‘Deze rusteloze ziel heeft nog één heel mooie kans gekregen’
Haast iedereen in de Tour de France – behalve Jumbo-Visma, maar het is hun vergeven – was blij met de winst voor ploegleider Allan Peiper (60). The nicest Aussie in the peloton vecht een verwoede strijd uit tegen kanker. ‘Ik zei tegen de dokter: geef me die uitslagen maar ná de Tour.’
“In de dertien jaar dat ik ben gestopt met wielrennen, ben ik voortdurend op zoek geweest naar mijzelf. Het was een zoektocht om vrede te sluiten met mijn verleden en om te weten te komen wie ik ben. Ik zat twee keer in India, twee keer in de VS. Jarenlang heb ik ’s ochtends vroeg gemediteerd. Ik heb veel gelezen en hulp gezocht om een beter inzicht te krijgen in mijzelf en in de geesten die ik meezeul en die elke dag hun schaduw over mijn leven werpen.’ Aldus schreef Allan Peiper in zijn in 2005 verschenen (en nooit vertaalde) uitstekende biografie, A Peiper’s Tale.
Vijftien jaar later, na vele omzwervingen, sportieve hoogtes en laagtes en soms persoonlijke dieptepunten, wil hij alleen nog vooruitkijken. Dat is niet vanzelfsprekend: “Ik heb kanker en die gaat niet meer weg. De Tour winnen is als balsem op die wonde: this is the crowning glory of my career.
“Die Tour-winst is nog niet helemaal doorgedrongen. Er is wel die enorme voldoening dat ik eindelijk de rol heb kunnen spelen die mij het beste ligt: de architect zijn van het succes. Ons eerste objectief was top vijf, met een droom voor het podium. Op de eerste rustdag hebben we bijgesteld: we gaan voor het podium. Op de tweede rustdag heb ik gezegd: we gaan voor geel.”
En twee dagen later verliest Tadej Pogacar zeventien seconden op de Col de la Loze.
Allan Peiper: “Daar was ik het hart van in. In die rit naar de Col de la Loze kwam hij een energiedrank halen en dan een gel en dan nog een cola. Als je dat allemaal vraagt, net voor de laatste klim… geen goed teken. We hebben ook zelf fouten gemaakt. Ik had mijn intuïtie moeten volgen en van het originele plan afstappen: het was juist onze bedoeling om op die col tijd te winnen door David de la Cruz op kop te zetten. Alleen reed hij daar iets te hard bergop. Hij ranselde alle concurrenten eraf, maar zijn eigen kopman zat ook in het rood. En één keer in het rood, geraak je daar nog moeilijk uit.
“Op zijn kamer heb ik Tadej gevraagd of David hem pijn had gedaan. Hij gaf toe: ik ben een beetje te diep moeten gaan. Hij had toen een mindere dag, eigenlijk zelfs twee mindere dagen, maar die eerste rit na de rustdag viel dat niet op. Een dag na de Col de la Loze kwam zijn soigneur zeggen dat hij weer superbenen had gevoeld.”
Iñigo San Millán, de sportfysioloog die hem begeleidt, zei op Eurosport dat zijn recuperatievermogen zijn grote sterkte is.
“Dat heeft hij van nature en dat is ook fenomenaal op die leeftijd. We hebben wel iets geleerd wat we moeten meenemen in de toekomst: Pogacar is iemand die een rustdag slecht verteert. Hij moet dat systeem in gang blijven houden. Een uurtje op de fiets en eventjes doortrekken volstaat niet.”
Waar hebt u het verschil gemaakt?
“Met hoe we de tijdrit hebben aangepakt. Het eerste wat ik heb gedaan na de lockdown, was met de auto naar La Planche des Belles Filles rijden. Onderweg vroeg ik mij wel nog af wat ik daar ging doen. Ik heb het parcours twee keer gereden met de auto, en één keer met de fiets. Gewoon om andere ideeën te krijgen over die klim en hoe in te delen. Toen wist ik: goed dat ik hier ben.
“Daar heb ik de optie genomen om met een juniorenverzet te rijden. Dus zijn we teruggekeerd met Pogacar naar La Planche voor simulaties van die tijdrit. Inclusief vijf, zes keer de fietswissel. Eerst duurde die veertien seconden, op het laatst nog zeven. In de namiddag hebben we de volledige rit in wedstrijdmodus gereden. Toen reed Pogacar tien seconden trager dan het Strava-record van Romain Bardet, fietswissel inbegrepen en na de eerste dertig kilometer volle bak. Dus dat zat goed.
“Voorin hadden we geen 52-39, maar een 50-36, bijna een compact. Achterin hadden we een 14-29. Ik wilde geen te grote sprongen tussen de kroontjes. Tussen de 18 en de 25 versprong het telkens maar een tandje. Toen ik in de wedstrijd achter hem reed met de auto, zag ik dat zijn kettinglijn perfect was. En hij kon schakelen, een tandje meer of minder, zonder dat hij ineens zes omwentelingen meer of minder moest draaien.”
Dat oponthoud in de waaieretappe waar jullie veel tijd verliezen…
“… dat was dom, maar achteraf bleek het een geluk bij een ongeluk. Op het moment zelf was ik kwaad. Ik ben op de bus gestapt, ze waren heel stil. Ik zei: (schakelt naar zijn Australisch accent) Tell me the fuck how we can miss the first fucking group with fifty riders in it? How the fuck does this happen?
“Eén per één hebben ze hun versie gegeven, met de staart tussen de benen. Dat was louterend. Ze hebben daarna hun rug gerecht. Het geluk bij het ongeluk was dat we door die achterstand altijd in de schaduw konden blijven rijden van Jumbo-Visma. Was dat niet gebeurd, dan zaten we te vroeg in het geel en hadden ze ons kunnen kapotmaken.
“Alleen na de Col de la Loze zat ik diep, maar een dag later ben ik die bus opgestapt en heb ik de mannen toegesproken: dit is niet onoverbrugbaar, we kunnen het nog doen. Die rit, de achttiende, ging over de Montée des Glières en die gravelwegen. Jumbo-Visma liet daar Wout van Aert terugkomen om te sprinten voor de derde plaats en zo vier seconden bonificatie weg te halen voor de neus van Pogacar, terwijl Tom Dumoulin in die sprint opzettelijk in zijn weg reed. Toen ik dat zag, wist ik: ze hebben schrik van ons.
“Uiteindelijk moet ik ook eerlijk zijn: bij de beslissende tijdrit had Pogacar een superdag en Roglic een slechte. Heeft hij een normale dag, dan wordt het een secondespel.”
Ik ken u als goed mens, als motivator, maar niet als tacticus.
“Ik denk niet dat ik een slimme wielrenner was. Alvast niet slim genoeg om heel veel te winnen. Als ploegleider… Onze tactiek was simpel: mee vooraan blijven met Pogacar, al de rest interesseerde ons niet. We hebben niet alleen maar gevolgd; niet Roglic en zijn ploeg hebben de andere concurrenten uitgeschakeld, wel de aanvallen van Pogacar.
“Ik heb één bijzondere eigenschap die van pas komt: ik zie eerder dan anderen wat de uitkomst kan zijn. Alleen heb ik het soms moeilijk om uit te leggen hoe we daar moeten geraken. In de meeting voor de Tour heb ik erop gehamerd dat we een unieke kans hadden. Hoe verder we in de Tour waren, hoe meer ze er bij ons van overtuigd geraakten. Op de laatste rustdag heb ik hen een spiegel voorgehouden: dit is een unieke kans om het allergrootste te winnen.
“Als je denkt dat je het allemaal weet, en van niets of niemand input nodig hebt, ga je op je gezicht. Ik luisterde ook naar anderen, zelfs buiten de ploeg. Zo wilde ik bijvoorbeeld elke dag de preview van Johan Bruyneel horen, of de podcast van Lance Armstrong en George Hincapie. Gewoon om het vanuit andere perspectieven te bekijken.
“Ik heb mij tijdens deze Tour wel meermaals moeten verantwoorden voor onze tactiek. Bijvoorbeeld waarom we geen man mee hadden in de ontsnappingen. Dat konden de teameigenaars in Dubai niet begrijpen. Die belden dan naar Mauro Gianetti, onze CEO, en die belde naar Matxin Joxean, onze teammanager, en zo kwam het tot bij mij. Mijn orders waren: niet mee in de ontsnappingen. Fabio Aru en Davide Formolo uitgevallen, Marco Marcato met een blaasontsteking en David de la Cruz met een barstje in zijn heiligbeen, dan moet je niet te veel meer willen als ploeg.
“Ik heb al eens op die manier gewonnen. Dit is pas mijn tweede grote ronde die ik als eerste ploegleider mag doen en de tweede die ik win. Twee op twee dus. (lacht) Met Garmin zat ik in de auto achter Ryder Hesjedal toen die in 2012 de Giro won. We hadden de sprinter Tyler Farrar mee, maar die mocht niet sprinten van mij. Dat was hetzelfde scenario: vooral goed uitkienen wat we doen en niet doen. Ik heb op de eerste rustdag van deze Tour die Giro van 2012 nog eens opgerakeld, om hen te tonen dat ik dat pad al eens had bewandeld. We can bring it off again, heb ik gezegd, maar we moeten vooral geen onnodige dingen doen: geen ontsnappingen, geen sprints.”
Wel vreemd dat u dat werk de voorbije jaren juist niet hebt mogen doen, onder meer bij BMC waar Jim Ochowicz u uit de Tour hield. Dat zat u hoog.
“Misschien deed ik mijn werk als organisator en sportdirecteur achter de schermen zo goed, dat ze mij vooral in die functie zagen, maar ik kan niet ontkennen dat dit mij heeft gekwetst. Ik wist dat ik veel meer in mijn mars had dan de hele logistiek van een ploeg regelen die dan naar de Tour vertrekt zonder dat ik daar ter plaatse een rol kan spelen.
“Jim is mij zondag komen feliciteren en heeft mij omhelsd. Hij weet wat het is om als ploegleider de Tour te winnen van die keer met Cadel Evans. Er is geen oud zeer tussen ons, we bellen nog regelmatig. Greg Van Avermaet is ook langsgekomen. Ik stond een interview te doen toen hij passeerde en mij een knuffel gaf. Geen woorden, tien seconden vastpakken en hij reed weg. Meer hoeft niet.”
U bent erg geliefd in het peloton.
(krop in de keel) “Ja, ik heb wel heel veel berichtjes gekregen, van Philippe Gilbert, Peter Van Petegem, Johan Museeuw, renners met wie ik heb gewerkt, maar ook bijvoorbeeld van alle ploegleiders van Deceuninck-QuickStep. Zelfs van Patrick Lefevere. Nooit eerder heb ik van hem een sms gekregen, en nu wel. Dat stel ik erg op prijs.”
José De Cauwer werd erg emotioneel zaterdag na de rit toen hij over u begon.
“Serieus? Ach José. Die kent mij door en door. Hij was twee jaar mijn ploegleider bij Tulip, waar ik the highs and the lows heb meegemaakt. Bij de dieptepunten is hij een hele goeie motivator. Hij kan doordringen tot de mensen. Ik herinner mij dat ik het helemaal niet meer zag zitten en toen zei hij: kruip morgen op die fiets en je moet niks. Rij je twintig kilometer en stap je af, mij goed. Rij je de hele wedstrijd, mij goed. Maar kruip op die fiets. Ik won toen bijna nog.
“Mijn Tourwinst zal José wel hebben herinnerd aan 1989, toen hij tegen alle verwachtingen in met Greg LeMond de Tour won. Ook in de laatste tijdrit.”
Was u niet verrast dat ze u naar de Tour stuurden? Een jaar eerder kon u door de chemo bij de start in Brussel nauwelijks een paar uur bij de ploeg doorbrengen.
“Toen zat ik het diepst, dat klopt. Neil Stephens zou aanvankelijk de Tour doen dit jaar, maar ineens ging hij niet. Ik werd de eerste ploegleider en ik mocht alles uitstippelen. Misschien omdat ze mij vorig jaar hadden zien werken in de klassiekers, toen we Gent- Wevelgem wonnen met Alex Kristoff, die ook in de Ronde van Vlaanderen mee voorin streed. Ik bereid die wedstrijden nauwgezet tactisch voor op powerpoint en wellicht beviel hen dat.
“Ik had er veel zin in, maar ik zat ook met twijfels: heb ik de uithouding voor de Tour? Ik heb begin dit jaar de Tour Down Under gedaan in Australië, met schrik. Zijn mijn ogen en mijn reflexen nog goed genoeg om in het peloton van volgauto’s te rijden? Dat ging goed. Normaal had ik daarna Parijs-Nice gedaan, al iets zwaarder, maar onze ploeg startte daar niet vanwege corona, dus de eerste keer dat ik weer aan het stuur zat, was in de Tour de l’Ain en de Dauphiné.
“In Nice voor de Tourstart was ik bezorgd dat ik niet genoeg energie zou hebben voor drie weken. Gelukkig had ik de toestemming om zelf met de fiets te rijden, iets wat normaal niet kan voor een ploegleider. Die zou maar eens moeten vallen als hij zijn ritje maakt. Ik heb nood aan die beweging. Om de andere ochtend reed ik om zeven uur een uurtje op de fiets. Elke avond een kwartiertje yoga. Elke dag mijn meditatie. Dat heeft mij geholpen de balans te vinden.”
Is de rusteloze ziel in Allan Peiper – de witte Aboriginal – eindelijk thuisgekomen van zijn walkabout? Met andere woorden een beetje tot rust gekomen?
“Na alles wat ik heb meegemaakt en die ziekte die ik nu onder de leden heb: dit is de kroon op het werk, in mijn wielercarrière en in mijn leven. Misschien beleef ik dit nooit meer. Ik ga niet de pessimist uithangen, maar men is duidelijk geweest met mij: die kanker gaat bij mij nooit meer weg. Ze kunnen hem proberen te controleren, dat is het.
“Ik heb net vóór de Tour een scan en een test ondergaan, maar ik krijg de resultaten pas over twee weken. Dat heb ik die dokter speciaal gevraagd: laat mij eerst de Tour doen, dit kan ik er niet nog eens bij hebben.
“Ik weet dat een normaal mens dat onmiddellijk wil weten, slecht of goed, maar ik weet wel ongeveer hoe het nu gaat met mij. De bloedtest in mei wees al op verhoogde waarden, het is afwachten of zich dat heeft doorgezet. En dat ik er goed uitzie, dat ik mij goed voel en dat ik weer een goede conditie heb, daar trekt die prostaatkanker zich niks van aan. Het is alleen te hopen dat er niet weer uitzaaiingen zijn.
“Natuurlijk wil ik blijven leven en de dingen doen zoals ik ze graag doe. Zo’n Tour winnen op die manier, na een jaar waarin ik grotendeels uitgeteld was door chemo, die voldoening is niet te schatten. (aarzelt) Ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat de rusteloze ziel, zoals jij zegt, nog één hele mooie kans heeft gekregen. Ik ben daar heel erg dankbaar voor.”
De niet-begeleide minderjarige migrant-gelukzoeker in u die naar België kwam, heeft een hele weg afgelegd.
“Zaterdagavond na de tijdrit op La Planche des Belles Filles ben ik op mijn hurken gaan zitten tegen een auto en iheel hard beginnen huilen. Er zijn heel veel momenten uit mijn leven voorbijgekomen. De lange weg die ik heb afgelegd van jong rennertje om het te schoppen tot Tourwinnaar als ploegleider…
(denkt na) “Een niet-begeleide minderjarige migrant? Ja, dat was ik, maar in een ander tijdperk dan. Ik was zeventien en ik zie mij nog arriveren in België. Ik heb honger geleden, tot ik werd opgevangen door de Planckaerts. Daarna was het proberen te overleven en een plaats veroveren in het Vlaamse wielermilieu. Elk jaar kreeg ik een fiets van Walter. Het is te zeggen, ik moest er voor betalen, ook voor de tubes, maar tegen een hele goede prijs.
“Zo was Walter. Later is hij nog mijn ploegleider geweest bij Panasonic. Een keiharde hoor, zowel voor mij als voor Eddy. De zondagochtend van de laatste rit heb ik Walter gebeld. Uit dankbaarheid. Hij was tenslotte mijn mentor. ‘Ah Peipere, hoewest jongene, proficiat.’ Typisch Walter, niet te veel emoties, maar wel oprecht.”
Dan hebben we nog één heikel themaatje aan te snijden. Uw ploeg heeft heel wat oud-renners en staf van Saunier- Duval overgenomen, een team met een dopingverleden.
“Dat heb ik ook gelezen in allerhande commentaren en columns. Ik heb ook gelezen dat ik highly regarded ben in het peloton en dat ook onze hoofdarts Jeroen Swart in hoog aanzien staat in de antidoping-community. Verder heb ik niks gemerkt van illegale handelingen of wat dan ook. Ik denk dat we over vijf of tien jaar nog altijd de Tour zullen hebben gewonnen.”
Wat doet u nu nog?
“De BinckBank Tour vanaf maandag. Daarna de klassiekers in en rond België. Pogacar rijdt de Waalse klassiekers, dan rust en vervolgens de Ronde van Vlaanderen. Het WK dit weekend zal ik op tv volgen. Benieuwd hoe de Slovenen voor de dag komen.”
Ze moeten de wedstrijd niet maken en ze kunnen voor elkaar iets doen, Pogacar kan misschien Roglic wereldkampioen maken.
“Hun relatie is alvast bijzonder. Het is echt niet gespeeld zoals ze elkaar in de wedstrijd gingen opzoeken of ook na de tijdrit. Het wederzijds respect is groot. Ik denk ook dat ze een kans maken, maar veel zal afhangen met welke state of mind ze naar Imola zijn gereisd. De decompressie zal wel totaal zijn geweest, bij allebei.”
Hoe ziet uw toekomst als ploegleider eruit?
“Ik ben einde contract. Ik heb al van voor de Tour een contractvoorstel liggen voor nog een jaar aan dezelfde voorwaarden. Ik had gehoopt op een verbeterd contract, maar dat zit er blijkbaar niet in. Hun argument: we hebben je tijdens corona doorbetaald en ook tijdens je chemo. Als ik iets anders had, zouden ze niet moeilijk doen, dat zegt genoeg. Non-negotiable, te nemen of te laten dat voorstel dus.
“Ik heb nog niet getekend en inmiddels heb ik de Tour gewonnen. Neen, ik denk niet dat ze het voorstel zullen aanpassen, normaal deel ik ook niet mee in het prijzengeld van de Tour en over een premie heeft ook nog niemand iets gezegd. Dus…”
… bent u de slechtst betaalde ploegleider die de Tour wint sinds José De Cauwer.
(lacht) “Zoiets ja.”