Verhaal Rio min één jaar in De Morgen van 29 aug 2015

Het RISICO van RIO

Nooit eerder was het olympisch circus in een armere stad te gast. En dan wordt Rio de Janeiro ook nog eens op kosten gejaagd om alles op tijd af te krijgen. Het goede nieuws is dat het immer morrende Braziliaanse volk niet wakker ligt van die Olimpíadas. Bericht uit Rio.

“Rio en de Olympische Spelen? Dat is de dakloze die een flatscreen koopt.” De uitbater van de pé sujo (letterlijk vuilevoetenbar of straatcafé) op Copacabana draait zich om naar de televisie en de voorbeschouwing op de bekerclash tussen Vasco en Flamengo. De melding dat dit sportfeest de staat minimaal 12 miljard euro zal kosten, wordt schouderophalend onthaald. “Estúpido.”

Andere taal valt te horen in Leblon, zeg maar Het Zoute van Rio. Andréa doet er in immobiliën en sinds 2013 betekent dat vooral lucratieve kortetermijnverhuur aan die Europese en Amerikaanse sporttoeristen met hun dikke portemonnees. Ze is ook een maand mijn huisbazin, volgend jaar. “Dit zijn goede jaren voor mij, maar ik word hier niet rijk van. Rio zal er wel beter van worden. Kijk eens rond wat hier allemaal wordt gerealiseerd.” Ze moet haast schreeuwen om boven de drilboren van de nieuwe Linha of Lijn 4 van de metro uit te komen.

Keren we eerst even terug naar die 2 oktober 2009 in het Bella Center in Kopenhagen. Wat bezielde de achtbare leden van het Internationaal Olympisch Comité toen om voor Rio de Janeiro te kiezen? De uitkomst van het bid-proces was een mix van aversie en sympathie, met president Lula als de man met het juiste charisma op de juiste plaats.

Rio had toen lang niet het beste dossier. Puur sportief was dat Chicago (hoewel ze slecht scoorden op overheidssteun) en die hadden ook hun president en zijn first lady als supporter. Kopenhagen 2009 is tot op heden de enige verkiezing die Barack Obama heeft verloren: Chicago ging er al in de eerste ronde uit, als slachtoffer van het anti-VS-klimaat bij het IOC.

Rio, ongeveer in dezelfde tijdzone van hoofdsponsor NBC en moederhuis General Electric, die samen een kwart van de olympische inkomsten naar Lausanne storten, leek een goed alternatief. Tokio en Madrid waren nochtans beter gerangschikt dan Rio, dat maar 5 op 10 scoorde voor accommodatie, infrastructuur en transport. Voor veiligheid zat het zelfs maar op 4,5.

Zes jaar na datum blijken deze inschattingen van 2009 alvast correct, maar de IOC-leden zwichtten voor een begeesterende Luiz Inácio Lula da Silva. Na de derde ronde kon IOC-voorzitter Jacques Rogge de winnaar aanwijzen. “And the city for the 2016 Olympic Games is Rio de Janeiro.”

Als dat maar goed zou aflopen, was de teneur. Zeven dagen op zeven

Haast zes jaar later stap ik na een 100 real kostende taxirit – omgerekend zo’n 25 euro – uit op de Avenida Embaixador Abelardo Bueno; 40 real te veel heeft het gekost om de taxichauffeur mij te laten brengen waar ik heen wilde. Parque olímpico, Barra de Tijuca, hoe moeilijk kan het zijn? Héél moeilijk, want de man weet het chique Barra de Tijuca wel te vinden, maar waar dat epicentrum van die Olympische Spelen precies ligt, is hem een raadsel. Ook de voetgangers die hij interpelleert, hebben er geen flauw idee van.

Het nieuwe golfterrein, hebben we het daar over? “Een schande hoe de projectontwikkelaars een stuk natuurgebied hebben gekregen om daar een gloednieuwe golfbaan in te planten. Terwijl er hier twee mooie golfterreinen zijn.”

Eindelijk vinden we een wegwijzer. Eindelijk zien we geraamtes van sporthallen oprijzen. Zelfs iets wat lijkt op een velodroom, maar dat het tennisstadion blijkt te moeten worden.

Parque olímpico: gevonden. Tijd om een rondje te wandelen bij 30 graden, het is putje winter in Rio.

Elke olympische stad heeft wel te maken gehad met doemdenken. Spelen die helemaal nooit zouden klaar geraken, waren die van Athene in 2004 en zelfs die waren een week van tevoren netjes opgeleverd. Rio is nog andere koek. Ook hier zal ongetwijfeld alles klaar geraken, maar net als in Athene wordt het aanpoten.

Bij de recente meeting van de chefs de mission van de olympische ploegen waren ze wel zo slim vooral de vorderingen van het olympisch dorp te benadrukken. “Voor 85 procent is het klaar”, pochte burgemeester Eduardo Paes. Dat klopt. Op de andere infrastructuur werd wijselijk geen percentage geplakt. Behalve de HSBC Arena, waar over een jaar wordt geturnd, en het Maria Lenk Aquatics Centre voor duiken en synchroonzwemmen, twee bouwsels van de Pan American Games in 2007, is niks klaar. De Carioca Arena 1, 2 en 3, de Future Arena, het zwemstadion, de wielerbaan, de tennisarena en de twee perscentra staan op minder dan een jaar van de Spelen nog niet eens helemaal in de ruwbouw.

Met de aankleding van de zandvlakte rond de hallen en stadions is men pas begonnen. Het wordt zeven dagen op zeven werken, later zelfs de klok rond, en net als in Athene met geïmporteerde arbeid. De totale kost van 12 miljard euro wordt vast overschreden. De Pan- Amerikaanse Spelen van 2007 waren uiteindelijk zes keer duurder dan begroot.

Rio(ol)

In een poging om ons door een gat in de omheining te wurmen, lopen we tegen twee werkmannen aan. Waar we vandaan komen? Bélgica. “Belgique? Wij komen uit Senegal.” Elymane en Marouf heten ze en ze hebben het niet naar hun zin. “We zijn hier met vijf Afrikanen. We kregen een vliegtuigticket en er werd ons goedbetaald werk beloofd. We verdienen 50 real per dag (12,5 euro, HV). Er is hier genoeg werk, maar dat is niet goed betaald. We willen naar Europa.”

Een dagloon van 50 real is 1.200 real per maand, omgerekend zo’n 300 euro. De gemiddelde carioca – inwoner van Rio – komt daar zijn bed niet voor uit. Zijn minimale maandsalaris bedraagt 1.500 real, ongeveer 370 euro.

Rio de Janeiro is echt wel de Cidade Maravilhosa, de Prachtige Stad waarvan de ligging geklasseerd is als werelderfgoed. De schitterende setting zal mooie plaatjes opleveren, maar zoals altijd niet de hele realiteit tonen.

‘Groene Spelen voor een Blauwe Planeet’, zo werd de kandidatuur van Rio de Janeiro verkocht. Er werden meteen 2.386 jonge boompjes geplant om de 716 ton CO-uitstoot van twee jaar campagnevoeren te compenseren. In totaal wil men 24 miljoen boompjes in de grond steken. Windowdressing is het, niks meer en minder. Nooit hebben de Spelen in een armere stad plaatsgevonden, misschien nooit in een mooier gelegen stad, maar absoluut zeker nooit in een meer vervuilde stad.

De drukke avenidas en ruas van Rio zijn gaskamers. De lokale hobby-atleet zit er niet mee. Die loopt op het fietspad naast de Avenida Atlántico op het mythische Copacabana zonder veel nadenken zijn kilometertjes op één meter van de uitlaatgassen, hopend op een zeebries. Luchtkwaliteit is niet de eerste bekommernis als het milieu ter sprake komt, wel die van het zeil- en zwemwater.

Wil van Bladel, coach van Evi Van Acker die twee weken geleden zilver won in het test event op de baai van Guanabara, maakt zich geen zorgen meer. “Dat is wel anders geweest. Ik heb in 2013 in die baai ooit op een stuk isomo een open ijskast met daarin medicijnen zien drijven.”

Wellicht afkomstig van Gramacho, een stort van 262 voetbalvelden groot langs de baai, in het water gegleden en daar aan een reis begonnen. “Telkens als we terugkwamen, lag er wel minder troep in het water, en vandaag is het schoon.”

Troep is zichtbaar, maar wat met de bacteriën, want er moet ook gewindsurft en gezwommen worden. Voor het openwaterzwemmen is Copacabana het decor en daarvan weet iedereen: het meest prominente strand van de wereld is prima om te zwemmen als het droog is, maar o wee als het zwaar durft te regenen, want dan wordt het een open riool. Elke dag stromen sowieso 480 olympische zwembaden aan rioolwater in de oceaan.

Maurits Hendriks, chef de mission van de Nederlandse equipe, interpelleerde tijdens de laatste meeting over de waterkwaliteit. Hij heeft twee bekommernissen: “Hygiëne is een topprioriteit. De andere is veiligheid.” Dat laatste is geen doemdenken.

Staat van beleg

Wat hadden we al? Rio de Janeiro is de mooist gelegen olympische stad, maar ook de armste, de meest vervuilde en voeg daar maar de meest onveilige olympische stad ooit aan toe.

Wie over de weg van Ipanema naar Barra de Tijuca rijdt, merkt dat Rio verschilt van andere metropolen. Ipanema, Leblon en Lagoa (de roei- en kajaklocatie) zijn de duurste wijken van Rio. Vervolgens komt je voorbij Gávea, nog steeds upscale, waarna je één tunneltje verder in de derde wereld terechtkomt: bem-vindo ao Rocinha. Deze volkswijk – sloppenwijk is te onrespectvol voor de overlevingsstrijd die deze inwoners dagelijks leveren – zal dagelijks de olympisch geaccrediteerden zien voorbijrazen over hun voorbehouden olympische rijstroken. Rocinha is de grootste favela ter wereld, met naar schatting 200.000 bewoners.

Zezinho is mijn gids, maar ook sociaal werker, vrijwilliger, bezieler van de trots van de favela. Ik wilde weten van hem hoe tegen de Olimpíadas wordt aangekeken. “Leeft helemaal niet hier. Schrijf toch alstublieft niet dat het onveilig is.”

De meeste favela’s zijn na de uitverkiezing als olympische stad in sneltempo gepacificeerd, wat betekent dat een militaire macht de straten en huizen schoonveegde van alles wat zij als tuig identificeerden, en sindsdien de wijk bezet. Wat niet betekent dat er niks meer gebeurt en dat er geen drugs meer worden verhandeld. Zezinho: “Dealers zijn niet geïnteresseerd in toeristen, maar loop hen niet voor de voeten. De boefjes op de stranden zijn veel vervelender. En de politie, want die beschermt niet, maar onderdrukt en schiet bij het minste.”

In 2014 schoot de politie alleen al in Rio 582 keer een mens dood. Dit jaar zitten ze aan twee per dag. Favela’s zijn overal. Het huis waar de Belgische zeilers weken aan een stuk verblijven, paalt aan Santa Marta, de eerste favela die ooit werd gepacificeerd en een permanente politiepost kreeg in het voormalige hoofdkwartier van de drugsdealers. “We zitten hier drie jaar, nooit iets gemerkt.”

Rio de Janeiro is een uiterst complexe stad van 13 miljoen inwoners, van wie 20 procent in een van de 700 favela’s woont. Dat heet microsegregatie. Grote rijke wijken afgescheiden van arme wijken bestaan hier niet. Een straat met aan het ene eind driekamerflats met zicht op de oceaan van één miljoen euro eindigt geen kilometer verder bergop in een favela.

Gedwongen verhuizingen

Vorige week zaten we op het terras van een favelabar met misschien het mooiste uitzicht op Copacabana, op goed 300 meter van waar volgende week het beachvolleybal test event wordt gehouden.

In het schemerdonker kwam ineens een stel tieners uit de Mata, een idyllisch stukje regenwoud. Ze waren gewapend met pistolen en kalasjnikovs en sommigen droegen een masker. Zonder veel schroom kochten ze een drankje en wat kauwgum. Alles werd netjes betaald. “Tudo tranquilo”, stelden ze ons gerust. “We beschermen de buurt tegen een andere wijk.”

Een dag later volgde een zwaar vuurgevecht met de militaire politie. In een andere favela even verderop werd een politieauto onder vuur genomen. De volgende dag lag op de hoek van mijn straat een vrouw voor vermoord op de stoep, met allemaal omstaanders, veel politie en op het eerste gezicht ook pers. Schrikken natuurlijk, maar dát bleek dan weer de verfilming van een levensechte moordscène voor de plaatselijke novela, de Braziliaanse soap. In Rio is altijd iets te beleven.

In het promopraatje voorafgaand aan de verkiezing luidde het nog zo: ‘De legacy van deze Spelen zal worden gebruikt om het leven van de favelado’s te verbeteren’. “Onzin”, beweert Alexandre Mendes, professor recht aan de staatsuniversiteit van Rio de Janeiro. “De Spelen zijn gebruikt om gedwongen verhuizingen te legitimeren, zonder inspraak van de inwoners, zonder een sociaal plan. Vraag dat maar eens na in Vila Autódromo.”

Vila Autódromo is een platte minifavela (doorgaans liggen die op heuvels) waar al meer dan dertig jaar bewoners hun huizen hebben gebouwd in een uithoek van wat vroeger een racecircuit was en nu stilaan het olympisch park wordt. Eerst moest Vila Autódromo verdwijnen, tot de burgemeester zei dat het mocht blijven.

Leandro was heel even opgetogen: “Vervolgens kwamen ze ons paaien met mooie flats. Ik ben gaan kijken. Anderhalf uur hier vandaan, terwijl we allemaal hier in de buurt werken. Mijn buur is vertrokken en zijn huis is inmiddels gesloopt. Na enkele maanden zag ik hem terug. Hij had zijn nieuwe flat verkocht en was hier een beetje verder een verdieping aan het bouwen bovenop het huis van zijn moeder.”

Vila Autódromo kijkt nu aan tegen een gigantische betonnen muur van een paar honderd meter. Achter die muur bouwt men aan het grootste perscentrum ooit. Tussen de huizen en boulevard komt nog een muur, iets lager, want aan de overkant van de Avenido Salvador Allende is het olympisch dorp verrezen. Wat zou het mooi zijn als ze daar na de Spelen de favelado’s van de overkant naartoe zouden halen.

Maar neen: de appartementen gaan straks voor 200.000 tot 1 miljoen euro de deur uit.

Rio 1 jaar vooraf

Column over Kevin De Bruyne in De Morgen van 29 aug 2015

Kevin De Bruyne

Het is vrijdagochtend als ik dit tik en in de krant staat dat Kevin De Bruyne eindelijk ‘verkocht’ is. Hij is dus niet langer ‘eigendom’ van Wolfsburg, maar is nu ‘van’ Manchester City. Er komt een tijd dat we met hele grote ogen zullen terugkijken op dat feodaal transfersysteem. Meewarig zullen we het hoofd schudden over zoveel dommigheid, maar voorlopig moeten we het ermee stellen.

Het is met voetbaltransfers een beetje zoals met de solden: als je maar lang genoeg wacht, dan doe je de beste zaken. In het geval van een schaars goed als De Bruyne, dan wel als verkoper. Twee weken geleden was er voor het eerst serieus sprake van interesse uit Manchester voor de Gentse middenvelder. Het schaars goed werd door de verkoper nog even uit de koopjesvitrine gehouden en het schaars goed zelf morde ook niet.

Een deal sluit je best als de tijd daarvoor rijp is. Dat betekent in de praktijk tegen de deadline van 31 augustus. Dan sluit de Duitse markt. De Engelsen gaan nog een dag langer door omdat 31 augustus een bankholiday is. Maar De Bruyne is een technisch gezien een Duitser, dus moest het voor 31 augustus middernacht beklonken zijn. Kevin De Bruyne is de eerste Belgische speler die de top twintig haalt van de duurste voetbaltransfers. Christian Benteke staat met zijn 46 miljoen euro op plaats 21. Na het weekend staat hij 22. De Bruyne haalt niet alleen de top twintig, hij stijgt meteen met stip door: minimaal naar plaats acht en als het toch om 78 miljoen zou gaan (en niet 74) dan wordt hij de vijfde duurste speler ooit in de geschiedenis van de voetbalplaneet.

Dat is zwaar om dragen. Hoe zou die jongen de voorbije nacht hebben geslapen? Hij moest gisteren alvast niet voet-ballen want dat wilde Wolfsburg niet. Maar best ook, want ik zie geen rust in hem. Stel je voor dat ze hem opstellen en hij verstapt zich. Je mag er niet aan denken: knietje verdraaid, alles gescheurd wat er te scheuren valt; het is zo gebeurd als je onder spanning staat. Ruud van Nistelrooy overkwam het ooit op weg naar het andere Manchester, op een training nog wel.

Van Wolfsburg naar City, het was een kwestie van punten, komma’s en vooral van nullen voor de komma. Er móét nu van alles door zijn kop spoken. Veranderen van club is een hele stap en hij had het daar zo naar zijn zin in Wolfsburg, dat helemaal naar zijn wensen voetbalde. Hoeveel keer heeft hij op zichzelf al ingepraat? Springen en niet omkijken, Kevin, is nergens goed voor.

Gemakkelijker gezegd dan gedaan, met twijfels die komen en niet gaan. Terug naar Engeland, waar hij ooit in de solden is gezet, is dat wel een goed idee? Weg van Wolfsburg en Duitsland, dat hem zo heeft opgewaardeerd met uitgekiende trainingen, hoeveel keer zal hij de plussen en de minnen tegen elkaar hebben afgewogen? In de min staat de breuk met de club van zijn hart. In de plus staat het salaris en het onwaarschijnlijke gevoel dat iemand je zo graag wil hebben dat hij (of de club dan) 74 tot 78 miljoen euro wil betalen. Maar dan die vraag: ‘Hé, ben ik dat wel waard?’

Kevin De Bruyne is natuurlijk een schitterende voetballer, en 16 miljoen salaris helpt wel tegen de hoofdpijn, maar hij herbegint vanaf nul. Bij Wolfsburg was hij onomstreden: een mindere wedstrijd werd hem vergeven, twee ook. Bij Manchester City zal hij na anderhalve mindere wedstrijd worden gewisseld. Erger nog, bij Manchester City is er voorlopig geen plaats voor hem. Al zou je als trainer wel gek moeten zijn (of Van Gaal) om je duurste aankoop niet te zetten, middenveld en aanvallend compartiment zitten daar zo goed in elkaar dat hij zal moeten vechten voor zijn plek.

De Engelse pers zal met argusogen toekijken. Bewijst Kevin De Bruyne het ongelijk van José Mourinho, die hem ooit liet vertrekken? Of had Mourinho gelijk dat hij mentaal niet opgewassen is tegen concurrentie? Inslapen zal nog wel lukken, maar tegen een uur of vijf zal Kevin De Bruyne wakker worden en dan kan het piekeren beginnen.

Kevin De Bruyne

Sneller, sterker, mondiger: verhaal over en met Pieter-Jan Hannes in De Morgen van 22 aug 2015

‘Ik zou wegraken met doping’

Op het WK atletiek in Peking mikt hij op de finale van de 1.500 meter. Grootspraak? Pieter-Jan Hannes (22) vindt van niet. ‘Ik weet wat ik moet kunnen: hard lopen, maar ook mijzelf verkopen. Anders komt er geen brood op de plank.’

Hoogzomer was het die ochtend in Leuven. Lang niet zo heet en vooral niet zo ongezond vochtig en zuurstofarm als in Peking op het wereldkampioenschap atletiek dat vandaag van start gaat, maar toch verdomd heet voor een intensieve trainingssessie op de baan. Pieter-Jan Hannes, onze nationale troef op de zwaar bezette 1.500 meter, had er net een bosloop ter opwarming opzitten. Volgde een 6×400, die hij telkens in 55,56 seconden afwerkte. Wat snel is en vooral constant snel.

Zijn trainer Rik Didden was niet ontevreden, en vertaal dat maar in heel tevreden. “Hij is de voorbije weken wat ziekjes geweest, maar daar hebben we niet te veel spel van gemaakt. Daardoor ging het wat moeilijker, maar dit was wel zijn beste sessie ooit op de baan.”

Na de recupdrank en de dorstlesser volgde een quinoasalade en dit gesprek op het terras van sportcafé De Spuye. Daarna rust in een van hoogtekamers van de Bakala Academy – het onderzoeks- en testcentrum in Leuven – en vervolgens weer een bosloop en weer rust en slapen op hoogte. Het was zijn laatste intensieve blok, inclusief die gesimuleerde hoogte. Hij zegt: “De Kenianen zullen zichzelf niet kloppen.”

Of hij zijn beloftes en de verwachtingen van anderen kan waarmaken, valt nog af te wachten. Niks zegt dat deze jongeman van 22 die zo graag de wereldtop wil bestormen, daar ook zal in slagen. Hij loopt daarmee in de grote voetsporen van Ivo Van Damme, die veertig jaar geleden België verblufte met straffe uitspraken, straffe tijden en olympisch zilver, én dichterbij in die van de genaturaliseerde Marokkaan Mohammed Mourhit. Twee atleten uit een ander tijdperk en voor Mourhit is alvast aangetoond dat er andere zeden en gewoonten in het spel waren, niet het minst op medicinaal vlak.

Heeft u deze zomer ook met extra grote ogen zitten kijken naar die ene aflevering van Vive le vélo? En met een glimlach om de mond naar Pieter-Jan Hannes, die aan de voet van de Pyreneeën te gast was en iedereen om zijn vinger wond? Een hele dag had hij namens de VRT het peloton bezocht, een nieuw hemd gekocht voor Karl Vannieuwkerke en aan het eind van die dag, meer dan 1.000 kilometer verwijderd van thuis, zei hij doodleuk dat hij twee dagen later in Hechtel een record zou breken. Wat voorspelbaar niet gebeurde. Hij zegt, ook voorspelbaar, dat het hem niks kan schelen. De voordelen wogen op tegen de nadelen.

“De KBC Nacht is een schitterende wedstrijd”, zegt hij, “en het was het ideale moment om dat record van Christophe Impens op de 1.500 meter eindelijk eens te pakken, maar ik heb toch geen moment spijt gehad van mijn uitstap naar Karl Vannieuwkerke.” Voor wie het toch interesseert: hij is natuurlijk niet heen en weer gevlogen van België, want hij zat al op hoogtestage in Font Romeu.

Voor het eigen grote gelijk maar wel met een klare kijk op de verwrongen Vlaamse sportcultuur, draait hij de sporthiërarchie zelfs op z’n kop. “De KBC Nacht kan ik nog tien jaar lopen, maar het was een uitgelezen moment om een kleine sport als atletiek in primetime in de belangstelling te krijgen, en dat mocht ik niet laten liggen. Het moest maar eens zijn gelukt: én Vive le vélo én goed lopen op de KBC Nacht.”

Zweetband

Atletiek is niet zelden een milieu van pilaarbijters (onze woorden). Hannes noemt zijn sportwereldje stroef en saai, zeker in België, waar de atleet geen ambitie mag uitspreken. Daar wil hij een uitzondering op zijn, ook al loopt hij tegen een muur aan. “Ze vragen mij voor een kampioenschap wat mijn verwachtingen zijn. Finale halen, zeg ik. Ik begin niet over het podium, want dat zou erover zijn, maar als ik de finale kan halen, waarom mag ik dat dan niet zeggen? En als ik die finale niet haal, waarom geven ze mij onder mijn voeten? (lacht) Arrogante Antwerpenaar, zeggen ze dan en je hoort niet eens meer dat ik van Antwerpen ben na al die jaren Leuven.”

Hij herkende parallellen met hemzelf tijdens het WK zwemmen van onlangs, en met name in wat Pieter Timmers was overkomen. Die was niet tevreden met de prestatie van zijn teamgenoten in de 4×100 en had dat ook onomwonden uitgesproken. Waarna hijzelf de mist inging op de 200 meter en op zijn nummer werd gezet. “Maar dan zwemt hij een fantastische 100 meter, op de dag dat Louis Croenen ‘zijn’ finale zwemt. Alsof hij wil zeggen: ik ben hier ook nog. Die veerkracht en die emotie: van slecht naar slechter naar beste prestatie ooit. Dát vind ik dan weer fantastisch van een sporter.”

Weeral volgt de vergelijking met wielrennen en alweer provoceert hij onbewust, want zijn jeugdhelden waren wielrenners, niet de eerste de beste en ook niet de minst onbesproken. “Wie dan? Frank Vandenbroucke (inmiddels overleden, HV) en ook wel Lance Armstrong (inmiddels verbannen, HV). Ik zeg het maar zoals ik het toen zag: boeiende persoonlijkheden en volgens mij ook zeer goeie atleten. Van deze generatie heb ik het vooral voor Bradley Wiggins. Dat soort persoonlijkheden heb je niet in het atletiek, omdat ons milieu dat niet toelaat. Ik mis drama in onze sport.”

Drama creëert Hannes zelf. In de eerste plaats door herkenbaar te zijn. Hij loopt met een zweetband. “Ik zeg wel eens al lachend, dat ik speciaal moet doen om op te vallen in België tussen een god als (tienkamper) Hans Van Alphen en een godin als (zevenkampster) Nafi Thiam, maar er is iets van. Het begon praktisch: tegen het zweet in de zomer en tegen de koude in de winter, maar als ik hem nu niet nodig heb, bij 14 graden of zo, zet ik hem toch op. Zo herkennen ze mij sneller. En ik herken mijzelf ook sneller als ik achteraf op slechte beelden mijn tussentijden wil checken.”

Hij doet aan Facebook, Twitter, Instagram… You name it, Hannes zit erop, niet altijd tot eenieders vreugde. “Mijn pa en ik hebben onlangs nog eens tegen elkaar staan schelden. Je moet niet zo bezig zijn met social media en met in de gazet komen, maar meer met prestaties, zei hij. Ik moet natuurlijk presteren, maar ik kan nog zo veel records lopen als ik wil, als ik geen aandacht heb voor de media, jullie en de social media, dan komt er geen brood op de plank.”

Geen zagevent

De Vlaamse en bij uitbreiding Belgische sporter wordt sneller, sterker en tegelijk ook mondiger. Pieter-Jan Hannes is daar een uitgesproken exponent van en zijn reputatie is bekend over de grenzen. De bekende atletieksite Losse Veter dacht zelfs dat hij meer Nederlandse dan Belgische fans had.

Hannes: “Ik ben niet uitgesproken om uitgesproken te zijn en ik houd mij zelfs in. Neem nu die records van Mohammed Mourhit. Wat liep die op de 3.000 meter? 7.26? Ik loop haast 20 seconden trager. Eens om de twee jaar zeg ik er iets over om niet voor zagevent te worden versleten, maar wel in de hoop dat die records een keertje worden geschrapt.”

We zijn bij het d-woord aanbeland. Doping in de atletiek. Net als in wielrennen heeft de strijd daartegen al slachtoffers geëist en ook voor een kentering gezorgd. “Mij viel het vooral op bij het WK in Moskou twee jaar geleden. De jaren daarvoor liepen ze op de 1.500, 5.000 of 10.000 altijd de laatste ronde in 52 seconden, Dat was vaste prik. Vanaf Moskou was dat maar 56 seconden meer: duidelijk dat er iets aan de hand was.

“Maar ik kan niet zeggen dat er veel beter wordt gecontroleerd. Ik heb het vier keer per jaar aan mijn broek, altijd thuis en ik kan voorspellen wanneer. Als ik doping zou willen nemen, dan kwam ik er mee weg. Ik word gewoon te weinig gecontroleerd. In Font Romeu heb ik ze nog nooit gezien en dan zitten Bashir Abdi en ik daar toch samen met Taoufik Makhloufi en Mohammed Farah. Alle toppers… en wij. (lacht). Ik hoor wel dat ze nu heel hard focussen op Ifrane, het trainingsoord op hoogte in de Atlas.”

Alles in het teken van Rio

“Iedereen kan de 1.500 meter lopen. Je moet in niks heel goed zijn, je moet alleen kunnen afzien, maar dat kunnen ze overal op de wereld. Het is een zwaarder nummer dan de 800. Die lopen 650 meter snel en 150 meter erg hard waarbij ze proberen niet stil te vallen. Wij lopen drie ronden snel en dan nog eens een ronde supersnel. Het is de bedoeling om die laatste 300 in 40 seconden te lopen.

“De 1.500 meter is zoals de Waalse Pijl, maar dan alleen de Muur van Hoei. Ik denk dat wij het meeste pijn lijden, met uitzondering dan van de tienkamp. Dat is echt het allerzwaarste van de hele atletiek. Die doen eerst negen andere dingen en lopen aan het eind nog eens mijn afstand.”

De 1.500 meter is niet altijd het meest spectaculaire loopnummer, maar wel het best bezette. Hier geen eenzijdige dominantie van Oost- of West-Afrikanen. In de rankings staan een Tsjech, enkele Amerikanen, een Noor en een Nieuw-Zeelander vooraan. Ook Pieter-Jan Hannes staat bij de eerste vijfentwintig. Op de 1.500 meter komt de hele wereld samen, maar is het wel altijd een Oost- of Noord-Afrikaan die met de medailles gaat lopen.

“Zot zoals die Kenianen lopen. Als die zouden trainen volgens onze westerse methodes, maar dat kunnen ze dus niet, en er alles zouden aan doen zoals wij, maar dat doen ze niet, dan lopen ze 3.24. Abel Kiprop, die gaat al tien jaar mee en die heeft een onwaarschijnlijk basisniveau van 3.30. Concentreert hij zich op een piek, dan loopt hij 3.27.

“Laatst heb ik twee top-Kenianen die aan het verhongeren waren 20 euro geleend op de luchthaven van Madrid. Weet je wat ze kochten? Drie pakken cookies en een Gatorade. Gelukkig eigenlijk, want zouden ze alles goed doen, dan kwamen we er nooit meer aan te pas. Nu hebben we op een niet te snelle 1.500 meter toch nog tot de laatste ronde die illusie dat we meedoen.

“En ik? Ik wil eerst dat Belgisch record (3.34.13, HV) en dan moet ik nog lager kunnen. Onder de 3.30? Waarom niet? God heeft daar geen lijn getrokken, hoor.”

In 2010 zat Pieter-Jan Hannes op dezelfde plek samen met trainer Rik Didden van de Vlaamse Atletiekliga. “We hebben toen een zesjarenplan opgesteld. Europees veldloopkampioen worden bij de min-23 in 2013 was een eerste doel. Dat hebben we gehaald. En het volgende is de Olympische Spelen van Rio. Ik zeg niet dat Peking niet belangrijk is, maar ik heb mij dit jaar al verzekerd van het WK in Peking en van de Spelen in Rio. Dat is een luxe en alles staat nu in het teken van die Olympische Spelen.”

Huisje, tuintje, konijntje

Hij mag dan af en toe iets voorspellen en daar niet in slagen – zoals vorig jaar met het EK in Zürich waar hij er in de eerste ronde af werd gelopen en recent dat record in Hechtel – Pieter-Jan Hannes weet wat hij wil. Zijn situatie noemt hij “oké, niet slecht”, maar ook niet ideaal met een zestig-procentcontract bij Atletiek Vlaanderen. “Een dak boven mijn hoofd, eten in mijn mond en goeie trainingsomstandigheden: eigenlijk heb ik alles.”

Voor een echt BLOSO-contract moet hij nog een finale lopen op kampioenschappen, zoals in Peking, maar dat verandert niks aan het grotere doel: steeds sneller lopen. Daarvoor moet veel wijken, zo niet alles. Toegevingen? Neen. “Je moet opportunist zijn als atleet, anders geraak je er niet.”

Bijvoorbeeld als Golazo-atleet op hoogte slapen bij de aartsvijanden van de Bakala Academy. “Ik weet niet of ik daar moet op letten. Ik doe wat goed is en wat die hoogtekamer betreft, ik ben aan het sparen voor mijn eigen generator.”

In een interview met een website omschreef hij zichzelf als een einzelgänger, die af en toe samen traint “met iedereen die mij langer dan een uur kan uitstaan”. Hij lacht om die uitspraak, maar hij beaamt ze.

“Het is ook omgekeerd: ik ben graag op mijzelf. Hoewel ik een goede band heb met mijn ouders, zie ik mijzelf geen drie dagen met hen doorbrengen. Met niemand eigenlijk, behalve met mijn beste vriend en met mijn vriendin uiteraard ook, want die is een beetje zoals ik.

“Een kinderwens? Die hebben we voorlopig niet. We zijn jong, het leven ligt voor onze voeten en we zien wel wat er komt. We hebben wel net een konijn geadopteerd. (lacht) Huisje, tuintje, konijntje: telt dat ook?”

Pieter-Jan Hannes-web

Column over Vanden Borre en quota in De Morgen van 22 aug 2015

Quota

Vorig jaar, ergens in de winter, kwam Anderlecht op bezoek in Gent voor de beker. Halfweg de eerste helft trok op rechts een paars- witte een streep van 60 meter, speelde de bal af, kreeg de bal terug en lobde toen haarzuiver de uitgekomen Matz Sels. Dat was Anthony Vanden Borre: het loopvermogen van een Keniaan, de techniek van een Braziliaan, maar jammer genoeg de hersens van…euh, dat blijven we u nog even schuldig, want ze zijn nog aan het zoeken.

Een paar wedstrijden later moest Gent in Anderlecht op bezoek voor de competitie en dat waren toen de hoogdagen van Moses Simon. Hij speelde Anthony Vanden Borre keer op keer op een hoopje, waarna die met een machete tussen de tanden en een bazooka tussen de benen Moses Simon een doodschop probeerde te verkopen. Hij had hem maar een heel klein beetje mee en maakte zich onsterfelijk belachelijk.

In die wedstrijd is het mis-gegaan met Vanden Borre. Zijn IS-baard (aldus bronnen binnen zijn club) had hij al en van de zomer ging hij ook nog eens aan de ramadan – allemaal tot binnenskamers gehouden ergernis van Anderlecht. Het is dus de schuld van de Review- commissie, want die zag geen graten in die doodschop terwijl alle weldenkende mensen, en niet in het minst die bij Anderlecht, vonden dat Vanden Borre toen best een paar weken (mentale) rust had verdiend.

Na die vijftiende maart ging het van kwaad naar erger: twee weken later speelde hij niet in de bekerfinale en zijn team verloor. Van rivaal Club Brugge. Onder meer in deze krant liet hij zich daarover behoorlijk gaan.

Anthony Vanden Borre is sterk aan de bal, stevig in de duels, heeft een groot loopvermogen, durft de achterlijn te halen en is niet traag. Hij heeft alles wat Hein Vanhaezebrouck altijd zoekt voor zijn hoog spelende Gentse vleugels. Alleen, Vanhaezebrouck heeft alle karakteriëlen van de Gentse kleedkamer vorig jaar in goed één maand tijd de weg naar de uitgang gewezen. No way dat zo’n profiel ooit zijn SUV door de ijzeren hekkens van de Warmoezeniersweg stuurt.

De kans is reëel dat Anthony Vanden Borre de jongste has been van het Belgisch voetbal wordt. Jammer, want hij is wel degelijk een goede voetballer. Vorig jaar was hij nog international, speelde zelfs op het WK, maar liep daar door een gemene trap een vervelend breukje op. Na dat WK is hij nooit meer dezelfde geweest, nooit meer de gedweeë jongeman die RSC Anderlecht zo dankbaar was dat het hem had opgevist. Als voetballend lid van de B-kern is hij ongewenst bij de ploeg van zijn hart en is de wederzijdse dankbaarheid ver te zoeken.

In de serie Vanden Borre horen ook Hervé Kage, ‘Petit Pelé’ Mboyo, Dieumerci Mbokani en in iets mindere mate Jordan Lukaku thuis. Behalve hun passage bij Anderlecht zijn dat vijf hele of halve Congolezen die allemaal de heel vervelende eigenschap hebben die trainers er meteen uithalen: ze prediken alles voor het team, maar denken vooral aan zichzelf.

Is dat lijfsbehoud? Frustratie? Zijn ze ooit slecht behandeld, te veel vernederd omwille van hun huidskleur? Kan allemaal. Hoewel er evengoed anderen zijn (Kompany onder anderen), hebben Congolezen daardoor inmiddels in ons voetbal bij meer dan één trainer een bedenkelijke reputatie. “Ze hebben vaker dan andere spelers karakteriële problemen”, zei een overigens begripvolle trainer mij ooit. Ik herhaal zijn woorden: “Wat de Fransen meemaken met de Algerijnen in hun voetbalploegen, maken wij mee met de Congolezen.”

Dat zal wel een overtrokken statement zijn, maar een trainer die kan kiezen, houdt zijn mond en denkt in termen van quota: niet te veel Afrikanen, en vooral niet te veel Congolezen, ook niet te veel Balkan-boys. Heb je én Afrikanen én Balkan-boys, let goed op dat er zich geen kliekjes vormen, want als het slecht gaat, zal de ene groep de andere groep verwijten.

Zorg vooral voor sterke karakters onder de Belgen en maak die belangrijk, zodat ze de kar trekken en alle buitenlanders mooi mee in het gareel krijgen. Natuurlijk wordt zoiets op den duur een zelfvervullende voorspelling, maar op korte termijn werkt het wel.

Quota-web

Column over Rio, begijnen en prezidentje Kwek op demorgen.be van 17 aug 2015

Rio, begijnen en prezidentje Kwek

 
Ik zit sinds gisterenochtend in Rio (voor het werk), meer in het bijzonder op/in Copacabana en als ik dit tik, heb ik 36 uur geen bed gezien. Dat is niet erg want alles voor het werk.Leuker dan het evenement zelf, is het warm lopen vooraf, in dit geval voor de Olympische Spelen. Gisterenochtend, pas van vlucht LH 500 gerold, stond ik moederziel alleen aan de start van het testevent wielrennen, op Copacabana, op loopafstand van waar ik logeer. Bert Roesems van Shimano kwam een praatje maken, koerscommissaris Guy Dobbelaere ook, Serge Pauwels kwam afspreken voor na de wedstrijd en ik heb zelf Carlo Bomans even aangeschoten. Dat ging niet van harte bij de al te brave man maar dat heeft zo zijn redenen.

Het zal wel aan mij liggen, maar ik stel mij weer vragen. Bijvoorbeeld: waarom moesten twee bondscoaches over de grote plas vliegen voor dit testevent dat alleen voor mannen was en alleen bedoeld was om een idee te krijgen van het parcours? Waarom moest ook vrouwenbondscoach Ludwig Willems mee? Om vast te stellen dat geen enkele Belgische vrouw ook maar een kans maakt volgend jaar wellicht, maar dat had hij ook vanaf een video-opname van het parcours kunnen zien. Of kunnen afleiden uit de kwalificatie ‘zwaarder dan Firenze’, naar het WK-parcours van 2013 waar de tricolore vrouwen er nooit aan te pas zijn gekomen.

En alsof die twee bondscoaches nog niet volstonden voor een lichte ploeg van vijf renners, dook ineens ook bondsdirecteur Jos Smets op een in volgauto. Die is dan weer gisteren met een personeelslid van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité, en met de bondscoaches op prospectie gegaan (en in Brazilië betekent dat vliegen) om te checken of de stageplek wel voldoet voor de heren wielrenners. Hadden de bondscoaches dat dan niet kunnen beslissen? Een beetje bondscoach natuurlijk wel, zelfs in het wielrennen waar lager middelbaar en een middelmatige wielercarrière zouden moeten volstaan om een berijdbare weg te vinden.

Bon, die van het BOIC moesten in Rio zijn voor de cheffen de mission-meeting met het oog op de Spelen van volgend jaar en ze waren met twee, wat nieuw is en wat ik wel wil aannemen gezien de steeds complexere logistieke dossiers. De slotsom was wel dat er achter de vijf renners, zes niet-renners reden/liepen. Ik recapituleer:  twee bondscoaches, een bondsdirecteur, de twee mannen van het BOIC en een mechanieker. Misschien was er ook nog een (zevende) soigneur mee, maar die heb ik dan niet gezien.

Met alle respect voor elkeen, maar in mijn Gentse periode hadden we daar een spreekwoord voor: zes begijnen om één ei te klutsen. En het ei werd dan nog geklutst door de wonderbaarlijke Serge Pauwels die een zomer op wolkjes aan het rijden is. Schitterend eerste Belg in de Tour, gescoord met een goed verhaal op tv en nu weer tweede na de sterke Franse ploeg in het testevent in Rio. En één van de volgende weken vader van zijn eerste. De zomer van 2015 kan niet meer kapot. Maar om het nog eens over die begijnen te hebben en dan hou ik op met zeuren: ze zullen allemaal wel hun nut hebben, maar een tripje Brazilië kost wel geld en dat is bijna altijd geld van de belastingbetaler.

Overigens lag Rio niet wakker van het testevent. Er zal vast wel een station zijn geweest waar de wedstrijd in beeld kwam, maar ik heb het niet gevonden tussen de 88 zenders die op het digitale bakje in mijn studiootje worden aangeboden. Wel de Tour de Holandia, de Braziliaanse naam voor de Eneco Tour die nota bene dit weekend in België werd gereden en die gewonnen werd door een Belg.

In mijn amechtige poging om iets van het testevent op te vangen, bleef ik haperen bij Fox2 Vivo. Groot was de verbazing, toen daar ineens KV Oostende-Anderlecht in beeld kwam. Ik ben blijven hangen. Het stond 2-1 en ik heb de 3-1 gezien, jawel. En ik zag hoe ze bij Anderlecht werden voorbij gelopen, onder meer door Jordan Lukaku de beste linksachter die Anderlecht zich zou kunnen dromen, hadden ze hem al niet verkocht.

Geregeld kwam ook de part time schlagerkoning, part time voetbalvoorzitter en part-time industrieel Marc Coucke in beeld. De commentatoren – ze waren godbetert met twee –  kenden hem: Presidente Coucke, in het Portugees Prezidentje Kwek.

I kid you not.

Winnen en genen in De Morgen van 17 aug 2015

Zit winnen in de genen?

Genen verklaren het verschil in sportprestaties van mannen en vrouwen en raciale verschillen in lengte en gewicht. Ze verklaren ook waarom bepaalde ziektes haast uitsluitend één ras treffen. Kun je sportprestaties dan aan genetica en aan ras toeschrijven? Soms wel, soms niet, maar steeds meer.

Alia Atkinson is op het voorbije WK zwemmen in Kazan tweede en derde geworden op de 50 en 100 meter schoolslag, lange baan. Acht maanden eerder werd ze op de korte baan wel wereldkampioene. Alia Atkinson komt uit Jamaica, een land dat bekender is voor zijn droog-sprinters en zijn bobsleeërs dan voor zijn zwemmers (m/v).

Atkinson is de eerste zwarte vrouwelijke wereldkampioene zwemmen, maar niet de eerste zwarte die prijzen kan zwemmen. Enith Brigitha uit Curaçao, maar getraind in Nederland, wat niet onbelangrijk was, won in de jaren zeventig nooit goud omdat de meisjes uit de DDR net iets sneller waren, maar ze verdiende onderweg wel vijf olympische en vijf WK-medailles.

In 1988 zou de zwarte Surinamer Anthony Nesty olympisch kampioen vlinderslag worden en op de laatste Olympische Spelen in Londen werd geschiedenis geschreven – aldus de Amerikaanse pers – omdat in het zwemteam van de VS drie zwarten waren geselecteerd. Vorige week zwommen twee zwarte vrouwen de finale van de 50 meter vrije slag, een puur snelheidsnummer.

Opvallend aan Atkinson is haar specialiteit: schoolslag is een zeer technisch nummer dat minder gebaat is bij pure kracht, maar eerder bij souplesse en ritme. Vreemd, want hebben die atleten met West-Afrikaanse roots niet vooral kracht op overschot? En hebben ze niet minder drijfvermogen omdat ze meer spieren, minder vet en een zwaarder skelet hebben? Ja, maar drijfvermogen is bij schoolslag net iets minder belangrijk. Bovendien is de natuur niet allesbepalend en neemt soms de omgeving de bovenhand. Misschien had Alia Atkinson het geluk dat ze toegang had tot een zwembad, maar toch deze voorspelling: de 800 meter zal nooit door een zwarte zwemmer (m/v) worden gewonnen.

Bange blanke lopers

Over een week begint het WK atletiek, vergeleken met zwemmen minder technisch en minder cultuurgebonden en daarom nog meer een fysiologische oefening. Geen sportdiscipline waarin het resultaat minder onzeker is dan in de loopnummers. Tot de 400 meter zal een zwarte winnen met West-Afrikaanse roots. Vanaf de 800 meter zal een zwarte winnen met Oost-Afrikaanse roots, en heel af en toe een met Noord-Afrikaanse. Alle wereldrecords van de 100 meter tot de marathon zijn in de handen van Afrikanen.

Neem die 100 meter, het koningsnummer. Alle finalisten van de voorbije zeven olympische finales waren van West-Afrikaanse oorsprong. In de top 500 van de snelste tijden ooit gelopen, staan maar twee niet-Afrikanen: de blanke Fransman Christophe Lemaitre met zijn 9.92 in 2011 en de Aussie Patrick Johnson, die in 2003 9.93 liet optekenen. Johnson is half aboriginal.

Lopen is de toegankelijkste en eerlijkste aller sporten. Iedereen kan lopen en iedereen zou dus kunnen winnen, maar toch zijn het altijd dezelfden die winnen omdat (hard)lopen een natuurlijk laboratorium is waarbinnen de genen vrij spel hebben. Wie genen zegt, zegt niet noodzakelijk ras, maar wel geografisch-klimatologische omstandigheden. Als bepaalde genotypen (de geërfde genetische eigenschappen) veel vaker voorkomen in een bepaald ras, is ontkenning van de raciale component in sportprestaties hetzelfde als de ontkenning van de evolutietheorie.

En toch, wie de begrippen ‘ras’ en ‘genetica’ in één zin durft uit te spreken, wordt door de dogmatici onder de politiek correcten als eurocentrisch of racistisch gelabeld. In de sport vertaalt dat zich in onwetenschappelijke voorafnames. Vooral sociologen vinden dat de superioriteit van bepaalde bevolkingsgroepen niks te maken heeft met genen of ras (de natuur), maar alles met de omgevingsfactoren (nurture in het vakjargon). Superioriteit komt door harder werken, de interne competitie en de sociale promotie via de sport. Als gevolg daarvan zouden atleten uit andere bevolkingsgroepen geïntimideerd zijn en minder belangstelling tonen voor de loopnummers. Alleen Afrikanen die loopnummers winnen, zou een zelfvervullende voorspelling zijn.

Zijn wij blanken dan allemaal bang van hardwerkende West-Afrikanen, en meer in het bijzonder Nigerianen? Drie genaturaliseerde Nigerianen zijn houder van het Europees, Afrikaans en het Aziatisch record op de honderd meter sprint en in Noord-, Centraal en Zuid- Amerika zijn de recordhouders atleten met West-Afrikaanse roots.

De snelste man ter wereld zou zelf een genetisch experiment kunnen zijn. Usain Bolt is afkomstig van Trelawny, een van de Maroon- dorpen op Jamaica waar een gemeenschap van ex-slaven die kort na de overtocht hun vrijheid veroverden, decennialang op zichzelf bleven: Bolt stamt af van de puurste aller West-Afrikanen.

Op de afstanden vanaf de 800 meter zijn we dan weer bang van de Oost- en Noord-Afrikaanse lopers. Omdat ze hard werken of omdat ze intrinsiek meer talent hebben? Wellicht dat laatste, en de kloof wordt helemaal onoverbrugbaar als ze nog eens hard werken op de koop toe.

Nature or nurture?

In het boek Kenyan Running uit 1997, een eerste poging om het loopsucces van de Kenianen te verklaren, lanceerde de auteurs de stelling ‘any Kalenjin can run’. Kalenjin is de verzamelnaam voor een groep Keniaanse stammen die boven op het Rift-plateau wonen.

Elijah Lagat was zo’n Kalenjin, een Nandi in het bijzonder. In 1997 stak hij zijn neus aan het loopvenster en wel om een heel speciale reden. “Ik was 26 en ik zat bij de dokter. Die zei: ‘Je bent te dik, je moet een beetje bewegen.’ Hoe bedoel je, vroeg ik, toch niet lopen? ‘Jawel’, zei de dokter, ‘ga maar lopen.’ Ik had op school gelopen, maar dat was tien jaar geleden. Ik ben begonnen met trainen, in het donker in een wijd zittend trainingspak. Dat was zwaar, maar het ging steeds beter.” In 1999 liep en won hij zijn eerste marathon. In april 2000 won Elijah Lagat de prestigieuze marathon van Boston nadat hij eerder Praag en Berlijn ook al had gewonnen. 2u07 was zijn persoonlijk record.

Neen, natuurlijk kunnen niet alle Kenianen of Kalenjin of Nandi lopen, maar als je duizend Nandi en duizend Vlamingen hetzelfde trainingsprogramma laat afwerken, is de kans onnoemelijk veel groter dat er bij de Kenianen een of meerdere topatleten zitten.

Ongetwijfeld werken omgevingsfactoren als sportcultuur, inzet, sérieux, goede trainingsomstandigheden en voeding versterkend, maar wetenschappers zijn er steeds meer van overtuigd dat vooral genen de discriminerende factoren zijn in sporten waarin uithouding of snelheid/kracht bepalend zijn. Bengt Saltin van het Copenhagen Muscle Research Centre heeft zijn hele carrière lang Afrikaanse lopers gemeten, geprikt, ontleed en bestudeerd. Hij durft een getal plakken op de meest controversiële discussie uit de sport: is it nature or nurture? Saltin: “In de loopnummers is 75 procent van de uitkomst het gevolg van het rollen van de genetische dobbelsteen. Omgevingsfactoren tellen maar voor een kwart.”

Met de ontrafeling van het genoom (de genetische samenstelling van het menselijk organisme) werd al snel het ene na het andere zogeheten prestatiegen ontdekt. Dit is de stand van zaken: van sommige genen weet men dat ze móéten voorkomen in een of andere variant om een topprestatie te leveren, maar de aanwezigheid van dat gen alleen is niet voldoende. Soms zijn alle genen aanwezig die ook bij sprinters worden gevonden, maar geraakt de drager toch geen meter vooruit.

Simpel gesteld: hét prestatiegen bestaat niet. Men is er inmiddels achter dat zich in het DNA van topatleten een ontzettend complex samenspel van wel honderden genen voltrekt.

Het prestatiegen

Twee genen vallen wel op. Het ACE-gen bijvoorbeeld. De variant ii heeft ‘iets’ te maken met een efficiënte zuurstofhouding, ontdekte men bij bergbeklimmers die boven de 8.000 meter klommen zonder behulp van zuurstofflessen: allen hadden ze die ii-variant. Omgekeerd vindt men altijd de dd-variant bij de betere sprinters. De id’s zaten ertussenin en niets zegt dat die geen olympisch kampioen kunnen worden, maar dan niet in de pure uithoudings- en snelheidsnummers.

Een ander gen dat recenter nog meer in het oog sprong, is ACTN3. Dat komt voor in twee gedaantes: de RR- en de XX-versie. De ene versie is duidelijk aanwezig bij sprinters met veel snelle spiervezels en de andere bij uithoudingsatleten. Eureka? Niet echt. Hoewel bedrijfjes tegenwoordig 200 dollar vragen aan ouders om hun kinderen te testen op dat prestatiegen, is alvast gebleken dat ACTN3 niet dezelfde logica volgt in Oost- en West-Afrikaanse en blanke populaties.

Het zal nog wel even duren voor de juiste gencombinaties in kaart zijn gebracht voor elke sportdiscipline, en bij de voorbeschouwing op de 100 meter sprint de genetische profielen van de banen drie tot zes worden besproken. Toch heeft men nu al zicht op welke eigenschappen sterk worden beïnvloed door genetische factoren: skeletstructuur, snelle of trage spiervezels, metabolische efficiëntie, trainbaarheid en blessuregevoeligheid, om de meest opvallende te noemen.

Blessuregevoeligheid brengt ons bij de spelsporten, zoals voetbal. Voetballers hebben niet de zuurstofopname nodig van een wielrenner en ook niet de snelheid van Usain Bolt (hoewel een beetje meer van beiden wel zou helpen). Voetbal vereist van alles wat, net als zaalsporten, tennis en zelfs tienkamp in het atletiek, waar men heeft vastgesteld dat goed presteren in de snelheids- en krachtnummers altijd ten koste gaat van de langere nummers en de 1.500 meter, of omgekeerd.

Bij sporten met veel repetitieve en belastende oefensessies speelt ook een onderschatte genetische component: de trainbaarheid van de ligamenten en pezen. Ooit zullen de managers van de miljoenenploegen in het voetbal op beide oren kunnen slapen, want voor
ze tot aankoop van een speler overgaan zullen ze die genetisch kunnen laten testen. Voor blessuregevoeligheid aan de pezen wordt gekeken naar varianten van het collageen-gen. Met name COL5A1 zou een boosdoener kunnen zijn, maar voorlopig ook hier meer van hetzelfde: helemaal zeker is men niet.

Genselectie

Sport evolueert naar een darwinistische oefening waarbij de best aangepaste (the fittest) het meeste succes zal halen. Hoe langer een sport zich heeft ontwikkeld en hoe minder de puurheid van de prestatie wordt beïnvloed door omgevingsfactoren als techniek en financiële middelen, des te zekerder dat de best aangepaste de meeste prijzen zal winnen.

Lang niet alle sporten zijn bovendien toegankelijk voor alle lagen van de bevolking of voor alle werelddelen. Zwemmen hoort daar zeker bij en er is geen reden waarom de 50 meter vrije slag niet door zwemmers met West-Afrikaanse roots zou worden bemand, tenzij dan een gebrek aan zwembaden in de buurt. De sport met de meeste technologische, culturele en financiële barrières is ongetwijfeld de Formule 1. Dat Max Verstappen in de voetsporen van zijn vader Jos treedt, heeft minder te maken met genen, dan wel met een familiale voorbestemdheid waarbij de kleine Max al op zijn derde in een kartautootje werd gedropt en zijn skills ontwikkelde. Het enige genetische element dat hier de doorslag zal hebben gegeven, is de ontwikkeling van zijn insulaire cortex, dat deel van de hersenen dat onder meer verantwoordelijk is voor de oog-handcoördinatie.

Ook hier weer: wat is aan de natuur en wat is aan de omgeving te wijten? Dat ras in de F1 geen voor- of nadeel is, bewijst Lewis Hamilton, de eerste zwarte F1-wereldkampioen. Net als in die andere technische sport, golf. Tiger Woods heeft Aziatische, Afrikaanse en Indiaanse roots en was, voor hij op de dool geraakte, de allerbeste golfer ooit.

Naarmate sport toegankelijk wordt voor grotere delen van de wereldbevolking zal zich een evolutie voltrekken die je nu al in het olympisch atletendorp kunt waarnemen: voor elke sport of discipline die overwegend een beroep doet op fysieke prestaties, zal zich een ideaal lichaam aandienen. De betere basketbalspelers in de NBA zijn nu al zwart, dus van West-Afrikaanse oorsprong. Niet alleen omdat ze via de sport uit de stadsgetto’s konden ontsnappen, maar ook omdat ze gemiddeld gespierder en sneller zijn dan de blanken, hoger springen, en ook nog eens langere armen, benen en vingers hebben.

David Epstein omschreef in zijn uitstekende boek The Sports Gene die evolutie als de big bang of body types. Terwijl de hele wereld groeit, zijn de lange-afstandlopers de laatste decennia kleiner geworden, net als de gymnasten. Balsporters zijn dan weer langer geworden en neen, ze volgen niet hetzelfde patroon als de rest van bevolking: de reikwijdte van de Kroatische waterpolospelers is vijf keer sneller toegenomen dan die van de doorsnee Kroaat. Genetische manipulatie in de topsport mag dan niet voor morgen zijn, de genetische selectie is al volop aan de gang.

Winnen en genen-web

Column Provincialen in De Morgen van 14 augustus 2015

Provincialen

Voetbal loopt meestal achter op andere sporten, maar op één vlak had het altijd iets voor: er was nooit veel communautair gehakketak en weinig te doen rond de taalrol. Kwam Laurent Depoitre naar Vlaanderen, dan sprak hij Frans en scoorde of liet scoren. Kwam er een Chinees, dan leerden ze hem drie woorden voetbalengels, zodat hij op het veld wist waar de goal stond. Kwam er een Kroatische trainer, dan sprak die genoeg andere talen om zich verstaanbaar te maken.

Kwam er een Argentijn, zoals Marcelo Bielsa bij Olympique de Marseille, dan bleef die gewoon Spaans spreken en was er wel een vertaler. Louis van Gaal heeft met vier woorden Spaans ooit FC Barcelona naar de titel geleid met dank aan zijn vertaler, en dat was niet de eerste de beste. Hij heette José Mourinho en moest ook die vier woorden van Van Gaal vertalen, want bij altoo sirkulasjon de ballon konden zelfs de Spanjaarden zich niks voorstellen.

Kwam er een Chinees, dan leerden ze hem drie woorden voetbalengels, zodat hij op het veld wist waar de goal stond. 

Ook op al onze bondscoaches viel taaltechnisch wel iets aan te merken, behalve op Guy Thys die zich benevens in het Antwaarps ook in degelijk Frans kon uitdrukken, wat dan weer een gevolg was van le beau monde Anversois waarin hij zich samen met zijn vrouw ophield. Alle andere bondscoaches spraken steenkolenfrans of steenkolenvlaams en Robert Waseige had in zijn topdagen geld kunnen vragen als stand-upcomedian. Marc Wilmots spreekt geen Nederlands, wel vernederlandst Duits, maar met zijn taal is minder mis dan met zijn tactiek.

We zijn er één vergeten: kwam Jan Boskamp, dan verstond niemand hem. Alle gekheid, communicatie is belangrijk voor een trainer, laat daar geen twijfel over bestaan, maar moet het al of niet aangeleerde Nederlands nu echt het criterium zijn om Enzo Scifo over een half jaar te beoordelen als beloftecoach? Van een gebrek aan waardering gesproken voor een van de betere voetballers die dit land ooit heeft gehad. Dat laatste is overigens geen garantie voor zijn capaciteiten als afwerker van talent, wat een beloftecoach toch moet zijn, maar daar ging het nooit over.

Neen, de vraag werd gesteld waarom Enzo Scifo tijdens zijn actieve carrière geen Nederlands had geleerd. Tja, omdat hij dat niet nodig had. Opgegroeid in Wallonië met Italiaanse ouders, in Anderlecht gevoetbald, later in Italië en Frankrijk en weer in Italië en Frankrijk en dan terug naar België om te eindigen in Charleroi. Ik begrijp Nederlands zei Scifo en ik spreek het zelfs een beetje, maar ik ben bang fouten te maken. Ik geloof die man en laat hem nu maar die beloften coachen.

Johan Walem heeft blijkbaar bij KV Kortrijk ook taalproblemen. Hij is geboren in het Henegouwse Soignies (Zinnik zegt hij zelf, toppunt nog aan toe), speelde ook bij Anderlecht en later in Italië en woont nu samen met een Nederlandstalige vriendin. Nog wel in Dilbeek, daar waar Vlamingen thuis zijn. Walem zou een hautaine Franstalige Brusselaar zijn. Et alors, zou hij moeten antwoorden. Maar na drie speeldagen staan ze bij KVK met vier op negen en na een rotslechte wedstrijd tegen Lokeren antwoordt hij dat niet.

Moet het al of niet aangeleerde Nederlands nu echt het criterium zijn om Enzo Scifo over een half jaar te beoordelen als beloftecoach?

Johan Walem is misschien thuis in Dilbeek, maar voorlopig niet in Kortrijk. En dat uitgerekend in de meest Franstalige stad van West-Vlaanderen, die tot 2001 een burgemeester had die zelf beter Frans dan Nederlands sprak. Wat dat over ons zegt? Dat we provincialen zijn als het ons uitkomt.

Waarom toch zo klein doen tegen Scifo en Walem? Ik las dat het dossier-Scifo een tegen- reactie zou zijn op die rare Gérard Linard, die vindt dat er te weinig Franstaligen een rol van betekenis spelen in zijn voetbalbond. Zou dat echt? En Walem dan? Ach wat, de strijd tegen de Franstaligen is gestreden, zeker in de sport. Laat ze hun achterhoedegevechten over taalpariteit binnen de bonden, met de professionalisering en de verzelfstandiging van topsport is het machtscentrum naar het noorden verschoven en het keert nooit meer terug. Hoog tijd om te aanvaarden dat er ook Belgen zijn die Frans spreken en toch iets kunnen bijdragen aan onze nationale sportweelde.

Column over het onzinstraatje van doping op demorgen.be van 10 aug 2015

Hoe zwemmen en atletiek de voorbije weken in het onzinstraatje van het wielrennen belandden

In Kazan – en nog meer daar buiten – is schande gesproken over de nominatie van Sun Yang als zwemmer van het voorbije WK (naast Kathy Ledecky uiteraard) omdat hij een dopingzondaar zou zijn. En in die andere grote olympische sport – atletiek – hangen ze in de gordijnen omdat er op grote schaal positieve tests onder de mat zouden zijn geveegd. Ze zullen in het wielrennen wel raar opkijken dat die uitslaande brand nu ook andere sporten treft, maar net als in het wielrennen is dit niet de hele waarheid.

Sun Yang eerst. Die is vorig jaar betrapt op trimetazidine. Dat klinkt erger dan het is en dat vindt ook het WADA, want het is een zogeheten specified substance. Met andere woorden: als er ook maar een goeie reden kan worden gevonden om de aanwezigheid in de urine te verklaren, dan gaat de atleet vrijuit. Sun Yang gaf toe dat hij iets had gekregen van zijn dokter voor pijntjes in de borst in de aanloop naar de nationale kampioenschappen.

Jammer, maar helaas: tegenwoordig vinden de labo’s een suikerklontje in dertig olympische baden en van trimetazidine dat alleen in competitie verboden is, werd na een wedstrijd nog sporen gevonden. De vlijtige Chinezen lapten hem toch nog drie maanden schorsing aan de broek, maar van doping was hier geen sprake.

Laten we een kat een kat noemen: atletiek is de eerste dopingsport. Alle nieuwe producten werden eerst in atletiek uitgetest

Atletiek dan. Een week geleden bekeek ik de ARD reportage Geheimsache Doping, deel twee van Hajo Seppelt, en ik besloot even achteruit te leunen en te kijken wat er van kwam. In het kort ging het hier om: in scène gezet als in Tatort had Seppelt via een USB-stick in een bruine enveloppe ultrageheime bloedwaarden toegestuurd gekregen. Samen met data miners van de Sunday Times was hij tot de vaststelling gekomen dat de IAAF op grote schaal positieve tests, of in dit geval eerder verdachte bloedwaarden, onder de mat had geveegd.

Ongeveer alle media namen de conclusies van de reportage klakkeloos over. Niemand die opmerkte dat het best heftig was om dat zo te concluderen vanaf een excelletje. Ik keek verder en ja hoor, daar waren ze ineens: Michael Ashenden en Robin Parisotto. Laat er geen misverstand over bestaan: ik ben niet in een tiende van de examens geslaagd waarin deze twee Australische heren zijn geslaagd, maar ik ben er al een tijdje achter dat ook de allerslimste non-believers en believers in de dopingdebatten elkaar bestoken met argumenten waarmee ze tijdens die examens niet hadden moeten aankomen.

Toen vervolgens de reporter een nieuwe uitstap maakte richting Kenia om daar wat oude koeien uit de sloot te halen zoals ‘ik ben een dokter en ik kan u aan epo helpen’, was het welletjes. Laten we een kat een kat noemen: atletiek is de eerste dopingsport. Elk nieuw product is eerst in atletiek uitgetest. Het misbruik was er al die jaren niet minder dan in wielrennen, er werd alleen minder over opgeschept. Maar serieuze beschuldigingen vereisen serieuze bewijzen en dat kan onmogelijk een gekregen excelletje met sommige afwijkende bloedwaarden zijn. Wie op basis daarvan roept dat atletiek er even slecht aan toe is als het wielrennen vijftien jaar geleden, is niet eerlijk.

Die zogeheten geheime bloedwaarden waren overigens al onderwerp van een wetenschappelijke publicatie en toen kwam men tot de conclusie dat verder onderzoek nodig was. Neem bijvoorbeeld die Kenianen. Geen mens die er aan twijfelt dat ook in Kenia epo is gebruikt en wellicht nog steeds wordt gebruikt, maar epo-gebruik concluderen op basis van te veel jonge rode bloedcellen zoals in de reportage, is je reinste onzin. Kenianen leven en trainen op hoogte en u wil niet weten wat dit met de bloedwaarden doet.

Als er dan toch problemen moeten worden gemaakt met betrekking tot atletiek en de IAAF dan dit misschien: in 2014 zijn in het atletiek 3.317 bloedtests afgenomen voor het biologisch paspoort. In het wielrennen waren dat er 8.053 terwijl er op mondiaal niveau misschien tien keer meer atleten dan wielrenners zijn. Volgend jaar op de Olympische Spelen zijn er vier keer meer atleten dan wielrenners, maar niet de helft van de controles. Dàt is de grote schande van het atletiek.

Column Plus est en Nous in De Morgen van 8 aug 2015

PLUS EST EN NOUS

De eerste prognose voor de Olympische Spelen van Rio van volgend jaar is binnen. De eerste interviews over de te verwachten resultaten van de Belgen ook. Chef de mission Eddy De Smedt denkt aan drie medailles en voegde daaraan toe dat hij drie medailles niet echt goed durft te noemen. En of, ons land moet met deze bevolking en dit bruto nationaal product minimaal tien medailles ambiëren.

Ook Infostrada, dat het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en de organisatie-comités als klant heeft, pronostikeert drie medailles voor onze honderd of wat geselecteerden. Dat is een score van 1 op 33. Als elk land één medaille zou winnen voor elke 33 sporters, dan was het olympisch dorp van 10.000 atleten een stad van 30.000 inwoners. Nog maar eens het bewijs dat wij de laatste twintig jaar onnoemelijk zwak presteren in topsport. De Amerikanen slepen één medaille weg voor elke vijf atleten die ze uitzenden. Nederland haalt ongeveer één op tien, wat zo’n beetje een normaal gemiddelde is.

Maar goed, of liever níét goed: onze drie medailles zouden één zilveren en twee bronzen plakken worden. Dat soort prognoses moet met een grove korrel zout worden genomen, want het richtinggevende preolympisch jaar 2015 is nog niet afgesloten en ze zijn gebaseerd op resultaten uit het verleden. Het is in sport als op de beurs: resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Het omgekeerde is ook waar: het is niet omdat je in Londen slecht presteerde, dat het in Rio niet beter zou kunnen.

En kijk eens (als het goed is zeggen we het ook): er zijn tekenen dat we sportief aan de beterhand zijn. Her en der zijn atleten op- gestaan die hun ambitie niet langer onder stoelen of banken steken. Of dat onmiddellijk medailles oplevert, valt nog te bezien, maar wie zich verstopt haalt zeker geen medailles. Topsport is eerlijk uit-komen voor de doelen en niet bang zijn om tegen de muur te knallen.

Afgelopen week zijn er twee los door die muur gegaan. Wat Louis Croenen (foto) liet zien op 22-jarige leeftijd in een van de zwaarste zwemnummers, de 200 meter vlinderslag, is wonderbaarlijk: zevende in de WK-finale en een dik Belgisch record. Croenen was als 15- jarige al een groot talent, maar leek dan even te stagneren. Nu komt het er alsnog uit. Het geheim? Er is geen geheim: hard werken onder leiding van kundige trainers, in de best mogelijke omstandigheden. In die volgorde. Nederland haalde in Sydney vijf gouden zwemmedailles, terwijl de nationale ploeg elke ochtend om 7.00 uur uit het trainingsbad werd verjaagd door de Vroege Vogels, de plonsclub van het plaatselijke rusthuis.

Op dezelfde avond van de finale van Louis Croenen was er Pieter Timmers. Ein-de-lijk. Timmers is ook goed, maar is niet snel gekomen, eerder traag zelfs. Na jaren van aanmodderen als niet-ontdekt talent, jaren van tegenslag en jaren van verwachtingen kwam het er eindelijk uit: ineens drie tiende van zijn record en een plaats bij de snelste zwemmers van zijn generatie.

De meeste berichtgeving zat er een beetje naast in de inschatting. Technisch gesproken klopt het dat Croenen en Timmers naast een medaille grepen, alleen was dit glas niet halfleeg maar meer dan halfvol. Veel belangrijker dan hun zevende plaatsen in de finales was de muur waar Timmers en Croenen doorheen zijn gezwommen: finale gehaald, serieuze happen uit de pr’s en het besef dat die anderen ook maar twee armen en twee benen hebben.

Als wij Belgen een slecht topsportland zijn, heeft dat twee structurele oorzaken: we hebben te weinig goed opgeleide trainers en onze gepamperde atleten durven zelden buiten hun comfortzone te treden. Die trainers opleiden is een werk van lange adem, maar een sportcultuur gericht op presteren komt als een uitslaande heidebrand: voor je het weet staat alles in vuur. Wat de zwemmers hebben getoond van de week is een smeulende vuurtje dat geen garantie biedt op meer van hetzelfde in Rio, waar de concurrentie nog zwaarder wordt. Kazan 2015 toont wel de weg voor de rest van de ploeg en voor de opkomende talenten. Het is die nieuwe cultuur die we te allen prijze moeten proberen vast te houden. We kunnen veel beter dan we denken.

Plus est en nous-web

Column Kamelenmarkt in De Morgen van 1 augustus 2015

Kamelenmarkt

Altijd in de maanden augustus en januari vraag ik mij af hoe dat zou voelen: bieden op een mensenlijf omdat dat mensenlijf één of meerdere trucjes kan. Hoe zou dat voelen om na onderhandelingen effectief dat geld te betalen en dat mensenlijf thuis aan een africhter te overhandigen met de melding: doe er je ding mee, zorg dat het lijf rendeert, wring het desnoods uit en ook, als het even kan, zorg dat het lijf kan worden doorverkocht voor veel meer geld.

Ik zou geen voetbalmanager of voetbalmakelaar kunnen worden. Het is mij weleens aangeboden (dat tweede, niet dat eerste), maar ik zou het niet kunnen. Te veel mens nu niet bepaald, dat is ook weer te veel eer, maar je moet een knop kunnen omdraaien die ik niet weet zitten. Alleen al ethisch: mensen verkoop je niet; niet op een Libisch strand voor een boottocht en niet in een vijfsterrenhotel voor een spelletje.

De voetballersmarkt is ook een beetje een kamelenmarkt, al zijn er niet al te veel kamelen die na een afgescheurde achillespees voor een recordbedrag worden verkocht, zoals Christian Benteke en zijn waanzinnige 46 miljoen euro. Het transfersysteem in voetbal is gebaseerd op – het hoge woord is er uit – mensenhandel, waarvan de verhandelde koopwaar doorgaans beter wordt, waardoor het systeem in stand wordt gehouden. Voorlopig althans.

De laatste keer dat de koopwaar protesteerde, ligt inmiddels al haast 25 jaar achter ons, toen de Belg Jean-Marc Bosman zijn overgang naar een andere club zag geweigerd worden. Sinds het Bosman-arrest hoor je geen spelers meer klagen: hun omloopsnelheid is verdrievoudigd, hun salarissen vertienvoudigd. Je hoort ook geen makelaars klagen: de transfersommen zijn maal zeven. En de clubs hoor je ook al niet. Als iedereen profiteert, is het systeem fout.

Hebt u er al eens bij stilgestaan dat het betalen van grof geld voor menselijk talent alleen bestaat in het voetbal? Het is de enige sector waarin de voormalige werkgever geld krijgt om zijn personeelslid de toestemming te geven op een ander te gaan werken. Oké, ook het Europese basketbal kent dat systeem, maar terwijl de totale waarde van de voetbaltransfers in de Europese topdivisies ongeveer 3 miljard euro per jaar bedraagt, is dat voor de basketbaltransfers honderd keer minder. Nergens in de wereld en in geen enkele andere sport worden sportende mensen verhandeld voor sommen tussen de 100.000 en 100 miljoen euro, en 95 procent van die geldstromen zijn Europees.

De transfersom is eigenlijk een overblijfsel van een feodaal Engels systeem waarbij de clubeigenaar al van in 1886 de volledige macht had over zijn werknemer die buitenproportioneel goed op een bal kon trappen. Gaandeweg is die lijfeigenschap afgeschaft, eerst met de George Eastham-case in 1963 en de Bosman-case in 1995.

In de grootste sportmarkt ter wereld, de Verenigde Staten, is een transfersom verboden zoals in de NFL, of zoals in de NBA gelimiteerd tot 3 miljoen euro per transactie, wat hooguit als pasmunt kan dienen. De spelerscontracten zijn er ook onderworpen aan barema’s, dat allemaal om de sporteconomie gezond te houden en oververhitting tegen te gaan.

Wie denkt dat dit alleen in een gesloten sportmodel kan werken, is fout. De Australische voetbalcompetitie heeft na een financiële crisis de transfersom afgeschaft of beperkt tot de helft van het resterende salaris in het lopende contract, waarbij een contract moet worden uitgediend. Dat zou in het Europese voetbal ook kunnen, men moet het alleen willen. De EU heeft al een omstandig rapport over die problematiek gepubliceerd. Het ligt ergens in een lade te verkommeren, maar een afschaffing van de transfersom was een optie.

Het kopen en verkopen van sportend personeel is een relict uit de 19de eeuw en hoort niet meer in de 21ste eeuw thuis. Door de afschaffing van de transfersom zouden makelaars worden herleid tot spelersbegeleiders en hun inkomsten naar normale proporties. Idem voor de clubmanagers en technisch directeurs, die van de makelaars geen geld meer kunnen aftroggelen of aanvaarden. De clubs zouden minder geld moeten ophoesten. En de spelers? Die zouden nog steeds gaan waar het geld hen roept. In een eerste fase zouden hun salarissen nog meer stijgen, waarna de volgende stap een maximumsalaris per competitie zou zijn.

Kamelenmarkt