Column Bob Leekens in De Morgen van 26 okt 2015

Bob Leekens

Gewaarschuwd door krantenberichten, heb ik deze week De Zevende Dag van vorige zondag nog eens herbekeken omdat in het sportblokje Georges Leekens te gast was. De neutrale kijker zonder veel voorkennis zal niets hebben gemerkt, maar ik kreeg een ongemakkelijk gevoel toen het onderwerp Lokeren aan bod kwam. Ik had hem willen horen zeggen: “Laat een jonge collega als Bob Peeters hier maar uitkomen.” Dat zei hij niet. De beslissing was de vorige avond na de nederlaag tegen OHL al gevallen, weten we nu.

Op de terugweg van een loopje diezelfde dag, vroeg ik mij af of Lokerens sportief directeur Willy Reynders mij nog zou kennen nadat we ooit eens lang geleden een sportquiz hadden gespeeld, een team van sportjournalisten tegen een team van voetbaltrainers. Het zal aan die ene oplopende straat hebben gelegen en het effect op de zuurstoftoevoer naar mijn hersenen, maar ik speelde heel even met het vermetele idee om hem te bellen en hem ongevraagd de raad te geven Georges Leekens niet te nemen als vervanger voor Bob Peeters.

Omwille van Bob Peeters? Een beetje, maar die is oud genoeg om voor zichzelf te zorgen. Meer omdat ik bezorgd ben voor Georges Leekens en dan niet omdat hij Lokeren niet zou aankunnen. Ik heb Leekens zien functioneren in Tunesië vorig jaar. De energie spatte eraf, hoewel de werkvoorwaarden allesbehalve ideaal waren: een klein salaris en een klein appartement en toch trok Georges elke dag lachend richting een voetbalbond waar niets nog leek te werken, tenzij dan tegenwerken.

Mitspieler willen we allemaal zijn, maar er zijn grenzen en dus heb ik niet gebeld naar Reynders. Mijn bezorgdheid had ik twee weken geleden wel al persoonlijk tegen Georges Leekens geuit en hij gaf mij toen gelijk, maar niet zo volmondig als ik had verwacht. Het was een mooie herfstochtend, ik was op de koffie gegaan, zijn vrouw stond op het punt naar de fitness te vertrekken en hijzelf bleef thuis.

Ik ben er al ontelbare keren geweest, maar nu gaf hij mij ongevraagd een rondleiding door zijn huis. De details zijn privé en laten we het hierop houden: Georges heeft het voor elkaar. Maar hij mag dan 66 zijn, pensioen is niets voor hem. Thuis in een mooi huis zitten in een mooi dorp en af en toe uitgenodigd worden bij Play Sports of VTM of om de week koffie drinken met een thuiswerkende buur- journalist, nog minder.

“Zo wil ik niet stoppen,” zei hij terug aan de keukentafel. “Ik moet nog één keer iets doen.” (Hetzelfde zinnetje had ik gehoord in 2012 na het ontslag bij Club.)

“Ja”, zei ik, “maar als ik jou was, zou ik Lokeren toch niet doen want dan krijg je weer dat gezeik met de pers zoals toen met de Rode Duivels.”

“Neen”, zei hij. “Dat zou geen goed idee zijn. Er zijn wel wat nationale ploegen die iemand willen.”

En dan tekende Hamdi Harbaoui voor Lokeren. Toen Leekens bondscoach was van Tunesië heeft hij hemel en aarde bewogen om de spits weer voor het nationale team te laten spelen. Harbaoui had wat onaardige dingen geroepen over zijn ploegmaats en over de bond en toen hij zich moest excuseren, lukte dat niet zo goed en beledigde hij de bond nogmaals, waardoor het einde verhaal was. Leekens bleef echter proberen en Harbaoui weet hoezeer zijn nieuwe coach toen zijn nek heeft uitgestoken voor hem. Met Harbaoui kwam Tunesië deze week naar Georges en zo is ook dat cirkeltje nu rond.

Aan de seniliteit van Roger Lambrecht moeten geen woorden meer worden verspild, maar geen kwaad woord over buur Georges, de man van de ondoorgrondelijke wegen. Net zoals met de Rode Duivels en Club in 2012 – ook dat werd hem afgeraden door al
zijn naasten – heeft hij ook nu weer zijn goesting gedaan. Dat is zijn volste recht, net zoals het mijn volste recht is om hem er bij het volgende koffiebezoek op te wijzen dat het na 31 jaar trainerschap erop of eronder is voor de trainer Georges Leekens. Of hij lukt en wordt de puinruimer par excellence, de betrouwbare Bob van de ploegen die de weg kwijt waren. Of hij mislukt en zijn mooie carrière zal worden vergeten. Erger nog, dan dreigt hij te worden neergezet als een oude clown die nog wilde maar het niet meer kon en die een jonge trainerscarrière van een andere Bob heeft geknakt.

26-10-2015-De-Morgen-p26-Bob-Leekens-column-single

Column Belga Sport in De Morgen van 24 okt 2015

‘Belga Sport’

Van de week uitgesteld gekeken naar de eerste van de nieuwe reeks Karakters. En weer veel bijgeleerd. De mens Michel Preud’homme ken ik als minzaam: klasse, stijl, spreekt zijn talen, kent de grote wereldproblemen. Hoe mooi zijn kinderen in die uitzending over hem spraken, ondanks een zware periode waar ze privé door moesten, dat liegt niet. De trainer Preud’homme ken ik dan weer als de bezitter van een stuk of vijf obsessief-compulsieve stoornissen, die niet had misstaan in het programma Dwangers.

‘MPH’ was met andere woorden een welgekomen opener van een nieuw seizoen, maar wie heeft gekeken? Het huis op Eén had Luc Appermont en op 2BE was er Champions League. Club Brugge-supporters die niks met VTM hebben misschien? Gelukkig is
er dat uit-gesteld kijken. En jawel, Karakters is wel al eens flauw geweest, maar dit was een interessante inkijk in het leven van een getormenteerde trainer die door het bos zoveel bomen ziet dat hij bos noch bomen meer herkent en anderen verwijt dat ze wel een boom zien, hoewel ze niet zo vaak als hij in zijn bos rondlopen. Als voorgaande ingewikkeld klinkt, dat ligt aan de voetbaltrainers die het spel voetbal – toeval met een b – veel te gecompliceerd maken.

Een bijgedachte tussendoor: het is geen geschenk om kritische sportjournalistiek te moeten bedrijven, als onder het mom van peilen naar de diepste zielenroerselen een autohagiografie ook een optie is. Met andere woorden: waarom zou een sportman of een trainer nog een interview willen geven aan een magazine of een krant als hij ook voor Karakters wordt gevraagd?

De interviewer straalt dankbaarheid uit, de geïnterviewde wordt weinig in de weg gelegd en als Ben Crabbé begint over iets wat misschien minder leuk zou kunnen zijn, verontschuldigt hij zich halvelings. Maar zo is Ben Crabbé: altijd aardig, altijd opgewekt, altijd enthousiast, het glas halfvol, zeker niet halfleeg. Daarom is hij ook geen sportjournalist. Dat heeft zo zijn voordelen, in de eerste plaats voor hemzelf welteverstaan, want al bij al is Karakters voor de sportjournalistiek toch een heel klein beetje stielbederf.

Jaloers op Ben Crabbé? Dat nu ook weer niet. Tegen mij moeten ze niet beginnen over het verband tussen auto’s juist parkeren en winnen. Over altijd hamburgers de dag voor de wedstrijd. Over de juiste trainersband op de juiste manier aangereikt. En kruistekens, een intensief gebruik bij de Preud’hommes zo blijkt, hoeven ook niet.

Ik hoorde vol ongeloof hoe bijgeloof geloof werd, omdat (sic) “die rituelen misschien het laatste half procentje verschil zouden kunnen maken”. Had ik tegenover Michel Preud’homme gezeten op een terras, en de laatste keer was in de Pêcheur in Deurle, dan had ik gevraagd waar en wanneer hij op zijn hoofd was gevallen. En hij zou niet boos geworden zijn, want Preud’homme buiten het voetbalstadion kan wel wat weerwerk aan.

Zijn meest opvallende stelling luidde, kort samengevat: “Wie niet van 7.00 tot 22.00 uur op de club is en wie niet 24 uur aan voetbal denkt, mag mij niet in vraag stellen.” Een mooie opvolgvraag had kunnen zijn: zou het niet kunnen dat juist wie er niet middenin zit,
het op den duur beter ziet dan jij, die verteerd door angsten en bijgeloof en op de huid gezeten door een manager en een voorzitter hoofdzaak van bijzaak niet meer kunt onderscheiden? Maar die vraag werd jammer genoeg niet gesteld en het ging ook niet over de wenselijkheid of een voorzitter wel bij de tactische besprekingen moet zitten. Dat laatste had Michel Preud’homme bijvoorbeeld kunnen ontkennen en dan was daar meteen ook opheldering over ontstaan.

Ten slotte had hij het over de analisten. Later zou hij ook analist worden, grapten zijn kinderen. Revanchist dan eerder, want hij heeft het niet begrepen op trainers die geen ploeg hebben of spelers zonder resultaat die op televisie zijn ploeg en zijn tactiek komen fileren. “Er is een inflatie aan meningen?”, gooide Crabbé hem voor de voeten. “Ja”, zei Preud’homme. Neen dus, er is eerder een inflatie aan programma’s die bewijzen dat er geen meningen genoeg kunnen zijn. Karakters mag er best wezen, maar de heimwee die prompt opwelde na Merci Merckx is nog maar eens groter geworden: Belga Sport, kom terug.

Belga Sport

Verhaal over Mourinho, de duivel van de dag out in De Morgen van 24 okt 2015

Duivel voor de dug-out

Met een wapen zou hij een seriemoordenaar zijn. Met de gave van de taal beledigt hij de hele wereld. Gelukkig is hij voetbaltrainer en heeft hij maar een beetje van al het voorgaande. Aangename kennismaking met José Mourinho, ‘vijand van het voetbal’.

Franz Beckenbauer in 2011: “Hij is lomp en heeft geen opvoeding.” Collega Luciano Spalletti in 2010: “Hij is koud als een moordenaar.” Cristiano Ronaldo in 2007: “Hij kan niet om met zijn eigen falen. Hij is nooit fout.” Inter-manager Massimo Allegri in 2010: “Hij was hier twee jaar en heeft iedereen beledigd.” Catania-directeur Pietro Lo Monaco in 2008: “Hij is zo’n type van wie je de tanden wilt uitslaan. Met een stok.” Jaime Pacheco, in den beginne in Portugal: “Hij is ziek en achterlijk.” UEFA-scheidsrechtersbaas Volker Roth in 2005: “People like Mourinho are the enemy of football.”

Die laatste, Volker Roth, was een opperbobo en toch kwam hij er mee weg. De reden van zijn boosheid? Na een verloren wedstrijd tegen FC Barcelona in 2005 beschuldigde Mourinho scheidsrechter Anders Frisk ervan dat hij in de rust bezoek had ontvangen van Barça-trainer Frank Rijkaard. Gevolg: Frisk kreeg doodsbedreigingen, kreeg politiebescherming voor zijn kinderen en heeft geen wedstrijd meer gefloten. Mourinho werd met rust gelaten en zijn psychopathie bleef onbehandeld. Tien jaar duurt zijn terreur nu al.

Wat is tegenwoordig het laatste nieuws rond José Mourinho? Dat hij eerder deze week een tiener door elkaar schudde toen die een selfie wilde nemen van zichzelf met de achterop voorbijlopende Chelsea-manager. Waarop die tiener dat filmpje natuurlijk postte. Dat hij Eden Hazard een fenomenale speler heeft genoemd, nadat hij hem enkele dagen eerder publiekelijk had geschoffeerd als te lui en tactisch niet gedisciplineerd. Kan gebeuren en daar hoeven we ons als Belgen niet zo druk over te maken.

Anti-campagne

Wat was er nog aan de hand? O ja, hoewel hij had beloofd vrede te sluiten met Arsène Wenger van Arsenal, die hij ooit een voyeur noemde, haalde hij eind vorige maand toch nog eens uit: “Er is er maar één die nooit onder druk staat van moeten winnen. Het is dezelfde die over de scheidsrechters mag zeggen wat hij wil, maar nooit wordt berispt. Hij wint niks, houdt zijn baan en is de koning.”

Wenger repliceerde met: “Als domme mensen toevallig succes hebben, worden ze nog dommer.”

Mourinho’s eruptie kwam na een van de meest grove scheidsrechterlijke dwalingen van de laatste jaren, waarbij een speler van Arsenal verkeerdelijk rood kreeg (wat achteraf werd ingetrokken) en een andere speler (Diego Costa, die zou scoren) achteraf drie wedstrijden schorsing kreeg. “Diego Costa speelt het spel zoals het moet worden gespeeld. Ze zijn tegen ons”, concludeerde Mourinho. “Er is een anti-Chelsea-campagne.” De hele wereld, min de Chelsea-fans en een deel van de pers, viel over hem heen.

Niet dat hij het zich zou aantrekken, want van andere coaches vergeet hij toch de naam (Manuel Pellegrini van Man City is bij hem altijd Pellegrino, van het water), maar ze zouden Hein Vanhaezebrouck moeten vertalen in het Portugees.

Hoe die een paar Extra Times geleden brandhout maakte van Mourinho: “Een ramp voor het voetbal. Zijn overwinning van Inter Milaan tegen Barcelona (2010) was de vernietiging van het voetbal. Hij heeft natuurlijk nog nooit een slecht seizoen gehad, omdat hij nog nooit Moeskroen en Beveren heeft getraind. Anders lag hij al drie keer buiten. Mourinho heeft het geluk gehad om heel snel topclubs te kunnen trainen.”

Protest tegen zo’n aanval komt meestal uit het journalistengild, dat Mourinho best kan pruimen omdat hij ten minste een beetje kleur brengt in de steeds grotere eenheidsworst van het Europese topvoetbal.

Dat die kleur vaak donkerrood is, neigend naar zwart, nemen ze er maar bij. Kleurrijk was hij meteen bij zijn aantreden in de Premier League in de late lente van 2004, net na zijn Europese triomf met het kleine FC Porto. “We hebben topspelers en sorry, ik ben een beetje arrogant, we hebben ook een toptrainer. Ik ben Europees kampioen, ik ben a special one.” Het hoge woord was er uit en elke Mourinho-zin werd daarna geslikt als was het kaviaar. The Sun schreef: “The ego has landed.”

Stockholmsyndroom

De Portugees heeft zijn rijk gebouwd op resultaten en op idolatrie van de pers, een vakgroep die collectief lijdt aan het stockholmsyndroom. Zij zijn op zoek naar controverse en hij bedient hen op maat. Zij schrijven zijn quotes op als het Allernieuwste Testament, onkritisch en in blinde bewondering. Wie, behalve een voetbalcoach, geraakt weg met een redenering als: “Dit is de slechtste periode uit mijn carrière, met de slechtste resultaten uit mijn carrière, maar ik beschouw het als een fantastische negatieve ervaring. Ze komt wel een beetje laat, na vijftien jaar. Dit was beter gebeurd na twee, drie jaar. Maar ja…”

Dat resultaat met FC Porto, die Champions League-winst in mei 2004, was dat zo uitzonderlijk? Porto was geen A-merk, maar ook geen klein ploegje. Het leverde toen heel wat internationals en Portugal speelde in dat jaar ook de finale van het Europees kampioenschap. Porto eindigde in de groepsfase tweede na Real Madrid. In de achtste finale schakelde Porto Manchester United uit met uitgekookt voetbal. Het werd 2-1 thuis, maar dat leek lang niet te volstaan, tot Costinha in blessuretijd op Old Trafford van nergens uit 1-1 scoorde. In de kwartfinale kreeg FC Porto de zwakste van de acht ploegen voor de kiezen met Olympiade Lyonnais; idem in de halve finale tegen Deportivo La Coruña.

Geen van het kwartet AC Milan, Real Madrid, Chelsea en Arsenal haalde de finale. De tegenstander op 26 mei in Gelsenkirchen was AS Monaco. Porto won verdienstelijk met 3-0, maar de commentaren waren profetisch voor de Mourinho-ploegen van de toekomst: Monaco voetbalde beter, maar Porto was dodelijk efficiënt.

Tweeëntwintig prijzen heeft José Mourinho inmiddels gewonnen sinds FC Porto. Daarvan acht landstitels in vier verschillende landen, twee Champions Leagues en één Europa League. Bepaald indrukwekkend en dat hij als coach kwaliteiten heeft, erkent zelfs de voyeur Arsène Wenger. Maar er zit verval op zijn palmares. De eerste zeven seizoenen won hij met drie clubs zeventien prijzen. Sinds Real Madrid heeft hij nog maar vijf keer iets gewonnen, waaronder twee titels en vooral geen enkele Europese prijs.

Darth Vader

Vandaag geldt de Portugees als de antichrist van het voetbal, een pleitbezorger van het spel in zijn meest cynische versie en dat mag verbazen voor iemand die zijn opleiding kreeg bij FC Barcelona. Mourinho was de Jedi in training die door het donkere is verleid en zo de Darth Vader van het voetbal werd. De duivel heeft de dug-out ingenomen, titelde ooit een Catalaanse krant.

Onbekend was hij, ex-voetballer van het zevende knoopsgat, toen hij eerst assistent/vertaler werd bij Sporting Lissabon, later bij FC Porto en nog later bij FC Barcelona onder Bobby Robson, die zou worden opgevolgd door Louis van Gaal. In 2002 stelde FC Porto hem aan als hoofdcoach en in 2004 won hij de Champions League. Met reactievoetbal, met mindere spelers, maar nooit met het negatieve voetbal waar hij sinds zijn verbanning naar Inter Milaan ondanks een verzameling stervoetballers zijn handelsmerk van maakt.

Het zondagskind Mourinho sloeg definitief de foute weg van het resultaatvoetbal in na een afwijzing door FC Barcelona. In 2008 kozen die voor Pep Guardiola als trainer en niet voor José Mourinho. The Special One was net ontslagen bij Chelsea, hoopte thuis te komen bij Barça, maar het werd no way José. De rel met Frisk en Rijkaard lag nog vers in het Catalaanse geheugen. Hij moest in Italië aan de slag en won daar twee titels met Inter, schakelde en passant het Barcelona van Guardiola uit door een drievoudige muur op te trekken, en won de Champions League, waarop hij naar Real Madrid trok.

Pep Guardiola, ooit als speler bij FC Barcelona erg bevriend met assistent Mourinho, werd ineens de vijand. Vanaf 2008 zou zijn carrière in het teken staan van het bestrijden van FC Barcelona, hun voetbal en alle daaraan verbonden namen. Onder zijn watch werden de clásico’s tussen Real en Barça ware oorlogen. In 2011 werd het dieptepunt bereikt na een aanslag van Marcelo op Fábregas. Een handgemeen brak uit en op YouTube kun je zien hoe Mourinho achter een kluwen van spelers heel geniepig zijn collega-coach Tito Villanova besluipt en zijn vinger in diens oog steekt. Vorig jaar moest Guardiola, nu bij Bayern München, het ontgelden: “Als je iets graag doet, dan word je niet kaal. Guardiola is kaal omdat hij niet van voetbal houdt.”

De kans dat Mourinho ooit nog FC Barcelona traint, is daardoor minder dan nihil geworden, ook al omdat hij tijdens zijn periode bij Real Madrid voor eens en voor altijd balbezit en offensieve creativiteit verving door efficiëntie. Wie de bal heeft, maakt meer kans op fouten, zo staat het in zijn geautoriseerde biografie. Wie de bal afgeeft, vermindert die kans. En nog: het team dat het minste fouten maakt, wint. Cristiano Ronaldo kotste zijn landgenoot en zijn spelsysteem op het laatst uit.

Mind games

Volgens een niet-geautoriseerde biografie wilde Mourinho na Real (2013) maar wat graag Sir Alex Ferguson opvolgen, en was hij zo verlekkerd op dat vooruitzicht dat hij in huilen zou zijn uitgebarsten toen hij hoorde dat ze David Moyes van Everton zouden nemen. Nog meer nijd, nog meer frustratie, nog meer overtuigd van zijn eigen grote gelijk, zit hij in zijn eigen koppige baan om de voetbalplaneet. Man United wordt nu aangestuurd door Louis van Gaal, predikant van het balbezit. Na elke gewonnen wedstrijd tegen een tegenstander die graag de bal opeist en daarmee mooi aanvallend wil voetballen, dist Mourinho hetzelfde verhaaltje op aan de pers: “Wat zijn dat toch voor arme zielen die de bal willen, maar geen goals kunnen maken?”

Twee jaar is tot nog toe de houdbaarheidsdatum van José Mourinho, die geroemd wordt als motivatiecoach, minder als trainer en ook niet als tacticus van “park the bus” zoals hijzelf verdedigen omschrijft. Het is een dunne lijn tussen motivatie en emotie en als die wordt overschreden, gaat het fout. Bij Mourinho meestal in het derde jaar. “Na anderhalf jaar heeft hij zijn spelers uitgewrongen,” stelde collega-coach Fabio Capello. José Mourinho speelt de hele tijd mind games, met zijn spelers, met de pers en met de scheidsrechters. Die laatsten zijn de duistere machten die hij altijd bestrijdt en als dat niet meer lukt, gaat hij in discussie met de pers. Ultiem, meestal in jaar drie, pakt hij zijn spelers aan.

Dit is zijn derde jaar bij Chelsea, dat na een desastreus begin elfde staat met na negen wedstrijden elf punten, tien minder dan leider Manchester City. Vandaag (17 uur) moeten ze uit bij West Ham, dat het verbazend goed doet en vierde staat. Elke wedstrijd wordt hij met een vergrootglas gevolgd. José Mourinho overspeelde begin dit seizoen al zijn hand toen hij de vrouwelijke dokter Eva Carneiro uitmaakte voor hoerenjong, maar zette nog hoger in toen hij zijn sterspeler Eden Hazard vorige week publiekelijk schoffeerde. Dit is Mourinho ten voeten uit: een straathond onder de rashonden, maar wel met de luidste kef en de nijdigste knauw.

Slimme boekhouder

Volgens de beat writers van de club hebben spelers, volgers en publiek het stilaan gehad met deze zelfverklaarde nummer één. How the Special One became the Mad One, luidde een analyse. Na de 1-3-nederlaag thuis tegen Southampton eerder deze maand gaven de vaste volgers geen cent meer voor zijn bestaan, maar na uren te hebben gewacht moesten ze onverrichter zake vertrekken. Hallo? Grote baas Roman Abramovitsj was toch ongewoon lang in het stadion gebleven? En wezen de voortekenen niet op een vertrek toen José zelf gedurende welgeteld zeven minuten en negen seconden had geantwoord op een vraag van een journalist? “Scheidsrechters hebben schrik om iets in ons voordeel te fluiten, want dan krijgen ze vragen van de pers.” Er gebeurde niks en of er nu nog iets zal gebeuren, zal afhangen van de wedstrijden van de komende weken en van het geduld van Abramovitsj.

José Mourinho zit juridisch wel gebeiteld. De motivator is ook een slimme boekhouder. Op 7 augustus van dit seizoen tekende hij bij voor vier jaar, aan een jaarsalaris van 13,6 miljoen euro, zonder premies. Als Chelsea hem zou willen ontslaan, moeten ze dat hele contract uitbetalen. In theorie, want in de praktijk wordt een schikking getroffen, al is zo’n langlopend contract altijd een mooie stok achter de deur.

Als Abramovitsj voor de tweede keer genoeg krijg van zijn Speciale, zou hem dat 50 miljoen euro kunnen kosten. Zakgeld, maar niet te verantwoorden ten opzichte van de Financial Fair Play van de UEFA en daarom een hypotheek op de manoeuvreerruimte van de club op de transfermarkt.

Bovendien heeft Abramovitsj die fout al eens gemaakt, meer in het bijzonder op 19 september 2007, toen hij hem een eerste keer ontsloeg. De start was minder desastreus dan dit seizoen en het spel was beduidend beter, maar toen had de 1-1 thuis tegen het Noorse Rosenborg hem de das omgedaan.

Na die wedstrijd was de rijke Rus naar de kleedkamer getrokken en had enkele spelers de mantel uitgeveegd. Tussen de kleedkamer en de perszaal was het tot een woordenwisseling gekomen tussen de trainer en zijn baas. “Ontsla mij maar als je niet tevreden bent”, had Mourinho gezegd. En zo geschiedde.

Na Southampton deed Mourinho het weer. Hij zei letterlijk: “Als deze club mij ontslaat, ontslaan ze de beste manager die hier ooit is geweest. Het zou een fout signaal zijn, want de trainer heeft het dan weer gedaan.”

Mourinho-web

Column over Rode Duivels en de 1-hype in De Morgen van 17 oktober 2015

Als…

De strofe hangt in zilveren lettertjes tegen het vals plafond net voor de laatste deur naar het heilige centercourt van Wimbledon en ze komt uit het gedicht If van Rudyard Kipling.

“If you can meet with triumph and disaster and treat those two imposters just the same.” Vrij vertaald: “Als jij triomf en rampspoed aankunt en hun bedrieglijkheden onderkent.” En dan komt er nog van alles, maar dat zou ons te ver afleiden.

Het zou ten zeerste verwonderen als dat zinnetje ergens in een Amerikaanse kleedkamer zou hangen. Daar denkt men toch net iets eerder in termen van “kill those bastards” of “you don’t win silver, you lose gold”. Zelfs de Engelsen zijn tegenwoordig eerder op de hand van die Amerikaanse do-or-die-mentaliteit dan van het relativerende, maar het zou ons wel sieren als we heel even bij Rudyard Kipling bleven stilstaan.

Na de verpletterende triomf van de Rode Duivels ten koste van Andorra en enkele dagen later van Israël eerste van de wereld. Godallemachtig zeg, we waren on top of the world. En we haalden natuurlijk uit naar Nederland, dat zich niet had kunnen plaatsen voor de eindronde van uitgerekend dat ene EK waar ongeveer de hele wereld naartoe mag. Heel even ook het kleine kantje gezien in de anders grote seigneur Vincent Kompany, die blijkbaar nog steeds dat Van der Vaart-complex heeft van bij Hamburg.

Je zou naast de kranten van deze week die van 8 juni, na de wedstrijd in en tegen Frankrijk, moeten leggen: dezelfde euforie. En vervolgens die van 13 juni: nationale ellende na het verlies in Wales. In vijf dagen van de hemel naar de hel, van triomf naar rampspoed.

Toen al stond hier lezen dat het allemaal zo erg niet was, dat verlies in Wales, en over Frankrijk verscheen niks, want vriendschappelijk telt never nooit. Topsport draait om winnen op het juiste moment, om de juiste prijs. Als bewoner van de sportwoestijn België, met meer kleine dan grote sport-denkers, koester ik wel degelijk de eerste plaats op de FIFA/Coca-Cola World Ranking. Maar laten we ernstig blijven, die FIFA-ranking gaat helemaal nergens over.

Ten eerste hebben de Rode Duivels – een schitterende verzameling talent met een unieke groepssfeer, ondanks een (huh) minder getalenteerde bondscoach – nog nooit een prijs gewonnen, zelfs nog nooit een troostprijs. Prijzen worden in die FIFA- ranking ondergewaardeerd in het gewicht van de wedstrijd. Een finale winnen van een WK is maar vier keer meer waard dan een vriendschappelijke interland tegen diezelfde tegenstander: dat is de negatie van het concept topsport. Duitsland wordt vorig jaar wereldkampioen tegen Argentinië, verliest daarna vriendschappelijk van Argentinië thuis en loopt een gelijkaardig parcours in de EK- kwalificatie als België. Toch verliest het zijn eerste plek aan uit-gerekend België, dat maar kwartfinale haalde op het WK. Wie verzint zoiets?

Ten tweede word je in geen enkele sport nummer één als je sinds 2010 in 61 wedstrijden welgeteld één keer een ander land uit de huidige top tien hebt geklopt en ook één keer hebt gelijkgespeeld. Alle andere wedstrijden tegen topploegen gingen verloren. Die ene winst- en verlieswedstrijd waren beide tegen Wales, tegenwoordig nummer acht van de wereld. De winst tegen Wales dateert overigens al van 7 september 2012, nadat we enkele weken eerder Nederland vriendschappelijk hadden geklopt.

Besluit: laten we ingetogen genieten en niet hoog van de toren blazen. Op 5 november staan we pas echt nummer één, want dan wordt de nieuwe ranking gepubliceerd. Twee weken later moeten we tegen twee toplanden: Spanje (nummer zes) en Italië (nummer zeventien), vriendschappelijk, dus vermenigvuldigingsfactor één. Toch maar eens kijken hoe we dan zullen piepen. Groot worden is makkelijker dan groot blijven, helemaal in de FIFA/Coca-Cola Ranking.

Enige bescheidenheid zou ons bijgevolg sieren, en hou op met uithalen naar Oranje. Dat is in de laatste veertig jaar drie keer tweede, één keer derde en één keer vierde van de wereld geworden plus één keer Europees kampioen en heeft de wereld leren voetballen.

Om met Kipling te eindigen (ook uit If):

“Als jij je altijd waardig zult gedragen,

In welke groep je dan ook maar verkeert,

Zal vriend en vijand jou op handen dragen,

Copyright © 2015 gopress. All rights reserverd

Word jij om wie je bent nooit genegeerd.”

Verhaal over de All Blacks in De Morgen van 17 oktober 2015

All Black Power

Dit weekend worden de kwartfinales van het WK rugby gespeeld. Topfavoriet om de cup te winnen, zijn de Nieuw-Zeelanders. Nooit heeft een kleiner sportland een grotere sport beheerst: de All Blacks winnen negen van hun tien wedstrijden. Portret van een nationale trots, met een geschiedenis van meer dan honderd jaar.

Als Nieuw-Zeeland vanavond zijn kwartfinale in de Rugby World Cup wint van Frankrijk, en u hebt iets met rugby, dan zou u op bedevaart kunnen naar de Helleketelweg in Poperinge. In de glooiingen voorbij de stad, op een steenworp van de Franse grens, ligt een Brits oorlogskerkhof met 1.566 graven met bijzettingen van gesneuvelden uit andere Commonwealth-landen.

Nine Elms Cemetery is een begrip in het rugby. In 1999 stond daar de beste speler aller tijden, Jonah Lomu, aan Plot III in Rij D ingetogen te staren naar graf nummer 8 van ene sergeant Dave Gallaher. Gestorven op 4 oktober 1917, op 44-jarige leeftijd, aan verwondingen opgelopen bij de derde slag om Ieper, beter bekend als de Slag om Passendale. Gallaher had daar niet moeten zijn. Als veteraan van de Boerenoorlog en nationale sportheld was hij vrijgesteld, maar hij nam vrijwillig dienst om zijn gesneuvelde broer te wreken.

Nieuw-Zeelanders (bijgenaamd Kiwi’s) met een rugbyhart – zijn er anderen? – die België aandoen, brengen vaak een bezoek aan het graf van Dave Gallaher, in hun ogen de verpersoonlijking van Nieuw-Zeelandse moed en zelfopoffering. Hij is bovenal de eerste captain van de eerste nationale rugbyselectie die onder de naam All Blacks naar Engeland reisde, daar iedereen leerde hoe rugby moest worden gespeeld, en de reputatie van het meest dominante team ooit in de wereldsport vestigde. Telkens wanneer de All Blacks naar Europa komen, brengen ze een bezoek aan Nine Elms Cemetery.

Dertien All Blacks sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog. Tot vandaag worden ze geëerd als helden. The Originals, hun andere naam, zetten Nieuw-Zeeland met verbluffend rugby als land op de kaart. De eerste rondreis was een voorbode voor wat nog moest komen: 35 wedstrijden gespeeld, 34 gewonnen, 976 punten voor, 59 tegen.

Eén wedstrijd werd toen niet gewonnen: op 16 december 1905 verloren de All Blacks met 3-0 van Wales. Een gelijkmakendetry van Nieuw-Zeeland, enkele minuten voor tijd, werd afgekeurd. Een bal wel/niet over de lijn besliste over winst of verlies. Een Welshe speler had de Nieuw-Zeelander die de ‘disputed try’ scoorde, meteen met bal terug in het veld getrokken, zou later een andere Welshman toegeven.

Het kon de pret en de trots niet bederven. Wat cricket deed voor Australië deed rugby voor Nieuw-Zeeland: door sport had de kolonie zijn voet gezet in het Britse Rijk. De eerste minister verordonneerde dat wedstrijduitslagen terstond naar hem down-under moesten worden getelegrafeerd en hij liet ze verspreiden over het land.

Onverzettelijkheid

De Express & Echo in Devon, Engeland was de eerste krant die de latere eretitel All Blacks gebruikte: “De All Blacks, helemaal in het zwart gekleed, werden aangevoerd door hun captain Mr Gallaher en maakten indruk door hun schitterende fysieke verschijning.” Een mythe was geboren.

Perfectie werd vervolgens de standaard voor de All Blacks. Bij de tweede grote tournee in de winter van 1924-25 werd 32 keer gespeeld en evenveel keer gewonnen. Sindsdien is de honger naar winnen nooit meer opgehouden. Ted Henry, coach ten tijde van de Rugby World Cup van 2011 en sindsdien ridder, omschreef verlies in een rugbywedstrijd als iets onwezenlijks: “Het is hetzelfde als een naaste verliezen.”

Die onverzettelijkheid komt het beste tot uiting als u op YouTube zoekt naar ‘final minutes of Ireland vs. New Zealand 2013’. Met minder dan een minuut te spelen staat Ierland op 22-17. Het is de laatste wedstrijd van een lange rondreis door Europa en de All Blacks zijn moe. Ze hebben dat jaar alles gewonnen, maar die ene dreigt nu verloren te gaan. De tachtig minuten zijn vol, maar zolang een aanval doorgaat, wordt er niet afgefloten in het rugby. In een laatste typische All Black-charge slagen ze er in de stand gelijk te brengen met een try. Een minuut later schiet Aaron Cruden er ook nog eens een conversie (zeg maar een vrije trap als beloning voor een try) achteraan: Ierland-Nieuw-Zeeland 22-24. Het eerste perfecte jaar ooit van een nationale selectie was een feit: dertien gespeeld, allemaal gewonnen.

Een land van elf miljoen inwoners als België staat één in een wereldsport als voetbal, maar het kan dus nog straffer. Nieuw-Zeeland, een land van 4,5 miljoen inwoners, is de nummer één van het rugby en dat al meer dan een eeuw. Er is nóg een klein verschil tussen het Belgisch voetbal en het Nieuw-Zeelands rugby. De All Blacks, dat is FC Barcelona meets bulldozers. Beweging, verrassing, drang naar voren, variaties tot de tegenstander gek wordt en alles snel: het beste rugbyteams ter wereld speelt ook het mooiste en meest spectaculaire rugby, maar moet vanavond vooral de kwartfinale zien te overleven tegen angstgegner Frankrijk, dat een wedstrijd kan doodmaken zoals Italië dat in het voetbal kan.

De vierjaarlijkse Rugby World Cup is een relatief jong toernooi. De eerste editie in 1987 werd meteen gewonnen door Nieuw-Zeeland, ín Nieuw-Zeeland. Dat deden ze in 2011 nog eens over, ook in Auckland. Buiten Nieuw-Zeeland kwamen de All Blacks nooit verder dan een derde en een vierde plaats, terwijl de Australische buren wél twee keer in Europa konden komen winnen. Dat steekt. De stand na zeven edities is als volgt: twee keer winst voor Nieuw-Zeeland, Australië en Zuid-Afrika, waaronder die memorabele editie van 1995, verfilmd in Invictus. Engeland heeft één World Cup in de kast. Deze Rugby World Cup VIII is een uitgelezen gelegenheid om de Nieuw-Zeelandse dominantie in cijfers om te zetten.

De All Blacks zijn de favoriet, daar is iedereen het over eens. In hun hele bestaan hebben ze tussen 1903 en 2015 in 534 tests (zoals een wedstrijd in het rugby heet) 409 keer gewonnen, een winstpercentage van 76 procent, of drie op vier. Na de professionalisering van het rugby in 1995 hebben ze nog beter gepresteerd: 83 procent gewonnen, of ruim vier op vijf.

Maar de echte hegemonie begon na de gewonnen World Cup van 2011. Sinds de gewonnen finale in Auckland kwamen de All Blacks 51 keer in het veld, waaronder de vier groepswedstrijden op deze World Cup. Ze wonnen 46 keer, verloren drie keer en speelden tweemaal gelijk. Een winstpercentage van negentig is nooit eerder vertoond, tenzij dan door de Amerikaanse Dream Teams in het basketbal.

Geen business

Hoewel rugby een religie is in Nieuw-Zeeland, kan de nationale ploeg niet terugvallen op een business zoals de basketbalbusiness en de NBA in de Verenigde Staten. Wel is er een uniek rugbymodel. Kinderen leren vanaf jonge leeftijd bewegen en spelen, waarbij techniek voorop staat. Een kind hoeft niet met zijn leeftijdsgenootjes te spelen als hij een laatbloeier is. In Nieuw-Zeeland worden jeugdcompetities georganiseerd in gewichtsklassen zodat iedereen kan blijven rugbyen.

“Toptalent komt sowieso bovendrijven, maar wij zijn bezorgd om het talent dat verloren zou kunnen gaan”, luidt de logische uitleg. Alle kinderen die rugbyen, hebben recht op één helft speeltijd per wedstrijd en als halfweg één team dertig punten voor staat, moéten de coaches in de rust overleggen hoe ze meer evenwicht in de wedstrijd kunnen brengen, zoals bijvoorbeeld de beste spelers veranderen van positie.

Iedereen aan het rugby dus, maar scholen geven tegelijk kapitalen uit aan hun first XV, zoals de schoolploeg heet, en gaan soms zelfs op internationale tournee. Televisie zendt wedstrijden tussen middelbare scholen live uit. In een hilarische reportage in The Guardian beschrijft een journalist hoe hij op zoek gaat naar de ziel van het rugby en een bezoek brengt aan Auckland Grammar, een middelbare school waar veel topsporters school liepen. In de gang met de portretten van alle bekende alumni stopt de auteur bij dat van Sir Edmund Hillary, de eerste man op de Mount Everest. “Amazing, zelfs Hillary liep hier school”, zegt de journalist, “Ja, die beklom bergen”, zegt de headmaster verveeld, “but he never made the first XV, though”.

De vlag

Deze Rugby World Cup komt ook op een bijzonder moment voor het land. Na de laatste editie van 2011, gewonnen door de All Blacks, is een debat ontstaan over een nieuwe nationale vlag. Dat werd in gang gezet door premier John Key himself. De keuze is deze:
moet de traditionele vlag – een Union Jack linksboven in de hoek op een blauwe achtergrond en het zuiderkruis daarnaast – worden vervangen door een andere vlag, die minder op die van de niet zo geliefde buren van Australië lijkt en ook minder te maken heeft met de Engelse vlag?

Key is voorstander. De oudstrijdersvereniging niet. De Maori’s vinden van wel.

Die zijn al lang vragende partij, maar hun voorkeur gaat dan weer uit naar de koru, een spiraalvorm die ook de prilste verschijning is van een varen. Waarmee we bij de zilvervaren – de silver fern – zijn aanbeland, en die is dan weer het symbool van de All Blacks.

Een van de vijf vlaggen die als alternatief voor de huidige vlag werden voorgesteld, was precies de zilvervaren tegen een zwarte achtergrond, maar sinds IS met zwarte vlaggen begon te zwaaien, is een zwart-wit alternatief ontworpen, ook met een zilvervaren. “Een goeie zaak, onze varen als vlag”, vond All Blacks captain Richie McCaw, maar hij werd onmiddellijk teruggefloten door de marketingmachine achter de All Blacks. “Er kan geen sprake zijn van het gebruik van ons symbool. Dat hebben we gedeponeerd in 1991.”

Dichter bij elkaar

Daarom is de zilvervaren op het vlagdesign niet dezelfde als die van de All Blacks. Tussen 20 november en 11 december mag de bevolking een alternatieve vlag kiezen en tussen 3 en 24 maart van volgend jaar volgt het tweede referendum, waarin wordt uitgemaakt of het alternatief het haalt, dan wel de oude vlag. Wordt vervolgd. En benieuwd of een derde wereldtitel op rij daar enige invloed op heeft.

Die derde titel zou de af en toe verdeelde bevolking van het land wel weer dichter bij elkaar brengen. De wonde van de jaren zestig en zeventig, toen op verzoek van het Apartheidsregime van Zuid-Afrika de gekleurde spelers thuis werden gelaten als er in Zuid-Afrika moest worden gespeeld, is nog steeds niet geheeld bij de Maori-bevolking.

Zij zijn de originele bewoners van Te Ika a Maui en Te Wai Pounamu, zoals ze sinds 2013 het noordelijk en zuidelijk eiland mogen noemen. Ze leven naast de blanke kolonisator en veelal in armoede. Rugby is het enige wat blank en gekleurd bindt, maar het is een sterke band.

Zelfs The Originals hadden Maori’s in hun rangen. Hun kracht en snelheid werd van in het begin naar waarde geschat en maakte vaak het verschil, niet alleen in de sport, maar ook op het slagveld, waar een rugbyveld soms wat van weg heeft. Het 28th Maori Battalion joeg de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog flink wat schrik aan. Bekend is de uitspraak van de Duitse veldmaarschalk na de slag bij El Alamein: “Geef mij een divisie Maori’s en ik verover de wereld.”

‘Dit is de dood’

Zowel op het slagveld of op het rugbyveld was/is de haka een onmisbaar ritueel. Het is agressief van opzet, bedoeld om de eigen krachten los te maken, maar ook om hun bezoekers de oorlog te verklaren of te verwelkomen – het was altijd even afwachten. Weinig tradities in de hedendaagse sport zijn ouder en meer beladen dan die traditionele dans. De eerste Nieuw-Zeelandse rugbyselectie met daarin allemaal Maori’s en slechts vier blanken die de Home Nations (het Verenigd Koninkrijk) bezochten, voerde op 3 oktober 1888 in Surrey voor het eerst een haka op bij een wedstrijd.

Naarmate later steeds meer blanken deel uitmaakten van de nationale selectie, werd de haka ofwel niet opgevoerd, ofwel een tijdje in een afgekookte versie. Hoewel de originele haka ‘Ka Mate’ heet, wat niks anders wil zeggen dan ‘dit is de dood’, vonden de tegenstanders het wel wat hebben, zo flagrant te worden uitgescholden in een taal waar ze geen snars van begrepen. Daarna volgde meestal het echte pak slaag.

Ook de televisiezenders smullen van het gebruik, zeker nu er verschillende versies zijn. Tien jaar geleden introduceerden de All Blacks onverwacht een nieuwe haka, de ‘Kapa o Pango’, speciaal geschreven voor het rugbyteam. ‘Kapa o Pango’ betekent ‘All Blacks’ en dat was het probleem niet: wél die ene beweging aan het eind met de vinger over de keel waarmee zou worden geïnsinueerd dat ze de tegenstander de keel wilden oversnijden. Hoewel dat in de Maori-cultuur het tegenovergestelde voorstelt, werd het gebaar onder druk van de sociale media in 2007 (toen al) vervangen.

Tijdelijk evenwel, want voor de wedstrijd in de groepsfase tegen Frankrijk op de vorige World Cup van 2011 werd de duim weer over de keel gehaald. Frankrijk had Nieuw-Zeeland in 2007 uit de World Cup gespeeld en dat waren de Kiwi’s niet vergeten. Tegenstanders hebben twee opties. Of ze aanvaarden de haka en ondergaan de agressie. Of ze keren zich van de haka af en houden zich onledig met andere dingen zoals de warming-up.

Frankrijk kwam Nieuw-Zeeland op die World Cup van 2011 echter een tweede keer tegen, in de finale in Auckland en daar pakten ze het anders aan. Tijdens de haka stapte de Franse selectie schouder aan schouder, de armen rond elkaar, uitdagend richting All Blacks. De Fransen kregen daarvoor een boete van 5.000 euro, maar de intimidatie hielp wel: ze verloren de finale maar met 8-7.

De haka aanvaarden, is respect tonen. Andere eilanden van de Stille Oceaan mogen desgevallend met hun eigen haka antwoorden. Vorige week vrijdag stond Tonga tegenover Nieuw-Zeeland. Tonga begon met hun versie – de ‘Sipi Tau’ – waarna de All Blacks onmiddellijk hun antwoord inzetten: de ‘Ka Mate’. De massa in St-James Park in Newcastle werd haast gek. Tonga niet in het minst: het kreeg nadien een 47-9 om de oren.

Verhaal Wilmots or Not in De Morgen van zaterdag 10 oktober 2015

To Wilmots or not? Dat is de vraag

Ondanks een zekere kwalificatie voor het Europees kampioenschap zullen twee wedstrijden tegen voetbaldwergen bepalen of Marc Wilmots (46) in een schopstoel naar het EK in Frankrijk trekt. Net voor de match vanavond in Andorra – altijd lastig – zit zijn krediet op een dieptepunt.

Het is máár De ideale wereld van Vier, een soms geniaal programma met een flauwe uitsmijter als Sla de Sloeber, maar wat zegt het als de gast van dat programma – een baron nog wel – de bondscoach van de Rode Duivels “op zijn muil wil slaan”? Veel kans dat die dinsdag als eerste in groep B eindigt, en toch werd Marc Wilmots deze week als boksbal gebruikt door de immer beschaafde Stijn Coninx. Nooit heeft iemand met betere resultaten minder krediet gehad dan Marc Wilmots. Medelijden is nergens voor nodig, hij heeft het over zichzelf afgeroepen.

Wie kent Jan Zwartkruis nog? Hij was een tijdje bondscoach van het Nederlands elftal, maar bij het eerste grote toernooi waar Nederland zich onder zijn leiding voor kwalificeerde, moest hij het hoofdtrainerschap afstaan aan Ernst Happel. De Oostenrijkse legende werd ingehaald om het wereldkampioenschap van 1978 in Argentinië voor zijn rekening te nemen. In Argentinië leidde Happel het Nederland-zonder-Cruijff naar weer een tweede (verloren) finale op rij. Zwartkruis zat er als assistent bij voor spek en bonen.

Dat zal de ijdele Wilmots niet willen, maar misschien wordt hem een Happeltje gelapt en krijgt hij na Israël thuis – ook altijd lastig – een briefje. Zo’n salarisbriefje met de afrekening tot na het Europees kampioenschap en met de melding dat hij niet meer op zijn werk hoeft te komen en dat een dag wordt afgesproken om de laden leeg te maken. Waarna de bond op zoek gaat naar een legende om de Rode Duivels Europees kampioen te maken, want met minder neemt deze nieuwe grote voetbalnatie der Belgen geen genoegen.

Hoewel de KBVB zich geen financiële fiorituurtjes kan permitteren, zijn er bij de Belgische voetbalbond die denken dat zo’n scenario al klaarligt en er zijn er zelfs die menen te weten dat de redder van de Rode Duivels net zoals Happel uit Brugge zou komen. “Stel dat ondervoorzitter Bart Verhaeghe bij zijn club geen kant meer op kan met Michel Preud’homme, waar zou hij die netjes kunnen parkeren, denk je?”

Laat dit wishful thinking zijn, speculatie gebaseerd op ‘van horen zeggen’; de boksbal, de schopstoel en het opgebruikt krediet zijn realiteit. Als hij het EK haalt, is Marc Wilmots vier jaar aan het roer van ’s lands trots. Niet dat de nationale ploeg een leerschool moet zijn, maar toch dringt één vraag zich op: wat hebben ze in die vier jaar geleerd? Niet wat ze hebben gepresteerd, want dat weten we: een kwalificatie voor het WK probleemloos gehaald en daar vier slechte en één goede wedstrijd gespeeld. Vervolgens een EK gehaald dat iedereen zou halen.

Zijn ze beter geworden als voetbalteam? Dat moet de vraag zijn. Geen analist die daar volmondig ja op zal antwoorden. Sinds de worldcup is het spel zelfs een beetje minder en worden achteraan weer de foutjes van weleer gemaakt. Concentratieverlies hier, even uitglijden daar, mannetje vergeten te dekken, en een ongelukkig doelpuntje tegen. Of tegen een op papier zwakkere tegenstander aan 80 procent: lap, een niet- ingecalculeerde verlieswedstrijd bij Wales.

Tactische chaos

De nationale ploeg is een rustmoment in het drukke bestaan van de profvoetballer. De nationale ploeg is een verademing omdat je andere gezichten ziet, met je heldendaden van bij de club kunt uitpakken, de landelijke hiërarchie kunt uittesten. Maar het grootste verschil: de trainersstaf zit niet de hele dag bovenop je huid. Relatieve rust, dat is het.

Vergeleken bij de topclubs waar de internationals spelen, zijn de meeste nationale ploegen in de kwalificatiewedstrijden een tactisch zootje. De rol van de bondscoach in die korte tijd dat ze samen zijn, is duidelijk: meer bezigheidstherapeut dan teacher.
Zijn functioneren is gericht op iedereen gelukkig houden, geen te zware trainingen geven, ervoor zorgen dat er herkenbaar wordt gevoetbald. Ook handig: afspraken meegeven met de bedoeling dat de sterren elkaar niet voor de voeten lopen in hun drang om aan en op te vallen.

Alle internationals die off the record weleens wat kwijt willen over de interne keuken prijzen Wilmots als bezigheidstherapeut, maar iets minder als trainer. Ze hebben het over een goede sfeer, maar saaie trainingen, gebrekkige oefenstof en onduidelijke tactische richtlijnen. Die kritiek viel nog voor het vertrek naar de worldcup in Brazilië te beluisteren en achteraf werd die niet minder.

Voor en in Brazilië was de tijd er wel om tactisch te trainen, maar in een krant viel het volgende te lezen: “(…) Wilmots is ook geslaagd. Voor zichzelf had hij als eerste opdracht vooropgesteld dat de rust in de tent moest worden gehouden. Daar is hij in geslaagd.
De trainingen waren echter weinig gevarieerd en er werd te weinig geoefend op automatismen en hoekschoppen. Dat kan op het allerhoogste niveau een verschil maken.” Einde citaat. Spelers knikten bevestigend. Pijnlijk.

Nog pijnlijker: Wilmots vond het op het WK bijzonder jammer dat hij zo lang moest trainen voor ze een wedstrijd hadden. Zijn Nederlandse collega Louis van Gaal moest veel eerder aan de slag en benijdde België omdat ze een extra week hadden om te trainen. Nederland werd met een matige selectie, maar met een uitgekiende strategie derde; België ging eruit in de kwartfinales.

Rolverdeling in de aanval

In het al bij al redelijk resultaat maar teleurstellend spel van het WK van 2014 lag deze vreemde, weinig inspirerende campagne voor het EK 2016 al besloten. Hét probleem is de tactiek in balbezit. Wat doet deze uitzonderlijke verzameling aan talenten als ze de bal hebben? Antwoord: ze lopen een beetje door elkaar en hopen op een ingeving.

Een international na de vorige kwalificatiewedstrijden: “Verdedigend zijn de afspraken duidelijk en er wordt ook onderling veel overlegd. Dat is normaal, want verdedigen is geen individueel verhaal, je hebt elkaar nodig. In balbezit is dat anders. Elke aanvaller denkt dat
de rest in functie van hem moet spelen. Aan de trainer om daar automatismen in te brengen en de rolverdeling aan te geven. Maar Wilmots spaart de kool en de geit door niet te willen kiezen tussen Hazard en De Bruyne als draaischijf in de aanval.”

Kevin De Bruyne zelf zei na Cyprus uit – ook lastig – dat ze voor die twee resterende wedstrijden maar eens samen moesten zitten om te bekijken hoe er kon worden gespeeld. Dat was niet minder dan een diskwalificatie van de trainersstaf. Ondenkbaar dat ze dit bij hun club zouden durven zeggen. Wilmots deed alsof hij het niet hoorde, maar hij had de les begrepen.

Kevin De Bruyne was begin september net veranderd van team en was in de hiërarchie Eden Hazard voorbijgestoken: hij was duurder en verdiende meer. Toen hij dat nog eens bevestigde in de wedstrijden met Manchester City en Hazard tijdelijk mee kopje onder ging met Chelsea FC, koos de bondscoach eieren voor zijn geld. En kijk, voor deze laatste twee wedstrijden kiest hij voluit voor een centrale rol voor De Bruyne.

Analist Marc Degryse vindt De Bruynes positie onbelangrijk want hij wil hem zien zwerven. Nooit tegenspreken, die Degryse, kent er meer van dan wij allemaal, maar Wilmots heeft daarmee wel gekozen: in balbezit zijn de Rode Duivels voortaan Kevins team. De geniale Eden Hazard is geen motor en kan alleen maar profiteren van het gewicht dat De Bruyne zal dragen. Afwachten of hij dat wel ziet zitten.

Die tactische ingreep leverde de bondscoach een open doekje op van de grootste krant van het land, Het Laatste Nieuws. Die was tot voorheen de meest kritische, maar stond een beetje alleen met de felle kritiek. Concurrent Het Nieuwsblad had een veel mildere aanpak en kreeg daardoor de bondscoach ‘exclusief’ aan de praattafel. Of hoe het duopolie in de krantenmedia ook de sportjournalistiek beheerst.

In november plannen de Duivels een mini-stage en een wedstrijd in het Midden-Oosten tegen Italië. Een mooie gelegenheid om daar met de voorbereiding te beginnen van het EK. Benieuwd of er dan al een playbook met de tactische afspraken aan te pas komt. Dat zou wenselijk zijn.

Gesmeerde machine

Inmiddels wordt niet alleen binnen de nationale ploeg maar ook daarbuiten met aandacht gekeken naar hoe Wilmots zich zal losrijden uit het moeras, waar hij met open ogen in is gesukkeld. Het meest krediet verspeelde hij in juni, toen bekend raakte dat hij met Schalke 04 had onderhandeld en dat de Duitsers er de stekker hadden uitgetrokken. Wilmots werd boos en zei: “Ik heb de stekker eruit getrokken, niet Schalke.” Schalke zweeg. De spelers gniffelden. Zij weten hoe dat werkt.

Moet Wilmots weg? Dat was een paar weken geleden de vraag in Karen & De Coster, ook op Vier – duidelijk geen Wilmots-gezinde zender. Pro Wilmots hadden ze een fan uitgenodigd. Contra zat veel meer volk. Neen, Wilmots moet niet per se weg, en zeker niet worden vervangen door Hein Vanhaezebrouck, zoals collega Bart Eeckhout deze week bij Hautekiet bepleitte. Laat die maar zitten, waar hij zit.

Marc Wilmots wordt door de clubtrainers niet erg serieus genomen en dat is een understatement. Dat hij nota bene in de jury zit voor de Pro License, het hoogste trainersdiploma, wordt op ongeloof onthaald. Als hij tactisch geen kraan is en ook over niet al te veel boeiende oefenstof beschikt, moet hij in de aanloop naar het EK misschien een veldtrainer aanstellen die de groep op zijn aangeven tactisch kan scholen met gevarieerde trainingen.

Alles moet in het werk worden gesteld om van de Rode Duivels een gesmeerde machine te maken, die bij balbezit elke laag spelende tegenstander kan ontwrichten. De Mannschaft kan daarbij als voorbeeld dienen. België heeft niet minder loopvermogen dan de Duitsers en minimaal evenveel talent.

Eindstation Tubeke

Maar wil Marc Wilmots zelf wel blijven? Het oorlogje dat hij met de bond uitvecht over al of niet in het nieuwe trainingscentrum annex hotel in Tubeke trainen en slapen, past dat niet in een strategie?

Wilmots is een beetje naïef als hij denkt te kunnen scoren bij de media met een argument als “wij willen die lange verplaatsingen niet”. Hoezo lange verplaatsingen? Het aantal lange verplaatsingen wordt juist beperkt, want twee trips per dag vallen al weg. Tubeke heeft trainingsvelden genoeg naast het gloednieuwe hotel dat nota bene speciaal digitaal is uitgerust om PlayStationnende voetballertjes in alle maten en leeftijden te plezieren.

De enige verplaatsing is dan naar de Heizel voor een wedstrijd of naar de luchthaven als er moet worden gevlogen. Van Tubeke is het langer rijden naar de luchthaven dan vandaag van het hotel, dat klopt. Als de luchthaven tenminste Zaventem is. Maar van Charleroi kan ook worden gevlogen en dat ligt op een halfuurtje van Tubeke, zonder één structurele file.

Misschien is hotel Tubeke niet zozeer het probleem, maar wel het trainingscentrum Tubeke. Het is bekend dat Vincent Kompany in de aanloop naar het wereldkampioenschap zelf heeft bepaald dat er zou worden getraind op Neerpede, een omgeving waar hij en nogal wat anderen zich thuis voelen. Wilmots geeft hiermee alvast de indruk aan zijn voorman dat hij vooropgaat in de strijd voor de wensen van de spelers.

Nochtans is Neerpede als oefencentrum van Anderlecht altijd een zwaktebod voor de nationale ploeg. De Spaanse selectie traint ook niet in Ciudad Real of op La Masía. Twee verklaringen zijn er voor die patstelling waarin de bondscoach zich maneuvreert: of hij stuurt aan op een vroege exit, of – meer in de lijn van zijn logica – hij creëert een gemeenschappelijke vijand: de bobo’s van de bond. Daar heeft hij licht voordeel, want die hebben na hun vaudeville van het laatste jaar nog minder krediet dan Wilmots.

To WIlmots or Not

Column over Blatter, FIFA, Platini en nog meer in De Morgen van 10 okt 2015

Val met mij

FIFA-opperbaas Sepp Blatter geschorst! Ach ja, waarom ook niet? De val was begonnen met zijn terugtreding als voorzitter, maar het duurde even voor hij de bodem had bereikt. Het directe effect is wel dat hij in geval van bewezen schuld nooit erevoorzitter van de FIFA zal worden en dat doet veel meer pijn dan welke boete ook. Blatter wordt een eenzame oude Zwitser. Hoewel, afwachten is de boodschap.

De schorsing van Michel Platini is het grootste nieuws. Hij was de onkreukbare Europeaan, de Mr. Proper van de UEFA die de FIFA naar transparante wateren zou sturen, tot bleek dat hij 2 miljoen Zwitserse frank (1,83 miljoen euro) had gekregen van Blatter. In 2011 nog wel, voor diensten bewezen tussen 1999 en 2002. Vier vast- stellingen: dat is goed betaald, het factuurtje was wel erg lang onderweg, niet toevallig werd het sommetje gestort rond de vorige presidentsverkiezingen waarvoor Platini zich ten voordele van Blatter had teruggetrokken en niet toevallig komt dat nu boven.

Platini lijkt dus uitgespeeld, maar zoals steeds moet eerst alles worden bewezen in dit schaakspel vol van schijnmanoeuvres. Iemand achter de schermen bij FIFA wil de kop van de Europese presidentskandidaat, dat is duidelijk. De titel in L’Équipe gisteren, ‘Val met mij’, op een foto van Blatter die Platini amicaal met de hand op zijn rug wegleidt, zou wel eens een juiste analyse kunnen zijn.

Niet schrikken als Sepp Blatter straks alsnog clean wordt verklaard en Michel Platini het volle gelag betaalt. Volgens de olym-pische coulissen zit kingmaker en Poetin-mannetje Al Sabah klaar voor zijn beslissende jump. In dat verband sprak de boodschap van Thomas Bach, voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité ook boekdelen. Kort samengevat luidde zijn mededeling: “Is ’t nu gedaan ja? Zoek eens een onbesproken kandidaat.” Met andere woorden: stel de verkiezingen uit. Bach en Blatter zijn oude vrienden en zijn beiden groot geworden binnen het old boys network van Adidas-baas Horst Dassler. Bach is ook Poetin én Al Sabah.

Corruptie zal niet ophouden met de verwijdering van Blatter. Corruptie ligt besloten in het lot van de sportbonden en hun voorzitters en bestuurders. De omkopingsaffaire van Salt Lake City voor de winterspelen van 2002 wordt algemeen als het grootste corruptiedossier ooit in de sport aanzien. Dat klopt niet. Hooguit een miljoentje is daar onder tafel van eigenaars verwisseld.

Wat Rubén Acosta als voorzitter van de internationale volleybalbond uitvrat, dat was andere koek. De Mexicaan Acosta roomde van alle tv- en sponsorcontracten 10 procent af. Toen daartegen protest kwam, riep hij een ethische code in het leven die hem het recht gaf om bestuurders te ontslaan. Wat hij met elke dissident deed, zoals met de Argentijnse volleybalvoorzitter Mario Goijman die in 2004
de kat de bel aanbond. Acosta kraakte de voormalige businessman en Goijmans klacht werd weggelachen door het Zwitserse gerecht. Dat krijgt nu alle lof in de FIFA-affaire, maar is nu vooral moedig omdat de Amerikanen hen daartoe verplichten.

Acosta verdween in 2008 en bij nazicht bleek dat hij 29,1 miljoen euro naar privérekeningen had weggesluisd. Acosta, 81, leeft een rijk leven in Mexico, als erevoorzitter natuurlijk. Zijn opvolger is een Chinees die jarenlang ondervoorzitter was. In 2012 werd Goijman na ettelijke processen totaal berooid en doodziek uit zijn huis gezet.

Moraal van het verhaal? De internationale sportbonden doen wat ze willen, omdat niemand hen controleert. Ze resideren allemaal
in Zwitserland, niet toevallig omdat de controle daar minimaal is en de belastingen nihil. Sport-bestuurders van het laagste tot het hoogste internationale echelon worden uiterst zelden verkozen op basis van kwaliteiten, maar meestal op basis van hun beschikbare tijd en de grootte van hun ego. De slimste en sluwste geraakt vaak het verst, niet de meest competente. Sportbonden leggen nooit verantwoording af.

In 2012 pleitte Play the Game voor het Europees Parlement voor een controle op de good governance van sportbonden. Voor de UNESCO werd hetzelfde verhaal gehouden. Er kwam niks van. Sport is de zesde industrie van de wereld, draait voor meer dan de helft op geld van de belastingbetaler, maar de sportbonden onttrekken zich aan elke vorm van controle. Als Europa Google op de knieën kan krijgen, waarom dan niet de FIFA?

Sport is de zesde industrie van de wereld, draait voor meer dan de helft op geld van de belastingbetaler, maar sportbonden onttrekken zich aan elke vorm van controle.

10-10-2015-De-Morgen-p22-Val-met-mij-column-single-web

Column over Clubsupporters, stovers-saus en nog van alles op demorgen.be van 5 oktober 2015

“De concentratie randdebielen is nergens groter dan bij blauw-zwart”

Radionieuws van 18u: AA Gent wint met 4-1 van Club Brugge. De Clubsupporters zijn boos.

VTM Nieuws van 19u: Clubsupporters in opstand.

Van de week mocht een culturo van Hautekiet zijn hart luchten over het te veel aan voetbalverslagen en ander sportnieuws in de journaals. Ik dacht toen: eikel. Gisteren dacht ik: groot gelijk. Dat supporters boos zijn, is geen item in het nieuws waard. Het verdient geen aandacht, want dat is precies waar die gasten op uit zijn.

Negeren, die onnozelaars.

Eerder deze week las ik nog een ander bericht…. De 25-jarige Clubfan Jonas D. uit Nazareth moest zich op de rechtbank van Kortrijk verantwoorden voor hooliganisme tijdens de voetbalwedstrijd Zulte Waregem – Club Brugge in maart vorig jaar. Hij gaf een politieman een klap en een trap. Hij had al (maar!) acht maanden stadionverbod en 400 euro boete en nu kijkt hij aan tegen een celstraf. Die toch niet zal uitgevoerd worden, dus denkt men aan een werkstraf in de plaats, maar dat ziet hij niet zitten want hij zet zich met hart en ziel in voor het jeugdvoetbal. Als jeugdtrainer, ook dat nog. Het vonnis volgt op 28 oktober…

Voor eeuwig verbannen van het voetbal, die onnozelaar.

Je vindt ze bij álle clubs, Club Brugge heeft er zeker géén patent op en niét alle Clubsupporters zijn over een kam te scheren, maar de concentratie randdebielen is nergens groter dan bij blauw-zwart en dat is heus niet alleen omdat ze met zoveel zijn. Het wordt tijd dat ze dat daar eens beseffen en er ook iets aan doen, want zo kan het echt niet verder. Let wel, ik begreep manager Vincent Mannaert die zondag na de desastreus verlopen wedstrijd met die opgedraaide zotten in gesprek probeerde te gaan. Ik begrijp ook zijn uitspraak dat ze respect moeten tonen voor mensen die een arm of een been zouden willen geven voor hun ploeg. Maar normaal is het niet en het fatsoen zijn we al lang voorbij. “Wij willen bloed, zweet en traneuh. Wij willen bloed, zweet en traneuh,” schreeuwden de Clubfans tijdens de uitleg van de spelers en de manager. Heb dan ten minste het fatsoen om te luisteren en zing je gezangen tijdens de wedstrijd. Daar was na de 3-0 van Sven Kums nog ruim de tijd voor.
Neen, het was geen te best resultaat waarmee Club gisteren de Ghelamco verliet, en alle begrip voor de fans die hun zondagnamiddag verpest zien. Maar ga dan naar huis, zeik wat tegen de vrouw, geef de kinderen desnoods een lel en de kat een schop. Rij vervolgens naar het frietkot en trakteer jezelf op een grote met stovers-saus, zoals stoofvlees zonder vlees in West-Vlaanderen heet. Dat zal meer opluchten dan een hek forceren in een vreemd stadion, of stewards en spelers belagen, of daarna nog eens naar het eigen stadion te trekken om als een bende malloten dat hele toneel nog eens over te doen. Ik heb de Engelse rugbyfans zaterdag zien vernederd worden door de aartsvijanden uit Australië. Wie het niet meer kon aanzien, ging naar huis. Wat ze thuis hebben uitgevreten, ik wil het niet weten. Maar wie bleef, betoonde eer aan de winnaar.
En nu het voetbal. Was Club slecht tegen Gent? Helemaal niet. Club had onkans, punt uit. Thomas Meunier, de beste rechtsback van België, deed twee keer heel dom, maar tot die 2-0 was een superverdedigend Club (het Standard-recept) misschien zelfs de evenknie van AA Gent. Daarna was het een zootje en werd het net als tegen Standard 4-1.

Michel Preud’homme begreep het niet. Dat het aanvallend niet loopt zoals vorig jaar, daar kon hij nog inkomen. Inderdaad, voorin loopt geen Victor Vázquez meer, omdat hij niet meer loopt. In zijn plaats staat Hans Vanaken uit Lommel. Die loopt wel, maar die voetbalt op zijn Limburgs, een beetje traag.

De verdediging – zo zei Michel Preud’homme – is dezelfde als vorig jaar. Kan best, maar achter die verdediging staan dit seizoen twee vliegenvangers. Om beurten jammer genoeg, al valt het zelfs te betwijfelen of ze samen beter zouden zijn dan Matt Ryan in zijn eentje. Als Club vorig jaar een prijs pakte en zo lang meedraaide voor de titel, lag dat niet aan het veldspel, maar geheel en alleen aan hun fantastische doelman.

AA Gent heeft nu met Sels zijn eigen Ryan, èn veldspel èn geld.

Column Julius Caesar in De Morgen van zat 3 oktober 2015

Julius Caesar

Mag ik u aanraden om op de vorige pagina’s het interview met Patrick Janssens te lezen? Ik beveel vooral de laatste paragraaf aan, die waarin de algemeen directeur van KRC Genk het heeft over de sportjournalistiek die zich voor de kar laat spannen van clubs en makelaars. Ik wist niet wat ik hoorde. Enfin, ik wist het wel, en daarom heb ik het graag opgeschreven.

Laatst was er een debat over sportjour-nalistiek bij Howest in Kortrijk. Er was veel volk, er waren zelfs journalisten. Niet voor die vier anderen, onder wie ikzelf, maar voor Hein Vanhaezebrouck. Ik had hem daar niet verwacht, maar hij had toegezegd nog vóór de titel en vóór de Champions League en dus kwam hij zijn engagement na. Dat was klasse.

Het zou een mooie studie zijn: de sportkranten van de laatste dertig jaar erop naslaan en berekenen hoeveel plaats in de sportkranten toen en nu naar de trainers gaat. Dertig jaar geleden konden wij de spelers opzoeken in hun cafés, bij hen thuis, in de meest intieme setting. Ik heb ooit een getrouwde topspeler geïnterviewd, terwijl hij zijn vriendin bepotelde en dat was geen twintig jaar geleden. Een trainer in de zaterdagkrant was toen nog een zwaktebod, of voorbehouden aan de senior writers die neerkeken op voetballers.

Vandaag staan de kranten vol met trainers. Ten eerste zijn er minder voetballers dan ooit die iets te zeggen hebben, en van zij die iets te zeggen hebben, heeft een groot deel geen goesting of mag niet. Ten tweede worden de trainers nu door elke club in de aanloop naar de wedstrijd aan een tafeltje met wat journalisten gezet voor een babbel over wat was, wat is en wat gaat komen. Omdat het aanbod van interessante teksten steeds kleiner is geworden en onze kranten steeds meer sportpagina’s moeten vullen, bij voorkeur met quotes, wordt elke uitspraak van de trainer groot nieuws. Ten derde zijn de trainers vergeleken met vroeger ook meer uitgesproken en er zijn minder buitenlanders, wat ook makkelijker praat.

Trainers zijn ook interessanter dan voetballers. Zo las ik laatst een zeer goed verhaal met Emilio Ferrera, technisch directeur van derdeklasser FC Dender en onlangs nog te zien in Slijk. Ik lees ook alles wat Emilio’s neefje Yannick zegt. Een slimme kerel, die goed op weg is om het te maken. Bob Peeters volg ik ook. Die heb ik als mens hoog zitten en ik heb met hem te doen. Ik denk ook dat hij een goede trainer is, maar wellicht ben ik te weinig ingevoerd om dat zomaar te mogen vinden.

Van Hein Vanhaezebrouck verslond ik alles nog vóór hij in Gent was. Nooit is in dit land een voetbaltrainer met meer lof overladen. Alles wat hij aanraakt, verandert in goud; alles wat hij probeert, lukt. Als hij morgen Sels in de spits zet en Depoitre in de goal: het zal lukken en het zal als geniaal worden uitgelegd.

Van de week schreef een krant dat Hein is als Julius Caesar, vanwege het “groot durven denken”. Hallo zeg: Julius Caesar, dat is nogal wat. Doorgaans worden voetbaltrainers niet vergeleken met historische figuren, hoewel Willem van Hanegem Ernst Happel ooit eens heeft vergeleken met Hitler, maar toen was hij boos. Trainers worden vergeleken met hun peers. Hein, de Guardiola van België, dat soort werk. Het is nog juist ook.

In het bureau van Patrick Janssens zag ik The Numbers Game staan, een boek over de waarde van statistiek en getallen in sport. Stick to the facts, show me the numbers, zijn twee wijze lessen die ik heb geleerd in dit vak.

Ziehier de situatie voorafgaand aan de wedstrijd AA Gent-Club Brugge. Lands-kampioen Gent, met lof overladen voor het gedurfde aanvalsspel, staat in de competitie vierde met 17 punten, 14 doelpunten voor en 7 tegen. Club Brugge is volgens de media verdedigend een ramp, aanvallend een drama en hebben ze wel een middenveld? In de competitie staat het vijfde met 16 punten, 20 doelpunten gescoord en 9 tegen. Morgen gelijkspelen en het blijft status quo. Winnen in Gent en het zieltogende Club staat twee punten voor op het fel bejubelde Gent.

De volgende historische vergelijking ligt dan klaar: Julius Caesar Hein geveld door Brutus Michel. Of door Ambiorix. Of door Asterix en Obelix.

03-10-2015-De-Morgen-p21-Julius-Caesar-column-single-web

Verhaal over en met Patrick Janssens in De Morgen van zat 3 oktober 2015

‘Laat mij maar onder de radar blijven’

Eén interview in deze krant en één mail naar een clubvoorzitter en de verslagen politicus zat in een nieuwe baan om de aarde. Hoe en waarom Patrick Janssens (59) een halve Limburger werd en klinkt als een voetballer. ‘Ik zal Genk nooit verlaten voor een andere club. En ik zeg niks meer over de politiek.’

Salon- en echte socialisten, sossenhaters en al wie het aanbelangt: met KRC Genk is het nog een beetje op en af, maar ex-Antwerps burgemeester Patrick Janssens gaat het wel degelijk voor de wind daar als algemeen directeur van de voetbalclub van het bronsgroen eikenhout. “Een verademing”, zegt de ene. “Knappe onderhandelaar”, zegt de andere. “En een slimme man, die direct ons DNA doorhad.”

Een modern bureau op hoge poten. “Ik ben een ruglijder.” Een deur die altijd open staat. “De deurstop hebben we moeten bestellen.” Op de plank boeken als Money and Football en The Sports Gene, die iedereen zou moeten lezen maar bij geen collega van hem bekend zijn. “Vreemd hoe voetbal zich afsluit van objectivering.” Wel een hemd, ook een jasje, maar nog steeds geen das. “Daar heeft nog niemand iets van gezegd.” Een Skoda break als bedrijfswagen. “Jij houdt zeker niet van auto’s, vroegen ze mij.” Als algemeen directeur in het voetbal is Patrick Janssens alvast niet één in een dozijn.

Hoe ging het nu ook alweer? Na twee rode ambtstermijnen begon in oktober 2012 in Antwerpen de socialistische zonsverduistering toen de zittende burgervader Patrick Janssens werd verslagen door Bart De Wever. Hij weigerde te zetelen in de gemeenteraad
en keerde terug naar waar het begon: de academische wereld. Hij zou doctoreren en later begon hij ook nog een Centrum voor Stadsontwikkeling. In juni van vorig jaar werd hij door deze krant geïnterviewd en had hij het over twee dingen die hij ooit nog zou willen doen: “Een mediagroep of een voetbalclub leiden, maar de clubs waarvan ik het project genegen ben, zijn op één vinger te tellen.”

Hij had al een lijntje uitgegooid van het moment dat algemeen directeur bij KRC Genk Dirk Degraen was opgestapt. “Ik mailde naar Herbert Houben, de voorzitter van Genk en zei: ‘Als er ooit een gat is bij jullie voor iemand met mijn profiel, dan hou ik mij aanbevolen.’ Ze wisten niet of ze die functie nog zouden invullen. Goed, het seizoen begon en na één wedstrijd werd Emilio Ferrera ontslagen. Ik voelde dat de club haar eigen crisis aan het organiseren was en ik heb toen opnieuw gereageerd, nu met een uitgebreide motivatie.” Toen hapte Houben wel toe.

Thesis over voetbal

Patrick Janssens, pol en soc’er en TEW’er, is niet echt een vreemde eend in de voetbalbijt. Meer zelfs, hij is een voetbaldier dat van het spelletje houdt, anders had hij het als Beerschot-supporter natuurlijk nooit volgehouden. Anders had hij ook voor zijn thesis als economist nooit een onderwerp gekozen over de economische vraag naar voetbal en de toeschouwersaantallen.

“Ik onderzocht het seizoen 1981-1982. Juan Lozano was in de winterperiode teruggekeerd uit de VS en speelde bij Anderlecht. Na een paar wedstrijden kreeg hij rood en miste dus een deel van de competitie. Het verschil mét of zonder Lozano op het veld was 1.200 toeschouwers, opmerkelijk veel. Het was ook het seizoen dat Johan Cruijff bij Ajax terugkeerde en speelde op basis van recettedeling. Bijzonder interessant. Vanuit die tijd heb ik mijn bekommernis voor competitief evenwicht overgehouden. Ik zeg niet zoveel in de Pro League, maar toen het play-offsysteem en de puntendeling ter sprake kwamen, heb ik toch even mijn zegje gedaan. Het stoort mij dat men in het voetbal-wereldje de economische en andere onderzoeken naar voetbal gewoon naast zich neerlegt of niet kent en zich laat leiden door buikgevoel.”

Toen Janssens in september van vorig jaar bij Genk kwam, zat de modelclub van weleer met de handen in het haar en kon hij meteen aan de slag als crisismanager om een opstand van de supporters te bedwingen. “Ook bij de sp.a kwam ik in volle crisis, de dioxinecrisis toen, en in Antwerpen volgde ik Leona Detiège op na de Visa-crisis. Ik ben misschien voor sommigen de Beerschot- supporter die in Limburg de plak komt zwaaien, maar toen ik partijvoorzitter werd, was ik de voormalige assistent van een CVP’er met kinderen in het vrij onderwijs en kwam ik uit de kapitalistische reclamesector. (lacht) Ik ben wel wat tegenwind gewend.”

Een jaar later is de rust teruggekeerd en is de snoei beëindigd. Onlangs keek de algemene directeur naar de ploegfoto van een jaar geleden. Van de 44 man op de foto waren er nog 22 bij KRC Genk. Wat was er dan fout met deze club? Was die een makelaarskantoor geworden, puur gericht op import en export, zoals insiders de analyse maakten?

“Misschien is bij de aanwerving van spelers te veel gedacht in termen van doorverkoopwaarde. De twee mensen die dat in handen hadden (Degraen en Jacob, HVDW) kwamen natuurlijk uit de makelaarswereld. Zijn hadden een neus voor individueel talent, maar niet alle talent is zomaar overdraagbaar van de ene naar de andere club. Er is minder gekeken of een speler wel in de groep paste. En dan krijg je een Ilombé Mboyo binnen, die zich misdraagt en die een halfjaar met rust wordt gelaten omdat bij elke berisping vanuit de club zijn doorverkoopwaarde vermindert.

“Bovendien had Genk toen een trainer met Mario Been die het allemaal wat losser liet. Deze club was echt goed ziek en dat is niet mijn analyse, wel van de mensen die hier al waren. De ziel en de cultuur van KRC Genk zijn de band met de regio, het belang van de jeugd en mooi voetbal. Dat was verdwenen, maar niemand durfde het luidop te zeggen.”

“Ik heb dat proberen aan te kaarten bij onze technisch directeur Gunter Jacob, maar hij en ik zaten niet op dezelfde golflengte. Zijn stijl paste ook niet bij de club en we hebben afscheid genomen van elkaar. Hij heeft Sergej Milinkovic-Savic gehaald, dat klopt.
En die hebben wij voor veel geld kunnen verkopen, dat klopt ook. Maar toen ik liet uitvlooien hoeveel dat transferbeleid ons had opgeleverd vergeleken met onze eigen jeugdacademie, kwamen we over een periode van acht jaar tot de onthutsende vaststelling dat de jeugdacademie tien keer meer geld in de clubkas had gebracht dan de import/export. De cijfers lagen zwart op wit op tafel en nóg twijfelde men eraan.”

Het wegsturen van Mboyo en de verkoop van Milinkovic zijn ook pluimen op de hoed van Patrick Janssens, zegt technisch directeur Dimitri De Condé, opvolger van Jacob. Die zag hoe de ex-burgemeester/voetballiefhebber een door de wol geverfde onderhandelaar werd tegenover de signori van Lazio. De Condé: “Dat waren langdradige gesprekken, maar toen Patrick het woord nam, maakte hij direct een synthese van een halve minuut. Hij somde enkele puntjes op en gaf meteen de voorzet voor het antwoord. Die Italianen hadden eigenlijk alleen nog maar ja te knikken.”

Janssens lacht. “We hadden vooral het geluk dat er nog een andere Italiaanse ploeg interesse had in Milinkovic. Ik heb uit de voorbije transferperiode wel geleerd dat het oordeel van een professional over een speler van week tot week kan veranderen. Een supertalent van wie we de optie absoluut moeten lichten, kan een week later een non-voetballer zijn. Ik wil zo’n oordeel liever objectiveren. En ik wil dat we afstappen van het kortetermijndenken, waarbij elke wedstrijd weer van levensbelang is en waarin bij elke mercato wordt aangekocht op ingevingen. We maken nu intern een oefening: waar willen we over vijf jaar staan en hoe geraken we daar?”

De ziel is terug

Een makelaar vond het een verademing om te praten met iemand die de zaken menselijk en tegelijk rationeel bekeek en de emotie ver van de gesprekstafel hield. Patrick Janssens is een sterke communicator en de sp.a zou hem nog kunnen gebruiken. Hij hoort de opmerking niet eens, of doet alsof, en zit met zijn hoofd bij een ander maatschappelijk project: fusieclub KRC Genk, ontstaan uit de sluiting van de mijnen.

“Wij hebben een algemene vergadering van een vzw met zestig mensen, die twee keer per jaar samenkomen, en een raad van bestuur van acht man, die tweewekelijks vergaderen. De beslissingslijnen zijn langer dan in veel andere clubs, waar één of twee mensen het voor het zeggen hebben. Dat heeft voordelen: dit zal nooit een club worden waar één rijke eigenaar beslist. Maar ook nadelen: het kan iets langer duren voor er een akkoord is. Zoals in de politiek: daar kun je nog zoveel stemmen halen, je zult toch moeten besturen met anderen en zoveel mogelijk draagvlak creëren.”

Vanuit zijn bureau kijkt Janssens uit over de parking en de iets verder gelegen jeugdacademie. “Straks gaan we naar de overkant. Ik haat die benaming. Als we dit opnieuw konden aanleggen, dan verbond ik deze site met de academie door velden in de plaats van die parking. Jeugd en eerste elftal zijn één geheel.”

Directeur opleidingen Roland Breugelmans is de baas van de overkant. Ook hier: tevredenheid. “Cru gesteld: Patrick is verliefd op onze jeugd. De afstand tussen de overkant en hier is nooit korter geweest. Was Patrick hier eerder geweest, dan was Jelle Vossen misschien gebleven. Dat die nu bij Club zit, is het gevolg van de puinhoop die het hier was. Nu ben ik weer optimist: Genk krijgt stilaan zijn ziel terug.”

En de toekomst? Bij het dagje Genk-in-het-spoor-van-Janssens hoorde ook een sight- seeing, gekoppeld aan eten in een Italiaanse trattoria in de hoofdstraat van Winterslag. We rijden via een omweg terug naar het stadion, langs de oude mijn van Waterschei, misschien de plek waar ooit het nieuwe stadion zou moeten komen. Weeral een nieuw stadion? Is er vers reconversiegeld van de mijnen dan?

“Dit wordt fel overdreven. En dan nog. Alsof Daniël Termont niet heeft geholpen in Gent voor het nieuwe stadion en Renaat Landuyt niet zal helpen in Brugge. Ik had in Antwerpen ook willen helpen. Enfin, natuurlijk nooit zoveel als Brussel voor het Anderlecht-stadion.

“We hebben vandaag het tweede modernste stadion van België, maar ooit zullen we moeten beslissen: verbouwen of een ander zetten. Deze hele site wordt ontwikkeld als terrein voor innovatieve bedrijven en daar moeten wij deel van uitmaken. We moeten nu nadenken over de toekomst, want sinds het nieuwe stadion van Gent zijn we onze voorsprong kwijt. En er komen nog nieuwe stadions. Al vind ik dat van ons nog altijd het beste, alvast meer een voetbalstadion dan de Ghelamco Arena in Gent.”

Sportjournalistiek

Hij moest zoeken naar de grootste verandering in zijn leven en die heeft hij eindelijk gevonden: zijn gezondheid en bioritme zijn overhoop gehaald. In Antwerpen wandelde en fietste hij zijn stad door. Nu rijdt hij elke dag naar zijn kantoor in de Cristal Arena, gaat daar zitten, vergadert zich te pletter en rijdt terug naar huis. Thuis, dat is op het Zuid in Antwerpen of in het Borgloon van zijn vrouw, waar hij geregeld verblijft als het laat is geworden in Genk.

“Ik ben kilo’s aangekomen. Ik heb mij voor-genomen om daar wat aan te doen. Voetbal hanteert ook een totaal andere agenda. Als de politici rusten (in de zomer, HVDW) draait het voetbal op volle toeren. De laatste weken van de transferperiode met je vrouw er even tussenuit; vergeet het. Altijd ben je bereikbaar. Elke avond hoorde ik Dimitri De Condé wel vier, vijf keer. En om zeven uur ’s ochtends opnieuw. Dat is dan weer te vergelijken met de coalitievorming, alleen duurt die zelden drie maanden, zoals onze transferperiode dit jaar.”

Voor politieke standpunten is niemand nog welkom. “En ze blijven toch proberen, zoals Terzake, dat drie jaar Bart De Wever in Antwerpen onder de loep wil nemen. Ik pas. Jawel, ik woon in Antwerpen, ik ben Antwer-penaar en Bart De Wever is mijn burgemeester, maar Wim Dries hier in Genk is evengoed mijn burgemeester. Een goede burgemeester, met wie ik een gesprek heb gevoerd toen ik naar Genk kwam om te zeggen dat ik hier niet aan politiek ging doen. Ik zit in zijn denktank over de ontwikkeling van het Genks stadscentrum.

“Dat wil niet zeggen dat ik niet volg wat er in mijn stad en in de wereld gebeurt. Jawel, ik kan nog nijdig worden. Laat ons zeggen dat de vluchtelingencrisis mij niet onberoerd laat. Ik wind mij alleen nog op in besloten kring en ik mijd de pers. Als politicus ben je verplicht om haast op alles ja te zeggen, omdat het je visibiliteit vergroot, maar in deze functie blijf ik juist beter onder de radar. De staf en de spelers zijn het gezicht van Genk, niet ik.

“Het allergrootste verschil tussen de politiek en de sport, zijn toch jullie, de media. Jullie maken elke dag gratis reclame voor ons product; weinig andere sectoren krijgen dat voor mekaar. En de sturing vanuit het product is maximaal. Een politicus die een interview geeft en het iets te scherp stelt, kan daar met veel moeite bij het nalezen iets van afvijlen. In de sport mag je zeggen wat je wil, nadien kun je het altijd nog aanpassen. Geen journalist die protesteert omdat die bang is buitengesloten te worden. Vreemd. Als ik hoofdredacteur was, dan liet ik mijn krant buitensluiten en schreef ik zolang niet meer over die club. En dan de onbeschaamde manier waarop de media zich laten gebruiken door makelaars om hun transfers te beïnvloeden. Dat is helemaal absurd. Neen, als ik iets heb geleerd, dan wel dat er ruimte is voor een meer kritische sportjournalistiek.”

03-10-2015-De-Morgen-p18–Laat-mij-maar-onder-de-radar-blijven-Achtergrond–double-web