarvoor moet doorgaan. Waarna automobilisten onveranderlijk vol onbegrip toeteren of de voorrang van de fietser op de rotonde negeren, want het is toch maar een fietser en die zal wel inhouden.

Dat is het net: Fietsers Zijn Niet Gevaarlijk, Nooit Gevaarlijk. Fietsers begaan geen levensbedreigende overtredingen en als ze die begaan, is in de eerste plaats het eigen leven in gevaar. Fietsers nemen nooit voorrang, zelfs niet hun voorrang van rechts. Hooguit rijden ze een keer per ongeluk een voetganger aan of is er een fietser die zich vergrijpt aan een automobilist die hem het bloed van onder de nagels heeft gehaald. Dat soort voorvallen, bagatellen vergeleken bij de aanslagen die de auto’s telkens weer plegen, wordt onveranderlijk breed uitgesmeerd onder de noemer ‘wielerterrorisme’.

Geert Noels: “Met het vulgariseren van de term wielerterrorist is veel kwaad gedaan en wordt de agressie tegenover de iets snellere fietser gestimuleerd.”

Jan Huyse: “Dan hoor je: de wielerterroristen rijden met twee naast elkaar. Alsof dat het recht geeft om de auto als een wapen tegen ons in te zetten. Hoeveel doden hebben de wielerterroristen al gemaakt? Nul. Maar o wee als op een jaagpad een fietser een loslopend hondje aanrijdt, de wereld is te klein.”

Hendrik Vos: “Uiteindelijk ben je als fietser machteloos. Je hebt geen enkel wapen, behalve dan je opgestoken middelvinger en dat is belachelijk.”

Zone 30

Fietsers aller landen en aller kunne, verenigt u. Sportief op de weg, recreatief op de jaagpaden of functioneel in de stad fietsen,
het is één strijd, soms zelfs oorlog. Telkens is de beoogde finaliteit: overal brede gescheiden fietspaden en waar fietsen, auto’s, vrachtwagens en bussen door elkaar rijden, moet de fiets de norm zijn. Dat wordt een lange, niet ongevaarlijke machtsstrijd die de fiets nooit door burgerlijke ongehoorzaamheid alleen kan winnen. Begeleidende en afdwingbare maatregelen die de macht van de auto serieus inperken, laten op zich wachten door een verkeersbeleid van pappen, nathouden en pr-matig optreden bij elk nieuw stukje fietspad.

Alles draait om een tipping point, denkt Geert Noels. “Er moeten meer fietsers komen, te beginnen in de steden. In Amsterdam zijn fietsers in de meerderheid; voetgangers en auto’s passen zich aan. De fiets is het ideale vervoermiddel.”

In Gent is die strijd beslecht, zegt Hendrik Vos. “Fietsers hebben in Gent hun plek afgedwongen. In elke straat en om elke hoek kunnen fietsers opduiken en de maximumsnelheid ligt op 30. Maar het probleem buiten de stad blijft even levensgroot: er zijn te weinig goede en brede fietspaden om de fiets aantrekkelijk te maken als veilig dagelijks vervoermiddel.

De Machteloze Fietser

Column Koersen rond de kerk in De Morgen van maandag 23 april 2018

Koersen rond de kerk

Als we nu ook al geen Luxemburgers kunnen bijhouden op de fiets, wordt het dan geen tijd voor collectieve euthanasie van het Belgische (lees Vlaamse plus Gilbert) wielrennen? Dat las ik ergens in een reactie en ik moest erom lachen. Bob Jungels is een Luxemburger die rijdt voor een Belgische ploeg en met Luxemburg hebben wij Belgen een band. Eigenlijk is dat een stuk België, met al die Belgische postbusbedrijfjes en dat Belgische geld dat daar geparkeerd is, maar dat willen ze daar niet geweten hebben.

Ooit was zelfs QuickStep een Luxemburgse ploeg, maar dat wist niemand en dat was ook de bedoeling want dat was fiscaal- en sociaal-technisch opportunisme. Daar is Patrick Lefevere ook behoorlijk voor op de vingers getikt, dat even terzijde.

Nu is QuickStep weer een Belgische ploeg en de beste ploeg van het voorjaar 2018. De semiklassiekers werden namens QuickStep dan weer gewonnen door Niki Terpstra (E3 Harelbeke), Yves Lampaert (Dwars door Vlaanderen) en Julian Alaphilippe (Waalse Pijl).

Ze hebben ook twee monumenten gewonnen met Niki Terpstra – een Nederlander in de Ronde van Vlaanderen, deed dat even pijn zeg – en gisteren in Luik met Bob Jungels, een Luxemburger. Niet treuren, dat is de moderne topsport: FC Barcelona hangt af van een Argentijn, Real Madrid van een Portugees en Man City van een Belg.

Eerste conclusie van het voorjaar 2018: QuickStep is met afstand de beste ploeg.

Tweede conclusie: de doorgebroken talenten Michael Valgren Andersen en Mads Pedersen komen uit een klein wielerland met een traditie van recreatief en werkgerelateerd fietsen, Denemarken. Bob Jungels komt uit een nog kleiner wielerland met meer Porsches dan Specializeds.

Derde conclusie: de Belgen doen mee, zelfs tot diep in de finale, maar winnen is lastig. De Lotto-Soudal-ploeg was oké tot 3 maart. Tim Wellens had al twee keer gewonnen in mindere koersen, maar die dag won Tiesj Benoot de Strade Bianche, een wedstrijd die ook al ooit het epitheton klassieker kreeg, maar dat is een blasfemie. Dat gezegd zijnde, valt op de prestatie van Benoot niks af te dingen. Die jongen is een topper in wording. Wellens is dat trouwens ook. Als je die uit een peloton ziet vertrekken, daar druipt grote klasse van af, maar het blijft om de een of andere reden beperkt tot Brabantse Pijl en aanverwanten.

Het wordt tijd dat we in dit koersland beseffen waar het echt om draait en dat zijn de vijf monumenten. Net als een tennisser niks voorstelt als hij alleen maar in Miami, Monaco of Bercy wint maar nooit eens in Melbourne, Parijs, Londen of New York, zo wordt een wielercarrière niet afgemeten aan een Omloop of Le Samyn maar aan het aantal prijzen in monumenten en in grote rondes.

Over grote rondes zullen we maar zwijgen. Lucien Van Impe in 1976 (Tour), Freddy Maertens in 1977 (Vuelta) en Johan De Muynck in 1978 (Giro) zijn de laatste Belgische winnaars van een grote ronde. Daarna volgt de grote lange leegte. Die werd jarenlang vergoelijkt met de mantra ‘wij zijn een land van eendagswielrenners’ of nog ‘die doping die je nodig hebt om grote rondes te winnen, daar doen wij niet aan’.

Eendagswielrenners zijn we geweest, maar dat zijn we vandaag niet meer. De cijfers liegen niet. In jaren 50, 60 en 70 wonnen we respectievelijk 22, 27 en 34 van de vijftig monumenten die in tien jaar werden gereden. De jaren 70 waren de jaren van een gouden duo en hun supporting cast: Eddy Merckx (19 keer eerste, waarvan 6 in de jaren 60) en Roger De Vlaeminck (11).

De daaropvolgende drie decennia vielen we terug naar 11, 10 en in de jaren 2000 tot 2009 12 overwinningen (de twee van Andrei Tchmil na zijn naturalisatie zijn niet meegerekend). In het tweede decennium van de 20ste eeuw komen we voorlopig aan acht, waarvan er vijf zijn behaald in de wonderjaren 2011 en 2012, toen we dachten dat we erbovenop waren. We stevenen af op een absoluut dieptepunt. Sinds de laatste van Tom Boonen in 2012 (Parijs-Roubaix) is het huilen met de pet op en hebben we nog twee monumenten gewonnen: Philippe Gilbert in de Ronde vorig jaar en Greg Van Avermaet in Roubaix.

Soms was daar wat geluk mee gemoeid, maar de les van die wedstrijden is dat geluk alleen van tel is als je vooraan zit. Precies dat niet te verwaarlozen onderdeel van de kunst van het winnen lijkt tegenwoordig het probleem: als het om de prijzen gaat, rijden er geen Belgen meer vooraan. Gisteren waren tot op een kilometer voor het einde Belgen in zicht, maar toen een paar minuten later de uitslag op het scherm verscheen, waren de eerste tien buitenlanders.

Laat nu net Luik-Bastenaken-Luik dé referentiekoers zijn om uit te maken wie de allrounders met de grote motoren zijn. Dat kan dan conclusie vier zijn: wij hebben derny’s, crossmotoren, maar geen of te weinig motoren met een grote cilinderinhoud. En dat ligt dan weer aan de opleiding, maar dat willen ze in het Vlaanderen van koersen rond de kerktoren niet geweten hebben.

 

Koersen rond de kerk

Verhaal en column over Lance Armstrong in De Morgen van zaterdag 21 april 2018

‘Ik kan nu verder met mijn leven’

Stel dat de rechter had aanvaard dat hij via doping onrechtmatig aan staatssponsoring van US Postal was geraakt, dan riskeerde hij een claim van 100 miljoen dollar (81,5 miljoen euro). Een week voor de eerste debatten vond Lance Armstrong een vergelijk voor 4,3 miljoen euro.

Zijn Twitter-account gisterennamiddag, Texas time, loog er niet om: een dikke zwarte pijl rechtdoor met halfweg een bocht en één woord: FORWARD. Iets later volgde een verklaring: “Ik ben blij dat deze zaak achter de rug is en dat ik verder kan met mijn leven. Ik kijk ernaar uit om mij te wijden aan wie en wat belangrijk is in mijn leven: mijn vijf kinderen, mijn vrouw, mijn podcast, verschillende plezante schrijf- en filmprojecten, mijn werk als kankeroverlever en mijn passie voor sport en competitie.” En het geld dat hij al had opzijgezet in stichtingen en andere pensioenvoorzieningen.

Het was een flink zwaard van Damocles dat boven zijn hoofd hing te bengelen, nadat zijn twee meest recente juridische acties op niets waren uitgelopen. Lance Armstrong (46) had eind vorig jaar geëist dat bepaalde getuigenissen – onder meer van Betsy Andreu maar ook van Nike – zouden worden verworpen omwille van niet-relevant. De rechter ging daar niet in mee en Betsy, de vrouw van ex- ploegmaat Frankie Andreu die hem tijdens zijn kankerbehandeling in het ziekenhuis zijn doping had horen opnoemen, maakte zich als notoire tafelspringster in deze zaak klaar om haar Nemesis definitief ten gronde te richten. “Lance zou beter settelen”, zei ze. Wat hij ook deed.

Meteen wordt duidelijk wat die privézaak inhield, toen Armstrong begin deze maand in laatste instantie afzegde om bij de Ronde van Vlaanderen als eregast op te treden. Ondoordachte acties zoals een rocksterverschijning in wielergek Vlaanderen spoorden niet met een delicate oefening zoals het vinden van een vergelijk. Dat is er nu.

Van Synacthen tot Oprah

Wie naast US Postal beter wordt van de hele affaire, is Floyd Landis. Als klokkenluider krijgt hij zijn juridische kosten terugbetaald ten belope van 1,33 miljoen euro en nog eens 900.000 euro van het bedrag dat naar US Postal gaat. Dat kan hij investeren in zijn pas opgerichte zaak, een handel in cannabis (geen grap).

Het grote Armstrong-proces dat nooit zal plaatsvinden – “dit is het definitieve einde van alle fall-out ten gevolge van de bekentenissen van mijn cliënt”, aldus de advocaat – is ingewikkelder dan de zaak-Armstrong zelf. Die laatste komt simpelweg neer op toegegeven dopinggebruik, twintig jaar na zijn eerste ‘misstap’ in 1993. Armstrong herinnert zich dat hij dat jaar (hij werd toen wereldkampioen) is begonnen met Synacthen (ACTH, het voorloperhormoon van cortisone) en dat hij daarna overging naar epo en testosteron. Vervolgens kreeg hij de diagnose uitgezaaide teelbalkanker, verdween anderhalf jaar van het toneel, kwam terug en won in 1999 de Tour de France. Hij zou dat nog eens zes jaar op rij herhalen.

Inmiddels was in 2004 voor het eerst een boek verschenen, dat hem beschuldigde van dopinggebruik. In L.A. Confidentiel van Pierre Ballester en David Walsh zat geen smoking gun, maar genoeg randinformatie en indirect bewijs om te kunnen concluderen dat Armstrong zoals veel van zijn concurrenten eerst op epo en later op bloedtransfusies had gereden. In 2005 stopte Armstrong, maar keerde in 2009 terug in het peloton – zonder succes – om begin 2011 definitief te stoppen en zich – wel met succes want hij won er twee – aan zijn eerste sport triatlon te wijden.

In augustus 2012 kwam het Amerikaans antidopingagentschap Usada met zijn reasoned decision of gemotiveerde beslissing, waarin nog meer indirect bewijs voor dopinggebruik stond. Wel nog steeds geen enkele positieve plas, waardoor de believers in Armstrong bleven geloven, tot hijzelf op 17 en 18 januari 2013 bij Oprah Winfrey toegaf doping te hebben gebruikt en niet eenmalig.

Amerikaanse burgeroorlog

In juni 2010 was er al een juridische daad gesteld, die pas in januari 2013 – wellicht niet toevallig enkele dagen voor de Oprah- bekentenissen – werd gelekt. Floyd Landis had klacht ingediend onder de zogeheten False Claims Act. Dat is een bepaling die dateert uit de Amerikaanse burgeroorlog en die klokkenluiders aanzet om te getuigen over praktijken die de Amerikaanse staat zouden benadelen.

In dit geval was de stelling van Landis dat Armstrong en drie van zijn kompanen, onder wie Johan Bruyneel, frauduleus hadden gehandeld tegen overheidsbedrijf US Postal en daardoor onrechtmatig overheidsgeld hadden verkregen in de vorm van sponsoring. De move van Landis had pas iets te betekenen als de Amerikaanse overheid mee naar het gerecht zou stappen. Net voor de deadline besloot die alsnog samen met Landis in zee te gaan. Landis rekende zich wellicht al rijk want zo’n case wordt behandeld volgens het qui tam-principe. In de praktijk wordt dan een percentage van de opbrengst van de zaak voorbehouden aan de klokkenluider.

Dat laatste zette heel wat kwaad bloed bij de clan-Armstrong en in de wielerwereld in het algemeen. Ten eerste was Landis na de gewonnen Tour 2006, die hem werd afgenomen voor een positieve urinetest op testosteron, zélf een dopingzondaar. Bovendien had hij jarenlang meegedraaid in het systeem-Armstrong. Maar de timing was ook verdacht. In 2009 had Landis gevraagd aan Bruyneel en Armstrong of er nog een plaatsje vrij was in hun ploeg. Hij ving bot en daarna kwam de klacht.

Of Lance Armstrong die 4,3 miljoen euro makkelijk kan ophoesten, mag toch worden betwijfeld. Onlangs nog stelde hij zijn huis te koop en zakte twee keer in vraagprijs, alsof hij er absoluut vanaf wilde. Wellicht had dat te maken met deze zaak.

 

COLUMNLance Armstrong, the finale

Lance en O.J.

Lance Armstrong betaalt 4,3 miljoen euro en nog wat kleingeld aan Floyd Landis en enkele anderen en kan verder met zijn leven. Daarmee is niet alles gezegd en geschreven en lang niet alles achter de rug. Op wie zouden Armstrong en Johan Bruyneel nu nog kwaad zijn? Ik denk op Greg LeMond (de hypocriet), ook een beetje op Betsy Andreu (de bitch), maar toch vooral op die Floyd Landis (de verrader).

Het is natuurlijk wat, verraden worden door een ex-ploegmaat die zelf mee heeft geprofiteerd van het systeem. Of is dat een te simpele voorstelling van zaken? Is de arme mennoniet Landis, die al revolteerde tegen zijn ouders die vooruitgang als de rechte weg naar de hel zagen, de fiets als een vervoermiddel en sport als heidens, misleid door die duivelse Armstrong en zijn grand wizard Bruyneel?

Wellicht niet, want nadat Armstrong en Bruyneel uit zijn leven waren verdwenen, reed hij bij Phonak tegen de dopinglamp. Dat is de Tour van 2006, die ik heb gevolgd, en ik heb Andy Rihs (de man overleed woensdagavond) dan ontmoet, in zak en as. En Landis ook, helemaal van slag. Overigens is van Landis altijd beweerd dat een van de bloedzakken bij dokter Fuentes van hem was, maar dat is nooit hard gemaakt.

Neen, van Landis moeten we geen heilig boontje maken. Wellicht dat de Amerikanen heel blij zijn met zo’n juridische bepaling dat klokkenluiders of verraders een deel van de opbrengst kunnen claimen, maar de Amerikanen zijn ook blij met Trump, dus dat is geen argument.

Het zou Floyd Landis sieren als hij de opbrengst van deze hoogst verwerpelijke actie zou doneren aan een goed doel. Vooral niet investeren in Floyd’s of Leadville, zijn shop die draait op de verkoop van cannabisolie. Maakt niet uit dat het legaal spul is zonder de THC, het blijft als een tang op een varken staan.

Armstrong kan verder met zijn leven. Is dat zo? Is het een mooi leven? En hoe zit dat met Bruyneel, die onlangs in een krant stond en er erg goed uitzag, maar net iets minder vrolijke teksten had. Huwelijk gestrand, geen inkomen, maar wel (gelukkig) nog steeds Johan Bruyneel: erudiet, sarcastisch af en toe en een analytische geest als geen ander. Jammer dat die uit de koers weg is.

Ik weet welke rare bokkensprongen de clan-Armstrong nog op het laatst heeft uitgehaald om de schuld in de schoenen van anderen te schuiven, onder meer in die van de stervende Hein Verbruggen (voormalig UCI-voorzitter). Niet netjes, niet sportief, maar een kat in het nauw maakt rare sprongen.

Medelijden met Armstrong ook een beetje? Oké, maar dan een heel klein beetje, en dan vooral omdat ze hem zijn zeven Tour- overwinningen hebben afgepakt. Zonde voor dat palmares, maar het probleem daarmee is dan weer zijn eigen toegeving dat hij zonder doping wellicht geen zeven op rij had gewonnen. Welke moet je dan gaan doorstrepen? Anderzijds is het een verkeerde voorstelling van zaken dat Armstrong géén superkampioen was zonder doping.

Armstrong heeft ook na zijn tweede wielercarrière bewezen dat hij een superatleet was door in 2012 twee respectabele halve triatlons uit het Ironman-circuit te winnen, naast een tweede, een derde en een zevende plek.

Laat dat even doordringen: een sport doen, daar het grootste Amerikaanse talent ooit in zijn, vervolgens een andere sport doen en daar wereldkampioen in worden en en passant zeven Tours winnen, en daarna terugkeren naar die eerste sport en de wereldtop de hielen laten zien. Op zijn veertigste. Het is jammer dat we hem hebben moeten verbranden als de grote dopingheks, want deze prestatie blijft er een uit het miljard.

Daarna werd hij, nog voor de Ironman in Nice en Hawaï, uit competitie genomen, een voorafname op met wat het Amerikaans antidopingagentschap zou komen in augustus van dat jaar. Het is vandaag niet duidelijk wat hij nog mag en niet mag in de sport. Ook niet wat hij nog wil. Hij wordt in september 47 en zou nog als age grouper furore kunnen maken, maar zijn competitieve dagen zijn voorbij, zegde hijzelf.

Bloomberg schatte ooit zijn verzamelde verdiensten op 218 miljoen dollar, een kleine 200 miljoen euro. Wie daar verstandig mee omgaat, kan daar een tijd mee weg. Volgens een Amerikaanse private banker is Armstrong safe. Hij zou al snel bij de eerste tekenen van onraad zijn vermogen hebben ondergebracht in fondsen voor zijn kinderen en in pensioenfondsen voor hemzelf. Het is dezelfde truc die O.J. Simpson heeft toegepast. Twee grote kampioenen, met goeie fiscale adviseurs, maar verder gaat de vergelijking niet op.

Column St-Alexius in De Morgen van zaterdag 14 april 2018

Sint-Alexius

 

Er is niks mis mee als Club Brugge een van de komende speeldagen zoveel punten voorsprong vergaart dat ze niet meer bij te halen zijn door de concurrentie. Het zal al mei zijn voor Club Brugge voor de vijftiende keer kampioen wordt. Nogmaals, niet meer dan normaal.

Misschien is 2017-2018 een van de minst goede voetbalseizoenen van deze eeuw. Het allerslechtste volgens veel analytici, maar dat durven ze niet openlijk te zeggen uit vrees afgebrand te worden op de sociale media. Kan allemaal wel zijn, maar dat maakt de rekening niet van wie aan het eind bovenin staat.

Als dit het seizoen van de kneusjes is, dan heeft Club Brugge als enige van die kneusjes in de reguliere competitie bij momenten een overweldigende indruk nagelaten. Wedstrijden die zouden worden verloren, werden alsnog gewonnen of er werd een gelijkspel uit gepuurd. Andere wedstrijden tegen kwade belagers werden makkelijk gewonnen en in de herfst, toen alle andere zelfverklaarde grote ploegen in de Jupiler League het lieten afweten, stoomde Club Brugge onverdroten door.

Het meeste indruk maakte Club afgelopen zondag in de tweede helft in Gent, toen ze de thuisploeg vastzetten. Het 1-0-verlies was vanwege Club een betere wedstrijd dan de 1-4 van twee jaar geleden, toen Club ook in de eerste helft werd weggespeeld en daarna met twee gelukjes onterecht op 1-2 kwam. Wat Club zondag in de tweede helft toonde, was kampioenenvoetbal.

Hoewel er niks mis mee is als Club kampioen wordt, is er ook niks mis als het alsnog fout zou gaan. Zondag nam Sporza een tweet over (dat iemand op die redactie denkt dat hij/zij aan journalistiek doet door tweets af te schrijven, holy sh…) dat het een schande zou zijn als dit Belgisch competitieformat een andere kampioen zou kronen. Welnu, dat is dikke onzin. Het zou vreemd zijn, dat wel, en Club zou – een complete collaps uitgezonderd – nog steeds de beste ploeg van de competitie zijn, maar voetbal is nu eenmaal niet de sport die altijd de schoonste prijs aan de beste geeft.

Bovendien is de format wat hij is, is hij vooraf omstandig uitgelegd en is hij toe aan zijn negende seizoen en worden clubs inmiddels geacht te weten dat het zwaartepunt achteraan de competitie ligt. Daar moet dus rekening mee gehouden worden in de sportieve en trainingstechnische afwegingen.

Bon, dat gezegd zijnde, zou ik de meso- en microcycli weleens willen zien om waarschijnlijk te concluderen dat de trainingen van augustus (de start) tot mei (het einde) weinig verschillen. Veredelde bezigheidstherapie afgewisseld met tactische trainingen, veel meer valt daar niet uit op te maken.

Voetbalclubs die hun ego’s kunnen bezighouden en de neuzen in de juiste richting duwen, schieten al een heel eind op. Wat daar nog bij moet komen, is geluk. Niet te geloven dat we ons met zijn allen zo druk maken in deze sport – dat gevoel overvalt mij keer op keer in de lente – maar ook daar valt niks meer aan te veranderen.

‘Voorsprong Club slinkt.’ Dat was de teneur van de kranten maandag. ‘Club wordt zenuwachtig’, nog zo’n premisse. Vreemd, want de voorsprong van Club met nog acht wedstrijden te gaan is precies dezelfde als toen er nog tien wedstrijden moesten worden gespeeld. Het enige verschil is AA Gent, dat door een zes op zes drie punten heeft goedgemaakt en nu ook op zes punten staat. Anderlecht staat op 6,5, als het ware.

De teneur had dus moeten zijn: Club stap dichter bij titel. Alleen boeit dat niet en daarom worden de lezers voor oenen versleten en wordt hen voorgehouden dat de spanning terug is. Niet dus. De spanning was wel terug geweest als Uronen die strafschop niet had veroorzaakt in Club-Genk. In dat geval was het 0-0 gebleven en had Club nog vier punten voorsprong en zou het morgen, in geval van verlies op Anderlecht, daar nog maar één schamel puntje van overhouden.

Het zal niet gebeuren en ik wens het Club ook niet toe, en al helemaal voorzitter Bart Verhaeghe niet. Stel je voor: alles en iedereen controleren in het Belgisch voetbal en dan er niet in slagen om kampioen te spelen na een voorsprong van twaalf punten. Gesteld dat Murphy dat soort vreselijke plannen heeft met Club, is er nog één troost: van huize Verhaeghe is het niet al te ver naar Sint-Alexius.

St-Alexius

Valverde, of als de foutste de beste is in De Morgen van zaterdag 14 april 2018

Als de foutste de beste is

Geen wielrenner wint dit jaar meer dan Alejandro Valverde. Geen wielrenner heeft meer dopingboter op zijn hoofd. Toch zal een nieuwe overwinning in de Ardense klassiekers op bewondering worden onthaald.

Neen, de Amstel Gold Race van morgen heeft hij nog nooit gewonnen, maar hij was er al eens derde (2008) en twee keer tweede (2013, 2015). Een eerste AGR is hem op zijn oude dag (38 op 25 april) derhalve gegund. Een zesde Waalse Pijl aanstaande woensdag ook, tenslotte is er geen een in het peloton die rapper een muur omhoog kan rijden dan het mannetje uit Murcia van 61 kilogram.

Een vijfde Luik-Bastenaken-Luik volgende zondag zou dan weer heiligschennis zijn, want in dat geval komt Alejandro Valverde op gelijk hoogte van onze GOAT (greatest of all time) Eddy Merckx. Wat hij ook nog kan winnen dit jaar, is het loodzware wereldkampioenschap in Innsbruck: weinigen die hem kunnen lossen bergop en in de sprint is hij bij de allerrapsten van de lichte, sterke mannen.

Sinds zijn eerste deelname aan het WK in 2003, waarin hij meteen tweede werd na zijn landgenoot Igor Astarloa, heeft hij niet minder dan vijf andere podiumplaatsen versierd. In 2005 werd hij zelfs eens tweede in de sprint na Tom Boonen en verder nog vier keer derde. Bovendien, wie vier keer aan het eind van het seizoen de beste is van de ProTour of de WorldTour, mag ook eens wereldkampioen worden.

Dat Alejandro Valverde geen gewoon coureurtje is, wisten de kenners al sinds de jeugdreeksen toen hij tussen zijn tiende en dertiende alle wedstrijden won waar hij aan deelnam. Uit die tijd stamt zijn bijnaam El Imbatido of De Onverslagene. Drieëntwintig was hij toen het profpeloton hem leerde kennen door zijn twee ritoverwinningen in de Vuelta onder de vlag van Kelme en zijn derde plaats in de eindafrekening. Spanje had een alleskunner: eendagswedstrijden, korte en lange rittenkoersen, tijdritten, bergetappes, alles kon Valverde aan.

Y entonces?

Wat jammer dat hij toen bij Kelme koerste, is weleens geopperd. Kelme was samen met Euskaltel-Euskadi, de oranje mannetjes van het Baskenland, met afstand het foutste wielerteam in wat toen de ProTour heette. Spanje was het “het land van de brommertjes”, getuigden onze net iets minder foute renners. Alejandro Valverde was een Spaanse topper, voorbestemd om het speerpunt te worden van Kelme in de nationale concurrentiestrijd tegen Once en later Liberty Seguros, met Alberto Contador, en tegen Euskaltel met Iban Mayo.

In 2003 had Kelme pech, een bedrijfsongeval als het ware. Tijdens de zevende Tour-etappe van Lyon naar Morzine, gewonnen door Richard Virenque namens QuickStep, kwam ene Jesús Manzano ten val en werd semicomateus afgevoerd naar een ziekenhuis in de buurt. Wielrenners vallen wel meer, maar in maart 2004 deed Manzano een boekje open over de dopingpraktijken binnen zijn team en weet zijn levensbedreigende toestand van in de Tour aan experimentele bloeddoping door een dokter uit Madrid.

In Spanje was de reactie als vanouds – ¿y entonces? – maar de Tour had zes jaar na de Festina-affaire geen zin in een et alors?. De continentale ploeg Kelme werd deelname ontzegd (ook aan de Giro) en kreeg in dat jaar ook nog eens betalingsproblemen. In 2005 zou Valverde het schoenenmerk Kelme verwisselen voor Illes Balears, dat vanaf 2007 Movistar zou gaan heten, nog steeds zijn ploeg.

In 2006 was, als een laat gevolg van Manzano’s bekentenis, de politie binnengevallen bij een Madrileense gynaecoloog, die zichzelf tot sportarts had omgeschoold omdat daar meer geld en eer mee te verdienen viel. Manzano had Eufemiano Fuentes aangeduid als de man achter de bloeddoping, waarmee zijn team in 2003 was behandeld. Bij de raid onderzocht de guardia civil ook de bureaus van zijn buur en collega-arts José Luis Merino Batres, een hematoloog en bewaker van een bloedbank met zakken ‘diepgevroren’ rode bloedcellen. De opkuisactie heette Operación Puerto.

Fuentes en Merino Batres waren vooruitstrevend. De frozen red cell-techniek bestond al van in de jaren 90 en werd door Fuentes en enkele anderen, waaronder het labo Humanplasma in Wenen (bekend van Rabobank), gebruikt als alternatief nadat de opsporing van epo veel performanter werd en de transfusies met eigen bloed weer in zwang raakten. De klassieke transfusie, gebruikt door onder meer Lance Armstrong, voorzag in bloed aftappen en vier weken later weer opdruppelen. Bij Fuentes en co. ging dat minder omslachtig: rode bloedcellen konden jaren worden bewaard na toevoeging van glycerol, gevolgd door diepvriezen op min 80 graden.

De guardia ontdekte een gesofisticeerde centrifuge, de ACP 215, en bloedzakjes met daarop nummertjes, geen namen. Tot ze bij dokter Merino Batres in zijn portefeuille een printje vonden, waarbij naast de nummers van de bloedzakjes codenamen stonden. (Merino Batres was toen al vergeetachtig en later is bij hem alzheimer vastgesteld.)

Hijo de Rudicio was bijvoorbeeld zo’n codenaam, of Birillo, of Clasicomano Luigi. Die laatste werd lang toegewezen aan Fabian Cancellara, tot Thomas Dekker met zijn bekentenissen kwam. Hijo de Rudicio bleek de zoon van Rudy Pevenage te zijn, Jan Ullrich dus. Birillo was de naam van de hond van Ivan Basso, dus dat leek ook opgelost. Niet zo Valv. Piti, de zak met nummer 18-242, gedateerd van 23 mei, de dag van de inval nota bene.

De hond Piti

In de Tour van 2006 werd Jan Ullrich, Ivan Basso en Francisco Mancebo de start ontzegd. Alejandro Valverde, dat jaar voor het eerst winnaar van de dubbel Waalse Pijl-Luik-Bastenaken-Luik, hield zich gedeisd, maar had blijkbaar na een deugddoende rustperiode op 23 mei ook een zakje zuurstofrijk bloed afgestaan. Het plan was om dat bloed aan te wenden in de Tour van 2006, maar het bloed was in handen van de politie en in de derde rit viel Valverde: sleutelbeen gebroken en huilend uitgestapt.

Een jaar later volgden de eerste insinuaties aan zijn adres. Valv. Piti, zo lastig was het nu ook weer niet. Piti was zijn hond. “Ik heb geen hond die Piti heet”, maakte Valverde er zich vanaf, terwijl in juni 2006 in een reportage in de sportkrant AS, ‘Een dag met Valverde’, wel degelijk sprake was van de hond Piti.

Tot de dag voor het WK in Stuttgart was zijn deelname onzeker. Inmiddels had het Italiaans olympisch comité CONI via een legale weg bekomen dat ze de bloedzakken van Operación Puerto mochten onderzoeken. Daar zat een plan achter. In 2008 arriveerde de vijftiende rit van de Tour de France in Italië (Prato Nevoso) en op de daaropvolgende rustdag in Cuneo werd van Valverde bloed afgenomen door het Italiaans antidopingagentschap.

Het bewijs was geleverd: DNA van bloedzak 18 én van het bloed van Valverde matchten. Op 11 mei van 2009 werd Valverde voor twee jaar geschorst als wielrenner, maar alleen op Italiaans grondgebied. Nog een jaar later durfde de internationale wielerunie UCI het aan om de zaak zelf aanhangig te maken bij het WADA, het mondiale antidopingbureau. Alles gereden en gewonnen in 2010 werd hem retroactief afgenomen en hij werd tot eind 2011 wereldwijd geschorst.

Er zijn wel meer tijdgenoten van hem – zoveel rijden er niet meer en geen één van zijn niveau – die tegen de dopinglamp zijn gelopen. Ze zijn de laatsten van een generatie voor wie gericht doperen als beroepsernst gold en die daar ook voor uitkomen. Valverde evenwel blonk en blinkt uit in ontkenning.

Toen hij in 2012 terug in competitie kwam, bleef hij ontkennen: “Ik heb niks fout gedaan. Mijn geweten is zuiver, ik heb de wet gerespecteerd.” Later zou hij over zijn straf zeggen dat “ze is wat ze is en ze is achter de rug”. Maar nog vorige maand in een lang interview met het Franse (aan L’Equipe en dus de Tour gelieerde) magazine Vélo, geen woord over die zaak.

Wel over zijn nieuwe comeback, begin dit jaar, het gevolg van een zware val tijdens de openingstijdrit van de Tour vorig jaar, waarbij hij een knieschijf en enkel brak. Met 37 jaar is dat normaal fin de carrière, maar Valverde vocht terug en voert vandaag de individuele winnaarslijst van 2018 aan met negen overwinningen.

Spieren met een geheugen

Ondanks zijn verleden – hopelijk niet dankzij – wordt Alejandro Valverde vandaag door de meeste van zijn collega’s bewonderd. Zoals Thomas De Gendt nog tweette over zijn prestatie tijdens Dwars door Vlaanderen: “Da rennertje van Movistar is precies zo slecht nog nie. Daar gaan we nog veel van horen in de toekomst.” Ook commentatoren die hem in zijn superjaren vanaf 2013 (2012 ging behalve brons op het WK de mist in) altijd met wat dopingvoetnoten bedachten, lieten vanaf 2015 (winst in Luik en Waalse Pijl, herhaald in 2017) hun bewondering de vrije loop.

Valverde is voor sommigen het rondrijdende bewijs dat doping niet helpt, want hij is nu beter zonder dan met doping. Anderen zien dan weer het bewijs voor het tegenovergestelde: eens een dopeur, altijd een dopeur, zelfs al dopeer je niet meer.

Voor beide meningen valt iets te zeggen. Valverde was ongetwijfeld een supertalent, maar had problemen met grote rondes waarin hij altijd een of meerdere jours sans had. Een bloedzakje of twee onderweg had hem aan meer dan één groterondezege (Vuelta 2009) kunnen helpen.

Was hij een minimalist of een full-blown dopeur? Wie zal het zeggen? Is hij nu clean? Aangezien er geen (let op het woord ‘geen’) wondermiddelen bestaan, én hij een heel seizoen altijd voluntaristisch koerst, én de dopingcontroles veel performanter zijn, krijgt hij het voordeel van de twijfel.

Maar wat is clean? Recente studies hebben alvast aangetoond dat het erg waarschijnlijk is dat doping in het lichaam een blijvend effect heeft. Dat is bewezen voor spierversterkende middelen, waarmee Valverde voor alle duidelijkheid nooit in verband is gebracht.

Geldt dat ook voor epo? Hij is van na de epoperiode en heeft wellicht alleen bloedtransfusies meegemaakt. Bloedtransfusies dan? Er zijn studies opgezet om te bewijzen dat eens bepaalde systemen in het lichaam zijn geactiveerd, ook door illegale praktijken, het lichaam er sneller zou naar terugkeren. De spieren zouden met andere woorden dat hogere niveau van presteren in hun geheugen hebben opgeslagen.

“Ik was goed voordien en ik ben beter geworden. Niemand twijfelt aan mijn prestaties”, beweert Valverde. Dat laatste is overdreven, maar dat niemand twijfelt aan zijn passie voor de koers staat als een paal boven water. Toch is het wachten op de pensionering van deze oude dopingkrokodil, als het even kan zonder ongelukken, om een onzalige periode af te sluiten.

Hoewel, hij amuseert zich nog. “Zolang ik win, blijf ik koersen. Alvast tot Tokio 2020.” Daar is een verklaring voor. In Rio 2016 eindigde hij op negen minuten van winnaar Greg Van Avermaet en in geen enkele olympische race is hij al in het stuk voorgekomen. Dat kan beter.

Valverde

Over het hart van de wielrenner en andere sporters in De Morgen van dinsdag 10 april 2018

Als de stroom plots uitvalt

Het overlijden van de beloftevolle renner Michael Goolaerts roept veel vragen op. Was het een tragisch noodlot – het hart blijft immers onvoorspelbaar? Of stelt de wielersport veel te hoge eisen aan ons lichaam?

Zoals bij elk drama zijn lijstjes gemaakt. Die over het aantal schietpartijen op Amerikaanse scholen hielden nog een beetje steek. Die over het aantal doden dat het Vlaamse wielrennen heeft moeten betreuren, slaan nergens op. Ongelukkigen die in het verkeer stierven of door een val worden op één hoop gegooid met de hartdoden.

Jawel, Vlaanderen heeft regelmatig (hart)doden in het wielrennen, maar wielrennen is hier dan ook een buitensporig populaire sport. Jawel, Vlaanderen is ook een rampzalig onveilige regio om te fietsen. Jawel, wielrennen is een van de meest onveilige sporten voor het hart. Jazeker, het aantal (hart)doden is statistisch onverklaarbaar, maar kleine getallen geven vaak grote statistische afwijkingen.

De feiten nu. De laatste bekende studie (Bernat López, Universiteit van Barcelona) heeft het over 54 hartdoden in het wielrennen tussen 1970 en 2009: 27 Belgen, 12 Nederlanders, 4 Italianen, 3 Fransen, 2 Britten en dan telkens 1 wielrenner uit nog eens 6 landen.

In Duitsland overleden tussen 1981 en 1994 meer dan 2.000 mensen aan plotse hartdood bij inspanning: 628 van hen waren voetballers, 151 tennissers en 124 wielrenners. Dat lijkt niet abnormaal. Zet je al die Duitse wielerdoden op een rijtje, dan krijg je een ander verhaal. Kijk je naar elk geval apart, dan krijg je wéér een ander verhaal.

Het blijft bij de meeste van die gevallen een raadsel waarom een machine van 10.000.000.000 cellen die 100.000 keer per dag goed klopt, die ene keer in de problemen komt. Lange tijd werden de hartdoden in het wielrennen verklaard door dopinggebruik. Alle specialisten zijn het erover eens dat er geen verband is tussen doping en plotse hartdood. Plotse hartdood is ook niet het voorrecht van wielrenners, maar wordt meer gemediatiseerd dan die van pakweg voetballers.

De opvallendste hartdoden van deze eeuw waren trouwens geen wielrenners, maar voetballers: Miklos Feher (Benfica), Marc- Vivien Foé (Kameroen), Antonio Puerta (FC Sevilla) en recent nog Davide Astori, de kapitein van Fiorentina. Ook heel veel jonge voetballertjes bezweken/bezwijken aan hun hart nadat ze in actie onwel waren geworden.

Plotse hartdoden bij inspanning – zoals de ongelukkige Michael Goolaerts en eerder Daan Myngheer in Corsica – komen niet vaak voor in het wielrennen. De meeste hartdoden overlijden in hun slaap, zoals Jong Vlaanderen-renner Frederiek Nolf, die stierf in Qatar in februari 2009. Of Rob Goris in juli 2012. De recentste ongelukkige heette Bjarne Vanacker uit Torhout, hij was 20.

Screening

Plotse hartdood is te vergelijken met een kortsluiting in de elektrische leidingen van een huis. Ineens gaat het fout en valt de stroom uit, waardoor het hart stopt. Oorzaken zijn vaak een slecht functionerende hartspier als gevolg van een genetische aandoening. Vooral die laatste hartaandoening treft gezonde, jonge mensen in hun slaap.

Een plotse hartdood bij inspanning komt dan weer zelden onaangekondigd, alleen moet men de symptomen kunnen herkennen. Flauwvallen na een inspanning, bijvoorbeeld, is geen goed teken.

Precies omdat het hart de beperkende factor is in het wielrennen, en ook het meest belaste onderdeel van het menselijk lichaam, worden wielrenners de jongste vijftien jaar speciaal gescreend. Om de twee jaar wordt er een elektrocardiogram bij inspanning of een echografie afgenomen bij alle renners, tot en met de amateurs. In Italië geldt dit voor alle sporters en is men ook strenger dan bij ons. Het is het Europees land met de minste hartdoden, maar Davide Astori bewees dat screening niet alle problemen detecteert. Elke minste aanwijzing voor een hartaandoening geeft in Italië wel aanleiding tot een sportverbod, denk maar aan de voetballer Thomas Foket die zijn transfer van Gent naar Bergamo zag opgeschort, waarna hij een operatie onderging in België.

Toch is er iets loos met de sport wielrennen. Iedereen die min of meer sportief fietst, weet dat je in tegenstelling tot in andere uithoudingssporten als lopen en zwemmen op de fiets over je toeren kunt gaan en dat zelfs gedurende lange tijd, om toch maar niet te moeten lossen. Het is de enige sport met een grote statische component (een krachtsport) én tegelijk een grote dynamische component (een uithoudingssport).

Geen sport stelt hogere eisen aan het hart dan wielrennen. Het hart moet veel bloed rondpompen aan een hoog hartdebiet, en tegelijk moet het hart dat bloed door sterk samentrekkende beenspieren duwen om alle vezels van voldoende zuurstof en voeding te voorzien. Dat alles in een lichaam dat gehoekt zit.

Onvoorspelbaar

Uit alle publicaties, onder meer van de Leuvense cardioloog Fagard, blijkt dat de structurele veranderingen in het hart van de wielrenners anders zijn dan bij andere uithoudingssporters. Afstandslopers krijgen ook een groter hart om veel volume te kunnen rondpompen, maar dat gaat niet gepaard met hypertrofie van het hart. Er treedt met andere woorden bij lopers en zwemmers geen verdikking van de hartspier op. Het hart van de wielrenner moet groter én sterker worden. Vooral dat laatste schept soms problemen.

Een goed hart wordt soms zonder duidelijke aanleiding een slecht hart en vertoont ritmestoornissen. In 2003 verscheen een artikel in The European Heart Journal van de hand van zeven topcardiologen uit Nederland en België. Het artikel was het gevolg van een studie besteld door de internationale wielerbond UCI. De werktitel was ‘Van koersen val je dood’, maar dat vond de UCI geen goed idee. De uiteindelijke titel werd: ‘High prevalence of right ventricular involvement in endurance athletes with ventricular arrhythmias’, of het vaak voorkomen van hartproblemen in de rechterkamer bij atleten met ritmestoornissen.

Zesenveertig uithoudingsatleten met hartritmestoornissen werden gedurende 4,7 jaar gevolgd, 80 procent van hen waren fietsers. Ongeveer 5 procent had een verdikte hartspier of een afwijking aan de kleppen of de kransslagaders. Tachtig procent van de hartritmestoornissen had een zogeheten ‘linkerbundeltakblok’, een vertraagde geleiding in de hartspier door slijtage van het geleidingsweefsel. In 59 procent van de atleten ging het om een stoornis in de rechterkamer, en in nog eens 30 procent was er een aanwijzing voor dat probleem. Achttien van de 46 atleten kregen een belangrijke hartritmestoornis. Negen van hen overleefden het niet. Alle doden waren wielrenners.

Wielrennen was de eerste sport die binnen haar medische commissie een cardiologische commissie installeerde. In een discussienota schreef de commissie al halfweg de jaren 90: “Het is de enige sport waarin zowel de aerobe als de anaerobe capaciteit wordt getraind tot de limiet en dat uren aan een stuk.”

De Nederlandse cardioloog Hoogsteen schreef in het Medisch Journaal van 2010: “Wat het hart zelf betreft, dat is de motor voor al deze prestaties. De linkerkamer is door de dikte van de spier voldoende beschermd tegen de hoogvolumebelasting, de rechterkamer daarentegen met haar dunne wanden kan deze vorm van volumebelasting soms moeilijk verdragen.”

Drie soorten harten

De wielergeschiedenis van Michael Goolaerts is niet erg bekend, behalve dat hij bij de juniores op de wielerbaan bij de beteren was in de achtervolging. Een zwaar nummer, maar dat verklaart natuurlijk geenszins dit tragisch einde.

Had men bij Goolaerts de problemen sneller kunnen detecteren? Het is niet bekend hoe intensief de screening in zijn geval is geweest. Niks is zeker in dezen en speculeren is uit den boze. Niet alles in het menselijk lichaam is te voorspellen en dat geldt zeker voor onze belangrijkste spier.

Een cardioloog verwoordde het ooit zo: “Er zijn drie soorten harten. Een slecht hart, dat je er zo uithaalt en direct kunt verbieden om aan sport te doen. Een goed hart, waar nooit iets mee gebeurt, hoe je dat hart ook belast. En ten slotte een goed hart, dat om onverklaarbare redenen in kortsluiting gaat en waarvan je kunt sterven.”

 

Kortsluiting in het hart

Column over Peter Sagan in De Morgen van maandag 9 april 2018

Geen sleper maar een kampioen

“Peter Sagan is zelf een sleper.” Het was niet duidelijk wat Tom Boonen had gedronken toen hij dat er uitspuwde, of wat hem anderzijds bezielde. “Een goeie vriend, de Peter,” aldus den Tom, maar er zijn twijfels over de oprechtheid van die bewering. Als hij de Slowaak onder de grond wilde stoppen, is dat toch enigszins anders uitgedraaid. Het is ook baarlijke nonsens: Peter Sagan is samen met Alejandro Valverde de meest spectaculaire renner van het hele profpeloton.

Het commentaarduo van de VRT vroeg zich af of hij dat verwijt van een sleper te zijn wel had meegekregen. Reken maar van wel, in deze tijden van sociale media en lopende vuurtjes. Reken ook maar dat hij zal hebben gedacht aan een nummertje om de puntjes op de i te zetten.

Die kans deed zich voor op goed vijftig kilometer van de streep. Ineens vertrok hij en de groep met alle groten aarzelde. “Ze laten hem rijden, ze geven hem een halve minuut”, zo klonk het. Dat is het eeuwige probleem: is het glas halfvol of is het halfleeg?

Het was wel degelijk halfvol, want er zat snee op Peter Sagan. De man die hem als eerste had kunnen achternasnellen, was onze Greg Van Avermaet, maar Greg keek naar de andere groten. En die keken naar hem. En de vreemde vogel met de rare brillen was gaan vliegen. Daarna draaide het wel rond, maar behalve op Carrefour de l’Arbre kregen ze niks meer van hun achterstand af. Van een nummer gesproken.

Toen hij bij de leiders kwam, met daarbij twee hardrijders buiten categorie als Jelle Wallays en Silvan Dillier, zal Peter Sagan ook wel verbaasd hebben opgekeken dat de moedige aanvallers op een enkeling na nog wel wat zin hadden in koers maken. Wij vonden het natuurlijk raar dat zo’n Wallays nog ettelijke kilometers vol meereed met de Slowaak, maar wielrennen is in de eerste plaats een sport van in beeld komen en wordt – althans in de klassiekers – niet met nationale ploegen gereden.

Wallays kreeg zijn five minutes of fame, maar de meest verbazingwekkende renner gisteren was Silvan Dillier. Na 218 kilometer in de aanval moest die op het einde op de wielerbaan maar een paar meter prijsgeven aan Peter Sagan.

Tien jaar nadat hij als junior onder de vod van de laatste kilometer werd gegrepen door de huidige B-renner Andrew Fenn, heeft wereldkampioen Sagan de wedstrijd gewonnen die hem tot nog toe het minst gunstig gezind was, maar waarin hij als ex-mountainbiker absoluut moest kunnen uitblinken. Voor een staaltje van zijn stuurmanskunst moet je terugspoelen naar de kasseistrook in Hem, waar hij als een acrobaat overvloog en ineens weer tien seconden extra bij elkaar trapte. Dillier in de vernieling rijden – duidelijk zijn bedoeling, zoals hij pas op het laatste de obstakels vermeed – lukte dan weer niet. Daarna leek het alsof de twee naar de wielerbaan cruiseden, alleen gaf de teller van de begeleidende motard continu snelheden van boven de vijftig aan.

Sagan een sleper, wat een onzin toch. Een smeerlapje, dat wel. Een showmannetje, dat zeker. Een doe-het-zelver, zoals hij aan zijn stuurpen begon te sleutelen terwijl de keur van het voorjaarspeloton hem als een roedel wolven achtervolgde. Een grote muil, helemaal. Maar in geen honderd jaar een sleper. Wel iemand die weet hoe hij winst moet binnenhalen, wat hij moet doen op welk moment in de koers. Een kampioen, kortom.

Hoe uitzonderlijk Peter Sagan wel niet is, bewijst hij dit voorjaar. In Gent-Wevelgem klopte hij rassprinters als Elia Viviani en Arnaud Démare. In Parijs-Roubaix reed hij weg van alle grote voorjaarsmotoren, onder wie Greg Van Avermaet, Sep Vanmarcke, Wout van Aert, Jasper Stuyven en Niki Terpstra, om uiteindelijk de maat te nemen van een Zwitser die met een pinkbreuk een tijdje out was. Die pinkbreuk en daardoor opgelegde rust en opgedane frisheid was trouwens de reden dat hij die monsterinspanning heeft volgehouden.

Voor de Belgen ziet het er stilaan benard uit dit voorjaar, al zijn de Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik ook op maat van Tiesj Benoot, die al de Strade Bianche heeft gewonnen. Dat er weer geen Belg op het podium stond gisteren is hooguit een momentopname. Zolang een haperende ketting de stomme oorzaak is dat een kanjer als Wout van Aert op het laatst wegvalt, en niet een gebrek aan intrinsiek talent, kan het goed komen in de toekomst.

 

Sagan

Column Boxing Stars in De Morgen van zaterdag 7 april 2018

Boxing Stars

Op de Olympische Spelen mag elk land zes atleten afvaardigen. Dat heet de Olympische universaliteit maar die is aan beperkingen onderhevig. Iemand in het bmx laten starten zonder dat die lang genoeg een bmx-fiets heeft bereden, is ronduit gevaarlijk voor de gelegenheidsbmx-er en misschien nog meer voor alle anderen in zijn serie. 

Daarom geldt die universaliteit alleen in atletiek – ook niet polstokspringen maar het ongevaarlijke lopen – en zwemmen. Al is ook daar enig risico aan verbonden want ik heb in 2000 in Sydney in de eerste serie van de honderd meter vrije slag een Afrikaan haast zien verzuipen rond de 75 meter. Gelukkig had die de reflex om zich aan de koord vast te houden en naar adem te happen. De hele hal gierde het uit. 

Een absolute no-gosport voor die universaliteit is boksen. Stel je maar eens voor dat je een ongetrainde bokser tegen een getrainde in de ring zet: als het wat tegenzit kan die eerste binnen de minuut naar de neurochirurg van wacht. 

Donderdagavond keek ik televisie en hoopte ik dat het zou tegenzitten voor Faroek Özgünes. Die ochtend had ik in de krant een stukje gelezen over een programma dat al aan zijn tweede aflevering toe was: het heet Boxing Stars en het speelt op VTM. Faroek, justitiespecialist van die zender, had in dat krantenverhaaltje de tekst: “Ik wil klappen geven, pijn doen.” Van een bekentenis gesproken.

Faroek moest het in de zogeheten lichtgewichtklasse opnemen tegen ene Sieg De Doncker, naar het schijnt een BV. Nadat ze beiden in de ring waren geschreeuwd door de menselijke vleesboom Sergio, kreeg ik plotsklaps medelijden met Faroek. Daar stond hij dan, een klein, gezet mannetje met ronde schoudertjes, tegenover een atleet met een getrainde schouderpartij, minimaal tien kilo meer, tien centimeter langer, vijftien centimeter langere armen had en ook nog eens 25 jaar jonger. Een knoert van een mismatch die je alleen in de open categorie in het judo nog wel eens tegenkomt, maar zoals bekend is dat geen sport waarin je op elkaars gezicht moet/mag slaan.

Patser Faroek had evenwel de toon gezet met zijn quote en Sieg nam derhalve geen risico: hij haalde twee ronden lang de voorhamer boven zodat de justitiespecialist al in de eerste minuut tussen de benen van zijn beul belandde. Nadien ging het hoopje ellende genaamd Özgünes nog een paar keer door de knieën maar werd nog niet uitgeteld. Gelukkig gooide zijn trainer de handdoek. Justitieberichtgeving zal op VTM nooit meer dezelfde zijn. 

In datzelfde programma had Laura Tesoro eerst Bieke Ilegems van hot naar her geslagen maar eindigde ondanks haar overwicht ook met een bloedneus. In de omkadering vroeg Ann Lemmens vooraf aan Erik Goossens, de man van Ilegems: “Je hebt zo’n mooie vrouw, zo’n prachtig gezichtje, gaat daar straks iets van over blijven?” Voor beschaving, één afspraak: donderdagavond bij VTM. 

Ik begrijp dit programma niet. Ik begrijp niet dat een zender daar zendtijd voor vrijmaakt. Ik begrijp niet dat een gerespecteerd trainer als Hubert Fierens zich daar mee inlaat. Ik begrijp ook niet dat Freddy De Kerpel daar aan meewerkt. 

Ik begrijp nog minder referee Daniel Van de Wiele. De man heeft ooit kampen met Lennox Lewis en Vitaly Klitschko geleid en nu moet hij ervoor zorgen dat Bekende Vechters met hun straattechniek elkaar de hersens niet inslaan. Commentator Jan Van den Berghe (75), die ze voor de gelegenheid uit het rusthuis hadden gerold, begrijp ik dan maar al te goed. Die zou een moord begaan om op televisie te komen.

Getrainde boksers (m/v) verdienen het grootste respect voor hun fysieke en technische prestatie, maar boksen is een even moeilijke als gevaarlijke sport. Recreatief boksen – niet verwarren met recreatieve bokstraining – bestaat niet. De finaliteit van boksen is ten slotte elkaar zo hard op de hersens meppen dat het licht uitgaat en dat kan nooit gelegenheidsamusement zijn. En dan maar klagen over toenemend gratuit geweld in de maatschappij.

Boksen formatteren als een soort Wauters vs. Waes of Spel zonder Grenzen, is waanzin. Aan boksen zijn alleen maar grenzen en ongetrainden op elkaar los laten als twee pitbulls, is gekkenwerk. Ongetrainden die een kwarteeuw en ettelijke kilo’s verschillen op elkaar laten inhakken, in de hoop op mooie kijkcijfers, is zelfs misdadig.

 

Boxing Stars

Column Holland Boven in De Morgen van maandag 2 april 2018

Holland boven

Zondag op de luchthaven van Charleroi stond Eurosport op: de Ronde van Vlaanderen. Er was nog meer dan honderd kilometer te gaan toen onze vlucht werd afgeroepen voor boarding. Op dat moment passeerde een groep West-Vlaamse jongelui. Ze keken een minuut of wat en één vroeg “voor wie bij jij?” Zijn maat wees op Tim Declercq die voorop sleurde. “Voor QuickStep. Om het even wie mag winnen, als het maar die Terpstra niet is.” Het was lang vliegen maar taxiënd op de tarmac wist ik met dank aan de kostenloze roaming binnen de EU meteen hoe laat het was: Niki Terpstra had gewonnen.

Gisteren had L’Equipe een verhaal met ene Lefévère. Dat is Patrick Lefevere van wie de Fransen weigeren zijn naam te schrijven zoals die op zijn identiteitskaart staat. Waar die doorbraak van Terpstra ineens vandaan kwam en of dat zijn populariteit ten goede zou komen want had Terpstra niet een beetje een koud imago in het peloton?

Lefevere was eerlijk: Terpstra heeft het als Nederlander in een Belgische ploeg in een Vlaamse sport niet makkelijk om zich door te zetten. Hij betwijfelde of dat zou veranderen nu hij de mini-Ronde en de echte Ronde van Vlaanderen in hetzelfde jaar had gewonnen, na in 2014 ook al Parijs-Roubaix te hebben gewonnen.

Aan die laatste wedstrijd hangt een verhaal. Niki Terpstra sprong toen weg uit een groep van elf, waar nog twee andere QuickSteppers in zaten: Zdenek Stybar en Tom Boonen. De hiërarchie bij QuickStep was gekend: eerst Boonen, dan de rest. Van die groep was Boonen normaal de snelste sprinter, maar wat is normaal na 257 kilometer en 28 secteurs met pavés?

John Degenkolb bleek de snelste en Tom Boonen eindigde laatste van dat groepje, dat sprintte voor de tweede plek: Niki Terpstra was voorop gebleven en had twintig seconden voorsprong bijeen geharkt. Een overwinning van QuickStep, luidde het toen, toevallig behaald door de Hollander in dienst. De fans van Boonen hebben het de Hollander nooit vergeven. Boonen zelf? Dat is niet zo duidelijk. Bij QuickStep verbeten de Boonen-fans hun ergernis.

De ongemakkelijke waarheid is dat ze bij QuickStep al te lang hun bonen te weken hebben gelegd bij Boonen. Na 2012 is hij nog één keer in de buurt gekomen van een overwinning in een monument. In 2016 werd hij geklopt door Matthew Hayman in de sprint op de wielerbaan van Roubaix nadat hij zich als een nieuweling had laten insluiten.

In haast alle wedstrijden waarin hij na zijn superjaar 2012 startte, is de koerstactiek in functie van Tom Boonen uitgestippeld. Zelfs in zijn laatste jaren als wegkapitein werd gekoerst zoals hij het aanstuurde. Sinds Boonen weg is, rijden de QuickSteppers als een bende vrijbuiters. De gevreesde chaos is uitgebleven en de oude Mapei-leuze van vincere insieme – samen winnen – is terug. Zoals Yves Lampaert zich tijdens de E3 total loss reed om Terpstra zo goed mogelijk te lanceren, dat was het nieuwe QuickStep. Het oude QuickStep, dat was de Omloop 2015 toen drie QuickSteppers gokten op de sprint van Tom Boonen maar vergaten achter Ian Stannard te rijden. Bij die drie zat Terpstra, die toen ook veel kritiek kreeg.

Van 1986 is het geleden dat een Nederlander de Ronde van Vlaanderen heeft gewonnen. Een mijlpaal. Nederland heeft geen breed wielerheir zoals Vlaanderen, koestert ook niet dezelfde soms absurde passie voor de koers, maar klopt ons wel op alle vlakken en op alle fietsen en in alle wedstrijden.

Bij de vrouwen: Holland boven. Te veel namen om op te noemen, maar ze waren 1, 2, 3 in de Ronde. Tijdrijden: Holland boven met Tom Dumoulin en Jos van Emden. Grote rondes: Holland boven met opnieuw Tom Dumoulin, Wilco Kelderman, Bauke Mollema, Wout Poels, Steven Kruijswijk en er komen er nog aan. Sprinten: welke Belg klopt Dylan Groenewegen? Klassiekers: over de laatste vijf jaar staat het 3-2 voor Nederland, met twee keer Terpstra en Poels in Luik-Bastenaken-Luik. Baanwielrennen: Holland boven. BMX: Holland boven en ga zo maar door. Alleen in veldrijden zijn we Nederland nog de baas, althans in die ene wedstrijd.

Hoog tijd dat de technisch departementen van Belgian Cycling en Cycling Vlaanderen een kijkstage organiseren over de grens. Een suggestie voor een insteek: hoe talent afwerken.

DM-COL-Holland boven-mail