Column Tendoet (over HVH) in De Morgen van zat 26 aug 2017

Tendoet

Het is niet langer fijn met Hein. Dat was de teneur van een artikel eerder deze zomer. Hein vond dat zelf niet fijn. Geen enkele beat writer schrijft graag zo’n beladen verhaal als eerste, maar omdat het hek daarmee van de dam was, gingen ook andere media daar op door. Het zou zomaar kunnen dat je het opschrijft en dat daarna met ruime cijfers wordt gewonnen en dan lig je voor een tijd uit de gratie, ook bij zij die je hebben gevoed, want spelers zijn pas eersteklas windhanen.

Rond die tijd was er nieuws over de operatie van Renato Neto, waarna een medium dat het bericht had gemist een stapje verder ging met de melding dat het wel eens fin de carrière kon zijn voor Neto. Toen was Hein pas echt furieus: hij zou voortaan alleen nog het strikte minimum doen voor de media. Gedaan met faveurtjes, geeft hij aan in een interview in deze weekendkrant naar aanleiding van Anderlecht-Gent. Dat interview was geen faveurtje, voor alle duidelijkheid. De afspraak lag al vast van lang voor het begin van de competitie en daar heeft hij zich ook netjes aan gehouden. Hij kan een hork zijn, onze Hein, maar een woord is een woord. Al is wel een luizenkam door de tekst gegaan, kan ik u verklappen.

Na drie jaren van relatieve rust, ondanks het obligate dipje dat al decennia in de Gentse voetbalgenen zit, gaat de club nu echt door zwaar weer. Meer nog: zelfs de trainer voor wie na de titel en de knappe prestaties in de Champions League standbeelden op de Korenmarkt, de Kouter, de Graslei, de Vrijdagmarkt en aan de Ghelamco Arena zouden worden opgericht, ligt nu ook onder vuur. ‘Hoeveel krediet heeft Hein?’, titelde de pers en Hein werd nog bozer.

Alles zit tegen wat tegen kan zitten. ‘Murphy’, zo kun je de uitleg van Hein Vanhaezebrouck samenvatten. Dat is wat kort door de bocht. Het zit ongetwijfeld tegen, na jaren waarin het heeft meegezeten – de titel en de twee mooie Europese campagnes – maar er lijkt meer aan de hand. In het jaar na de titel raakte de ploeg die net met brio de tweede ronde van de Champions League had gehaald, uit koers door een stomme bekeruitschakeling en een onverdiend verloren uitwedstrijd in de competitie tegen Club Brugge. Wat een fait divers had moeten zijn, werd een huizenhoog structureel manco – ‘de code gekraakt’ – en toen ook nog eens Mbark Boussoufa het oefencentrum kwam oprijden in zijn Bentley, was de ooit zo mentaal sterke spelersgroep helemaal van slag.

Een jaar later – vorig seizoen – volgde een heel lange periode waarin niet werd gewonnen, waarna met de hakken over de sloot alsnog Play-off 1 werd gehaald. Tekenend voor de mentale zwakte was de Europese derby tegen Genk, waarin Gent op een hoopje werd gespeeld. In eigen huis, waar tot dan alleen Europese grootheden hun wil hadden opgedrongen, werd hen de les gespeld door Limburgse koorknapen op noppen. Die twee momentopnames hadden bestuur en staf de ogen moeten openen, en misschien heeft dat de ogen wel geopend en misschien hebben ze naar oplossingen gezocht om leidersfiguren aan hun ploeg toe te voegen, maar dat is dan schromelijk mislukt. Ook dat is voetbal.

Hein Vanhaezebrouck wordt verweten dat hij al het geld van de transfers en van de Champions League zelf heeft mogen uitgeven.
Hij zal daar ongetwijfeld een hand in hebben gehad, maar ‘al het geld’ is overdreven, en dus ging hij in de tegenaanval. O ja, hij kreeg een nieuw oefencentrum, niet langer op loopafstand van de Ghelamco en niet langer zichtbaar vanuit de Hudson-controletoren van voorzitter Ivan De Witte. Net als met de Ghelamco in het eerste jaar na de verhuizing blijven de positieve vibes van het nieuwe OC nog wat achterwege.

Van Hein Vanhaezebrouck staat het vakmanschap boven alle verdenking, maar een opfriscursus people management zou van pas komen. Hij zegt dat hij geen opgever is en zijn trackrecord geeft hem gelijk. Hij belooft ook zijn leven te beteren, minder te zeuren over hoe hij toch niet helemaal zijn goesting heeft gekregen, minder te chicaneren over zijn spelers. Hij zat tijdens het gesprek gelukkig niet in zak en as en er kon zelfs een grap af.

Uit het interview haalde hij een volstrekt onschuldig zinnetje, met als commentaar “anders denken ze weer dat ik zit te greiten”, wat West-Vlaams is voor spottend uitlachen.

Ik repliceerde: “Het zal toch niet zo zijn dat we je nooit meer zullen horen greiten?”

Hein: “Tendoet.”

 

DM-COL-Tendoet

Interview Hein Vanhaezebrouck in De Morgen van zaterdag 26 aug 2017

‘Nee, het is niet op’

Hij bestaat, de Hein Vanhaezebrouck die niet alleen de omgeving de schuld geeft, niet met de armen zwaait en die toegeeft dat hij en zijn ploeg in een crisis zitten. Nu is er zelfs een Hein Vanhaezebrouck die zal zwijgen, maar eerst even nog dit (voorlopig laatste) interview.

Disclaimer vooraf: dit gesprek naar aanleiding van de topper tussen Gent en Anderlecht werd aangevraagd eind juli, ging door op 15 augustus, maar werd geactualiseerd na de wedstrijd van 20 augustus tegen Moeskroen, een voorlopig dieptepunt. Na vier matchen van een op papier relatief makkelijk competitiebegin heeft de kampioen van 2015 en de Europese sensatie van 2016 voorlopig één schamel puntje, behaald middels een felbevochten gelijkspel bij KV Mechelen.

Sinds de start van het seizoen 2017-2018 heeft Gent nog geen enkele wedstrijd gewonnen en dat voor een club die zichzelf nog voor de start tot kandidaat-kampioen uitriep. Anderlecht deed het maar een fractie beter, en zo is Gent-Anderlecht van zondag heel even een degradatieduel.

Drie jaar geleden viel Gent met tien in Oostende, maar speelde het de wedstrijd hoog in het veld volwassen uit. En won. Tegen Moeskroen afgelopen zondag zakte de ploeg in als een pudding. En verloor.

(zucht) “Laat ik het hier op houden: het verschil is dat we toen in Oostende zijn blijven voetballen. In Moeskroen niet: er was schrik om de bal te vragen en we kropen te ver achteruit. Na de uitsluiting van Samuel Gigot – onterecht, zeg ik er nog eens bij, want hij is niet gestraft – heb ik Damien Marcq achteruit gehaald en bij nader inzien had ik hem misschien moeten laten staan in het middenveld. We hadden iets meer druk naar voren gehad, maar het was afwegen: ik zat met een onuitgegeven verdediging met twee nieuwe, jonge jongens die het tot dan erg goed had gedaan. En dat wilde ik behouden.”

Hoe schat u de situatie in op de vierde verdieping in de Ghelamco Arena?

“Ik denk dat Michel Louwagie en Ivan De Witte net als ik niet erg gelukkig zijn. Bijna-paniek is het juiste woord, maar ik heb dat wel al meer meegemaakt en ik heb daar begrip voor: het is niet makkelijk om nu positief te blijven, maar aan paniekverhalen hebben we nog minder.”

U heeft zelf een paar keer uitgehaald naar de club.

“Dat was nooit de bedoeling. Ik heb een analyse gemaakt van een aantal gebeurtenissen die niet altijd goed zijn gelopen, maar ik heb nu wel het gevoel dat men mijn woorden heeft gebruikt om spanningen op de spits te drijven die er altijd zijn als de resultaten uitblijven. Ik heb vorige zaterdag nog samen gezeten met Ivan De Witte en Michel Louwagie (voorzitter en algemeen manager, HVDW) en we zitten op dezelfde lijn: we weten alle drie wat de oorzaken zijn van de problemen.”

Oké dan, hoe is het zo ver kunnen komen?

“De voornaamste oorzaak is toch pech. Het had anders kunnen lopen, zeker Europees. Thuis tegen Altach hebben we veel kansen gehad, en scoren we er een paar meer, dan hebben we een veel betere uitgangspositie. In Oostenrijk zijn we overbluft door een bijzonder ervaren ploeg die ons agressief aanpakte.

“Tweede oorzaak: we hebben spelers moeten opstellen die nog niet voor 100 procent klaar waren na blessures, maar die toch
hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen. Derde oorzaak: tien internationals zijn allemaal twee weken later begonnen aan de voorbereiding. Vierde oorzaak: de scheidsrechters benadelen ons twee keer manifest, thuis tegen Antwerp en in Moeskroen, en dat mag een keer ophouden.

“Maar dan nog, we hadden nooit mogen verliezen op Sint-Truiden of thuis tegen Antwerp, moeten winnen in Mechelen en we hadden zondag ook niet mogen verliezen in Moeskroen, waar we met 0-2 volwassen waren voorgekomen. Dat toont tegelijk aan dat het momenteel niet helemaal juist zit. En toch: het komt allemaal wel goed, denk ik dan.”

‘Denk ik dan’?

“Denk ik, jawel, want dat weet je nooit zeker. Ons grootste probleem is het gebrek aan wisselmogelijkheden in de verdediging en dat we rekening moeten houden met het minimale aantal voetbalbelgen. We spelen met een jonge Colombiaan en een jonge Fransman in de verdediging, maar ze doen het beter dan verwacht, dus dat is een meevaller.”

U had maandag een heel lang gesprek met de spelersgroep. Wat kwam daar uit voort?

“Het heeft even geduurd voor ze loskwamen, maar na een halfuur zijn de dingen toch gezegd die moesten worden gezegd, en dat kwam vanuit de spelersgroep. De ene speler zei iets – soms een speler van wie ik dacht dat die nooit iets zou zeggen, dus dat is een stap vooruit – een andere pikte daar op in. Oké, soms spraken ze elkaar weleens tegen, maar over het algemeen hebben ze zonder veel remmingen hun gedacht gezegd.”

En was u de schietschijf?

“Ze hebben over mij ook wel wat gezegd, maar daar kan ik tegen. Vanuit de staf hebben wij ook onze mening gegeven over hoe wij het zien. Uiteindelijk had iedereen hetzelfde gevoel: we moeten het plezier terugvinden. En zoals iedereen weet, komt het plezier toch in de eerste plaats met winnen. Hadden we die 0-2 in Moeskroen vastgehouden, dan was die vergadering met de spelers er wellicht niet gekomen en liep iedereen hier happy rond.

“Uiteindelijk ben ik blij dat we dat gesprek hebben gehad. Ik heb alleen maar vragen gesteld en uiteindelijk kwam het meeste wel van de spelers. Vertalers hadden we niet nodig, het ging in het Engels en het Frans. Alleen onze Spaanstalige Colombiaan zal er niets van hebben begrepen, maar dat vertalen we weleens apart. Een gesprek is één ding, nu moet het worden omgezet op het veld.”

U had het vorige week over houdbaarheid van spelers?

“Moeten we daar weer over beginnen? Er zouden spelers zijn die klagen dat drie jaar met Vanhaezebrouck te veel is. Weet je met hoeveel we nog overblijven van het kampioenenjaar? Momenteel drie: Milisevic, Asare en Dejaeghere. Neto en Foket zijn gekwetst. Simon en Saief zijn er in die winter bijgekomen. Als een van hen niet meer voor KAA Gent en zijn fantastische fans wil spelen en wil vertrekken, dan moet hij dat tegen mij of Michel Louwagie zeggen en niet anoniem tegen een journalist.

“Een houdbaarheidsdatum geldt zowel voor trainers als voor spelers, en dat is niet abnormaal. Er zijn er die om het jaar van club veranderen. Bij de minste tegenslag – of zelfs zonder die tegenslag – kijken ze onmiddellijk of ze ergens anders aan de slag kunnen waar alles nieuw en beter is.”

Als u hier het jaar volmaakt, bent u de eerste die vier volle seizoenen trainer is in Gent sinds Jules Van Dooren, bijna vijftig jaar geleden

“Allez, zeg. (lacht) Die ken ik niet.”

René Vandereycken kwam nog het dichtst in de buurt, maar werd een maand te vroeg ontslagen in zijn vierde seizoen.

“René, zat die hier bijna vier jaar? Goed, ik heb toch wat referenties als het erop aankomt om bij een club te blijven. Als speler lang bij Lauwe, acht jaar bij Harelbeke, vijf jaar bij Lokeren als speler-trainer en als trainer zeven jaar bij Kortrijk – met een tussensprong naar Genk, dat wel – en nu mijn vierde jaar bij Gent.

“Ik denk dat ik een lange houdbaarheidsdatum heb, maar nu focust men op de keren dat ik mijn spelersgroep heb wakker geschud. Ik heb misschien vijftien, hooguit twintig keer echt kritiek geleverd en 160 andere wedstrijden was ik positief. Als kritiek al niet meer mag… Soms kun je als trainer niet anders dan je groep te confronteren met haar fouten. Ik prikkel af en toe, maar ik ben echt niet de trainer van het conflictmodel.”

Maar u bent ook niet de trainer die eieren legt onder spelers die dat nodig hebben.

“Neen, wat heeft dat voor zin? Hoor je dan bij een topclub thuis? Bemoederen doen we wel, als het nodig is. Ik heb bij alle clubs waar ik heb gewerkt heel veel goede connecties overgehouden met mijn spelers. Geen grote-en-kleine-broerrelatie, maar eerlijke connecties: ik ken spelers die mij na al die jaren zeiden dat ik hen beter had meegenomen naar Gent.

“Het zal wel juist zijn dat ik als trainer van KV Kortrijk wellicht minder pushte en misschien iets minder eiste dan in Gent. Bij de middenmoter Kortrijk hadden we niet de topspelers en probeerden we de groten te laten struikelen. Bij Gent zit ik met spelers die ik eigenlijk niet meer zou moeten overtuigen van het feit dat wij de grote clubs kunnen kloppen. Wij zijn na onze titel zelf een grote club en dat verhoogt natuurlijk de druk, ook van mijn kant.”

Het is altijd hetzelfde verhaal: of je vervangt de trainer, of je vernieuwt je spelersgroep.

“Ik denk dat onze spelersgroep serieus is vernieuwd. Wij konden ook niet anders. Bovendien zitten we in een nieuwe situatie: Gent draait sinds de titel steevast mee aan de top en geeft nu meer uit aan transfers dan het ooit gewend was. Dat houdt ook in dat je tegenslagen kunt hebben, waardoor er wat paniek ontstaat. Dat zijn ervaringen die je als topclub moet meemaken.”

Yuya Kubo die altijd heel eenzaam zit te eten aan de Zuid, is dat geen kapitaalsvernietiging?

“Ik heb hem dat gevraagd. Ik zei: ‘Yuya, als je wil dat er eens een collega meegaat met jou, zeg dat gewoon.’ (lacht) Ik had de indruk dat hij bang was dat hij niet meer alleen zou mogen eten, dus het zal wel meevallen met die eenzaamheid. Hij is nogal graag op zichzelf.

“Maar een uitgebreide sociale cel met mensen van verschillende achtergronden en leeftijden die de spelers kunnen opvangen kan een meerwaarde zijn. In een ideale wereld zouden we ook alle niet-voetbalgerelateerde info over spelers moeten kunnen vergaren: hoe reageert die bij tegenslag? Wat is zijn thuissituatie?

“Medisch-conditioneel worden ze al doorgelicht en op dat vlak heb ik een aantal eisen gesteld. In sommige gevallen zijn we daar toch moeten van afwijken, maar dan is het eigenlijk niet eerlijk dat ik van een speler meer vraag dan hij conditioneel aankan en hij daardoor zichzelf opblaast. Al heb je ook spelers die de stap wel kunnen zetten en het volgende niveau halen. Waarmee ik terug bij het karakter van die speler kom.”

Het geld van de Champions League en de transfers lijkt nu wel opgesoupeerd. Dit jaar is er geen Europees voetbal en Foket en Neto zijn niet vertrokken: dat scheelt samen ongeveer 15 miljoen euro.

“We hebben pech gehad met de uitgaande transfers van Neto en Foket, waardoor de balans niet helemaal klopt. Maar deze club zet stappen op alle vlakken en daar hoort een keer een minder jaar bij. Foket zullen we wel snel terugzien, hoop ik. Zijn probleem had niemand gezien. Hij was verdorie onze beste loper. Van Neto wisten we dat zijn knie een zwak punt zou kunnen zijn, maar ik reken er ook op dat we hem zullen terugzien.”

Het laatste jaar dat Gent niet Europees speelde, is het…

 

“…kampioen geworden, ik weet het. Een of twee wedstrijden per week scheelt een stuk in de belasting voor de spelers. Maar daar zijn we nog niet aan toe. Eerst de ploeg weer in gang krijgen.

“Iedereen heeft het steeds over het kampioenenjaar, maar het beste Gent was het jaar na de titel, toen we de tweede ronde van de Champions League haalden en in de winter achtereenvolgens Standard, Anderlecht en Club naar huis speelden. En toen zijn we op een ongelukkige manier door Club Brugge uitgeschakeld voor de beker, verloren we in Brugge in de competitie en ineens liep het niet meer.”

Zijn de spelers niet geïntimideerd door uw aanvallende verwachtingen? Als Mitrovic 25 meter in zijn rug ziet, doet hij het in zijn broek.

“Mijn spelers willen aanvallen. Als we te laag staan, is het van: ‘Vooruit, we staan te laag, druk zetten naar voren.’ Wat Mitrovic betreft, hij heeft geen probleem met ruimte in zijn rug, want hij heeft Champions League gespeeld in die aanvallende setting. Ik ken Mitrovic. Als hij top is, kan hij alles aan.”

Is uw aanvallend voetbal dan niet te moeilijk voor deze spelers?

“Neen. Als ze mijn voetbal in Kortrijk konden spelen, met alle respect… Het is zo duidelijk wat van iedereen wordt verwacht in balbezit en balverlies. Vraag aan de minst getalenteerde van de spelers met wie ik heb gewerkt of het duidelijk was. Ik weet wat ze zullen antwoorden.”

Dat Belgenprobleem ten slotte, of liever het gebrek aan Belgen, dat was toch te voorzien?

“Dat is vorig jaar al ter sprake gekomen, we hebben naar oplossingen gezocht, maar jammer genoeg zijn een aantal pistes niet gelukt. Wat wel is gelukt, is het niveau van onze jonge Belgen optrekken. Horemans, Verstraete en De Smet zijn allemaal gasten die geregeld spelen. Met Raskin, die we zijn gaan halen bij Anderlecht, hebben we nog een piepjong talent in de kern dat makkelijk spelers van tien jaar ouder omverblaast. Op onze bank zitten nu heel veel Belgen. Ik ben zelf niet zo voor positieve discriminatie – wie goed is, speelt bij mij – maar door die maatregel krijgen de Belgen automatisch meer kansen.”

Dit weekend tegen Sven Kums. Als er één weet hoe hij af te stoppen is.

(lacht) “Wat ben ik daar mee? Wie zegt trouwens dat Weiler hem opstelt?”

Hoe moet het hier nu verder met u en KAA Gent?

“Het gaat niet over mij, dat heb ik juist tegen die gasten gezegd. ‘Hoe lang is Vanhaezebrouck nog houdbaar? Is het einde van Hein in zicht?’ Wat met mij gebeurt, is niet belangrijk. Ik doe het voor die 125.000 mensen die ons stonden toe te juichen in de Gentse binnenstad en die voor het leven op mijn netvlies staan gebrand.

“Ik doe het ook voor de spelers. Ik werk harder dan ooit tevoren, want ik doe nu ook zelfs de videoanalyses, omdat we momenteel niemand voor die functie hebben. Dus neen, het is helemaal niet op bij mij en opgeven staat niet in mijn woordenboek. Ik trek mij op aan de goede momenten die we dit seizoen al hebben gehad: thuis tegen Antwerp, op Mechelen, op Moeskroen. We hebben kansen afgedwongen, we maakten ze alleen niet af.”

Zien we een andere Vanhaezebrouck?

“Misschien. Ik ben altijd tot veel bereid geweest, zeker met mensen met wie je denkt een band te hebben. Die mensen krijgen dan iets extra’s, want zo werkt dat, tot het minder gaat en dan komt hun ware bedoeling naar boven: tweespalt en controverse creëren. Ik was nog zo gewaarschuwd en ik heb mij toch laten vangen.”

 

 

DM-INT-HVH

Verhaal over de sportzomer 2017 in De Morgen van zaterdag 19 augustus 2017

NAFI THIAM op eenzame hoogte

Dat we vorig jaar uit het dal waren geklommen, dat België/Vlaanderen geen sportwoestijn meer was. Dat was de conclusie van 2016. Maar toen kwam 2017, waarin de glans van voorheen verdween. Een tussentijdse balans.

Het jaar na de Olympische Spelen is doorgaans een jaar waarin Belgische atleten veel medailles pakken, vaak omdat de kampioenen een snipperjaar houden. In haast alle olympiades na Atlanta 1996 haalden we in dat postolympisch jaar de meeste medailles van de hele cyclus. Voorlopig staat de teller voor de Belgische atleten op negen medailles in olympische nummers (zie kader). Dat is amper één meer dan in 2013 – een diepterecord voor de laatste twintig jaar – maar er komt nog wat aan. Evi Van Acker kan volgende week scoren op het WK zeilen in Medemblik en de wielrenners kunnen nog wat halen op het WK op de weg in Bergen en op het EK op de wielerbaan in oktober, in Berlijn. En misschien valt er nog wel een judomedaille te vieren op het WK.

Wielrennen heeft een flinke bijdrage geleverd en scoort vijf van de negen podia, met de gouden en bronzen medaille op de ploegkoers bij de vrouwen en mannen en het brons in de keirin van Nicky Degrendele. Maar de ene medaille is de andere niet, de ene sport is ook de andere niet. De Europese tijdritmedailles bieden ook weinig garanties op mondiaal succes en onze ploegkoerskoppels krijgen in dat nieuwe oude nummer de volgende jaren zware concurrentie van speciaal voorbereide duo’s.

Grote olympische sporten als atletiek, zwemmen en judo stonden vorig jaar nog bovenaan de Belgische/Vlaamse hitlijsten maar zijn nu toch stilaan het zorgenkindje van de klas geworden. Dat weerspiegelde zich al in het terugdraaien van de overheidssteun in het Vlaams Topsportactieplan IV, dus komt die terugval niet als een verrassing. Buiten categorie presteerde de wonderbaarlijke Waalse Nafi Thiam, die zoals steeds haar eigen rustige zelf bleef en snel even een WK-titel mee naar huis nam.

Dat met de zevenkamp, zeg maar de hele meerkamp, geen groot geld te verdienen valt waardoor die nummers stilaan de ondergeschoven kindjes zijn van de atletiek, zelf een sport in steil verval en geplaagd door continue dopingproblemen, is een terechte relativerende randbemerking. Dat maakt evenwel de rekening van Thiam niet. Zij moet nu mikken op progressie, op het schandalig oude en uit dopingtijden stammende record van Jackie Joyner (7.291 punten) en op een Europese titel volgend jaar. Daarmee zou zij de eerste Belgische atleet worden sinds Fred Deburghgraeve die in haar sport zowel olympisch, wereld- als Europees kampioen werd. Fred deed nog iets beter met zijn wereldrecord erbovenop.

Verder presteerden onze atleten in Londen op het WK net niet het equivalent van een deuk in een pakje boter, al verdient ook de 4×400 meter nog een pluim voor die vierde plek in een ook al marginaal nummer. Dat deukje in dat pakje gold enkele weken eerder al voor de zwemmers op het WK in Boedapest. Er waren verklaringen zat om het falen te verklaren: Pieter Timmers was vader geworden en had niet genoeg getraind. Het houdt het midden tussen een gegronde reden of een goedkoop excuus.

Waakzaamheid is gepast

Kimberly Buys zwom wel de finale van de 50 meter vlinderslag, maar dat is geen olympisch nummer, terwijl het op de 100 meter niet lukte want ze had haar koolhydraten niet snel genoeg ingenomen. Hallo? Die club heeft een voedingsdeskundige in dienst en koolhydratenloading is niet bepaald hersenchirurgie.

Gefrons is op zijn plaats, maar het is ook geen reden om die atleten af te branden. Enige waakzaamheid is wel gepast: de Vlaamse overheid is er niet om het prepensioen te financieren van atleten die zich fin de carrière-gewijs nog een paar jaar wentelen in hun statuut. Dat Timmers beduidend trager zwemt in zijn tweede 100 meter ’s avonds in de halve finale dan ’s ochtends in de series wijst op een behoorlijke trainingsachterstand. Maar Timmers haalde ooit olympisch zilver en dan mag je je een misslag veroorloven. Die beurt heeft hij in Boedapest opgebruikt.

Waar we vorig jaar ook in het wegwielrennen scoorden tijdens de zomer, ging nu de Tour compleet de mist in. Lovenswaardige pogingen werden ondernomen, dat wel, maar of ze strandden met de meet in zicht zoals Serge Pauwels, of ze reden te vaak in dienst van de ploeg zoals Jan Bakelants, of ze waren net niet goed genoeg, zoals Greg Van Avermaet eerlijk toegaf. Die laatste heeft natuurlijk al een supervoorjaar achter de rug, maar Parijs-Roubaix is en blijft een buitenbeentje binnen de wielersport.

Tenenkrullende Tour

Hoe bekrompen wij in Vlaanderen naar die sport kijken, viel weer eens op tijdens die Tour de France. De Belgische wielrenners – en dan met name de ‘Backy’s’ en ‘Keirsi’s’, de ‘wacky’s’ van Wanty – kregen er al snel het stempel van nuttige idioten door als kippen zonder kop voor het peloton uit te gaan rijden, zonder ook maar de minste hoop op succes. Iemand moet die sport en dan vooral die ploeg toch eens uitleggen dat in beeld komen niet de finaliteit is van sport. Ook niet met een riek in een koeienstal.

Het Vlaams gezeur rond de niet-toegekende prijs van de superstrijdlust aan Thomas De Gendt was tenenkrullend. Die jongen zit voor alle duidelijkheid een categorie boven Backaert en Van Keirsbulck. Wie op de Stelvio en op de Ventoux – weze het een halve – wint, heeft recht van spreken en recht op ontsnappen. Maar de beslissing van de jury om de superstrijdlust over de hele Tour toe te kennen aan Warren Barguil was niet meer dan terecht.

De Gendt heeft deze Tour het meest op kop gereden, maar was geen enkele keer ook maar in de buurt van ritwinst. Barguil is dan wel een Fransman, maar hij koos zijn momenten uit. Hij won twee etappes, en dat hadden er drie moeten zijn. Daarbij won hij ook nog eens de trui van beste klimmer.

Smits mikt op Winterspelen

 

Ondanks onze drie wereldkampioenen – ook Seppe Smits pakte goud in het slopestyle en mikt op een medaille volgend jaar in Pyeongchang – is de kwaliteit van de podia van 2017 voorlopig bleker vergeleken met vorig jaar. Daar kan het brons van de basketbalvrouwen niets aan veranderen. Hoe mooi en charmant ook, dat was een eenmalig succes, een unieke uitschieter. Tegenover elke uitschieter staat een tegenvallende sport: judo lijkt helemaal de weg kwijt, maar toch heeft zich weer talent aangediend op de Europese jeugd-Olympische Spelen (EYOF) met Jente Verstraeten die goud haalde.

Het EYOF werd overigens geen onverdeeld succes. Zeven medailles is zes minder dan twee jaar geleden, maar daartegenover staat dat Belgen vijf van de zeven keer op de eerste plaats stonden. Het grootste succes haalden we op de Wereldspelen, het toernooi voor niet-olympische sporten. België eindigde in de landentabel als negende tussen China en de Verenigde Staten en kwam naar huis met 24 medailles, waarvan 9 voor de rollerskaters Bart Swings en Sandrine Tas. Nederland eindigde zestien plaatsen lager met zes povere medailles.

We zijn een rijk sportland dat we zoveel kwaliteit in zoveel onbetekenende sporten en disciplines kunnen inzetten. Al zou het ook kunnen dat we onze prioriteiten niet goed op een rijtje hebben.

 

‘Olympische’ podia in 2017

Seppe Smits snowboard slopestyle WK goud

Nafi Thiam atletiek zevenkamp WK goud

Lotte Kopecky- Jolien Dhoore baanwielrennen – ploegkoers WK goud

Moreno De Pauw-Kenny Deketele baanwielrennen – ploegkoers WK brons

Nicky Degrendele baanwielrennen – keirin WK brons

Nina Derwael gymnastiek-brug EK goud

Victor Campenaerts wielrennen-tijdrijden EK goud

Anne-Sophie Duyck wielrennen-tijdrijden EK brons

Belgian Cats basketbal EK brons

 

 

SPortzomer 2017

Column Videoref in De Morgen van zaterdag 19 augustus 2017

Videoref

“Om een snelle review mogelijk te maken, worden de signalen van alle camera’s op het veld doorgestuurd via snelle glasvezel naar de replaykamer. Ze worden op twee computers opgeslagen en door een technieker klaargezet. Een video operator zal de relevante spelfases doorsturen naar de monitor, die door de replay assistent worden bekeken en beoordeeld op de al of niet wenselijkheid van een review.”

En zo gaat het nog een tijd verder over de review van spelfases in de NFL, het Amerikaanse football met de eivormige bal. Ik herinner mij levendig de Superbowl van 2010, ook omdat ik er zelf bij was. De vier belangrijkste spelfases waren allemaal close calls en per definitie voorwerp van een review. In twee ervan werd de beslissing van de scheidsrechter in het veld herroepen: een touchdown werd afgekeurd en een niet-gegeven touchdown werd toch gevalideerd. Dat scheelde meer dan een slok op een borrel en bepaalde de einduitslag.

Dat herroepen doet de scheidsrechter in de NFL overigens zelf: hij maakt zijn beslissing verbaal kenbaar aan het publiek via de luidsprekers in het stadion. Meestal volgt daarna boegeroep, maar de scheidsrechter zit daar niet mee. De brave man is maar wat gelukkig dat hij uiteindelijk met de juiste technische hulp ‘het gelijke speelveld’ heeft bewaard.

Videoreview van spelfases is de schuld van een uitvinding die in 1963 voor het eerst werd gebruikt in een sportwedstrijd, in de VS, in de NFL: de vertraagde replay van wedstrijdfases. Bijna een kwarteeuw lang na die uitvinding werden scheidsrechters steeds weer te kakken gezet door vertraagde achterafbeelden die al te vaak hun ongelijk aantoonden. Pas in 1986 begon de NFL met videoreviews. In 1992 werd het alweer afgeschaft, want te omslachtig en tijdrovend.

In 1999 keerde de videoreview terug en in 2007 werden de regels verfijnd. Vandaag kunnen de coaches de hoofdscheidsrechter verplichten om een fase te herbeoordelen. Het spel ligt daarbij wel even stil, maar de technologie is zo geëvolueerd dat alleen de fysieke stadionbezoeker last heeft van die (vaak niet eens hele) minuut dat het spel stilligt. De kijkers thuis – het belangrijkste cliënteel van elke volwassen sport – zien honderd-en-een herhalingen terwijl de scheidsrechter confereert en hebben zich met behulp van de analisten al een mening gevormd over de fase. Vervolgens maakt de scheidsrechter via de stadionboxen zijn definitieve call bekend. Gevolg: armengezwaai, getier en gebrul op de bank, gevloek thuis voor de buis, en gejoel en gefluit in de tribunes. En vreugde uiteraard bij de partij die haar voordeel deed. Het is toch een behoorlijke misvatting dat haarfijne beelden niet verschillend kunnen worden geïnterpreteerd. Denk maar aan de Sagan-sprint.

De videoreview is in de VS deel van het spektakel geworden en dat kan bij ons ook, maar dan moeten we het wel meteen goed doen. De voorwaarden zijn:

– de video assistent referee moet over een bepaalde autoriteit beschikken;
– de hoofdref in het veld moet de eindbeslisser blijven;
– de technologie moet state of the art zijn;
– de mannen aan de knoppen zijn zo mogelijk belangrijker dan de beoordelaars.

Als het klopt dat het busje de feed van alle camera’s krijgt, dan moet het al een hele kraan zijn die daar de juiste beelden uitpikt. Dat ze niet de televisieregie volgen, is ook weer begrijpelijk want regisseurs kicken op mooie beelden en het is met beelden zoals met alle data en vooral met televisie: wat een ander licht werpt op de gepercipieerde werkelijkheid, wordt al te vaak in de prullenmand gekieperd.

Tachtig euro krijgen die video assistant referees om zo’n wedstrijd te beoordelen. Voor 80 euro moeten zij hun collega, die 1.900 euro per wedstrijd krijgt, controleren of bijstaan. De mannen van 80 euro worden op hun beurt bijgestaan door hulpjes die 40 euro krijgen. De vierde official krijgt 350 euro voor zijn secretariaatswerk langs de lijn en om het gezeur van de twee dug-outs te aanhoren.

Geld mag geen reden zijn om je werk al of niet serieus te doen, maar if you pay peanuts, you get monkeys, doorgaans toch. Ik wil niet weten wat die gasten krijgen die aan de juiste knoppen moeten draaien, maar nóg meer dan het beoordelen van de fase is de kunst het snel tevoorschijn halen van de juiste beelden, zo heb ik geleerd uit de keren dat ik studiogast was bij wedstrijden. Precies dat ging mis bij Zulte Waregem tegen Club, meldde de videoref donderdag in de krant: “We hadden niet snel genoeg de juiste beelden.”

Die hele onderbetaalde en soms ondergekwalificeerde zooi stoppen ze dan in camionnetje, met van die kleine monitors in plaats van in een gestandaardiseerde reviewkamer met grote displays. En dan de profclubs maar klagen dat er een foutje wordt gemaakt. Het is met videoreview zoals met alles in het leven: doe het goed, of doe het niet.

 

COL-Videoref