1974
Godallemachtig – neen, niet God en vooral niet Allah, maar gewóón allemachtig – wat was dit een kloteweek.
Dinsdag had ik een vlucht om 8.35 uur met easyJet naar Genève. Vanaf Brussels Airport, zoals dat nu in de hele wereld bekend is, met als eindbestemming Lausanne om even wat olympische banden aan te halen. Met alleen handbagage, boardingpass thuis geprint, lopen ervaren reizigers dan een halfuurtje eerder – zo rond een uur of acht – door de vertrekhal en zijn dan nog ruim op tijd. Ik niet. Ik wil te vroeg zijn, overal en altijd, en het betert er niet op.
Dus zat ik ruim van tevoren in de buurt van de gate met twee croissants, een sapje en een cappuccino. Dus was ik ook als eerste in het vliegtuig. Twee uur later stonden we nog steeds in Zaventem en kon ik de bus op. Naar nergens, zoals de vluchtelingen in Terug naar eigen land, maar minder format en meer luxe.
Ik werd gedumpt op 100 meter van mijn auto en ik prijs nog steeds mijn ingeving om al die vangrails als horden te nemen, het rolkoffertje achter mij aan door de slagbomen te wandelen, tegen het advies van de ordediensten in. Ik wil in één moeite de politieagent bedanken die mij met kogelvrij vest en getrokken wapen naar mijn auto begeleidde. Hij nam een foto van mijn perskaart en autokenteken en stuurde mij weg, waarna ik om halfelf uit P2 kon vluchten. Als een zombie reed ik tussen de ziekenwagens naar de ring, alle ellende achter mij latend.
Dacht ik, maar niet dus. We zijn drie dagen verder en ik heb geen klap uitgevoerd. Ik lees elke letter die verschijnt, ik vervloek elke politieblunder, erger mij aan het lamme gezwets in de media en ik heb mij misschien wat meer dan goed is opgewonden over Dwars door Arm Vlaanderen. Hoewel, je koerst níét in een land een dag na een slachtpartij.
Eén sportdirecteur sms’te mij: “Wat denk jij ervan dat we koersen?” “Achterlijk”, antwoordde ik.
“Ja,” zei hij, “wielrennen moet eens volwassen worden.”
Misschien, misschien ook niet, maar zo’n beslissing mag je nooit overlaten aan een incestueus milieutje als dat van De Koers. Want wat dacht u dat er speelde om Dwars door Arm Vlaanderen toch te laten doorgaan? Ethiek? Ode aan Brussel. Respect voor de doden? Neen, the show must go on. Stel je voor, al dat vip-eten besteld en dan geen koers, dát was pas een drama geweest. Maalbeek of Zaventem, och ja, dades verre van oes bedde.
En dan twee dagen later, van een totaal andere orde maar niettemin een flinke naklap: Johan Cruijff dood. De eerste reactie: nu al? En hij stond nog wel 2-0 voor, had hij zelf gemeld. Precies dertig jaar geleden heb ik als jonge reporter voetballes gekregen van Johan Cruijff, net coach geworden bij Ajax.
We stonden aan de vooravond van de dubbele België-Nederland die ons naar Mexico zou brengen. “België verdedigt omdat het onder de voeten is gelopen in de geschiedenis. Nederland valt aan omdat het de wereld heeft veroverd met de Vereenigde Oost-Indische Compagnie.” Hij meende het, ik zoog het op als een spons en schreef het neer in trance.
Als tiener was Johan Cruijff mijn Merckx van het voetbal. Ze hingen aan mijn muur naast de toen al dode Che, met dien verstande dat Johan meer Che was dan Eddy. Nooit heeft mijn supportershart meer pijn geleden dan in 1974. Merckx won dat jaar geen enkele klassieker, maar zette dat recht door de Rondes van Italië, Zwitserland en Frankrijk te winnen en ook nog eens wereldkampioen te worden. Al bij al niet slecht, maar de supporter in mij voelde het: er waren barsten in zijn pantser van onoverwinnelijke.
De voetbalzomer bracht een wonderbaarlijk Nederland dat onder leiding van Cruijff de wereld leerde voetballen, maar onbegrijpelijk de finale verloor van West-Duitsland. Ik zag die finale op 7 juli in Pontresina in Zwitserland tussen allemaal Duitsers. Het heeft dertig jaar geduurd om dat trauma te verwerken. In de zomer van 1974 ontdekte ik dat supporteren hetzelfde is als verliefd worden, wat ik toen ook was: het mag, het moet, zelfs met overgave, maar altijd met een slag om de arm.