‘Veiligere koers? Minder renners per ploeg en geen oortjes’
Veertig jaar na Joop Zoetemelk kan Nederland weer de Tour de France winnen. Maar een zwartgele Oranje-gekte komt er niet, denkt wielercommentator Maarten Ducrot (62). ‘Want als Jumbo-Visma wint, zal het met een Sloveen zijn.’
Wij hebben ex-wielrenner/ploegleider José De Cauwer als cocommentator en analist van Michel Wuyts. Als u eens wat anders wil, zap dan vanaf zaterdag naar de NOS, waar ex-profschaatser/amateurwielrenner Herbert Dijkstra voor het zestiende jaar wordt gesecondeerd door Maarten Ducrot, de enige commentator van de Lage Landen die ooit een Tourrit won. (De Cauwer won dan weer in de Vuelta en won een Tour als ploegleider van Greg Lemond.)
Zowel de NOS als de VRT heeft ervoor geopteerd om hun commentaarduo thuis te laten. Niet de eerste optie van koersdieren als De Cauwer en evenmin van Ducrot: “Ik zal het missen, naar de startzone gaan en daar wat mensen spreken. Dat laatste was met corona misschien wat lastig geweest, maar aan observeren heb ik ook al genoeg. Het zal nu volledig afhangen van de voorbereiding.
“Dat is nodig, want wij brengen negen etappes van begin tot eind. Dat is een eis van de ASO (organisator Amaury Sport Organisation, red.), die het meeste geld krijgt van de regio’s waar ze door rijden. En die willen in beeld komen.
“Michel Wuyts heeft zijn kaartensysteem, met kleurtjes en zo, maar dat vind ik te veel gedoe. Ik heb alles hier op de laptop staan, per renner een file en daar kan ik dingetjes bijtikken of doorklikken naar hun persoonlijke site of speciale media. Helemaal zelf in elkaar gestoken. Nu je hier bent, kun je mij helpen aan info over Steff Cras? En Ben Hermans, die is al 34, maar altijd onder onze radar gebleven.”
Afgestudeerd als bedrijfspyscholoog ging een reputatie van grote-motorhardrijder Maarten Ducrot vooraf. Als amateur-student werd hij met het Nederlands viertal wereldkampioen 100 kilometer tijdrijden en op dat nummer ook nog eens vierde op de Spelen van Los Angeles. Als Maarten Ducrot vandaag zou koersen, is hij de atypische renner zoals die filosoof Guillaume Martin (Franse renner bij Cofidis, red.), die overal opgevoerd wordt. Vijfendertig jaar geleden was de academicus Ducrot zowat een alien in het profpeloton.
Maarten Ducrot: “Ik ben pas gaan fietsen op mijn 21 en prof geworden op 26. Ik kwam bij Jan Raas en Cees Priem in de ploeg, Kwantum Hallen-Yoko. Zeeuw zijnde – ik ben geboren en getogen in Vlissingen, en zij waren ook Zeeuwen – trainden wij samen. Twee naast elkaar, de derde erachter. Pal wind op kop, elk twee beurten van twintig kilometer, plankgas en dan mocht je als derde man uitblazen. Ik was toen al bezig met cijfers, testing en trainingsschema’s. Ik had een van de eerste snelheidsmeters, zo’n groot ding op mijn stuur. Dat vonden ze raar. Ik had ook een trainer en die schreef mij om de zoveel weken een rustweek voor. Rusten!? Een week dan nog!? Daar konden mijn nieuwe ploegmaats niet bij. Waarna Raas in de Provinciaal Zeeuwse Courant liet optekenen: ‘Ducrot is niet alleen psycholoog, hij heeft er zélf ook een nodig’. Maar nóg later zei hij toch dat ik de enige was die hem deed afzien als ik naast hem reed.”
Je had ook een van de meest vreemde bijnamen ooit: de Koning van Biafra.
“Dat had niks te maken met dat ik zo mager was, wat overigens wel klopte. Nu weeg ik 81, maar ik heb heel even 67 gewogen. Dat Biafra kwam omdat alles wat overbleef aan tafel mijn kant uitkwam. Ik was bang voor de hongerklop en daarom at ik alles op wat ik op kon eten. Die hongerklop overvalt mij soms nog. Tien kilometer te veel en het licht gaat uit. Een paar jaar geleden reden Tim Krabbé (schrijver met passie voor wielrennen, HV) en ik samen 70 kilometer. Het laatste stukje heeft hij mij moeten duwen, ik was compleet leeg.
“Ik heb lang een obsessie met het gewicht gehad. Dat kwam zo. In de Tour ben ik eens een paar dagen doodziek geweest en reed ik achter een peloton aan dat ook nog tegen de mistral moest opboksen. Na die twee dagen kotsen was ik ineens een stuk lichter en daarna vloog ik tegen de bergen op. Ik kwam op de Izoard met de beste klimmers boven.”
Foto’s uit je rennerstijd passen bij Boudewijn de Groots ‘Eenzame fietser’ die kromgebogen over zijn stuur tegen de wind zichzelf een weg baant.
“Misschien, maar niet kromgebogen. Hoe ik zat op de fiets, daar was ik ook al mee bezig. Het was Ernesto Colnago (de eigenaar van het mythische fietsenmerk, HV) zelf die mij complimenteerde: ‘Wat zit jij mooi.’ Ik zei: Ernesto, maak jij nou het ideale kader voor mij, dan zal ik de rest wel doen. Op een gegeven ogenblik had ik veertien verschillende stuurpennen. Ik dacht dat een tiende millimeter het verschil zou maken. Hoe vaak ik die fiets van mij niet uit elkaar heb gehaald… In mijn eerste jaar wel na elke training tot het laatste kogeltje toe. Tot een fietsenmaker zei: het is geen horloge, Ducrot. Daar had ie wel gelijk in.
“Toen ik bij Walter Godefroot ging rijden – bij Domex Weinmann… Wacht, ik pak effe dat shirt van die ploeg… (loopt naar een kast)
Kijk nou eens, die tekening van die afgescheurde wc-rol… Het mooiste shirt ooit, vind ik nog steeds. Maar goed, daar bij Godefroot hadden we Merckx-fietsen. Ik moest bij Eddy thuis gaan voor de opmeting van mijn op maat gemaakt kader. Zal ik nooit vergeten: in de keuken van de grote Merckx bij een bakje koffie sta ik rechtop en zit de kampioen aller kampioenen in mijn sport op zijn knieën om mijn binnenbeenlengte te meten. Wat een beeld. Maar die Merckx-fietsen waren mijn ding niet. Merckx zet de wielrenners vaak ver naar achteren, zoals hij zelf het liefste reed. Dat werkte niet bij mij.”
In die ploeg leerde je ook beginnend ploegleider Patrick Lefevere kennen.
“Als ik Lefevere zie, speelt hij nog altijd de goodguy die hij was als ploegleider. Dan legt hij zijn arm om mij heen en zegt zacht: ‘Martijn…’ Martijn, jazeker, dat was mijn pelotonnaam. Maarten klinkt niet hard genoeg in een razend peloton.
“Patrick was de mensen-mens in die ploeg, in tegenstelling tot Walter Godefroot die wat harder was en die ook de hele tijd bezig was met sponsoren en zo. Samen met Adrie van der Poel – dat was toen mijn broer – waren wij het Nederlands contingent in die nieuwe ploeg. Het liep niet: wij fietsten achteruit. Ik was te mager geworden omdat ik, obsessief van het gewicht, alleen nog fruit at. Patrick heeft mij toen op het rechte pad gehouden door gewoon met mij te praten en mij te laten inzien – zonder dwingend te zijn – dat het ook anders kon.
“Trouwens, die hele entourage van dat team was heel voorzichtig. Die dokter, Gust de soigneur, hele aardige mensen. Ja, het waren andere tijden en als je het door de bril van nu bekijkt, waren we ongetwijfeld fout bezig. Ik nam wel wat ja, maar dat was normaal in die tijd, en soms was het niet eens doping. Ik hield het allemaal netjes bij met bijsluitertjes die ik in een boekje plakte om bij mijn arts in Middelburg te laten controleren of het wel allemaal klopte wat ik deed. Later (januari 2000, HV) heb ik samen met andere renners gezegd wat ik heb genomen en dat is mij toen heel even zuur opgebroken.”
Jij becommentarieert nu het zoontje van ‘je broer’.
“Goed hè, die Mathieu. Ik heb met hem en Adrie een podcast gemaakt. Jongejonge, hoe die schreeuwen tegen elkaar in dat Brabants van hen, volumeknop op 25. Pa wil hem altijd tot kalmte aanmanen, dat hij het volhoudt tot zijn 35, maar Mathieu is een manneke hoor: hij bepaalt wat er gebeurt.”
Nu je journalist bent, bekijkt men je anders?
“Valt wel mee. Ik hoef ook niet zoals jij alles op te schrijven, ik geef commentaar. Maar ik heb wel een eigenschap dat ik de meest confronterende dingen wil en kan zeggen, zonder dat ze boos worden.”
Hoe overleefde de psycholoog in een verknipt milieu als het peloton?
“Ik heb wel een strijd moeten leveren. Ook met mijn ouders. Hoe vaak mijn vader niet heeft gezegd: ‘Mijn zoon hoort niet in dat milieu.’ Hij had het over de wereld van list en bedrog. Ik zei: pa, het is geven en nemen in de koers, anders kom je nergens. Pas de allerlaatste wedstrijd in Putte-Kapellen is hij komen kijken. Ik kwam met de kopgroep uit de bocht op weg naar mijn laatste eindstreep en daar hing mijn pa tussen de dranghekken, zijn vuisten gebald, schreeuwend naar mij, zijn zoon die hij liever niet op die fiets zag. Ik was zo van slag dat ik niet meer kon sprinten.
“Ik ben zo blij dat ik dat heb mogen meemaken. Topsport is jezelf verwerkelijken in een buitengewone prestatie. Dit heeft mij als mens enorm gevormd. Ik ben wel nooit meegegaan in het schijnheilige van het peloton. Het devies ‘eerst het bord van een ander leegeten en dan dat van jou’, daar sta ik dan weer helemaal achter. Hoewel, ik zie het peloton toch als een wisselwerking: alleen rij je 40, allemaal samen rij je 60.”
De kracht van de pelotonsmoraal was in jouw tijd wel groter.
“Ik ben in een peloton gekomen dat nog voor elkaar zorgde. Als je iets ongehoords deed in mijn tijd, werd je bij de zadelpen gepakt en naar achteren doorgegeven: ga jij hier maar even zitten, en gedraag je voortaan.
“Het sterkste wat ik ooit heb meegemaakt was na een valpartij van Ad Wijnands in de Tour van 1985. Die lag onder een motor en het hele peloton dacht: die is dood. Iedereen was nog van slag en ineens besloot de Fransman Joël Pelier te demarreren, tegen alle afspraken in. Waarop gele trui Bernard Hinault naar voren kwam, het peloton tot kalmte aanmaande en in één ruk het gat naar Pelier dichtreed. Bij Pelier gekomen sloeg hij hem vol op de neus. Vandaag wordt Hinault voor het leven uitgesloten, maar ik heb nooit een groter rechtvaardigheidsgevoel gehad dan die dag.
“Alles wat ik op de universiteit heb geleerd, heb ik als wielrenner overschreven. Mijn vrouw zei laatst nog: ‘Wat was jij een lieve jongen voor je ging fietsen en wat ben je toen een klootzak geworden.’ Nu is het wel weer oké, hè, Yvonne (Yvonne antwoordt: ‘af en toe’), maar toen ik wielrenner was heb ik die jas echt moeten aantrekken om mij te handhaven.
“Ik heb ooit in de Ronde van Vlaanderen John Talen van de Post-ploeg omvergetrokken toen die in aanloop bergaf naar de Kwaremont – ik zat perfect geplaatst, ongeveer als tiende lekker uit de wind – in mijn weg kwam rijden. Ik heb mij nadien bij John geëxcuseerd en die zei iets in de trant van: ‘Ik had net hetzelfde gedaan.’ Het hoort natuurlijk niet, maar ik ben blij dat ik heb gemerkt dat ik dat toch in mij had.”
Jij nam het op voor Dylan Groenewegen die Fabio Jakobsen in de dranghekken reed.
“Ik heb het beeld voor beeld geanalyseerd. Jakobsen zit bijna freewheelend in het wiel van Groenewegen die wind op kop snelheid verliest. Jakobsen komt en Groenewegen zet zijn arm. Verkeerd, maar het is geen kwak. Groenewegen wordt op die uitgestoken rechterarm aangetikt door Jakobsen die er langs wil op volle snelheid. Waarop Groenewegen zelf valt en Jakobsen katapulteert. Als ze even hard rijden, is er niks aan de hand en hindert hij hem gewoon, maar nu dus niet omdat Jakobsen er zo snel voorbijkomt. Daarom zeg ik: inschattingsfout van Groenewegen, valt niet goed te praten, maar het is geen bewuste moordaanslag.”
Wat zou jij doen om de veiligheid te verhogen?
“Jij pleit voor een beperkt aantal renners per ploeg die mogen sprinten, las ik. Klinkt logisch, maar hoe ga je dat handhaven? Minder renners per ploeg, dat moet sowieso. Dan kunnen ze minder controleren en blijven er minder over op het laatst. De kwaliteit van het peloton is te homogeen geworden. Te veel goeie renners rijden samen te hard, waardoor ze te dicht op elkaar rijden. Vergelijk een peloton van vroeger en nu: ze klitten veel meer samen omwille van de aerodynamica van dat peloton.
“Je moet vermijden dat die horde bizons – zoals Stef Clement het peloton noemt – zenuwachtig wordt. Schaf dus de oortjes af. Elk onderzoek wijst uit dat handsfree bellen net zo gevaarlijk is in de auto als niet-handsfree bellen. Je aandacht is afgeleid, je let niet meer op wat om je heen gebeurt en je hoort ook minder goed. Dan zit je in een zenuwtergende, gevaarlijke finale en zit iemand in je oor te lullen: pas op dit, pas op dat, let op de wind. Telkens zie je een schok door dat peloton gaan.
“Die sprinttreinen, nog zoiets. Vijf, zes treintjes naast elkaar. Dat peloton vlecht niet meer in elkaar. Dat is geen zwerm vogels meer, dat zijn bussen naast elkaar.
“Ook nog: de moderne fiets vergeeft niks. Hoe bestaat het dat wij gewoon konden vallen? Bij ons was een val op het hoofd – en we reden dan nog zonder helm – echt een grote uitzondering. Dat carbon breekt, ze gaan meteen naar de grond en stuiken met hun hoofd tegen het asfalt. Nadien danken ze hun leven aan hun helm.”
Ik zag nog geen slingers in het Nederlandse straatbeeld. Komt dat oranjegevoel in geel-zwart van Jumbo-Visma alsnog?
“Als het eenmaal goed gaat met Jumbo-Visma, zal het wel gaan leven in ons qua sportsucces opportunistisch landje. Het is natuurlijk geen voetbal waar een team met buitenlanders toch wordt gefêteerd. In wielrennen heet het team een ploeg en dat is een logistiek fenomeen. De wielrenner wint, niet de ploeg, en de kans is toch groot dat niet in de eerste plaats de ploeg Jumbo-Visma de Tour wint, maar de Sloveen Primoz Roglic, namens Jumbo-Visma.
“En Tom Dumoulin? Nou ja, die rijdt weer sterk, na 462 dagen niet te hebben gekoerst, maar die is zo braaf dat hij zich wel in de ploegtactiek zal inschrijven. De koers zal het uitwijzen, zeggen ze bij de ploeg. Nou, reken maar dat als er gekozen moet worden, ze voor Roglic gaan.”
Wat denk je van Egan Bernal en zijn Ineos Grenadiers?
“Afgaande op de laatste jaren toen ze hard naar de laatste twee kilometer reden en dan de zaak beslisten, heb ik liever niet dat zij de Tour domineren. Maar die Bernal is wel een aparte. Ik sprak hem bij een wedstrijd in Colombia. Hij zei: ‘Ik rij liever de Giro voor mijzelf dan de Tour in dienst van Froome en Thomas.’ Kijk, die twee zijn er niet bij en Bernal zit in de Tour als kopman.”
België heeft Wout van Aert bij Jumbo-Visma, een halve Nederlander, maar dat hoor ik nooit bij jullie.
“Hoezo, halve Nederlander? Ach ja, zijn vader is Nederlander, natuurlijk. Kijk, ik wéét het, het zit hier op mijn laptop, het ís ‘van Aert’ met een kleine v, maar het komt niet bij ons op om hem halve Nederlander te noemen zoals jullie Mathieu een halve Belg vinden.
“Wat Wout van Aert heeft gepresteerd na die val, dat is buitengewoon. We wisten dat hij heel wat kon, maar dit…? Hij zal in de Tour natuurlijk ook in dienst moeten rijden van de ploeg en dan kom je toch terug bij hoe Jumbo-Visma dit aanpakt. Ze weten dat er niet één ding is dat je goed doet rijden, maar dat het allemaal in elkaar moet passen. Welke training wanneer, welke voeding in relatie tot die training en wanneer. Ze hebben de marginal gains van Team Sky nog geperfectioneerd. Heel knap.”
Als ze het halen, komen de verdachtmakingen, want Nederland domineerde al de vrouwen en straks ook de mannen.
“Aan verdachtmakingen ontkom je niet in deze sport. Ik heb zelfs collega’s die mij appen: ‘Als Van Vleuten Van Vleutski zou heten, zouden we anders reageren.’ Of: ‘Vertrouwen we wel wat Mathieu van der Poel doet?’ En als het om Jumbo-Visma gaat: ‘Wel goed opletten wat ze doen; 100 procent vertrouwen doe ik het niet.’ Neen, je moet nooit iets 100 procent vertrouwen. Let gewoon goed op als journalist en doe je werk, maar leg niet op elke slak zout.”