Column over FIFA en doping in De Morgen van maandag 27 november 2017

FIFA is blind voor doping

Een buitenlandse collega gespecialiseerd in voetbal had een verhaal van mij gelezen waarin ik de link legde tussen het Russisch dopingschandaal rond de Winterspelen van Sotsji (de staatsgestuurde dopingprogramma’s) en de aanstaande World Cup voetbal in Rusland. Hij riposteerde dat ik vooral geen spijkers op laag water mocht zoeken. Van betrokkenheid van voetbal was geen enkel bewijs. En bovendien was voetbal nog wat anders dan pakweg wielrennen en schaatsen of langlauf, waarin uithouding en kracht de medaillestand bepaalden. Met doping is nog geen enkele voetbalwedstrijd gewonnen, besloot hij.

Geen twijfel, de techniciteit van een spelsport in ploegverband, met honderden verschillende situaties in tijd en ruimte, is een stuk complexer dan die van een repetitieve sport, waarbij je van in het begin zo hard als mogelijk moet gaan en aan het eind nog een beetje harder, of minder traag dan de tegenstand.

Het klopt ook dat doping bij die laatste groep sporten flink helpt. Is het niet om direct beter te presteren, dan zeker om meer en beter te kunnen trainen. Maar dat geldt ook voor spelploegsporten, want die hebben evengoed een fysieke component en wie het voetbal van vandaag vergelijkt met dat van twintig en veertig jaar geleden, zal niet alleen het loopvermogen maar ook de hoge snelheden zijn opgevallen.

Heinz Schönberger, centrale middenvelder en marathonman van SK Beveren, liep destijds één keer per week negen kilometer per wedstrijd, zo vond professor Walter Dufour van de VUB dertig jaar geleden na een revolutionair onderzoek waarbij de verplaatsingen van de Duitser in kaart werden gebracht. Vandaag loopt elke speler op die positie makkelijk een derde meer kilometers, twee of drie keer per week en de helft ook nog eens aan maximale of submaximale snelheid, terwijl Schönberger eerder adept van de cruisecontrol was.

Voetbal is een technisch bijzonder moeilijke sport met als discriminerende factor de fysieke conditie. Wie snel is en kan blijven lopen, creëert voor zichzelf tijd en ruimte die een beperkte technische bagage kunnen compenseren.

Natuurlijk helpt doping ook in voetbal en zeker als wedstrijden elkaar kort opvolgen. Doping is minder massaal maar even snel in het voetbal geïntroduceerd als in andere meer fysiologische sporten: de verhalen rond Les Bleus van het WK 1998 en de bewijzen aangedragen in het proces tegen Juventus zijn overduidelijk.

De Europese voetbalbond UEFA weet dat en de UEFA is bijvoorbeeld wereldwijd de meest controlerende bond van alle sportbonden. Misvatting twee is hiermee uit de wereld geruimd: het voetbal controleert wel degelijk op doping, al laat het whereaboutssysteem in voetbal – de verplichte beschikbaarheid is gekoppeld aan de trainingsuren – veel ruimte voor een farmaceutische donkergrijze zone.

Het gemak waarmee de wereldvoetbalbond FIFA de beschuldigingen in de diverse rapporten over de Russische staatsdoping naast zich neerlegt, is ronduit stuitend. Het is niet duidelijk wat FIFA nog meer nodig heeft om de getuigen te horen. Grigori Rodtsjenkov, de gevluchte labdirecteur van Moskou, heeft onder ede verklaard dat “dozijnen voetballers” onder het dopingprogramma vielen.
FIFA beweert onderzoek te voeren, maar heeft nog niet met Rodtsjenkov gesproken en weet ook niet of het dat zal doen. Het wereldantidopingagentschap WADA ziet de bui al hangen en heeft zaterdag een brief geschreven naar de FIFA om hen aan te manen tot meer daadkracht.

De timing klopt alvast. Aanstaande vrijdag wordt in Moskou geloot voor de World Cup. Voetbaljournalisten uit alle windstreken – ook hier vandaan – zullen massaal naar Moskou vliegen om daar verslag uit te brengen over de balletjes en de draaiende trommels en de tegenstanders van onze Rode Duivels.

Ongetwijfeld erg spannend, maar benieuwd hoeveel vragen over de dopingproblemen van het gastland zullen gaan. De FIFA kijkt de andere kant op en de Russen laten het alvast niet aan hun hart komen en wijzen met een trumpiaanse negatie van het niet te negeren bewijs elke schuld af. Meer zelfs, de voorzitter van het lokale organisatiecomité is Vitali Moetko, ook vice-eersteminister in de regering van Poetin. Hij legde vorige week de schuld van de Russische doping bij het WADA. Hij heeft niet helemaal ongelijk, maar de Russen zijn wel begonnen en Moetko zelf is door alle betrokkenen en klokkenluiders aangewezen als de eindverantwoordelijke.

Als het Internationaal Olympisch Comité op dinsdag 5 december beslist alleen de bewezen cleane Russische olympische atleten te laten deelnemen onder een neutrale vlag en de facto het Russisch team te weren, en alle tekenen wijzen daarop, zal de druk op de FIFA toenemen. Als WADA daarop ook nog eens FIFA kalt stellt, kennen we de grootste internationale sportcrisis in dertig jaar.

 

DM-COL-Fifa en doping

 

Verhaal over de waarde van sportclubs in De Morgen van zaterdag 25 november 2017

Een club zal kosten wat de zot ervoor betaalt

Rijk én gek zijn helpt om een sportclub te kopen. Wie niet aan de ijdelheid kan weerstaan, gaat best voor de marktleider. Anderlecht is dus een logische keus en 100 miljoen euro lijkt een correcte prijs. Ter vergelijking: Manchester United is dertig keer meer waard.

Jan Mulder was net niet beledigd afgelopen maandag in Extra Time: “Honderd miljoen voor een instituut als Anderlecht, dat is amper meer dan een rechtsback.” Dat klopt niet helemaal, want Kyle Walker kostte Man City ‘maar’ 56 miljoen euro en hij is de duurste op zijn positie. Andere leden van de altijd fel gesmaakte praatbarak van Frank Raes probeerden nog wel met tegenargumenten als het verleden dat geen financiële waarde heeft, maar Mulder was niet vermurwen.

De prijs van een voetbalclub is niet afhankelijk van emotie en van traditie, maar is evenmin te berekenen met de klassieke economische parameters. Winstverwachtingen zijn niet te schatten, niet sportief en niet financieel. Investeringen renderen soms, maar soms ook niet. Voetbal is een volatiele business, waarin het nastreven van sportieve winst altijd voorgaat op financiële logica. De prijs van een voetbalclub is wat de zot ervoor wil betalen.

Honderd miljoen voor Anderlecht is niet weinig, maar het is ook niet overdreven. Vergelijken is lastig, want openbaarheid is niet des voetbals. We weten, of we denken te weten, dat Bruno Venanzi aan Roland Duchâtelet destijds 30 miljoen euro heeft betaald voor Standard. We weten ook met zekerheid dat Bart Verhaeghe vijf jaar geleden Club Brugge heeft verworven voor 1 miljoen euro cash. Hij investeerde wel meteen 14 miljoen in het werkingskapitaal voor de club.

Club Brugge is nochtans minimaal even groot als Anderlecht en dat geldt ook voor Standard. De drie clubs hebben gemeen dat ze een nationale achterban hebben en ook dat ze in een verouderd stadion spelen. Wat dat betreft, is KAA Gent op korte termijn een betere belegging, maar het stadion is al aan uitbreiding toe en die club is niet te koop. Voorlopig toch, want alles heeft zijn prijs.

Gesloten markt

De waarde van Anderlecht wordt geschat op 100 miljoen en 75 procent van de aandelen zou worden verkocht aan nieuwe eigenaars. Geld dat niet in de club wordt geïnvesteerd, maar bij de huidige aandeelhouders in de zakken verdwijnt. Tegelijk verwachten zij
van de kopers een ambitieus plan voor hun club, die de laatste twintig jaar sportief niet slecht presteerde, maar commercieel en infrastructureel onderbenut bleef.

Dat merk je aan het aantal toeschouwers dat zich nog de moeite neemt om de kruisgang naar het moeilijk bereikbare en verouderde Astridpark af te leggen. Jaar na jaar zit daar verlies op en de sfeer is ook niet wat je zou verwachten bij een topclub, stelde hun trainer deze week vast. Bovendien is het financiële plaatje bij RSC Anderlecht erg klassiek voor een Belgisch team: jaar na jaar operationeel verlies en dus afhankelijk van de verkoop van spelers om de balans recht te trekken. Ook dat is geen stevige basis om op voort te borduren. Er zal veranderingsmanagement aan te pas moeten komen en dat kan alleen met een andere eigenaar. Dat de turnaround snel kan gaan, bewees Verhaeghe overigens met Club. In geen tijd werd daar weer mooi winst gemaakt.

Investeren in een marktleider als Anderlecht is altijd een goed idee, maar voetbal is een gesloten markt. Anderlecht mag zo goed, zo kwalitatief en zo veel produceren als het wil, het kan zijn paars-witte product alleen maar kwijt aan de Belgische markt omdat het tegen Belgische ploegen moet aantreden. Het is een lokale voetbal-kmo die tegen de Europese voetbal-nv’s uit de grote markten kansloos is. Zonder een nieuwe Europese supercompetitie, waarvoor Anderlecht uit de Europese hoofdstad ongetwijfeld wordt uitgenodigd áls het tegen dan over een modern stadion beschikt, zal aan die inkomstenzijde weinig veranderen. Van de Belgische markt zal het niet komen, ook niet nadat de waarde van tv-rechten de laatste tien jaar is verdubbeld.

Van de week raakte bekend dat de familie Vanden Stock twijfelt of de verkoop van 75 procent van de aandelen wel zo’n goed idee is. Misschien vreest de voorzitter dat de club, die hij altijd heeft gerund als een goede huisvader, ineens voorwerp wordt van een zogeheten leveraged buyout. Dat is een financieringstechniek waarbij de overname van een bedrijf berust op geleend geld, dat later door het overgenomen bedrijf moet worden terugbetaald.

Het is de truc die Malcolm Glazer destijds toepaste bij de overname van Man United, waardoor die club met een enorme schulden- en leninglast werd opgezadeld. Uiteindelijk kwam het allemaal goed en Manchester United heeft deze week de resultaten bekendgemaakt voor het eerste trimester van 2017-2018. Man United rapporteerde keurig dat het eerste kwartaal 20 miljoen pond (22,4 miljoen euro) meer inkomsten had opgeleverd vergeleken bij vorig jaar en dat het tussentijds resultaat was afgeklokt op 158 miljoen euro.

De duurste is niet de beste

Honderd miljoen voor Anderlecht lijkt een correcte prijs. Volgens de schattingen van zakentijdschrift Forbes zijn Napoli en Leicester City (de nummers negentien en twintig in grafiek 2) ongeveer drie keer meer waard. De marktleiders in de grote markten in Europa draaien dan weer rond de 3 miljard euro. Overigens opvallend dat in de wereldwijde top twintig (grafiek 1) van sportclubs en hun waarde slechts vier voetbalclubs staan. Drie van de vier staan wel in de top vijf. Voetbal is in tegenstelling tot de Amerikaanse profsport een darwinistische business, waarbinnen de best aangepaste de beste overlevingskansen heeft en uiteindelijk bovenaan de voedselketen terechtkomt.

De Amerikaanse sportbusiness is op een andere leest geschoeid dan de Europese en herverdeelt veel van zijn middelen over de minder kapitaalkrachtige clubs. In de Amerikaanse profsport is het rijkste en duurste team haast nooit sportief het beste. In de rijkste competitie ter wereld, de National Football League die 11 miljard euro omzet (de Engelse Premier League draait 5 miljard omzet), zijn de Dallas Cowboys het sportteam met de hoogste waarde. Die waarde wordt volgens Forbes geschat tussen 3,5 en 4 miljard euro, afhankelijk van de bron, en daarmee toppen de Cowboys ook alle andere sportteams.

De Cowboys zijn niet te koop, net als de Europese topclubs. De Amerikaan die de Cowboys in 1989 kocht voor 118 miljoen euro heet Jerry Jones. Van een team dat 1 miljoen dollar per maand verloor heeft hij een kaskoe gemaakt, met gemiddeld 90.000 bezoekers en 342 skyboxen die voor 300.000 dollar (252.000 euro) per jaar per box van de hand gaan.

Vreemd genoeg, weer voor de European, moet Jerry Jones het grootste deel van zijn inkomsten afstaan aan de centrale pot van de competitie. Al heeft hij daar wel wat op gevonden door zijn sponsoringdeals met Nike, Pepsi en American Express af te sluiten met zijn stadion en niet met zijn club. Hij is ook de enige die niet met Reebok speelt, maar met het eigen merk Blue Star.

De Cowboys zijn het typevoorbeeld van een ploeg in een competitie waarin financieel resultaat losstaat van sportieve winst. Het meest waardevolle sportteam ter wereld, dat de meeste winst maakt, heeft in deze eeuw slechts twee keer een play-offwedstrijd gewonnen en kwam in geen twintig jaar ook maar in de buurt van de Super Bowl.

 

TABELLEN IN PDF

 

DM-VER-De waarde van voetbals:portclubs

Column over Goffin/Sportman van het Jaar in De Morgen van zaterdag 25 nov

Sportman van het Jaar

Ik heb eerder deze week op David Goffin gestemd voor Sportman van het Jaar, opzettelijk vóór de eerste bal in de Davis Cup-finale was geslagen. Veiligheidshalve ben ik gisteren naar Rijsel gereden om te checken of ik niet wat voorbarig was. Neen dus.

Zelden een Belgische sporter gezien die zo overtuigend in het hol van de leeuw – Belgisch gekleurd, dat wel – de buit kwam weghalen. Professioneel, clean, evenwichtig, alles wat een topper kenmerkt. Alleen de atletische looks heeft hij niet – wie wordt nu bang bij het zien van Goffintje met zijn reeënogen? – maar dat doen er niet toe bij een sluipmoordenaar. Het was zijn 82ste wedstrijd van het jaar, maar dat was er niet aan te merken. Goffin vlinderde over de rebound ace-ondergrond en zette zijn vriend en reisgenoot – volgende week gaan ze samen op vakantie – netjes weg in drie sets.

Ook nooit een buitenlands speelveld gezien waar de Belgen zo in overtal waren als in het Stade Pierre Mauroy in Villeneuve d’Ascq. Je kunt je afvragen hoe de Fransen die hal vol hadden gekregen als ze tegen Australië hadden gemoeten. Minstens de helft van de zaal was rood gekleurd en dan was er nog een vak waar helemaal niemand zat.

Bepaald vreemd ook voor een doorgaans keurig publiek als dat van tennis, dat ze op last van de Davis Cup meegingen in het voetbalsfeertje. De ordewoorden ‘Show Your Colours’ en ‘World Cup of Tennis’ werden netjes opgevolgd en er werd gebruld dat het een lust was.

Tijdens de tweede wedstrijd, die van Steve Darcis tegen Jo-Wilfried Tsonga, hielden de Belgen zich wat gedeisd want dat leek verdacht veel op een pak rammel. Maar tijdens de demonstratie van Goffin tegen de nummer achttien van de wereld, Lucas Pouille, was het tot tennishal omgebouwde voetbalstadion Belgisch territorium. “Waar is da feestje? Hier is da feestje.”

Vanaf de derde set, toen duidelijk was dat Pouille slachtklaar was, klonk het nogal arrogant uit de duizenden rode kelen “On est chez nous”. Dat was een tik voor de Fransen, maar goed twee uur later was die verteerd na de nog hardere 3-0 van Tsonga tegen Darcis.

Ik heb op Goffin gestemd en op twee had ik Seppe Smits. Op drie Philippe Gilbert en op vier en vijf heb ik voetballers gezet: Kevin De Bruyne en Romelu Lukaku. Waarom de voetballers niet hoger? Het zijn stuk voor stuk wereldspelers, maar ze hebben nog geen prijs gewonnen, simpel. Waarom Gilbert en niet Greg Van Avermaet? Parijs-Roubaix is de wedstrijd waar de concurrentie het dunst is en winst het meest voor het grijpen ligt als je gemaakt bent om op kasseien te rijden. De Ronde van Vlaanderen is ook voor een niche van winnaars, maar toch minder dan Roubaix.

Het Vlaams voorjaar wordt trouwens internationaal veel te hoog ingeschaald, maar dat is hier te lande natuurlijk vloeken in de kerk. Van Avermaet eindigde het jaar als nummer één. Inderdaad, maar als je op één staat in november nadat je in april je laatste grote wedstrijd hebt gewonnen, zou het dan niet kunnen dat er iets mis is met die rangschikking?

En wie is Seppe Smits om hem op twee te zetten? Een snowboarder en onze enige mannelijke wereldkampioen in een olympisch nummer en dat in een preolympisch jaar. Per definitie is dat een belangwekkend WK. Bepaald vreemd dat de nationale persbond Smits wel bij de geselecteerde atleten aanbood voor de Sportman van het Jaar, maar de Vlaamse afdeling Smits domweg vergat te vermelden voor de Vlaamse Reus, terwijl hij de beste Vlaamse prestatie van het jaar heeft neergezet. Daarom Smits op twee. Voor de Vlaamse prijzen zet ik hem op één.

Bij de vrouwen is de keuze eenvoudig: il y a Nafi, et il y a les autres. Les autres, dat waren bij mij Nina Derwael (gym), Delfine Persoon (boksen), Anak Verhoeven (klimmen) en Ann Wauters (basketbal). Die laatste krijgt punten van mij tot ze uit elkaar valt, dus zolang ze doorgaat met basketbal.

Voor Ploeg van het Jaar heb ik niet de Davis Cup-ploeg genomineerd omdat dit technisch gezien geen ploeg is. Wel de Red Lions, de Belgische hockeymannen, ondanks hun dramatische finale op het EK. Voor Coach van het Jaar heb ik Vital Heynen. Nog nooit heb ik een coach een volleybalploeg, die bekend stond als zwak in blok en verdediging, in no time een blok-verdedigingsstrategie zien aanleren. Wellicht het strafste dat een Belgische coach in jaren heeft gepresteerd.

U zult merken dat het eindresultaat van al die verkiezingen, behalve die van Thiam, anders zal uitdraaien dan hierboven voorspeld. Dat komt omdat we te veel prijzen hebben en te weinig sportjournalisten.

COL-Goffin:Spman vh Jaar

Column over de ‘verkoop’ van RSC Anderlecht in De Morgen van maandag 20 nov 2017

Anderlecht

Royal Sporting Club Anderlecht is te koop. Tenminste: driekwart van de aandelen van voetballend Belgiës ‘kroonjuweel’, maar in de praktijk betekent dat de hele club. Minderheidsaandeelhouders zijn de T2’s van de eigenaars: de ene heeft al iets meer in de pap te brokken dan de andere, maar finaal blijft het de T1, hij die de meeste aandelen heeft, die de knopen doorhakt.

Eerste reflex: dit tien jaar eerder en Bart Verhaeghe en Vincent Mannaert waren er opgesprongen met hun haar recht en hun portemonnee wijd open. Dat had hun samen vierhonderd kilometer auto per dag bespaard. Tweede reflex, in navolging van tv-maker Luc Kempen via zijn Twitter-account: als iedereen zogezegd van die nakende verkoop wist, waarom is dat niet eerder uitgebreid aan bod gekomen in de media? Het antwoord op die vraag is iets complexer. Wellicht was er een vermoeden en heeft Roger Vanden Stock al iets gehint, en eerder al was er de omzetting naar een nv, maar voetbal is een conservatief milieu en daarom geloofde niemand echt in een troonsafstand van de Vanden Stocks.

Al in 2015 gonsde het van de geruchten dat Vanden Stock – inmiddels halfweg de zeventig – de macht zou overdragen. Toen werd reikhalzend uitgekeken naar de komst van Alexandre Van Damme en alles wees daar ook op met het aantreden dat jaar van een nieuwe financiële directeur in de persoon van Jo Van Biesbroeck, ook met een AB InBev-verleden. Maar een jaar later verhuisde Van Damme zijn hele hebben en houden naar Zwitserland. Niet om fiscale redenen, hoe durfden we dat te denken, maar omdat de lucht er gezonder is en de mensen discreter zijn. Verhaeghe heeft/had daar ook een doeningske en woonde daar zelfs een tijd toen hij Club Brugge had overgenomen, maar hij ondervond al snel dat het in de volatiele emotiebusiness voetbal net iets makkelijker schakelen is als je in de buurt bent. Van Damme bleef in Zwitserland en werd steeds minder op Anderlecht gespot.

De berichten als zou Alisjer Oesmanov kandidaat-koper zijn, werden wellicht met een bijbedoeling de wereld ingestuurd. We moeten daar niet op hopen, de piste Oesmanov lijkt vooral een dwaalspoor, want wat heeft zo’n rijke Oezbeek te zoeken in de tiende voetbaleconomie van de wereld? Komt de brexit hem de strot uit en wil hij Belg worden? Weet hij meer, vermoedt hij de oprichting van een Europese superliga waar Anderlecht ook deel van zal uitmaken? Het is een halve gok, maar de naam Oesmanov is aas dat andere rijke investeerders moet lokken. Misschien wel die rijke Rus van Monaco, die Cercle Brugge heeft gekocht en vervolgens Salvator Mundi verkocht?

De tandem Gheysens-Vandenhaute lijkt de logica zelve. Wouter Vandenhaute wordt een beetje kort door de bocht voorgesteld als de grote Anderlecht-supporter. Wouter is vooral supporter van hemzelf en zijn portemonnee (dat is geen verwijt, maar een vaststelling) en heeft zijn oog al langer laten vallen op Anderlecht, dat zijn status van marktleider niet ten volle benut. Vijftien jaar geleden al wilde hij zijn rol als mediafiguur opgeven om Michel Verschueren op te volgen, maar dat ging niet door. Vervolgens ondernam hij de tot nog toe meest lovenswaardige poging in de geschiedenis van het wielrennen om die sport op de commerciële rails te krijgen, maar werd daar vakkundig geboycot door de Tour de France.

Wouter Vandenhaute was voetballer, licentiaat LO, sportmedewerker bij deze krant (Waregem was zijn specialisme), werd later tv-verslaggever op de sportredactie van de VRT en runde met Supersport een grensverleggend sportkanaal. Wouter ís sport, is ook business en is een strateeg. Wellicht heeft hij de toenadering gezocht tot Gheysens, Paul-de-bouwer die met zijn Brussels stadiondossier werd geboycot door Bart-de-Bouwer en finaal ook door RSC Anderlecht. Dat is toen nooit goed begrepen maar lijkt in het licht van een nakende verkoop een logische beslissing. Laat de nieuwe eigenaars maar investeren en zich engageren in dat stadionavontuur.

Voor Gheysens zou het een uitweg zijn om zonder veel gedoe in Brussel een groot stadion te bouwen dat ook nagenoeg wekelijks wordt bespeeld. De stelling van Gheysens is al jaren: de vraag is niet óf er een nieuw stadion zal komen langs de ring, maar wannéer. Liefst voor Euro 2020, daarna als het niet anders kan.

Brussel heeft nood aan een nieuw stadion en Anderlecht ook. Geen beter scenario dan een bouwheer die eigenaar is van het stadion en van de club. Gheysens gelukkig want dan moet/kan hij weg van die Bosuil waar hij zich niet thuisvoelt. En Vandenhaute ook, want dan kan hij zich op zijn 56ste eindelijk bezighouden met wat hem al altijd heeft geboeid: sport. Een wereld van over het paard getilde prima donna’s, zoals de televisie, maar veel leuker.

 

DM-COL-RSCA-WVDH-PG

Column Slopestyle in De Morgen van zaterdag 18 november 2017

Slopestyle

Bijna vier jaar heb ik gewacht om dit stukje te schrijven, vooral omdat er geen goede aanleiding was, maar eerst even dit. Een column is een karikatuur. De neus is altijd langer dan hij in werkelijkheid is. In journalistiek mag dat niet: je mag wel een mening hebben over de neus, maar de neus moet de juiste afmetingen hebben.

Zo heb ik ooit columnistisch geschreven dat de Afrikanen in geen honderd jaar wereldkampioen voetbal worden en de redenen die ik toen aanvoerde, werden als racistisch gelabeld, terwijl ik gewoon de sportrealiteit een beetje scherp verwoordde. Wat ik toen niet goed had ingeschat, was de ik-ben-beledigdcultuur van de lange tenen.

Ooit heb ik over het onmogelijk huwelijk journalist-columnist in de fitness van het pershotel van de NBA Finals 1998 in Salt Lake City een gesprek gevoerd met Rick Reilly, toen bij Sports Illustrated, later ESPN. Voor hem was het simpel: “De mensen over wie ik schrijf, weten niet wie ik ben, ze ontmoeten mij nooit, ik zit in het decor als een roofdier en ik sla toe. Soms laat ik hen leven, soms beginnen ze pas te leven als ik over hen schrijf, soms schrijf ik hen dood.”

Reilly kreeg toen 296.74€ per jaar betaald voor één stukje per week. Verplaatsingen waren op kosten van het bedrijf, woon- werkverkeer ook: hij woonde in Colorado Springs en de redactie was in New York.

Toen ik zei hoe ik dat combineerde, zei hij dat ik gek was en vroeg of ik nog nooit slaag had gekregen. Neen, wel eens belaagd door fans van een lokale voetbalclub, maar slaag niet. Ook wel eens uitgespuwd. Of een klacht bij de Raad voor Journalistiek aan mijn been van een gestoorde.

Maar goed, herinnert u zich nog dat we in 2014 met veel bombarie naar de Winterspelen zijn getrokken? Tenminste, zo kwam het op mij over. Het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité had toen gedaan wat ze altijd heel goed doen (en dat is ongeveer het enige): een mooie spot maken. Daarin figureerden onze snowboarders, want die hadden wij – land van geen sneeuw – ineens en ze maakten nog een kans op een medaille ook. De spot was op muziek van Jacques Brels ‘Le plat pays’ en onze snowboarders deden hun ding op gras en zand.

Jammer, het liep minder gesmeerd dan verwacht met die medaillekansen en toen schreef ik een column waarin ik de draak stak met slopestyle, het snowboarden waarbij de jury punten geeft voor sprongen en voor tricks, in de lucht of op rails en andere dingen die normaal nooit in de sneeuw staan.

Ik vroeg in die column ook of je snowboarder wordt omdat je op je hoofd bent gevallen, of op je hoofd valt omdat je snowboarder bent. Ten slotte lachte ik ook met onze nummer één in die sport, Seppe Smits. Die was al uitgeschakeld nog voor de Spelen goed en wel waren begonnen en ik suggereerde om de volgende keer op sneeuw te snowboarden in plaats van op gras en zand.

Dat was allemaal grappig bedoeld, en heel veel mensen hebben er ook mee gelachen. Tegelijk was het een beetje pijnlijk voor wie erin figureerde, maar alles koelde zonder blazen en kort daarna maakte ik kennis met een paar mensen van Sneeuwsport Vlaanderen. Aardige lui, die het goed meenden met hun sport. Ze waren er het hart van in, van die column, en ik was er het hart van in dat zij er het hart van in waren.

Dit jaar kreeg ik het voorstel om mijn vrienden de snowboarders op locatie te volgen in hun trainen en leven in de bergen. Vorige week heb ik twee keer duizend kilometer gereden, twee dagen hoog op de Stubai-gletjser doorgebracht, mijn ogen de kost gegeven, veel gepraat, ook een beetje geskied (anders is het moeilijk om daar te komen en weer weg te geraken) en ten slotte de atleten op bezoek gehad.

Jawel, op bezoek gehad. Zelden meegemaakt dat topatleten – we hebben het over de wereldkampioen en de vierde van het laatste WK – zelf hun auto nemen en bij mij in de bar bij een spuitwatertje hun verhaal komen doen. Goed opgevoede jongens, niet de minste dikke nek en gek van hun sport waarvan ik de complexiteit en de achterliggende cultuur een beetje beter begrijp.

Ze waren duidelijk gebrieft om mij niet alleen het leven niet tot een hel te maken, maar mij zelfs met alle egards te behandelen en mij voor hun zaak te winnen. Daar zijn ze cum laude in geslaagd. Ik ben helemaal om. Let wel, ik ken nog steeds niks van dat hele slopestyle, maar ik zal kijken en ook als het misgaat (maar het gaat goed deze keer) zal ik mij niet aan hen vergrijpen. Integendeel, ik zal er een mooi verhaal over proberen te schrijven. Reilly had gelijk: een columnist mag niet te veel journalist zijn, maar een goed gevoel aan een reportage overhouden, is ook veel waard.

 

DM-COL-Slopestyle2

Verhaal IOC bibbert voor Rusland in De Morgen van zaterdag 19 nov 2017

IOC bibbert voor sportreus Rusland

De dopingbestrijders spraken zich al uit tegen een Russische deelname in PyeongChang en anders dan voor Rio lijkt ook de olympische wereld te neigen naar een uitsluiting. Maar de geopolitieke krachten in de sport laten het hier niet bij. ‘Wie wil nu oorlog met Poetin?’

Maksim Vyleghzjanin. Evgeniya Sjapovalova. Aleksandr Legkov. Evgeniy Belov. Joelia Ivanova. Aleksej Petoechov. Dit zijn de eerste zes namen van Russische atleten, allemaal langlaufers of crosscountryskiërs, die de voorbije weken door de Oswald-commissie
van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) zijn gestraft met afname van hun medaille, als ze die al hadden gewonnen, en hun olympische status. Ze mogen in februari ook niet naar PyeongChang.

Hun misdaad? Een onweerlegbaar bewijs dat tijdens de Winterspelen in Sotsji 2014 met hun urinestaal is geknoeid. Samen vertegenwoordigen ze vijf medailles, waarvan maar één gouden. Het zwaarst getroffen is de 50 kilometer massastart, waar het goud en zilver zijn afgenomen en de bronzen medaille nu goud zou krijgen. Zou, want ook Ilja Tsjernoesov is Rus.

Het nieuws zorgde voor verslagenheid en ook verdeeldheid, niet het minst in Rusland. Tsjernoesov, in training voor de aanstaande Winterspelen, wordt nu beschuldigd door zijn voormalige bondscoach Joeri Borodavko de informant te zijn geweest van de onderzoekers. Borodavko is geschorst en geen gevaar, maar de voorzitster van de Russische langlauffederatie hield een identiek discours: “Voor mij is elke informant een verrader van het moederland.” Haar naam? Jelena Välbe, winnares van veertien gouden medailles in diezelfde sport en de grootste atlete die ooit op langlauflatten stond. In die sfeer is Rusland met duidelijke tegenzin aan de opgelegde grote schoonmaak begonnen.

Nooit was er meer zekerheid over een allesomvattende dopingpraktijk, maar nooit was ook de bewijslast moeilijker. Zo ging de gouden medaille in het kunstschaatsen Adelina Sotnikova vrijuit, hoewel ook met haar staal was geknoeid. Wat precies de extra bewijslast tegen de anderen was, zullen we pas weten als Vyleghzjanin en Legkov met de steun van het moederland naar het Arbitragetribunaal voor de Sport (TAS) trekken. In het geval van Sotnikova volstonden krassen op het flesje alvast niet. Wellicht zijn ook abnormale zoutconcentraties in de urine nodig om met 100 procent zekerheid van fraude te kunnen spreken.

Niet conform

Afgelopen week zijn een hele rist Russische biatleten voor de commissie verschenen en aanstaande woensdag moeten zeven ijshockeyspeelsters uitleg komen verschaffen. De verwachting is dat Rusland van zijn 31 medailles hooguit de helft zal overhouden eens alles en iedereen de revue is gepasseerd. Van de Zomerspelen van Beijing 2008 zijn de Russen al eens 10 medailles (van 70 naar 60) en van Londen 2012 zelfs 12 stuks (van 82 naar 70) kwijtgespeeld na hertesting.

De Russische autoriteiten blijven op last van het hoogste gezag in alle toonaarden ontkennen dat er een door de staat gestuurd dopingprogramma is opgezet. Nochtans wijst alles in die richting. Het begon met de vlucht van de Russische labodirecteur Grigori Rodtsjenkov naar de VS. Lange tijd was hij de enige bron, waardoor de Russen zijn beweringen konden afdoen als verzinsels van een overloper. Gaandeweg verzamelden onderzoekers meer bewijzen en meer getuigenissen, waardoor ze nu zeker zijn.

Rusland dopeerde zijn atleten niet alleen met een moeilijk opspoorbare cocktail, atleten werden ook nog eens getest op clean zijn voor ze ergens ter wereld in competitie kwamen. Tijdens de Winterspelen van Sotsji gingen ze nog een stapje verder: de 100 procent secure dopingflesjes werden door de geheime dienst moeiteloos geopend en de urine van gedopeerde atleten werd vervangen door schone urine.

Die laatste artisanale praktijk is bewezen en inmiddels gecounterd, maar wat de onderzoekers nu interesseert, is toegang krijgen tot het reservoir van bewaarde stalen. Elk door het Wereldantidopingagentschap (WADA) geaccrediteerd labo is verplicht die bij te houden. Wellicht wachten daar tientallen, zo niet honderden positieve urines op hertesting. Vooralsnog geeft de Russische overheid geen toestemming voor controles door buitenlandse controleurs, want dat zou neerkomen op een de facto overnemen van een Russisch staatsagentschap door het buitenland.

Die weigering lag eerder deze week aan de basis van de veroordeling van Rusland en het Russische antidopingagentschap Rusada door WADA als non-compliant, wat zoveel betekent als niet conform de WADA-code. Landen waarvan het nationaal antidopingagentschap en de dopingwetgeving niet worden aanvaard, kunnen worden uitgesloten van de internationale competities. Dat is geen verplichting, want de tekst in het Engels spreekt van “should be banned”, of zouden moeten worden gebannen.

Afluistermateriaal

Rusada is onbetrouwbaar en niet erg actief: het deed in 2017 tot vandaag maar 3.700 controles. Vlaanderen alleen zit aan 2.500. De bal ligt nu net als in juni 2016 in het kamp van het IOC. Toen besloot het hoogste sportorgaan om de Russen toe te laten tot de Spelen, maar gaf de sportbonden de vrijheid om al of niet Russische atleten te aanvaarden. De mondiale atletiekfederatie IAAF hield zowat alle Russen weg uit Rio en sindsdien is hun voorzitter Sebastian Coe persona non grata.

De beslissing van het IOC kon op weinig begrip rekenen, maar was de enige logische omdat nog niet alle rapporten waren gepubliceerd en omdat de sportbonden de laatste zeg hebben over de deelname van atleten aan de Olympische Spelen. Vandaag is de situatie rond de Russische staatsdoping veel duidelijker en lijkt men in Lausanne te neigen naar een advies tot uitsluiting.

Copyright © 2017 gopress. Alle rechten voorbehouden

De olympische coulissen doen er vandaag het zwijgen toe of praten alleen anoniem. “De kwestie ligt erg gevoelig. De druk is enorm. Het IOC wil als één geheel een beslissing nemen, zodat die niet op het bordje komt van enkele personen, want de wraak van Poetin zal niet min zijn. Niemand wil oorlog met die man.”

Lausanne weet dat de Russische president het dossier hoogstpersoonlijk opvolgt en gevoelige vergaderingen worden soms op onvoorspelbare plaatsen georganiseerd om afluisteren te voorkomen. Het IOC zit verspreid over verschillende gebouwen, zolang het nieuwe hoofdkwartier niet af is. Daarvan wordt gezegd dat er na de oplevering een budget is voorzien om alle afluistermateriaal op te sporen en te verwijderen.

Rusland voert nog elke dag de druk op. De bewering van Poetin dat de dopingbeschuldigingen een poging zijn van de VS om de aanstaande presidentsverkiezingen in zijn land (en hemzelf dus) te boycotten lijkt lachwekkend, maar ze wordt zonder verpinken bevestigd door de Russische minister van Sport en ex-goudenmedaillewinnaar in het schermen Pavel Kolobkov: “Rusland schuldig aan staatsdoping is een verzinsel van sommige staten (lees: de VS, HVDW), maar ik ben ervan overtuigd dat de onschuldige atleten niet zullen boeten voor die enkelingen die een grens hebben overschreden. Het IOC is een wijze instelling.”

Het IOC is in de eerste plaats een instelling waar de pleitbezorgers voor Rusland stevige posities hebben ingenomen en de Noord- Amerikanen met de jaren zwakker werden. Her en der werden getuigenissen van sportofficials en atleten verzameld en op geregelde tijden in een persbericht gegoten, met steeds dezelfde teneur: “Straf de schuldigen, maar niet de onschuldigen.”

Toen de nationale antidopingorganisaties (NADO’s) enkele weken terug vroegen Rusland uit te sluiten, kwam een zware tegenaanval van sjeik Ahmad al-Fahd al-Sabah, voorzitter van ANOC, de wereldwijde vereniging van nationale olympische comités. “De NADO’s zijn dienstverleners die moeten zwijgen en geen politieke standpunten mogen innemen.”

Worldcup

De Koeweitse sjeik en zijn vriend Poetin hebben in 2013 op het SportAccord-congres in Sint-Petersburg hun onvoorwaardelijke steun betuigd aan de kandidaat-voorzitter Thomas Bach. Van alle sportmogols zit deze sportpaus in de moeilijkste positie. Hij is enerzijds schatplichtig aan Poetin en co. voor de steun van het Oost-Europees en Arabisch blok bij zijn verkiezing, maar ligt anderzijds fel onder vuur van de Angelsaksen, de hardliners, en niet het minst in zijn thuisbasis Duitsland, waar vooraanstaande journalisten soms zelfs dagelijks om zijn ontslag vragen en hem wegzetten als een marionet van de Russen.

De redding voor Bach zou weleens kunnen komen van het ultieme bewijs, te groot om te negeren: de nieuwste informatie die door een gunstige wind op het bureau van het WADA is beland. Zij lieten vorige week weten dat ze de hand hadden weten te leggen op een database van het Russisch dopinglab. Inmiddels is die database door de Russen al afgedaan als een vervalsing, maar de eerste geruchten wijzen op explosief materiaal dat de Olympische Spelen overstijgt.

In het McLaren-rapport, het eerste onderzoeksrapport van juli en december 2016, viel al te lezen dat bij de Russische staatsgedopeerde atleten ook 34 voetballers zaten. Het staat vast dat tussen nu en juni het WADA ook zijn pijlen zal richten op de Russen en hun worldcup voetbal. Dat zou de finale afrekening zijn met hun Nemesis, de gevreesde, gehate en tot nog toe onaantastbare Vitali Moetko. Die is ex-voorzitter van Zenit Sint-Petersburg, ex-voorzitter van de Russische voetbalbond, minister van Sport tussen 2008 en 2016, voorzitter van de Russische succesvolle kandidatuur voor de worldcup en lid van de FIFA Council, het hoogste bestuursorgaan van wereldvoetbalbond FIFA.

Moetko wordt door alle informanten aangewezen als de man die namens Poetin het dopingprogramma overzag. Ook Rodtsjenkov heeft uitgebreid getuigd over zijn vergaderingen met de minister van Sport. Dat de zaak ook in Rusland zelf wordt gevolgd en Moetko stilaan aangeschoten wild is, bewijst Ksenia Sobchak, de vrouwelijke presidentskandidate bij de volgende verkiezingen. TV-ster Sobchak, die nochtans voor haar politieke aspiraties toestemming ging vragen bij familievriend Poetin, heeft openlijk om het ontslag van Moetko gevraagd.

De coulissen van Lausanne zijn duidelijk: “Moetko is de zwakke flank van Poetin. Als hij te veel vuilnis in zijn hoek krijgt, en uiteindelijk wordt geslachtofferd, zitten we toch al bij de vice-eersteminister van de Russische republiek. Dichter bij de zon zullen we nooit geraken, maar de zon zal wel wat moeten dimmen.”

 

 

IOC, Rusland en Poetin

Column Eat Your Heart Out, Roberto in De Morgen van maandag 13 nov 2017

Eat your heart out, Roberto

 

Zijn we er tóch ingetuind, riep Herman Kuiphof nadat Gerd Müller de 2-1 had gescoord namens toen nog West-Duitsland tegen Nederland in de finale van het WK 1974. Wij zijn er hier ook ingetuind, en geen klein beetje. Eén hele column, die van zaterdag, ging over het futiele van oefeninterlands net na een afgesloten campagne en deze gaat er ook over, dus zo futiel was het allemaal ook weer niet. En dan komen die kleine Japanners er nog aan om ons het leven zuur te maken, morgen in Brugge. Neen, we zijn nog geen wereldkampioen.

King Kev, geboren Kevin De Bruyne, heeft gesproken en hij had kritiek, dus is dat wereldnieuws. Je kon het een beetje zien aankomen. Dat schokschouderen, die armbewegingen af en toe, alsof hij wilde zeggen “loop nu een keer waar ik denk dat jullie moeten lopen en niet waar je zelf zo graag loopt”. Gisteren na de training spuwde hij een klein beetje gal. Tenminste, zo werd dat gepercipieerd en uitvergroot om heel even al het andere non-nieuws dat nu al een paar dagen Vlaanderen biologeert naar de achtergrond te verdringen.

We vatten Kevin De Bruynes betoog even samen: we spelen nog altijd te veel op basis van talent, we hebben niet de juiste tactiek, we spelen met vijf verdedigers, we spelen verdedigend voetbal met aanvallende spelers, het is jammer dat we nog altijd geen oplossingen gevonden hebben, ik wil dat alles op punt staat om een goed WK te spelen, het is aan de trainer om daar de oplossingen voor te bedenken. Conclusie: (eigen toevoeging) eat your heart out, Roberto.

Een vaststelling: Kevin De Bruyne voelt zich niet zo goed in de nationale ploeg als in zijn clubteam Manchester City. Zijn bepalende rol van spelversneller wordt bij de Rode Duivels tenietgedaan door het teveel aan talent dat volgens hem in de ploeg staat. Gevreesd wordt dat hij het dan heeft over de spelers die in de bal komen en de bal opeisen, zoals Eden en Thorgan Hazard, af en toe Axel Witsel, Moussa Dembélé en Youri Tielemans. Alle ballen die bij anderen terechtkomen, zijn niet voor Kevin De Bruyne en dus tijdverlies, zou het zo simpel zijn?

Zou het kunnen dat Kevin De Bruyne het verschil niet kent tussen interlandvoetbal en clubvoetbal? Dat hij niet weet dat clubvoetbal een verhaal is van wekenlang met elkaar trainen en spelen, terwijl interlandvoetbal meer iets is als speelplaatsvoetbal: je kiest een stel spelers en je hoopt met minimale afspraken dat de meest getalenteerden de boel op sleeptouw nemen.

“Te veel spelen op basis van talent”, is zeggen dat te veel wordt gekozen op basis van talent en te weinig op bewezen specifieke capaciteiten. Met dat verhaal is Roberto Martínez overigens helemaal mee. Hij vindt ook (althans in interviews) dat een team bestaat uit dragende en scorende spelers, generaals, en role players, soldaten, waarbij een soldaat zelfs tijdens de oorlog perfect kan worden bevorderd tot officier.

Blijft de vraag wat Rode Duivel nummer één van het moment bezielt om zo de kat de bel aan te binden, en dat op zeven maanden voor de World Cup na een welhaast perfecte kwalificatiecampagne tegen – toegegeven – niet al te getalenteerde tegenstanders. De verdediging viel door de mand tegen Mexico, ook dat klopt, en van veel communicatie met het verdedigende compartiment op het middenveld was al helemaal geen sprake, maar al gekeken wie daar achterin liep? Laurent Ciman en Dedryck Boyata zijn tweede keus en Thomas Vermaelen en Thomas Meunier spelen niet of weinig bij hun team. Daarvoor geen Marouane Fellaini, ook geen Radja Nainggolan, role players die je nodig zal hebben om middenvelden van getalenteerde ploegen te ontregelen.

Het is niet opportuun om de ploeg te fileren tijdens een troepenschouw op een moment dat de belasting voor de topspelers het grootst is. Tussen nu en mei zitten nog zes maanden. Wie weet wat er allemaal kan gebeuren. Vincent Kompany kan aan een derde jeugd toe zijn, of niet. Hazard of De Bruyne kunnen het WK missen door een blessure, of niet. Een verloren gewaande international kan ineens opstaan en zich onmisbaar maken op een plek waar niemand dat had verwacht, zo gaat het altijd met grote toernooien. Of een team goed presteert op een toernooi hangt af van drie dingen: de mate waarin spelers zich voor elkaar kunnen opofferen, dus de onderlinge sfeer, de juiste baasjes op de juiste plek en de vorm van het moment. Meer moet je achter interlandvoetbal niet zoeken en om dat te vinden is er nog tijd zat.

 

DM-COL-Eat your heart out

Interview Bart Swings in De Morgen van vrijdag 10 nov 2017

Zwaarder, rustiger, sneller?

 

Scorebordjournalistiek: Belgiës enige en beste snelschaatser Bart Swings verbetert zich niet meer. Journalistiek: is dit het plafond of kan er nog wat bij in het olympisch jaar 2018? ‘Als ik dat goede gevoel te pakken krijg en op het juiste moment piek, wel.’

Thialf, Heerenveen, halfweg deze week. De schaatsplas om de hoek heeft nog alles van een zwem- en visvijver, met temperaturen die nog geen ijs toelaten, maar schaatsland Fryslân en sportstad Heerenveen worden toch stilaan nerveus. Het marathonseizoen is al twee weken bezig en vandaag wordt het worldcupseizoen op gang geschoten in Thialf, het Wimbledon van het schaatsen.

Bart Swings (26) wilde gaan fietsen, maar besloot tegen alle schaatswetten in voor de vierde opeenvolgende dag op het ijs te gaan. Kwestie van het nieuwe, rijkelijk laat aangeleverde pak een beetje op te rekken zodat het goed zit voor wat moet komen: de lange winter met als hoogtepunt het olympisch schaatstoernooi op de Gangneung Oval, de ijsbaan van de Winterspelen in PyeongChang.

Als je toenmalige teammanager Bart Veldkamp gelijk heeft, moet 2018 jouw jaar worden. Maar dan was 2016-2017 geen goede repetitie.

Swings: “De vorige winter was niet goed, neen. Die begon wel goed met een baanrecord op de 3 kilometer in Inzell en mijn beste 1.500 en 5.000 meter van het seizoen, en dat in trainingswedstrijden. Ik dacht ‘oké, mooi’, maar daarna ging het bergaf. Dit jaar moet dat andersom. Ik moet er staan in februari en dat heb ik dan voor op de Nederlanders, voor wie de worldcups belangrijk zijn en het olympisch kwalificatietoernooi nog eens belangrijker.”

Ze wonnen 23 van de 36 medailles in Sotsji. Is men er al achter in het schaatswereldje wat daar aan de hand was? De pakken misschien?

“Dat denk ik niet, want ik had hetzelfde pak en de Russen ook en die brachten er niks van terecht. De Amerikanen hadden dan weer wel een slecht pak met een technologie die niet werkte. Ze hadden een gat op hun rug, maar Nederland had dat al eens geprobeerd en afgevoerd.”

Voor mij was het grote verschil dat elke Nederlander in Sotsji zijn beste niveau haalde.

“Ik ook. Ik werd vierde op de 5 kilometer op zeven tienden van een medaille en ook nog eens vijfde op de 10.000 meter, dat moet ik minstens kunnen herhalen. Mijn voordeel is dat ik rustig kan toeleven naar de Spelen. Ik wil ook presteren in Salt Lake City, op hoogte, en in Calgary, omdat daar hetzelfde ijs ligt als in Zuid-Korea.”

Is ijs niet overal hetzelfde: bevroren water?

“Neen, dat verschilt van baan tot baan en de ijsmeester van Calgary gaat ook het ijs van PyeongChang maken. De temperatuur, de grip, hoe snel het ijs breekt, hoe hard je kunt afduwen, vooral dan in de bochten, de oppervlaktespanning, nergens is dat hetzelfde. Hier proberen ze ook van alles met het ijs en dat kan van dag tot dag behoorlijk verschillen. Dan heb je nog de hoogte van de banen. Op hoogte ga je sneller en dan heb je iets meer kromming nodig in de ijzers om niet uit te breken in de bochten. Dat verhaal heb ik wel onder de knie. In het skeeleren, mijn oorspronkelijke sport, is het wieltjes wisselen in functie van het asfalt nog veel moeilijker.”

Jij laat onder de schaatsers bijzonder hoge fysiologische waarden optekenen. En je fietstesten behoren tot de allerbesten. En toch…

… “haal ik niet alles uit die motor. Dat heeft te maken met de techniek. Ik analyseer te veel, ik moet vrijer, losser schaatsen.”

Als je niet voor burgerlijk ingenieur had gestudeerd, was je daarnet nooit over oppervlaktespanning begonnen.

(lacht) “Misschien wel. Ik moet iets minder analyseren, dat klopt, maar ik heb geen formules in mijn hoofd als ik die rondjes draai. Ik ben misschien kritischer dan de gemiddelde schaatser als ik hoor dat ik iets moet doen, zonder dat men mij zegt waarom dat zo moet.

“Schaatsen is nog meer dan skeeleren een verhaal van techniek en ik ben een skeeleraar die op zijn achttiende, na het behalen van zijn eerste wereldtitel, besloot ook te gaan schaatsen. Die achterstand op zo’n Sven Kramer, die altijd technisch goed schaatst, haal ik niet in. Fysiologisch kan ik hen aan, technisch is het bij mij na elke transfer van het asfalt naar het ijs weer hard werken om het juiste gevoel te pakken te krijgen.”

Werd je dat geklooi met die ploegen vorig jaar niet een beetje moe?

“Dat heeft een invloed gehad op mijn presteren, ongetwijfeld. In het begin van het seizoen had ik in Team Victorie een goeie groep met jonge Nederlanders, ideale trainingsmaten. Maar toen de worldcups eraan kwamen, konden die zich niet plaatsen en moest ik alleen de baan op.

“Je kunt alleen trainen op de fiets, maar niet in schaatsen. Wil je rustiger fietsen, dan fiets je trager, maar je fietst nog steeds en je speelt met je verzet. Ga je aan een lager vermogen schaatsen, dus trager, dan schaats je niet meer zoals dat hoort. Je wilt dus met de juiste snelheid, met het juiste aantal passen schaatsen, maar niet altijd met dezelfde belasting. Daarvoor heb je een groep nodig die
je op sleeptouw neemt. Het gebeurde dat wij vorig jaar op een uur kwamen trainen en vaststelden dat ik zo goed als alleen op het ijs stond.”

Sinds deze zomer train jij samen met de Noren. Is het niet gek dat die een concurrent helpen?

“Sverre Lunde Pedersen heeft zelf gevraagd of ik met hem wilde trainen. Eigenlijk is alleen Sverre een concurrent en de andere jongens mikken in de eerste plaats op de ploegenachtervolging. Een extra man meer, ik dus, die ook eens op kop kan komen, is ook voor hen een voordeel.

“Noren zijn rustiger dan Nederlanders. Die zijn dan weer een stukje luidruchtiger, wat ik ook kon waarderen, maar het is anders. Het zijn ook hele coole, aardige mensen. Onze uitvalsbasis is Stavanger, de duurste stad van Noorwegen en de stad waar het altijd regent.

“Ik denk dat ik het nu, van al die jaren dat ik op hoog niveau schaats, het beste voor mekaar heb. Ik heb ideale trainingspartners en Jelle Spruyt en ik kunnen samenwerken. Destijds bij Team Stressless had de hoofdtrainer Rutger Tijssen Jelle niet nodig en was hij er niet bij. Ik ben rustiger en heb meer vertrouwen in de goede afloop.”

Die Tijssen is aan je techniek beginnen prutsen. Neem je hem dat kwalijk?

“Onze relatie is veranderd natuurlijk, maar ik zeg hem wel nog goeiendag. Nadat hij aan mij is beginnen sleutelen en het niet meer goed ging, was ik wel down. Het jaar daarna ben ik weer met Jelle gaan trainen en met de Australische Desly Hill en het heeft moeite gekost om mijn motor weer op gang te krijgen. Ik moet over een groot vermogen kunnen beschikken. Nederlandse trainers hameren in de eerste plaats op techniek en ze plannen ook te veel rustdagen naar mijn goesting. Nu doen we dat anders.”

Sven Kramer is de maat der dingen. Jaloers?

“Neen. Hij raakt alles juist, op het juiste moment. Zo schaatst niemand rond. Als hij op het ijs komt, probeer ik te leren.”

Het verschil tussen Kramer en nog wel wat andere toppers en jou is het gewicht.

“Tegenover de meeste schaatsers ben ik lichter. Maar, vergeleken met Sotsji ben ik toch vijf kilo zwaarder geworden: allemaal spieren, want ik zit aan 6 procent vet. Lager is geen goed idee, want we zijn tenslotte een wintersport. Het voorbije jaar ben ik weer een paar kilo spieren aangekomen door gerichte krachttraining in de zomer.”

Niet ongerust dat je sinds 2015 geen persoonlijk record hebt gereden?

“Neen, want daarvoor moet ik naar Salt Lake en het is even geleden dat ik daar was. Dat laaglandrecord op de 1.500 meter van 1:45, daar zou dit seizoen iets af mogen, dat vind ik ook. Dat zal dan moeten gebeuren in PyeongChang op de Spelen.

“Had ik vorig jaar niks meer goed gereden na nieuwjaar dan zou ik mij meer zorgen maken, maar in de laatste worldcup ging het ineens weer beter en dat stelt mij gerust. Ik ben na het seizoen een weekje naar de Dominicaanse gegaan met mijn vriendin en ben daarna beginnen skeeleren. En winnen. Wat goed doet.”

Massastart, 1.500 meter en dan de 5.000, is dat de volgorde van de prioriteiten op de Spelen?

“Ik denk dat ik vier nummers kan combineren. Soms laat ik beter de 10 kilometer vallen, maar nu komt die later in het programma. Ik heb eerst de 5.000, dan een dag rust, vervolgens de 1.500, weer een dag rust en dan de 10 kilometer. Dan een week rust en aan het eind de massastart. Die 5.000 laten vallen ten voordele van de 1.500? Neen, ik wil spanning op de benen voelen en met één dag ertussen ben ik zeker gerecupereerd. Mijn grotere inhoud is ook mijn voordeel als skeeleraar tegenover de schaatsers.”

Kun jij de Peter Sagan van de massastart worden? Geen ploeg en toch winnen?

“Dat moet kunnen, zeker nu er maar twee per land mogen starten. Hoewel je met de Nederlanders niet weet wie allemaal met hen meedoet. Ze hebben altijd nog wel een Fransman of een Canadees achter de hand met wie ze het in de wedstrijd ineens erg goed kunnen vinden. Wat dat betreft, lijkt het op het WK wielrennen, waar de belangen van merkenploegen ook spelen.”

Hoe kijk jij naar de Russen, de paria’s van de wintersport sinds het bedrog van Sotsji?

“Dat is moeilijk. Dat ze paria’s zouden zijn, heb ik niet echt gemerkt. Claudia Pechstein (ooit de eerste die voor verdachte bloedwaarden werd geschorst, HVDW), die wordt wel met de nek aangekeken. Ze moet ook steeds naar alle mogelijke dopingcontroles. Er zijn hier twee Russen die ongelooflijk hard schaatsen: Denis Joeskov en Pavel Koelizjnikov. Maar als je die gasten op het ijs ziet, die kunnen ook echt ongelooflijk mooi en goed schaatsen. Er zit een logica in hun tijden.

“Ik weet wat er in Sotsji is gebeurd, maar de Russen wonnen toen amper drie schaatsmedailles en geen enkele keer goud. Vóór Sotsji en ook erna zijn die twee pas erg goed beginnen rijden. Ik vind dat geklaag van de Nederlanders over die Russen en die verwijten aan Koen Verweij, die met hen meetraint en toevallig ook heel hard rijdt, een beetje hypocriet.”

Stel dat het met kerst zwaar begint te vriezen en nog wel een weekje of drie. Wat denk je?

“Als hij goed valt, dan rij ik hem. De Olympische Spelen zijn groot, maar de Elfstedentocht is het grootst. Het is 200 kilometer en ik rij maximaal 40 kilometer in het marathonschaatsen, maar mijn broer is ooit op de Weissensee gaan meerijden en eindigde bij de eerste twintig. En ik ben beter dan mijn broer. Ik weet dat ik een kans zou maken. Als hij goed valt, geen week voor de Spelen of zo, sta ik aan de start.”

 

 

DM-VER-Swings

Column Radja in De Morgen van vrijdag 10 nov 2017 (voor de blessure)

Radja

Beste lezers, het is weer die tijd van het jaar: Onnozele Prijzentijd. Van de week is de Flandrien 2017 uitgereikt. Met de tijd heeft die prijs veel kindjes gekregen. In dat tempo ligt voor iedereen die competitief met een fiets rondrijdt volgend jaar een prijs klaar. Een beetje zoals met de Sint: zet je koersschoentje en er ligt wat in. Wel gelachen om de Internationale Flandrien Chris Froome, die niet alleen zijn prijs niet kwam halen maar die ook nog eens wilde weten wat een flandrien precies was.

Het is van de week ook de Onnozele Wedstrijdtijd. Over het nut van vriendschappelijke voetbalinterlands kort na het afsluiten van een competitie, in casu het kwalificatietoernooi voor de worldcup en op zeven maanden van die worldcup, kan men zich vragen stellen. Gaat het om automatismen verder inslijpen? Spelers overschouwen om te zien of ze een bal goed kunnen raken en hun been er niet half afhangt? Geld verdienen voor de bond? Dat laatste misschien wel en dat moet ook kunnen, maar maak er dan zoveel theater niet over.

Veel logischer zou zijn dat de nationale competities gewoon doorgaan, zeker in een seizoen voorafgaand aan een groot mondiaal of continentaal toernooi, en dat die ingewonnen weken aan het eind als bonus worden gebruikt voor rust en een langere voorbereiding op dat toernooi. Dat zou fittere spelers voor gevolg hebben, minder blessures en beter voetbal, want ze zouden langer samen kunnen trainen.

Vriendschappelijke voetbalinterlands zoals deze vanavond tegen Mexico en volgende week tegen Japan zijn bezigheidstherapie voor voetbaljournalisten die er niet in slagen om twee weken zonder voetbal door te brengen zonder ernstige ontwenningsverschijnselen.

Wij in België hadden wel geluk. Er viel echt nieuws te rapen: onze allerlaatste der Mohikanen, Radja Nainggolan, keerde terug als een verloren zoon.

Ik moest hem eerst niet, maar sinds ik dat gesprek tussen hem en Thibaut Courtois in de spelerstunnel een beetje heb kunnen volgen (een beetje, want enkele cruciale zinnen waren onverstaanbaar) krijgt hij het voordeel van de twijfel. Hij ziet er niet uit, je wilt hem niet in het donker tegenkomen, ook niet op een veld als je de bal hebt, en je wilt hem al helemaal niet als schoonzoon, maar hij is wel authentiek.

Zoek even op ‘Courtois en Nainggolan’ in uw browser en luister mee. Het gesprek dateert van 18 oktober, de 3-3 voor de Champions League op Stamford Bridge. Volgens een tweet van VTM Stadion “toonde Radja Nainggolan nog eens zijn ongenoegen aan Thibaut Courtois” omdat hij zei dat het “in zijne kop speelde”, zich afvroeg “wat moet ik nog doen?” en besloot met “ze komen niet kijken”.

Dat lijkt mij geen uiting van ongenoegen, maar eerder van ongerustheid. Meer zelfs, het lijkt op een welhaast kinderlijk verlangen naar een selectie voor de Rode Duivels. Naar het schijnt heeft zijn Nederlandse ploegmaat Kevin Strootman hem in diezelfde tunnel ingelicht over de aanwezigheid van bondscoach Roberto Martínez in de tribune. Dat lijkt mij vreemd, want wat heeft Strootman te maken met Martínez en hoe weet hij dat? Krijgt Strootman bij elke uitwedstrijd dan de lijst met gratis tickets die de thuisploeg heeft weggegeven? Het lijkt eerder nieuws dat Thibaut Courtois of Eden Hazard hadden kunnen weten.

Bon, feit is dat we iets hebben om naar uit te kijken tegen Mexico en Japan: hoe doet Radja het? De opdracht is duidelijk: geen rare terugkopballen, geen Mexicanen en Japanners onnodig doormidden zagen, veel ballen afpakken, goeie passes geven, een goaltje maken mag ook altijd. Ach, het is op deze plek al voorspeld: Radja Nainggolan gaat bij leven en welzijn gewoon mee naar dat WK als een van de 23. Hij is multi-inzetbaar, onverzettelijk, kan de vlam in de pan gooien, hij mag alleen niet beginnen zeuren en zeveren als hij op de bank zit.

Dat gesprek tussen Martínez en Nainggolan behoort tot het colloque singulier des Diables Rouges, maar het zal ongeveer zo zijn gegaan: “Radja, als je meegaat, is het niet zeker dat je speelt. Als je daarmee kunt omgaan, ben je welkom. De eerste keer dat je te laat komt of je ongenoegen laat blijken, vlieg je naar huis.” Waarop Radja braaf “oké coach” zal hebben geantwoord.

De ninja is getemd, voorlopig toch. Aan die jongen zullen we nog veel plezier beleven, indien niet op, dan zeker naast het veld.

 

DM-COl-Radja

Column Cultuur van bedrog in De Morgen van zaterdag 4 november 2017

Cultuur van bedrog

Begrip voor de woede van KAA Gent en STVV na de scheidsrechterlijke ‘interpretaties’ van vorig weekend is op zijn plaats. Dat is niet hetzelfde als de manier goedkeuren waarop die woede werd geuit, al weet je nooit hoe je zelf reageert als je de benadeelde partij bent. Het zou voor alle actoren (en hun geliefden en naasten) beter en gezonder zijn als de emotieknop van stand 5 naar 2 kon worden teruggedraaid, maar dat zal wel ijdele hoop zijn.

De drie bewuste spelsituaties blijven – met of zonder technologie gaande van tv-beelden tot de microscoop – voor interpretatie vatbaar. Over de haakfout op Kubo (laat die zich vallen of niet?), als de handsbal van Baby (aangeschoten of niet?), als de fout op Vormer (de doelman raakt de bal, maar neemt hij ook niet man en bal mee?) zullen de meningen verdeeld blijven.

De woede van de benadeelden is even begrijpelijk als hypocriet, want de klagers van vandaag zullen morgen zwijgen als ze voordeel halen uit die oneerlijkheid. Daar was ik over aan het filosoferen van de week toen een persbericht in de mail belandde van de Liefhebbers Zaalvoetbal Cup, geschreven door ene Kris Verbert, initiatiefnemer van een competitie met 548 clubs en 0 scheidsrechters. De ploegen regelen het daar onder elkaar of er fout is en welk doelpunt telt.

Natuurlijk, dat zijn recreanten en die spelen niet voor premies, promoveren, Europese tickets, tv-gelden en lucratieve transfers. Eén mooie zin in dat persbericht willen we u niet onthouden: professionele voetbalclubs verliezen niet graag door fouten van de scheidsrechter maar hebben er geen enkel probleem mee om te winnen dankzij de fouten van die scheidsrechter. Of de voetbalethiek samengevat in één zin.

Die fouten kunnen tot een minimum worden beperkt als het hele voetbal zich wat ethischer zou gedragen. Dat begint bij niet voor dood neervallen als iemand je aanraakt, geen strafschop proberen versieren, geen gele kaart aannaaien, een fout of een aangeraakte bal gewoon toegeven en niet elke beslissing in twijfel trekken. Een beetje meer rugby dan voetbal, als het ware. Het zou ook de sfeer in de tribunes ten goede komen.

Heel af en toe geeft een voetballer spontaan iets toe: scheids, ik heb die man niet geraakt dus geen penalty. Of nog: ik heb de bal geraakt dus geef hem maar aan de andere. Of in het extreme: een onterecht doelpunt laten uitwissen door de andere te laten tegenscoren. Zo héél af en toe dat de idealisten aan de tafel van Extra Time (de anderen zijn realisten) er telkens een minuut of vijf lyrisch over doorbomen hoe mooi de (voetbal)wereld niet zou zijn als er een beetje meer eerlijkheid was.

Ik heb nog een olympische finale gezien in het volleybal – met aan beide zijden van het net levenslange pensioenen te verdienen door de winnaars – waarbij spelers van beide ploegen aangaven als ze een bal hadden geraakt. Die erecode is met de tijd veranderd. Van spontaan toegeven, over alleen toegeven als de scheidsrechter het vroeg, tot niks meer toegeven. Ze zijn met zes en ze moeten het godverdomme maar zien, die redenering.

Nog bleek het niet genoeg en tegenwoordig komt er in topvolleybal videoscheidsrechterij aan te pas. De scheidsrechter gaat op tv bekijken wat er aan de hand was: raakbal of niet, binnen of buiten, net- of voetfout. Dat gebeurt overigens in de meeste sporten langs de rand van het veld. De kritiek dat de onze scheidsrechters op een scherm moeten gaan kijken onder een kap slaat helemaal nergens op. De NFL, de American football-competitie in de VS, met zijn 13 miljard dollar omzet in vier maanden en dertig jaar ervaring doet het ook zo. Ook daar blijven de discussies en tig verschillende interpretaties van de instant replay.

Discussie hoort bij sport, maar voetbal heeft een fundamenteel probleem: het is een oneerlijk spel met diep ingewortelde twijfelsituaties, extra in de hand gewerkt door onduidelijke regels. Dat alles verklaart meteen de status van voetbal als eerste sport van de planeet en de fascinatie voor voetbal als spektakel, ondanks de lage score.

Voetbal is de weerspiegeling van de maatschappij: ongestraft wegraken met bedrog en dus beloond worden is des mensen. Wie eenmaal in het voetbal zit, heeft snel door dat deze sport drijft op een cultuur van oneerlijkheid. Had Machiavelli gesport, hij was een voetballer.

 

Cultuur van bedrog