Column over WK, Van Aert, Alaphil, Roglic edm… in De Morgen van maandag 28 sep 2020

Belgisch chauvinisme

Julian Alaphilippe van het Belgische Deceuninck-QuickStep was de beste van het hele WK-peloton. Zo heeft het scenario waar de hele Belgische pers op hoopte, pagina’s over vol schreef, minuten over vol praatte en nachten van wakker lag, zich voltrokken. Min of meer toch: een ‘Belg’ is wereldkampioen, jammer genoeg een met een Frans paspoort. Dus werd de Marseillaise gespeeld en niet de Brabançonne. Het is een detail. Het was een schone koers met een schone winnaar en zoals de meeste winnaars de laatste tijd huilde hij achteraf.

Ja, beste lezers, luisteraars en kijkers, we waren vergeten dat nog andere wereldburgers best uit de voeten kunnen op twee wielen. Mij was het nog niet onmiddellijk opgevallen, het waren enkele Nederlandse twitteraars die mij op het spoor zetten van wat zij het Belgisch chauvinisme in het wielrennen noemen. “Als een Belg ook maar een kleine kans maakt op winst, gaat het op Sporza alleen nog maar over die ene Belg”, dat was de teneur.

Een beetje gênant was het zeer zeker. Veel was terug te voeren op die uit de context gehaalde en tig keer herhaalde quote van Wout van Aert nadat die uit zijn kot was gelokt met de vraag: “Ben jij favoriet voor het WK?” Met zijn gekende droogheid repliceerde hij dat er niet veel koersen meer zijn waarvoor hij geen favoriet is. Van Aert een beetje kennende, bedoelde hij daar allicht mee dat iedereen in België (en in de eerste plaats de media) van hem verwachten dat hij overal wint waar hij start.

Van Aert zelf is te veel heer en te nuchter om zichzelf overal en altijd als favoriet naar voren te schuiven. Het had gekund, Wout van Aert wereldkampioen, maar het profiel van de cruciale klim leende zich toch eerder voor jumpers à la Valverde (tien jaar jonger), Fuglsang (die te ver zat), Alaphilippe (die dus wel) of Roglic en Pogacar, als die laatste twee in vorm zijn. Tadej Pogacar probeerde de weg te effenen voor Primoz Roglic en dunde zo het peloton uit. Dat Roglic vervolgens bleef zitten en alleen nog kon volgen, sprak boekdelen.

Toen hij vervolgens maar twee keer twintig meter op kop reed bij zijn beurten in de achtervolging op Alaphilippe werd dat in de Sporza- studio net niet als hoogverraad gekwalificeerd. Een guillotine werd ter plekke opgetuigd, maar het was Van Aert zelf die de doodstraf voor zijn Sloveense ploegmaat afwendde met de melding dat iedereen op de limiet zat.

We moeten een beetje ernstig blijven: men mag ervan denken wat men wil, een WK wordt gereden met landenploegen en niet met merkenploegen.

Sommige landen nemen dat heel serieus. Als wij het normaal vinden dat we deze keer als één man voor een Belg in dienstverband bij het Nederlandse Jumbo-Visma rijden, is het dan niet een beetje klein om te beginnen zeuren over Roglic en waarom die het gat op Alaphilippe niet meer dichtreed? Eddy Planckaert, oldskool koers, vond het niks minder dan een schande. Bram Tankink geloofde dan weer de verklaring van Van Aert: “Wij kunnen dat hier nu zeggen (dat Roglic een sleper is), maar als Wout het anders ziet, wil ik hem wel geloven.”

Kijk de beelden terug en zie hoe Alaphilippe op die laatste helling achterom kijkt, ziet dat Van Aert pijn lijdt en hem los uit het wiel rijdt. Bekijk daarna de laatste tien of wat kilometers. Hoe hij die vijf op tweehonderd meter houdt: pure, onversneden klasse, zonder meer.

Oké, als het niet aan die lamzak van een Roglic lag dat Van Aert niet kon terugkeren, dan moest het de schuld zijn van de motoren die vóór Alaphilippe uit reden. Plausibel. Deze week publiceerde hoogleraar Bert Blocken zijn studie over drafting achter motoren en daaruit bleek dat een vooroprijdende motor zelfs op vijftig meter 1,6 seconde per kilometer voordeel oplevert. Je kunt daar moord en brand over schreeuwen, of je kunt het zien als een kleine aanmoedigingspremie voor de moedige ontsnapper, helemaal als die achterna wordt gezeten door vijf van de beste renners in de wereld en in zijn eentje probeert voorop te blijven.

Waar blijkbaar niemand een verkeerd woord over kwijt wilde, was de tactiek van de Belgen. Was het nu echt aan ‘ons’ om de laatste twee ronden op kop te rijden? Had dat niet anders, slimmer gekund? Bijvoorbeeld de Italianen in eigen achtertuin verplichten te werken, idem voor de Fransen en de Nederlanders. Neen, wij moesten zo nodig met zes hemelsblauwen de laatste vijftig kilometer op kop rijden en de koers hard maken.

Van Aert sprong op het wiel van elke vlieg die hem wilde passeren, behalve die ene laatste vlieg. Als we daar een beetje zuiniger op de watts waren geweest, dan had Van Aert Poggio-gewijs in de slipstream van Alaphilippe gezeten, had Tiesj Benoot misschien die laatste klim overleefd en had hij het gat op Alaphilippe mee kunnen dichtrijden. Of niet.

Interview Allan Peiper in De Morgen van zaterdag 26 september 2020

Deze rusteloze ziel heeft nog één heel mooie kans gekregen’

Haast iedereen in de Tour de France – behalve Jumbo-Visma, maar het is hun vergeven – was blij met de winst voor ploegleider Allan Peiper (60). The nicest Aussie in the peloton vecht een verwoede strijd uit tegen kanker. ‘Ik zei tegen de dokter: geef me die uitslagen maar ná de Tour.’

“In de dertien jaar dat ik ben gestopt met wielrennen, ben ik voortdurend op zoek geweest naar mijzelf. Het was een zoektocht om vrede te sluiten met mijn verleden en om te weten te komen wie ik ben. Ik zat twee keer in India, twee keer in de VS. Jarenlang heb ik ’s ochtends vroeg gemediteerd. Ik heb veel gelezen en hulp gezocht om een beter inzicht te krijgen in mijzelf en in de geesten die ik meezeul en die elke dag hun schaduw over mijn leven werpen.’ Aldus schreef Allan Peiper in zijn in 2005 verschenen (en nooit vertaalde) uitstekende biografie, A Peiper’s Tale.

Vijftien jaar later, na vele omzwervingen, sportieve hoogtes en laagtes en soms persoonlijke dieptepunten, wil hij alleen nog vooruitkijken. Dat is niet vanzelfsprekend: “Ik heb kanker en die gaat niet meer weg. De Tour winnen is als balsem op die wonde: this is the crowning glory of my career.

“Die Tour-winst is nog niet helemaal doorgedrongen. Er is wel die enorme voldoening dat ik eindelijk de rol heb kunnen spelen die mij het beste ligt: de architect zijn van het succes. Ons eerste objectief was top vijf, met een droom voor het podium. Op de eerste rustdag hebben we bijgesteld: we gaan voor het podium. Op de tweede rustdag heb ik gezegd: we gaan voor geel.”

En twee dagen later verliest Tadej Pogacar zeventien seconden op de Col de la Loze.

Allan Peiper: “Daar was ik het hart van in. In die rit naar de Col de la Loze kwam hij een energiedrank halen en dan een gel en dan nog een cola. Als je dat allemaal vraagt, net voor de laatste klim… geen goed teken. We hebben ook zelf fouten gemaakt. Ik had mijn intuïtie moeten volgen en van het originele plan afstappen: het was juist onze bedoeling om op die col tijd te winnen door David de la Cruz op kop te zetten. Alleen reed hij daar iets te hard bergop. Hij ranselde alle concurrenten eraf, maar zijn eigen kopman zat ook in het rood. En één keer in het rood, geraak je daar nog moeilijk uit.

“Op zijn kamer heb ik Tadej gevraagd of David hem pijn had gedaan. Hij gaf toe: ik ben een beetje te diep moeten gaan. Hij had toen een mindere dag, eigenlijk zelfs twee mindere dagen, maar die eerste rit na de rustdag viel dat niet op. Een dag na de Col de la Loze kwam zijn soigneur zeggen dat hij weer superbenen had gevoeld.”

Iñigo San Millán, de sportfysioloog die hem begeleidt, zei op Eurosport dat zijn recuperatievermogen zijn grote sterkte is.

“Dat heeft hij van nature en dat is ook fenomenaal op die leeftijd. We hebben wel iets geleerd wat we moeten meenemen in de toekomst: Pogacar is iemand die een rustdag slecht verteert. Hij moet dat systeem in gang blijven houden. Een uurtje op de fiets en eventjes doortrekken volstaat niet.”

Waar hebt u het verschil gemaakt?

“Met hoe we de tijdrit hebben aangepakt. Het eerste wat ik heb gedaan na de lockdown, was met de auto naar La Planche des Belles Filles rijden. Onderweg vroeg ik mij wel nog af wat ik daar ging doen. Ik heb het parcours twee keer gereden met de auto, en één keer met de fiets. Gewoon om andere ideeën te krijgen over die klim en hoe in te delen. Toen wist ik: goed dat ik hier ben.

“Daar heb ik de optie genomen om met een juniorenverzet te rijden. Dus zijn we teruggekeerd met Pogacar naar La Planche voor simulaties van die tijdrit. Inclusief vijf, zes keer de fietswissel. Eerst duurde die veertien seconden, op het laatst nog zeven. In de namiddag hebben we de volledige rit in wedstrijdmodus gereden. Toen reed Pogacar tien seconden trager dan het Strava-record van Romain Bardet, fietswissel inbegrepen en na de eerste dertig kilometer volle bak. Dus dat zat goed.

“Voorin hadden we geen 52-39, maar een 50-36, bijna een compact. Achterin hadden we een 14-29. Ik wilde geen te grote sprongen tussen de kroontjes. Tussen de 18 en de 25 versprong het telkens maar een tandje. Toen ik in de wedstrijd achter hem reed met de auto, zag ik dat zijn kettinglijn perfect was. En hij kon schakelen, een tandje meer of minder, zonder dat hij ineens zes omwentelingen meer of minder moest draaien.”

Dat oponthoud in de waaieretappe waar jullie veel tijd verliezen…

“… dat was dom, maar achteraf bleek het een geluk bij een ongeluk. Op het moment zelf was ik kwaad. Ik ben op de bus gestapt, ze waren heel stil. Ik zei: (schakelt naar zijn Australisch accent) Tell me the fuck how we can miss the first fucking group with fifty riders in it? How the fuck does this happen?

“Eén per één hebben ze hun versie gegeven, met de staart tussen de benen. Dat was louterend. Ze hebben daarna hun rug gerecht. Het geluk bij het ongeluk was dat we door die achterstand altijd in de schaduw konden blijven rijden van Jumbo-Visma. Was dat niet gebeurd, dan zaten we te vroeg in het geel en hadden ze ons kunnen kapotmaken.

“Alleen na de Col de la Loze zat ik diep, maar een dag later ben ik die bus opgestapt en heb ik de mannen toegesproken: dit is niet onoverbrugbaar, we kunnen het nog doen. Die rit, de achttiende, ging over de Montée des Glières en die gravelwegen. Jumbo-Visma liet daar Wout van Aert terugkomen om te sprinten voor de derde plaats en zo vier seconden bonificatie weg te halen voor de neus van Pogacar, terwijl Tom Dumoulin in die sprint opzettelijk in zijn weg reed. Toen ik dat zag, wist ik: ze hebben schrik van ons.

“Uiteindelijk moet ik ook eerlijk zijn: bij de beslissende tijdrit had Pogacar een superdag en Roglic een slechte. Heeft hij een normale dag, dan wordt het een secondespel.”

Ik ken u als goed mens, als motivator, maar niet als tacticus.

“Ik denk niet dat ik een slimme wielrenner was. Alvast niet slim genoeg om heel veel te winnen. Als ploegleider… Onze tactiek was simpel: mee vooraan blijven met Pogacar, al de rest interesseerde ons niet. We hebben niet alleen maar gevolgd; niet Roglic en zijn ploeg hebben de andere concurrenten uitgeschakeld, wel de aanvallen van Pogacar.

“Ik heb één bijzondere eigenschap die van pas komt: ik zie eerder dan anderen wat de uitkomst kan zijn. Alleen heb ik het soms moeilijk om uit te leggen hoe we daar moeten geraken. In de meeting voor de Tour heb ik erop gehamerd dat we een unieke kans hadden. Hoe verder we in de Tour waren, hoe meer ze er bij ons van overtuigd geraakten. Op de laatste rustdag heb ik hen een spiegel voorgehouden: dit is een unieke kans om het allergrootste te winnen.

“Als je denkt dat je het allemaal weet, en van niets of niemand input nodig hebt, ga je op je gezicht. Ik luisterde ook naar anderen, zelfs buiten de ploeg. Zo wilde ik bijvoorbeeld elke dag de preview van Johan Bruyneel horen, of de podcast van Lance Armstrong en George Hincapie. Gewoon om het vanuit andere perspectieven te bekijken.

“Ik heb mij tijdens deze Tour wel meermaals moeten verantwoorden voor onze tactiek. Bijvoorbeeld waarom we geen man mee hadden in de ontsnappingen. Dat konden de teameigenaars in Dubai niet begrijpen. Die belden dan naar Mauro Gianetti, onze CEO, en die belde naar Matxin Joxean, onze teammanager, en zo kwam het tot bij mij. Mijn orders waren: niet mee in de ontsnappingen. Fabio Aru en Davide Formolo uitgevallen, Marco Marcato met een blaasontsteking en David de la Cruz met een barstje in zijn heiligbeen, dan moet je niet te veel meer willen als ploeg.

“Ik heb al eens op die manier gewonnen. Dit is pas mijn tweede grote ronde die ik als eerste ploegleider mag doen en de tweede die ik win. Twee op twee dus. (lacht) Met Garmin zat ik in de auto achter Ryder Hesjedal toen die in 2012 de Giro won. We hadden de sprinter Tyler Farrar mee, maar die mocht niet sprinten van mij. Dat was hetzelfde scenario: vooral goed uitkienen wat we doen en niet doen. Ik heb op de eerste rustdag van deze Tour die Giro van 2012 nog eens opgerakeld, om hen te tonen dat ik dat pad al eens had bewandeld. We can bring it off again, heb ik gezegd, maar we moeten vooral geen onnodige dingen doen: geen ontsnappingen, geen sprints.”

Wel vreemd dat u dat werk de voorbije jaren juist niet hebt mogen doen, onder meer bij BMC waar Jim Ochowicz u uit de Tour hield. Dat zat u hoog.

“Misschien deed ik mijn werk als organisator en sportdirecteur achter de schermen zo goed, dat ze mij vooral in die functie zagen, maar ik kan niet ontkennen dat dit mij heeft gekwetst. Ik wist dat ik veel meer in mijn mars had dan de hele logistiek van een ploeg regelen die dan naar de Tour vertrekt zonder dat ik daar ter plaatse een rol kan spelen.

“Jim is mij zondag komen feliciteren en heeft mij omhelsd. Hij weet wat het is om als ploegleider de Tour te winnen van die keer met Cadel Evans. Er is geen oud zeer tussen ons, we bellen nog regelmatig. Greg Van Avermaet is ook langsgekomen. Ik stond een interview te doen toen hij passeerde en mij een knuffel gaf. Geen woorden, tien seconden vastpakken en hij reed weg. Meer hoeft niet.”

U bent erg geliefd in het peloton.

(krop in de keel) “Ja, ik heb wel heel veel berichtjes gekregen, van Philippe Gilbert, Peter Van Petegem, Johan Museeuw, renners met wie ik heb gewerkt, maar ook bijvoorbeeld van alle ploegleiders van Deceuninck-QuickStep. Zelfs van Patrick Lefevere. Nooit eerder heb ik van hem een sms gekregen, en nu wel. Dat stel ik erg op prijs.”

José De Cauwer werd erg emotioneel zaterdag na de rit toen hij over u begon.

“Serieus? Ach José. Die kent mij door en door. Hij was twee jaar mijn ploegleider bij Tulip, waar ik the highs and the lows heb meegemaakt. Bij de dieptepunten is hij een hele goeie motivator. Hij kan doordringen tot de mensen. Ik herinner mij dat ik het helemaal niet meer zag zitten en toen zei hij: kruip morgen op die fiets en je moet niks. Rij je twintig kilometer en stap je af, mij goed. Rij je de hele wedstrijd, mij goed. Maar kruip op die fiets. Ik won toen bijna nog.

“Mijn Tourwinst zal José wel hebben herinnerd aan 1989, toen hij tegen alle verwachtingen in met Greg LeMond de Tour won. Ook in de laatste tijdrit.”

Was u niet verrast dat ze u naar de Tour stuurden? Een jaar eerder kon u door de chemo bij de start in Brussel nauwelijks een paar uur bij de ploeg doorbrengen.

“Toen zat ik het diepst, dat klopt. Neil Stephens zou aanvankelijk de Tour doen dit jaar, maar ineens ging hij niet. Ik werd de eerste ploegleider en ik mocht alles uitstippelen. Misschien omdat ze mij vorig jaar hadden zien werken in de klassiekers, toen we Gent- Wevelgem wonnen met Alex Kristoff, die ook in de Ronde van Vlaanderen mee voorin streed. Ik bereid die wedstrijden nauwgezet tactisch voor op powerpoint en wellicht beviel hen dat.

“Ik had er veel zin in, maar ik zat ook met twijfels: heb ik de uithouding voor de Tour? Ik heb begin dit jaar de Tour Down Under gedaan in Australië, met schrik. Zijn mijn ogen en mijn reflexen nog goed genoeg om in het peloton van volgauto’s te rijden? Dat ging goed. Normaal had ik daarna Parijs-Nice gedaan, al iets zwaarder, maar onze ploeg startte daar niet vanwege corona, dus de eerste keer dat ik weer aan het stuur zat, was in de Tour de l’Ain en de Dauphiné.

“In Nice voor de Tourstart was ik bezorgd dat ik niet genoeg energie zou hebben voor drie weken. Gelukkig had ik de toestemming om zelf met de fiets te rijden, iets wat normaal niet kan voor een ploegleider. Die zou maar eens moeten vallen als hij zijn ritje maakt. Ik heb nood aan die beweging. Om de andere ochtend reed ik om zeven uur een uurtje op de fiets. Elke avond een kwartiertje yoga. Elke dag mijn meditatie. Dat heeft mij geholpen de balans te vinden.”

Is de rusteloze ziel in Allan Peiper – de witte Aboriginal – eindelijk thuisgekomen van zijn walkabout? Met andere woorden een beetje tot rust gekomen?

“Na alles wat ik heb meegemaakt en die ziekte die ik nu onder de leden heb: dit is de kroon op het werk, in mijn wielercarrière en in mijn leven. Misschien beleef ik dit nooit meer. Ik ga niet de pessimist uithangen, maar men is duidelijk geweest met mij: die kanker gaat bij mij nooit meer weg. Ze kunnen hem proberen te controleren, dat is het.

“Ik heb net vóór de Tour een scan en een test ondergaan, maar ik krijg de resultaten pas over twee weken. Dat heb ik die dokter speciaal gevraagd: laat mij eerst de Tour doen, dit kan ik er niet nog eens bij hebben.

“Ik weet dat een normaal mens dat onmiddellijk wil weten, slecht of goed, maar ik weet wel ongeveer hoe het nu gaat met mij. De bloedtest in mei wees al op verhoogde waarden, het is afwachten of zich dat heeft doorgezet. En dat ik er goed uitzie, dat ik mij goed voel en dat ik weer een goede conditie heb, daar trekt die prostaatkanker zich niks van aan. Het is alleen te hopen dat er niet weer uitzaaiingen zijn.

“Natuurlijk wil ik blijven leven en de dingen doen zoals ik ze graag doe. Zo’n Tour winnen op die manier, na een jaar waarin ik grotendeels uitgeteld was door chemo, die voldoening is niet te schatten. (aarzelt) Ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat de rusteloze ziel, zoals jij zegt, nog één hele mooie kans heeft gekregen. Ik ben daar heel erg dankbaar voor.”

De niet-begeleide minderjarige migrant-gelukzoeker in u die naar België kwam, heeft een hele weg afgelegd.

“Zaterdagavond na de tijdrit op La Planche des Belles Filles ben ik op mijn hurken gaan zitten tegen een auto en iheel hard beginnen huilen. Er zijn heel veel momenten uit mijn leven voorbijgekomen. De lange weg die ik heb afgelegd van jong rennertje om het te schoppen tot Tourwinnaar als ploegleider…

(denkt na) “Een niet-begeleide minderjarige migrant? Ja, dat was ik, maar in een ander tijdperk dan. Ik was zeventien en ik zie mij nog arriveren in België. Ik heb honger geleden, tot ik werd opgevangen door de Planckaerts. Daarna was het proberen te overleven en een plaats veroveren in het Vlaamse wielermilieu. Elk jaar kreeg ik een fiets van Walter. Het is te zeggen, ik moest er voor betalen, ook voor de tubes, maar tegen een hele goede prijs.

“Zo was Walter. Later is hij nog mijn ploegleider geweest bij Panasonic. Een keiharde hoor, zowel voor mij als voor Eddy. De zondagochtend van de laatste rit heb ik Walter gebeld. Uit dankbaarheid. Hij was tenslotte mijn mentor. ‘Ah Peipere, hoewest jongene, proficiat.’ Typisch Walter, niet te veel emoties, maar wel oprecht.”

Dan hebben we nog één heikel themaatje aan te snijden. Uw ploeg heeft heel wat oud-renners en staf van Saunier- Duval overgenomen, een team met een dopingverleden.

“Dat heb ik ook gelezen in allerhande commentaren en columns. Ik heb ook gelezen dat ik highly regarded ben in het peloton en dat ook onze hoofdarts Jeroen Swart in hoog aanzien staat in de antidoping-community. Verder heb ik niks gemerkt van illegale handelingen of wat dan ook. Ik denk dat we over vijf of tien jaar nog altijd de Tour zullen hebben gewonnen.”

Wat doet u nu nog?

“De BinckBank Tour vanaf maandag. Daarna de klassiekers in en rond België. Pogacar rijdt de Waalse klassiekers, dan rust en vervolgens de Ronde van Vlaanderen. Het WK dit weekend zal ik op tv volgen. Benieuwd hoe de Slovenen voor de dag komen.”

Ze moeten de wedstrijd niet maken en ze kunnen voor elkaar iets doen, Pogacar kan misschien Roglic wereldkampioen maken.

“Hun relatie is alvast bijzonder. Het is echt niet gespeeld zoals ze elkaar in de wedstrijd gingen opzoeken of ook na de tijdrit. Het wederzijds respect is groot. Ik denk ook dat ze een kans maken, maar veel zal afhangen met welke state of mind ze naar Imola zijn gereisd. De decompressie zal wel totaal zijn geweest, bij allebei.”

Hoe ziet uw toekomst als ploegleider eruit?

“Ik ben einde contract. Ik heb al van voor de Tour een contractvoorstel liggen voor nog een jaar aan dezelfde voorwaarden. Ik had gehoopt op een verbeterd contract, maar dat zit er blijkbaar niet in. Hun argument: we hebben je tijdens corona doorbetaald en ook tijdens je chemo. Als ik iets anders had, zouden ze niet moeilijk doen, dat zegt genoeg. Non-negotiable, te nemen of te laten dat voorstel dus.

“Ik heb nog niet getekend en inmiddels heb ik de Tour gewonnen. Neen, ik denk niet dat ze het voorstel zullen aanpassen, normaal deel ik ook niet mee in het prijzengeld van de Tour en over een premie heeft ook nog niemand iets gezegd. Dus…”

… bent u de slechtst betaalde ploegleider die de Tour wint sinds José De Cauwer.

(lacht) “Zoiets ja.”

Column Wetteloosheid over voetbal met publiek in tijden van corona in De Morgen van zaterdag 26 sep 2020

Wetteloosheid

Partita zero of wedstrijd nul, zo hebben de Italianen in maart van dit jaar de Champions League-wedstrijd tussen Atalanta Bergamo en Valencia gelabeld. Die werd in Milaan gespeeld in San Siro op 19 februari. Twee dagen later zou de eerste positieve Covid-19-test worden bevestigd in Italië. Op 26 maart telden ze in Bergamo de duizendste dode.

Wat daarna volgde, behoort inmiddels tot het collectief geheugen van elke Italiaan en elke wereldburger. Elke wereldburger? Neen, er is een klein deel dat zich niks aantrekt van burgerzin. Die vind je overal, jammer genoeg in grote concentraties in bepaalde vakken van voetbaltribunes waar het geheugen nooit verder draagt dan negentig minuten.

Die biologische bom in Milaan, met in het stadion 40.000 Bergamasken onder wie enkele superverspreiders, zette een ander land meteen in brand. 2.500 Valencia-fans ondernamen de reis en een deel van hen vloog daags na de wedstrijd terug, enkelen drager van een lading virus. Vervolgens was Spanje aan de beurt.

Een tweede voetbalwedstrijd gelieerd aan een uitbraak van corona is Liverpool-Atlético. Die werd gespeeld op 11 maart, een tijdstip waarop heel wat alarmsignalen op rood stonden. De coach van Liverpool, Jürgen Klopp, vond de wedstrijd laten doorgaan een criminele beslissing. Er zaten 52.000 fans op Anfield, van wie 3.000 Madrilenen.

Volgens een studie steeg het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames in de week na de wedstrijd exponentieel. Een erg voorzichtige schatting op basis van contactopsporing kon 41 extra doden rechtstreeks in verband brengen met die wedstrijd. Op dezelfde elfde maart was voetbal met fans in Frankrijk al verboden, omdat afstand houden in een stadion onmogelijk was. Dat belette de PSG-fans niet om met duizenden een volksfeest te organiseren tijdens PSG-Borussia Dortmund. Er werd luid gezonden en gebruld en om elkaars nek gehangen. Er is geen studie bekend over de gevolgen van die wedstrijd.

Je kan niet alle voetbalfans over dezelfde kam scheren, maar voetbal heeft wel dit als nadeel: het maakt niet het beste los in de mens. Zelfs de uiterst beschaafde en evenwichtige medemens verliest minimaal twintig IQ-punten als die fan is en zijn team speelt. Voetbal met publiek – in bubbels, op afstand, of hoe ook – is onverantwoord in precaire tijden waarin social distancing de beste garantie is voor niet te veel virusverspreiding. Vragen om niet te juichen, niet te schreeuwen, niet te dansen en niet te zingen staat haaks op het DNA van de holenmens die hij/zij wordt als het favoriete team in de 93ste minuut de winnende goal scoort.

Er is natuurlijk iets meer loos dan een niet te controleren dwangneurose. Wat de Genk-fans vorig weekend uitvraten, dicht op elkaar zonder mondmasker staan zingen en juichen, is een opgestoken middenvinger naar clubbestuur en overheid. De straf – de helft minder fans in het stadion – is een lachertje.

De problematiek corona en voetbal is een beetje ingewikkelder dan wedstrijden met veel, weinig of zonder publiek. Elk stadion heeft een vak waar wetteloosheid de regel is, waar de ‘flikken’ zich niet vertonen, waar zwarte kledij het uniform is, waar de eigen regels gelden die nooit de regels van het algemeen belang zijn. De overheid en de clubs hebben daar geen antwoord op, ze zijn er zelfs bang van.

Donderdag speelde Willem II uit Tilburg voor het eerst in een eeuwigheid nog eens Europees. Zonder publiek zoals de UEFA het wilde. Er was toestemming voor vijfhonderd fans om zich te verzamelen op een plein om naar een groot scherm te kijken. Er kwamen er meer dan duizend op af. Ze stonden op elkaar gepakt, brulden en zongen en geen één droeg een mondmasker.

De kritiek was oorverdovend. “Zo gaat het niet lukken om corona eronder te houden.” “Mes in rug van zorgpersoneel.”

Het antwoord van burgemeester Theo Weterings gaf aan waar het probleem zich situeert: bij de wetteloosheid van een deel van het voetbalpubliek. “Als je het niet toestaat, loop je het risico dat supporters zich op verschillende plekken in de stad manifesteren. Het was een bewuste keuze.” Al bij al een verbijsterende vaststelling, dat je asociaal wangedrag concentreert om het te controleren, waarna je niet optreedt als het uit de hand loopt omdat de ellende anders niet te overzien is.

De burgemeester vroeg zich ook af of er binnen de maatschappelijke spelregels die er nu zijn überhaupt een vorm van betaald voetbal mogelijk is. Dat is een heel terechte vraag. Natuurlijk niet, maar geen politicus die het gezegd wil hebben. En hij besloot met “het was een waardeloze avond”. Willem II verloor met 4-0, dus waardeloos was het zeker, waardenloos nog meer.

Column over de Tour in De Morgen van maandag 21 sep 2020

Pog-Star, Poga-Tsaar…

Er zijn vast nog wel namen te bedenken, maar meer dan welke Sloveen ook, de grote winnaar van de voorbije drie weken is het wielrennen.

Wat. Een. Tour!

Een mooi parcours, alleen maar mooie ritten, mooie winnaars, geen enkele renner positief – niet op corona en niet op de rest – én suspens tot de voorlaatste dag. Na bijna alleen maar edities in de laatste decennia waarin één ploeg het hele peloton aan een leiband had, leek het Nederlandse Jumbo-Visma een vervolg te breien aan vijf verstikkende Sky-Ineos-jaren. Controle, rekenen, sterke ploeg, af en toe een rit winnen maar niet te fanatiek, weinig fouten maken, nogmaals controle.

Daar is niets mis mee, maar een sport in de verdrukking, en dat is het wielrennen in dit rare sportjaar, is gebaat bij onvoorspelbaarheid, sensatie en spektakel. De zet van de Tour-directie om de voorlaatste rit een (klim)tijdrit te programmeren, was geniaal. Dat het finaal fout afliep voor de ploeg die de controletoren in handen had, is jammer voor die ploeg, maar ook een beetje een zegen voor de sport.

Wat. Een. Beeld!

Primoz Roglic rijdt bergop en heeft een gele reuzekauwgumbol boven op zijn hoofd geplakt. Aan zijn volle tijdrithelm lag het niet, dat hij heeft verloren – al reed Pogacar wél met een helm met gaten – nooit eerder is een beeld van een helm zo sprekend geweest als zaterdag op La Planche des Belles Filles. Die rode kop, die wanhopige ogen, die benen die naar het juiste verzet zochten en dan die lullige helm.

De tijdrit duurde net geen uur, het laatste half uur moet voor Roglic een helletocht zijn geweest. Ik zou wel eens willen weten hoe ze hem vanuit de volgauto de boodschap hebben overgemaakt dat hij misschien iets harder moest gaan trappen.

Het besef dat hij al op het vlakke tijd aan het verliezen is en dat de laatste zes steile kilometers nog moeten komen. De wetenschap dat Pogacar in dat onderdeel intrinsiek sterker is, wat hij heeft bewezen in het Sloveens kampioenschap tijdrijden in juli. De naakte waarheid dat hij in deze Tour zonder die val en lekke band van Pogacar in die waaieretappe nooit in het geel zou staan. Daar rijd je dan tegen de flanken van die kutberg op en het loopt voor geen meter, dan overvalt je acuut het oplichtersyndroom: vandaag is de dag dat ik door de mand val en iedereen zal zien dat ik niet zo goed ben als ze allemaal wel denken.

Die benen van Roglic konden onmogelijk slecht zijn. Tussen de aankomst boven op de Col de la Loze, waar hij Pogacar bijna twintig seconden extra aan zijn broek had gesmeerd, en de tijdrit zaten twee volle dagen waarin de ploeg niet vol aan de bak moest en hij rustig over berg en dal naar de aankomst kon freewheelen. Tenzij Primoz Roglic alsnog morgen of overmorgen met een virus of bacterie uitvalt, kunnen we er van uitgaan dat hij in het zicht van zijn grootste triomf mentaal is ingestort.

“De pas 21-jarige Pogacar”, die vandaag 22 wordt voor alle duidelijkheid, heeft de Tour gewonnen, dat is geheel zijn verdienste. Maar Roglic heeft hem zaterdag evenveel verloren. Pogacar heeft ontzettend sterk gereden, maar op een Roglic in normale doen pakt hij nooit 1:56. Beste bewijs: Roglic reed 25 seconden trager dan Wout van Aert en scoorde pas de elfde klimtijd. Overigens gonst het van de verdachtmakingen, of wat had u gedacht in wielerland. Poga-Star klom tegen 6,5 watt per kilogram. De Fransen, die weer eens niet in het eigen toneelstuk voorkwamen, en ook heel wat slechte verliezers onder de Nederlanders, geloven niet dat hij zuiver rijdt. Vreemd dat dat zo maar wordt geponeerd. Voor deze ultrakorte etappe, met een klim van 16-17 minuten (althans voor de eerste 26 renners) zijn dat normale waarden.

Waar is het nog fout gegaan bij Jumbo-Visma? Ze hadden het zo goed voor elkaar, het ploegenspel had tot in de perfectie gerendeerd. Niet alleen waren er de ritoverwinningen, maar er was de controle. Misschien was die te groot, misschien is te defensief gekoerst, misschien hadden ze Tom Dumoulin langer bij de zaak moeten houden om bergop de eenmansploeg Pogacar onder druk te zetten, misschien dit, misschien dat,… het is praat na de vaak.

Ik wil mij aansluiten bij José De Cauwer: wat jammer voor Jumbo-Visma, maar hoe fantastisch is dit voor ploegleider Allan Peiper? Vorig jaar, na een hele zware chemo – het stond in de krant, dus ik verklap niets – moesten ze hem naar de Tour-start in Brussel brengen en kon hij amper een paar uur bij zijn ploeg blijven. Toen ik hem een paar dagen voor de Tour opbelde, zei hij: “Hi mate, ben bijna in Nice. Ik ga de hele Tour doen. Ik heb elke rit voorbereid. Ik heb er zin in.”

Column over Wout vanAert in De Morgen van zaterdag 19 september 2020

Indurain, laag octaan

Wout van Aert is voor de Belgische pers de revelatie van deze Tour. Dat is Belgische navelstaarderij van de eerste orde. Tadej Pogacar komt daarvoor eerder in aanmerking. Van Aert is absolute wereldklasse, daar niet van. Dat stond hier al vijf jaar geleden en dat heeft hij vorig jaar bevestigd met zijn exploten in de Strade Bianche (ook in 2018), de E3 Prijs, de Dauphiné en de Tour.

Altijd vooraan rijden in superlastige wedstrijden, tijdritten en lastige sprints winnen en bergop bij de beteren. Niet vergeten, het waren de renners van Jumbo-Visma zelf die hem vorig jaar al in de Tour-ploeg praatten. Het riedeltje dat hij dankzij zijn gruwelijke val in die Tour-tijdrit zo goed is geworden, is pure speculatie. Dat corona in zijn voordeel speelde, staat wel als een paal boven water.

Voor een goed gestructureerde ploeg als Jumbo-Visma met trainers/wetenschappers die hun renners tot op de laatste watt en gram sturen (en zo hoort het ook) kwam de coronapauze als een zegen. Van het huis Van Aert dat vorig jaar gedeeltelijk was afgebrand, dienden alleen nog de funderingen. Training per training werd muur per muur, verdieping per verdieping heropgebouwd, tot het dak erop stond. Bij de oplevering begin augustus bleek huize Van Aert ineens een verdieping meer te hebben.

Tegelijk onderging hij een transformatie: hij trainde meer dan ooit, gerichter dan ooit, en hij vermagerde. Niet zienderogen, maar honderd, tweehonderd gram per week. Ze keken zelfs om zijn metabolisme te verbeteren met deuterium-arm water. Voor u (samen met de Fransen) in een kramp schiet, ook deuterium-arm water is water en dus geen doping. Behalve een prijskaartje (zie het internet voor prijzen en meer uitleg) hangt er verder niks aan vast. Ik zou het ook niet thuis proberen.

En zo ging Wout van Aert van 81 naar 77 kilogram bij de start van de Tour. Hoeveel hij nu precies weegt, daar hebben we het raden naar. Gewicht kun je niet schatten op het zicht. Hij lijkt meer dan vier kilogram afgevallen, maar dat valt te verklaren door enerzijds minder vet en anderzijds meer spieren. Het soortelijk gewicht van spieren is hoger dan vet, vandaar de niet onbelangrijke mededeling aan iedereen die wil vermageren: van sporten alleen val je niet af, de kans bestaat zelfs dat je zal bijkomen. Minder calorie-input is de boodschap.

Vandaag behoort Van Aert intrinsiek bij de favorieten voor de tijdrit met aankomst op de Planche des Belles Filles. En morgen op de Elysese velden ook. Ik gun het hem en zijn ploeg, maar het is te hopen dat hij alvast vandaag niet wint, anders krijg je weer dat gezeur dat hij naar een ploeg moet die met hem op Tour-winst mikt.

Zelfs een kenner als Johan Bruyneel denkt dat hij op een dag voor Tour-winst moet gaan. Bruyneel heeft nooit eerder iemand zo goed zien bergop rijden en sprinten als Van Aert, of het moest Bernard Hinault zijn. Ik ken er nog een die dat kon: Eddy Merckx, en die heeft elf grote rondes gewonnen. Hinault overigens tien.

Met alle respect voor de grote kampioenen en begrip voor de mores van hun tijd, dat waren echt wel andere tijden. In de jaren zestig, zeventig en tachtig was het gebruik van anabolen (in de voorbereiding) en corticosteroïden (in de wedstrijd) gemeengoed. Bij het begin van de jaren negentig kwam dan epo.

De vergelijking met Hinault is overigens een beetje bij de haren getrokken. Hinault woog 62 kilogram. Is Van Aert dan een nieuwe Miguel Indurain? Die is ook veel afgevallen om de Tour te winnen, van 85 naar 78 kilogram, wat nog een kilo meer is dan Van Aert nu. Laten we er geen doekjes om winden: Indurain was de eerste Tour-winnaar op hoge octaanbenzine, zoals Lance Armstrong dat ooit mooi uitdrukte, full blown op epo. Van Aert is een Indurain op laag octaan.

In de epo- en bloedtransfusieperiode (1991-2005) waren de Tour-winnaars beduidend zwaarder dan daarna. Sinds 2006, als de bloedcontroles frequenter worden en het biologisch paspoort zijn intrede doet, is geen enkele Tour-winnaar nog boven de 70 kilogram uitgekomen. Of het zou Geraint Thomas moeten zijn met zijn 71 kilo, maar van hem en zijn Sky’s weten we dat ze aan de laatste klim met twee kilo minder vocht wilden beginnen.

Van Aert is als atleet nu al geoptimaliseerd door vier, vijf kilo in de min te gaan. Nog eens van 77 kilogram naar 71 laten afvallen
is onverantwoord. Deze Van Aert zal zich tevreden moeten stellen met alles behalve een grote ronde winnen. Of hij zou Fransman moeten worden, dan maken ze zo een Tour op zijn maat: niet te veel en niet te steil bergop en veel tijdritkilometers.

Verhaal met ex-judoka Ann Simons in De Morgen van zaterdag 19 september 2020

‘Ondernemen is veel moeilijker dan topsport’

Alles heeft ze meegemaakt in de sport: triomf en tragedie, anorexia en #metoo, leegheid en voldaanheid. Op haar veertigste is Ann Simons onderneemster en coacht ze andere jonge ondernemers. De bronzen medaille van Sydney schreef er een boek over: De zachte weg.

Het was een mooie ochtend in Club La Santa op Lanzarote. We waren met twee voor de 5K morning run in een Belgian Olympic Team-shirt, een kleine atlete met korte blonde haren en ik. Zij kende mij niet en ik wist alleen dat ze Simons heette, het jonkie in de judobende van Jean-Marie Dedecker. Met haar looks van een puber, maar toen wel 19, leek ze niet de nieuwste olympische medaillekandidate.

Al vlug lagen we voor op de groep. Ze liep als een hinde, lichte tred, geen druppel zweet. Ze versnelde en begon te praten. Smalltalk, om te zien of ik zou kunnen volgen. Ik dacht: no way dat die kleine mij er hier afloopt. Nooit eerder en nooit meer sneller gelopen dan die novemberdag in 1999. Een snipperdag drong zich op, zij liep een dag later weer de hele bende zoek. Conclusie: een bijtertje, kan lopen, maar kan ze ook judoën? Geen jaar nadien pakte ze op bijna miraculeuze wijze een medaille in Sydney.

Ann Simons was toen al een buitenbeentje in de Belgische sport, en dat is ze gebleven. Nu heeft ze zelf een boek geschreven, inspirationeel en tegelijk to the point, en zo is ze zelf ook. Dat boek heeft ze digitaal voorgesteld. “We hadden eerst juni in gedachten en dan zouden we drie weken naar de Spelen in Tokio gaan. Niet dus.”

Dan maar afgelopen woensdag, niet toevallig exact twintig jaar na die memorabele laatste aanval die haar in Sydney op het podium katapulteerde. Voorafgaand daaraan op een nazomerterras in het Gentse herinnert ze zich nog dat loopje. “Altijd en overal de eerste en de beste willen zijn, dat zat heel vroeg in mij. Dat perfectionisme is best lastig geweest. Faalangst, twijfelen aan mijzelf, ik heb het allemaal gehad. Ben ik wel goed genoeg, zo goed als ze zeggen? Dat gevoel. Heet dat impostor syndrome? Dat moet ik opzoeken.”

Ik was uw spoor af en toe bijster; leg eens uit hoe het u na het judo is vergaan.

Ann Simons: “Na mijn studie toegepaste economische wetenschappen (TEW) ben ik even op de VUB gebleven. Vervolgens zat ik een tijd op de marketingafdeling van Sporza. Daarna ben ik voor Patrick Janssens gaan werken in Antwerpen. Tijdens zijn burgemeesterschap was ik adviseur sport. Heel leuk, maar veel stress, heel erg politiek ook. Na vier jaar begon Bart De Wever zich te profileren als burgemeesterskandidaat en twee jaar later hebben ‘we’ de verkiezingen verloren.

“Daar stond ik dan, niks om handen, weinig ervaring, ik kon wel ambtenaar worden aan de stad, maar dat zag ik niet zitten. Ik had al gehoord van Cronos en die heb ik een mailtje gestuurd: ‘Ik wil eens komen praten'”

Cronos Group, nog nooit van gehoord.

(lacht) “De groep draait 800 miljoen euro omzet en daaronder ressorteren bijna vijfhonderd bedrijven met zevenduizend man die ervoor werken.

“Die discretie is min of meer de bedoeling. Jef De Wit, de initiatiefnemer, wil niet bekend zijn. Voor prijzen als Ondernemer van het Jaar en IT’er van het jaar wil hij niet eens op de shortlist staan.

“Wat we precies doen? Financiële en mentale ondersteuning voor beginnende ondernemers. Wie denkt dat hij of zij iets wil ondernemen, moet dat zelf uitzoeken en proberen, en dat kan bij Cronos.

“De groep neemt een groot aandeel in het bedrijf, de beginnende ondernemer krijgt de rest van de aandelen. Niet de centen, maar de ontplooiing van de mens staat centraal. Je krijgt een salaris van de groep en je mag ondernemen: fouten maken, falen, herbeginnen, opbouwen.

“Mijn doel is heel jonge mensen kansen geven in ondernemerschap. Bedenk iets, kijk hoe je dat kan verkopen en leveren.”


Waarom dit boek?


“Ik zag parallellen tussen de wedstrijdmat en het echte leven. Wie ben je? Waarom doe je wat je doet? Hoe verwezenlijk je je dromen?

“De zachte weg is een leidraad hoe je je leven in eigen handen kan nemen. Ik beweer niet dat dit boek, of een boek, je leven kan veranderen. Het is geen wetenschappelijk onderbouwd werk, of een theoretische studie. Het is een soort reisverslag, een bundeling van ervaringen die ik ben tegengekomen tijdens en na de topsport. Want na mijn judocarrière moest ik mijzelf heruitvinden, op zoek gaan naar wat er nog in mij zat.”

Er staan heel veel abstracte begrippen in. Neem nu inclusief leiderschap.

“Inclusieve leiders zijn leiders die creëren, die winst proberen maken, maar ook ondersteunen en op de lange termijn denken. Ondernemen ís belangrijker dan winnen. Hou je vol als ondernemer en denk je op de lange termijn, dan volgt het winnen. Duurzaamheid hoort daar ook bij. Dat begrip kom je tegenwoordig vaak tegen. We hebben met de covidlockdown toch een serieuze kans gemist om duurzaamheid te promoten en gigantisme wat tegen te gaan.”

Is ondernemen zwaar?

“Topsport ís hard, maar de structuur wordt voor jou uitgetekend en als je tien minuten van de trainer op je kop moet gaan staan, dan doe je dat. Ondernemen is veel zwaarder dan topsport. En ik ben dan nog een kleine onderneemster, in de veilige haven van de Cronos Group. Wat Heidi Rakels (judobrons in Barcelona 1992, HV) heeft verwezenlijkt, dat noem ik ‘echt ondernemen’. Samen met haar man heeft ze een product op de markt gebracht dat uniek is en dat de hele banking-wereld wil.”

Wat u en Rakels hebben gedaan, kunnen niet alle topsporters in hun nacarrière.

“Er is heel veel talent uit de sport nadien op een verkeerde plek terechtgekomen. Ik zeg niet dat Harry Van Barneveld (ex-judoka, brons in Atlanta 1996, HV) niet goed is in wat hij doet, politiewerk, maar hij had veel meer capaciteiten. Harry spreekt goed, is heel verstandig; hem hadden ze een traject moeten aanbieden. Ik wil zelf ook niets liever dan werken met jonge sportmensen met dromen. Die passie voor de topsport is altijd gebleven.

“Het wordt je ook niet bepaald makkelijk gemaakt. Je komt al met tien jaar achterstand op die arbeidsmarkt terecht en de vrouw heeft nog een extra nadeel, want soms wil die moeder worden, zoals ik. Dat kost je weer tijd. Toch denk ik dat er een structuur moet komen die topsporters helpt om een tweede keer een droom te realiseren. Als je uit de sporthal weg bent, beland je weer in een kleuterklas, maar topsporters hebben het in zich om zich daaruit op te werken.”

U begint uw boek met uw succes in Sydney en u bent meteen heel eerlijk: ik heb mijn medaille te danken aan de fout van de Noord- Koreaanse.

“Ja, dat was ook zo. Als zij wegloopt, kan ik die aanval niet meer inzetten, want ik stond op achterstand met nog vijf seconden te gaan. Toen hoorde ik Jean-Marie Dedecker schreeuwen: ‘Doe het nu, je kan het.’ Ik heb dat gehoord en ik heb het gedaan. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik in Sydney die laatste aanval heb ingezet en die medaille heb gepakt.

“Neen, Jean-Marie was geen inclusief leider. (lacht) Empathie moest je bij hem als judoka niet zoeken. Maar hij heeft ons wel gepusht tot daden en de omstandigheden gecreëerd om te presteren. Eddy De Smedt (ex-directeur topsport van het BOIC, HV) was dat meer. Hij heeft op mij ingepraat toen ik na mijn verloren halve finale niet meer om brons wilde vechten. ‘Heb je hiervoor zo hard gewerkt?’, zei hij en niet eens verwijtend of zo. Die twee samen hebben mij geholpen een medaille te winnen.

“Anderhalf jaar geleden – hij was net burgemeester van Middelkerke – zijn mijn vriend en ik Jean-Marie gaan opzoeken. Dat was een heel fijn moment. Maar weinigen weten dat hij heel erg oké is. Hoeveel mensen die niet heeft geholpen, ook financieel. Mensen hebben een verkeerd beeld van Dedecker en dat ligt natuurljk aan hem. Ik heb het hem toen nog gezegd: waarom brul je toch altijd zo, waarom moet je altijd ruzie maken?”

Ik sta een beetje perplex van de weg die u hebt afgelegd. Ik herinner mij nog dat u TEW studeerde als een soort bezigheidstherapie.

“Ik wilde dokter worden, al van mijn achttiende. Maar ik wilde ook naar de Spelen. Jean-Marie had gezegd: als je hogeschool doet, selecteer ik je niet meer. Universiteit kon wel, maar dan in het topsporttraject aan de VUB. Heb ik dat dan maar gedaan. Op de persconferentie van mijn medaille in Sydney vroegen ze mij of ik klaar was voor een grote carrière in het judo. Ik zei: ‘Neen, misschien ga ik voor dokter studeren.’

“Dat vonden ze raar, maar dat was mijn pragmatisme: ik zat in een categorie met de Japanse Ryoko Tamura (dubbel olympisch kampioene, HV) en die kon ik toch niet kloppen. Uiteindelijk ben ik doorgegaan tot 2006 en op mijn 26ste gestopt met judo met kapotte knieën. Ik weet nog waar dat is gebeurd. In het Kodokan, het epicentrum van het judo in Tokio, stuurden ze een zwaardere Japanse op mij af, puur om mij te kraken. Dat is haar ook gelukt. Ze ging met haar volle gewicht op mijn knieën zitten en ik kon mijn kraakbeen horen versplinteren.”

Uw boek heet De zachte weg en dat is ook de vertaling van het Japanse woord ‘judo’, maar die sport is helemaal niet zacht.

“Dat klopt. In het moderne wedstrijdjudo komt het erop aan de tegenstander te slopen. Ik vind het wel een leuk spelletje, omdat je afhankelijk bent van de interactie, van wat de andere doet. Jigoro Kano, de uitvinder van judo, had het nochtans anders voor. Voor hem was het een vorm van zelfverdediging. Uiteindelijk hebben de Europeanen er een echte vechtsport van gemaakt.”

Doet u nog aan sport?

“Ik heb vorig jaar de marathon van Antwerpen gelopen. Ik had veel getraind en dat ging best wel goed, beter dan verwacht. Mijn tijd? 3u16, ik was zevende vrouw. Ik dacht meteen: als ik nu een beetje doortrain, kan ik misschien naar de Olympische Spelen. Het heeft mij wel goed gedaan, die marathon, maar ik weet niet of het slim was.

“Nadat ik was gestopt, ben ik geopereerd aan beide knieën. Ik was 26 en te jong voor protheses en dan hebben ze maar – als tweede in België – kraakbeentransplantatie toegepast. Het kraakbeen dat er nog zat, hebben ze weggeschraapt en in een schaaltje opgekweekt tot meer kraakbeen en dan teruggezet. Twee knieën tegelijk, weken niet rechtop gestaan. Vier maanden heb ik in Pellenberg gelegen. Ik zat op de rand van een flinke depressie.

“Uiteindelijk was die operatie wel succesvol en dat lopen ging vorig jaar best goed. Neen, ik weet niet wat mijn chirurg Johan Bellemans van die marathon vond. Ik heb het hem wel laten weten, per mail.”

U hebt de rozen maar ook alle doornen van de topsport meegemaakt. En passant zegt u ‘ik heb anorexia overwonnen’. Er zijn er die daar een encyclopedie zouden aan ophangen.

“Ik wil daar niet mee te koop lopen, maar ik stop het toch ook niet weg? Ik héb anorexia gehad, getriggerd door het judo, maar vooral door mijn perfectionisme. Ik kon het niet hebben dat ik iets meer dan 48 kilo zou hebben gewogen en dan mijn gewicht moest halen voor mijn gevechtsklasse. Ik wilde dus altijd onder die 48 zitten.

“Sommige ondernemers zijn ook anorectisch om dezelfde reden. Anorexia is een vreselijke ziekte: mijn croque-monsieur was altijd in zevenentachtig stukjes verpieterd om toch maar de indruk te wekken dat ik had gegeten. Soms at ik maar twee yoghurts op een dag, en dan een hele dag trainen, voor de Olympische Spelen nog wel.”

Het judomilieu in uw tijd had te kampen met #metoo.

“Absoluut, maar ik heb geen spijt dat ik in dat judo heb gezeten. Ik heb ook ervaringen met een trainer die aan mij probeerde te zitten. Andere vrouwen heeft hij echt te pakken gehad. Ik heb dat toen aangeklaagd en die man is verwijderd uit het judo. Dat volstond voor mij. Men heeft mij dan even als boegbeeld van de seksueel grensoverschrijdende problematiek in sport proberen op te voeren, maar ook daar heb ik voor bedankt.

“Brutale trainers heb ik ook gehad. Vanuit die ervaring heb ik vóór de Spelen van Rio nog een tijdje enkele gymnastes begeleid op vraag van de Gymfed. Die hadden toen ook klachten over brutaliteiten van hun trainers. Ik heb altijd met mijn ervaring iets willen doen in de topsport en ik was toen ook net begonnen met het coachen van jonge ondernemers. Ik dacht dat ik die turnsters kon begeleiden in het zetten van de volgende stap, maar het kwam erop neer dat ik hen weerbaar moest maken om te kunnen opboksen tegen hun trainers.”

Ergens las ik in uw boek: ooit wil ik de beste van de wereld zijn, nu wil ik al het beste voor de wereld. Dat is…

“… boeddhisme. En toch is het lastig om niet meer de beste van de wereld te kunnen zijn. Dat besef is vreemd. Neem nu die marathon. Ik loop die goed, waarom moet ik dan onmiddellijk beginnen denken aan de Olympische Spelen? Die strijd… Rust nu effe, zeg ik vaak tegen de mensen die ik begeleid. Misschien moet ik dat ook vaker tegen mijzelf zeggen.”

Ann Simons, De zachte weg. Ondernemen is belangrijker dan winnen, Lannoo, 144 p., 27 euro. Meer info op dezachteweg.be.

Column ‘Ze klimmen zo rap’ in De Morgen van maandag 14 september 2020

‘Ze klimmen zo rap’

De Franse renners zijn eens te meer weggereden, zeg maar weggevallen in hun Tour de France. De eerste Fransman is Guillaume Martin. Die gediplomeerde filosoof op plaats elf werd ontdekt door Hilaire Van der Schueren en is bij de Wanty’s prof geworden. Samen met de valpartijen van Pinot en Bardet zou dat moeten volstaan als verklaring voor de Franse deconfiture.

Niet voor de Fransen. Iedereen die rapper rijdt dan de Fransen is verdacht. Ik citeer even: “Ze klimmen zo rap, niet normaal. Het Sloveense duo Roglic-Pogacar heeft aan het einde van de beklimming naar de Puy Mary een vermogen gehaald van 7,2 watt per kilogram lichaamsgewicht. Op een kort stuk, dat zeker, maar wat moet je daarvan denken?”

Dat laatste bijzinnetje is cruciaal: boven de 7 watt per kilogram lichaamsgewicht kan verdacht zijn op lange inspanningen, zeg maar van twintig minuten of meer. Die waarden dateren van rond de eeuwwisseling, de hoogdagen van Mayo (Ventoux), Armstrong en Pantani (l’Alpe d’Huez). Op de Puy Mary ging het om een stuk van vier minuten waarop gele trui Roglic 500 watt zou hebben geduwd. Et alors?

Als vandaag iemand de Ventoux via Bédoin opknalt in een halfuur is de kans groot dat we met bedrog te maken hebben. Uiteraard zijn er fysiologische grenzen aan prestaties, maar het is niet aan de Fransen om die te bepalen. Zij beweren al twintig jaar dat een gemiddeld wattage van 410 op een lange klim normaal is. Tussen 410 en 430 watt is verdacht; gaat het tot 450 watt, dan is het miraculeus en boven de 450 watt zijn de renners gemuteerden. Dat slaat nergens op. Het materiaal is verbeterd, zowel fietsen als wegdek, meer renners zijn beter dan ooit, het ploegwerk is gestroomlijnder en bovenal heeft de trainingswetenschap de laatste jaren een kwantumsprong gemaakt.

In dit coronajaar hebben sommige renners een ideale voorbereiding kunnen afwerken met veel duurwerk en gerichte training aan de juiste vermogens. Voeg daar nog de klimatologische omstandigheden bij: klimmen bij 35 graden putje zomer of bij 20 graden in de late herfstzon is een heel verschil. Overigens brak Tadej Pogacar deze Tour het snelheidsrecord op de Peyresourde toen er een serieuze rugwind stond. Jazeker, twee Slovenen staan op kop en die geven iedereen het nakijken. Aldus de media. Het verschil vrijdag tussen de Slovenen en de naaste achtervolger was ocharme dertien seconden of een goede vijftig meter.

Egan Bernal werd er door Wout van Aert afgereden, luidde het commentaar. Alle credits voor Van Aert, maar Bernal heeft zichzelf er afgereden, vrijdag en gisteren. Hij is gewoon niet goed genoeg. Bernal heeft tijdens de coronalockdown continu in Colombia getraind. Of hij is ziek, of hij heeft niet getraind volgens de aanwijzingen van hoofdcoach Tim Kerrison. Bernal liegt als hij zegt dat hij zijn betere wattages trapt, hij lijkt al van in de voorbereiding kwetsbaarder dan in 2019.

In de serie gratuite verdachtmakingen hoort ook het gerucht thuis over een onopspoorbaar, revolutionair dopingmiddel. In dat verband viel een verwijzing naar HemAssist en Lance Armstrong. Dat is een zeer goed voorbeeld om alle revolutionaire producten te duiden. Ten eerste heeft Armstrong dat nooit gebruikt, maar is het product gevonden in de camper van Dario Frigo (die op zoek was naar het geheime middel van Armstrong). Ten tweede bleek het om fysiologisch serum met een kleurtje en een mooi etiket te gaan, allesbehalve een wondermiddel.

Voor eens en voor altijd: er zijn geen wondermiddelen die je in staat stellen om veel rapper te rijden dan de andere zonder na de rit te worden betrapt, is het niet bij de urinecontrole, dan via het biologisch paspoort. Er is ook geen wondermiddel dat bij zoveel ploegen tegelijk zou worden gebruikt zonder dat de naam in het peloton rondgaat. Neem het enige echte wondermiddel ooit, epo, in de eerste helft van de jaren negentig: niet iedereen wilde of kon het gebruiken, maar iedereen wist ervan, inclusief de media.

Het niveau van deze Tour is zeer hoog, maar we hebben nog een week te gaan. De rit van gisteren op de drie flanken van de Grand Colombier kan ons geruststellen. Elf renners eindigden samen na de zwaarste rit in deze Tour. Ja, er is af en toe snel geklommen. Neen, dat hoeft niet verdacht te zijn. Op de Col de la Biche, een korte klim, ging het tegen 5,58 watt per kilo. Ten slotte: als Jumbo- Visma veruit de beste ploeg is, heeft het dat te danken aan talent en hard werk. Het is wis en waarachtig geen Gewiss. Die ploeg reed in de Waalse Pijl met drie renners (Moreno Argentin, Giorgio Furlan en Jevgeni Berzin) iedereen naar huis reed, een prestatie die werd gelinkt aan epo en dr. Michele Ferrari.

Verhaal over het succes van Sporting de Charleroi in De Morgen van zaterdag 12 september 2020

‘Nog even, en we pakken prijzen’

Van zo goed als failliet tot een stabiele topclub en een fiere voorlopige leider. Het nieuwe elan van de club spoort met dat van de stad Charleroi. En het mooiste moet nog komen, zegt CEO Mehdi Bayat. ‘Wacht tot ons nieuwe stadion er staat.’

Wie ooit een dagje Charleroi overweegt, een tip: zet de auto op de Chaussée de Bruxelles ter hoogte van de heuvel. Of aan de Rue Decoux kan ook, die piste is makkelijker en minder uitdagend. Na enkele minuten sta je 188 meter hoog boven de zeespiegel, boven op de Terril des Piges. Het laatste kolenafval is hier in 1936 gedumpt, in de daaropvolgende vijf decennia gingen alle mijnen dicht, de laatste in 1984.

Dit is Charleroi zoals het was, is, en zal zijn: een gewezen mijn- en staalstad. Trots op zijn verre, minder op zijn recente verleden, gematigd enthousiast over het heden, maar met een herwonnen geloof in de toekomst. In die nieuwe fierheid past het voetbal. Manu Salvé, chef sport van La Nouvelle Gazette: “De dj’s op feesten en huwelijken roepen de uitslagen van Sporting weer om, dat zegt alles.”

Vanop de Terril des Piges behoudt men het overzicht op stad en voetbal. Onder ons ligt de Ville Basse, het oudste deel van de stad, ontstaan toen Charleroi nog Charnoy heette en de Spanjaarden het ter ere van Karel II in 1666 omdoopten. Let op de Rive Gauche en de opgewaardeerde kaaien van de Samber. Links de Ville Haute, voorlopig nog gedomineerd door het bric-à-brac-stadion. Rechts zie je in de verte de deelgemeente Marcinelle, bekend van Le Bois du Cazier, de mijn waar in 1956 262 mijnwerkers – de helft Italianen en ook heel wat Vlamingen – de dood vonden.

Tot zover het verleden. Voor de toekomst, volg de kronkelende loop van de Samber naar het westen tot aan het dok. Daar ligt Marchienne-au-Pont, de meest gore deelgemeente van in de perceptie Belgiës meest onaantrekkelijke grootstad. Het is de bedoeling dat dit kortelings verandert. Naast het dok, op de afgegraven en gesaneerde vlakte aan de overkant van de Samber, verrijst tegen 2024 de nieuwe voetbaltempel als onderdeel van een grotere stadsontwikkeling.

Tom Pintens zong het al:
‘De fabrieken gaan failliet, in Charleroi.
En het geld stroomt naar de Maas, in Charleroi. Men houdt niet van politiek, in Charleroi.
Maar men houdt wel van elkaar, in Charleroi. Want de tijden zijn gedraaid, in Charleroi.’

De tijden zijn gedraaid, en een van dé exponenten van het renouveau van Charleroi is Royal Charleroi Sporting Club of nog Sporting de Charleroi. Voor de Vlaamse voetballiefhebbers is dat gewoon ‘Charleroi’, uit of thuis altijd lastig, dit seizoen meer dan ooit zo lijkt het wel.

Terug naar 1 maart van dit jaar. Niemand beseft die zondag dat het over een week gedaan is met voetballen. Die namiddag speelt Charleroi de vijand uit Luik, Standard, in de vernieling en pakt de derde plaats. Dit is nog maar de tweede keer in tien jaar dat wordt gewonnen van het gehate en gevreesde Luik, kleiner dan Charleroi, maar economisch sterker en zoveel groter in voetbaldaden.

Ten minste één week zal de grootste Waalse stad de beste club van Wallonië huisvesten. De Luikenaars druipen af. ‘Charleroi , c’est la ville de Marc Dutroux’, verder geraken ze niet in hun gezang. Daartegenover hebben de Carolo’s hun ‘Standard c’est le SIDA (aids, HV)’ lichtjes aangepast in een advies van hoe je te beschermen tegen virussen als aids, corona én Standard.

Een week later trekt trainer Karim Belhocine op een zaterdagavond naar zijn oude club Gent, waarmee hij als bankzitter in 2015 kampioen speelde. Hij en Sporting geven er voetballes. Met de ontluisterende 1-4 delven ze mee het graf van de later ontslagen Gentse trainer Jess Thorup. Nóg een week de beste van de Walen, wat een luxe. En dan gooit corona roet in het eten. Hoewel, Charleroi eindigt derde in de stand. Vóór Standard, en dat voor de tweede keer in vier jaar.

Moeras van schandalen

Fast forward naar augustus, als het voetbal bij ons weer begint. Meteen uit bij Club Brugge, de Sporting-fans zijn er niet gerust op. Weer eens heeft de club een van de sterkhouders verkocht: de Angolese Portugees Núrio Domingos Matias Fortuna vertrekt naar AA Gent voor 6 miljoen. De fans morren, het bestuur is ferm: “Onze beste spelers verkopen met meerwaarde is ons businessmodel, anders overleven we niet.”

De voorbereiding is bovendien niet vlekkeloos verlopen, met zware nederlagen tegen St-Etienne en Metz. Oké, Olympic, de tweede ploeg van de stad, is weliswaar ingemaakt, maar dat is alleen nog van belang voor de hoogbejaarden met heimwee naar de tijd dat Olympic de club van de stad was, wat al geleden is van de jaren vijftig.

Acht augustus: Club-Charleroi: 0-1, op een diefje dat wel. Eerste thuiswedstrijd: Charleroi-Oostende: 1-0. Het Stade de Pays de Charleroi, in de volksmond Mambourg, genoemd naar de wijk en koolmijn Numéro 12, is opgelucht: goed begonnen is half gewonnen. Vervolgens 1-3 bij OH Leuven, helemaal niet slecht. Een week later komt Antwerp op bezoek en verliest kansloos 2-0.

Na vier speeldagen, net voor de interlandbreak, hebben de Carolo’s als enigen twaalf op twaalf. Staan op plaats twee – “mais déjà
à deux points monsieur!” – Standard de Liège. Walen boven, dat mag ook een keer. In de loges bij die laatste wedstrijd zat ook Georges-Louis Bouchez, zelf voorzitter van amateurclub Francs Borains. GLB, ook MR-voorzitter, was verguld: “Deze club wordt steeds interessanter, solider en populairder.” Jean-Luc Crucke en Olivier Chastel (beiden MR) zijn er ook, naast burgemeester en PS- voorzitter Paul Magnette. Ooit was Mambourg een moeras van schandalen, nu is het bon ton voor de Waalse nomenklatoera om er zich te vertonen.

Hoe luidt het refrein van Tom Pintens’ ‘In Charleroi’?

‘Pays noir
De zon schijnt ook voor haar
Het is geen bedelaar

Pays noir
We zijn een twijfelaar Mijn pays, pays noir.’

“Ik heb gebedeld, de industriezones afgereden, op zoek naar geld voor de club. En ik heb nachten getwijfeld over de financiën, of we die wel konden rechttrekken.” Aldus Mehdi Robert Bayat (41), van oorsprong commercieel medewerker van de club en nu hoofdaandeelhouder en CEO.

Men kan zijn verhaal beginnen met de melding dat hij ook bondsvoorzitter is, maar doet hier niet ter zake. Of nog, dat hij de broer is van de vaak uitgespuwde makelaar Mogi Bayat, van wie lang is gezegd dat hij de feitelijke eigenaar is van deze club.

Mehdi Bayat: “Daar is niks van aan. Kijk in het Staatsblad: hoofdaandeelhouders zijn Fabien Delbecq (eigenaar van QNT, actief in
de supplementenindustrie voor onder meer bodybuilders, HV) en ikzelf, daarnaast heeft een vriend enkele aandelen en ook mijn rechterhand Pierre-Yves Hendrickx heeft er een paar. Mogi is mijn oudere broer en ja, hij heeft problemen, in de eerste plaats door zijn grote mond. Het belet mij niet om goede zaken met hem te doen als makelaar.”

Tot 2012 was de club zieltogend. Mehdi Bayat was toen commercieel directeur onder het (schrik)bewind van zijn oom Abbas Bayat. Toen die de club verliet – met een schisma voor gevolg in de van oorsprong Iraanse familie – werd Mehdi CEO, vooral bij gebrek aan andere kandidaten. Zijn eerste balans was desastreus: 4,8 miljoen euro verlies op een omzet van 6,5 miljoen.

“Petit à petit hebben we ons uit de schulden gewerkt. En het vertrouwen herwonnen van de lokale gemeenschap. Mijn oom hield niet van Charleroi. Ik wel. Ik ben opgegroeid in Cannes, met de Croisette en feestjes in Saint-Tropez. En toch ben ik een Carolo, omdat ik in de stad en de mensen geloof. In 2012 heb ik een plan geschreven: 3-6-9, waar willen we over negen jaar staan? Er is mee gelachen: ‘Hij verwart een plan met een huurovereenkomst.’ Na acht jaar hadden we alles gerealiseerd. Onze laatste balans toonde een eigen vermogen van meer dan tien miljoen euro, we komen van meer dan drie miljoen in de min. En raar maar waar: ondanks corona is ook het voorbije boekjaar positief.”

Horizon 2024, het nieuwe plan geschreven rond het nieuwe stadion, werd niet weggelachen. Wel geamendeerd. Manu Salvé: “Mehdi heeft gezien wat Gent heeft gerealiseerd en wilde zijn stadion in Gosselies, richting luchthaven, maar Paul Magnette heeft hem omgepraat om mee te stappen in het verhaal van La Porte Ouest. Mehdi en Paul hebben een directe lijn. Magnette heeft het druk, is sowieso weinig in de stad – te weinig luidt de kritiek – maar op het voetbal zie je hem geregeld.”

Tegen 2024 moet het stadion er staan. Het moet de club een nieuwe impuls geven en opstuwen in de vaart van het Belgisch voetbal. Salvé: “De hunkering naar een prijs is groot. Geen enkele eersteklasser heeft minder gewonnen dan Charleroi. In 116 jaar geen beker, laat staan een titel, dat steekt. Op Facebook zie je grappig bedoelde foto’s verschijnen: Mehdi naast een lege prijzenkast bijvoorbeeld. Jazeker, we kunnen hier om onszelf lachen.”

Charleroi wil ook zonder palmares bij de grote clubs worden gerekend en daarvoor heeft het meer toeschouwers nodig, dus een grotere markt, om zo uiteindelijk op meer televisiegeld aanspraak te kunnen maken.

Bayat: “La Gantoise is inderdaad mijn voorbeeld. Zij tellen pas echt mee met het nieuwe stadion, maar ik kan niet beloven dat we ook in het tweede jaar na de verhuis meteen kampioen zullen spelen.” Om er fijntjes aan toe te voegen dat hun project pas tout à fait hetzelfde is als dat van Gent. “De grond van de stad krijgen we in erfpacht. De 60 miljoen voor het stadion wordt volledig gefinancierd uit eigen middelen. Ik wilde eerst ergens anders bouwen, maar Magnette was in Pittsburgh geweest en had gezien hoe de kanaalzone daar was getransformeerd, onder meer door sportvelden. Dus werd het Marchienne.”

Neus voor talent

Naast een economisch ecosysteem met uitverkochte businessseats is Sporting de Charleroi in de eerste plaats een erg geslaagd sportief experiment. In de perceptie van de voetbalwatcher is dit een club die elk jaar haar beste spelers verkoopt en toch bovenaan blijft presteren. In de laatste zes jaar haalden ze vier keer play-off 1 en die twee keer dat ze er niet bij waren, wonnen ze play-off 2.

Wat ze bij Charleroi in de eerste plaats hebben, is een neus voor talent met een potentiële meerwaarde. Neem nu Victor Osimhen, eerder doorgestuurd bij Zulte Waregem en Club Brugge. Charleroi kreeg die in leen van Wolfsburg, herkende zijn talent, en betaalde in juni 2019 de ruime afkoopsom van 3,5 miljoen euro. Een maand later werd hij verkast naar Lille voor ruim 12 miljoen euro. Deze zomer ging hij voor 60, 70 of 80 miljoen – in elk geval voor heel veel geld – naar Napoli. Charleroi bedong een flink percentage op de doorverkoop.

Mehdi Bayat: “Als je minder middelen hebt, moet je twee dingen doen: harder werken dan de anderen en proberen slimmer te zijn. Wij kunnen ons geen vergissingen permitteren: een dure speler moet renderen en daarvoor kijken we naar de trainer.”

Die heet Karim Belhocine. Hoewel een oude kennis, krijgen we hem niet te spreken. Toch niet over de renaissance van Sporting, de underdogcultuur en de mentaliteit van de Carolo’s. “Ik praat alleen over de volgende wedstrijd. We spelen op Zulte Waregem zondag en we zullen ons spel spelen.”

De zwijgzame Fransman van Algerijnse origine lijkt een twijfelaar van de Pays Noir. Zijn nederigheid slaat aan, net als zijn werkmansplunje: hij draagt altijd een training. Opgegroeid in een faubourg van Lyon en opgeleid in de école de formation van Olympique Lyonnais heeft hij zich als voetballer snel het devies ‘in de beperking toont zich de meester’ aangemeten. Toch werd hij op zijn 36ste nog naar Gent gehaald door zijn leermeester Hein Vanhaezebrouck, om op trainingen zijn systeem aan de man te brengen en de groep mee te sturen. Later werd hij diens assistent bij Anderlecht, om dan twee keer als T(ussenpaus)1 te fungeren bij paars-wit.

Manu Salvé: “Het leek op een onwaarschijnlijke gok. De fans zegden: we hebben een T2 als T1, wat nu? In geen tijd is hij erin geslaagd om de god Felice Mazzu (zes jaar lang succesvol en dan naar Genk vertrokken en inmiddels bij Union, HV) te doen vergeten. Faut le faire.”

Column Genderhokjesdenken in De Morgen van zaterdag 12 september 2020

Genderhokjesdenken

Laatst las ik een artikel dat niet op de sportpagina’s stond. De titel was ‘LGBTQIAP’. Die qiap zorgde voor de verwarring, lgbt zou ik meteen hebben herkend, zo woke ben ik al. Het ging niet over Wales, wel over lesbisch, gay, biseksueel, transgender en daar kwam nog bij: queer, intersekse, aseksueel en panseksueel.

De sport is daar nog niet mee klaar, zo is van de week eens te meer gebleken. Even een stand van zaken. Lesbische vrouwen zijn aanvaard en oververtegenwoordigd in de sport. Homomannen zijn niet overal aanvaard en zijn ondervertegenwoordigd. Lgb, tot hier geen probleem. Idem voor aseksueel en panseksueel. De discussies beginnen bij transgender, queer en intersekse.

Sport heeft nood aan duidelijke afspraken. Bijvoorbeeld reglementen: wie de meeste doelpunten scoort, wint. Minstens even belangrijk is de indeling in categorieën. Gewichtsklassen in vechtsporten, om die maar te noemen. Ook het binaire concept man/vrouw is een categorisering waarmee de hele topsport staat of valt.

Er zijn transgenders die op basis van een simpele mededeling willen overstappen van man naar vrouw, zich niet willen laten opereren. Die hebben alle recht om zich vrouw te voelen, maar de sport beschouwt ze als een gevaar omdat ze biologisch een man zijn gebleven. Zelfde verhaal voor sommige intersekseatleten. Noem het achterhaald genderhokjesdenken, de topsport kan niet zonder.

Deze week is in dat verband iets heel belangrijks gebeurd. De Zuid-Afrikaanse 800 meterloopster en intersekseatlete Caster Semenya heeft haar beroepsprocedure verloren. Ze was door een eerder vonnis van het Arbitragetribunaal voor de Sport (TAS) verplicht haar testosteronniveau tot onder 5 nanomol te laten dalen.

Dat weigert Semenya en dus mag ze geen wedstrijden meer lopen. Ze is een 46,XY DSD, wat staat voor een groep hormonale ‘afwijkingen’, de DSD betekent disorders of sex development. Ze produceert opvallend meer mannelijke hormonen dan de gemiddelde vrouw en heeft daardoor brede, gespierde schouders, een diepe stem en een smal, pezig achterwerk. Semenya heeft net als de mannen een Y-chromosoom, wel een vagina, maar geen baarmoeder of eierstokken. Alsof deze info niet volstond, is nu ook gebleken dat ze een 5-ARD-type is. Het komt er kort door de bocht op neer dat zij het enzyme heeft gemist waarmee ze een penis had moeten ontwikkelen. Of ze meer man is dan wel vrouw, is voer voor specialisten.

Deze zaak lijkt verloren voor Caster Semenya, tenzij ze hogerop gaat. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is een mogelijkheid, maar specialisten achten het weinig waarschijnlijk dat ze daar haar gelijk kan halen. Vanuit menselijk oogpunt is dit een verschrikkelijk lot. Hoewel haar hele binnenarchitectuur op straat lag en ze niet meer mocht sporten zoals ze was geboren, doorstond Semenya haar lijdensweg met klasse en stijl. Jammer, maar helaas voor haar: gerechtigheid is geschied. Of zoals het TAS al toegaf: het ís een discriminatie van enkele zeldzame individuen, maar bedoeld om een hele grote groep te beschermen.

Vreemd genoeg blijven enkele organisaties ijveren voor het recht van elke non-binaire, queer, transgender of DSD’er om sport te doen in de gendercategorie die zijzelf de meest geschikte vinden. Human Rights Watch is er zo een en de Verenigde Naties hebben ook al van zich laten horen, allebei niet gehinderd door al te veel kennis van zaken.

De heftigste medestanders van Semenya in dit debat zijn zwarten die een hormonale bovengrens voor vrouwen zien als één groot racistisch complot. Het klopt dat het hele podium van de laatste olympische 800 meter (drie zwarte Afrikaanse vrouwen) door die biologische bovengrens getroffen is. Onder de blanke medestanders bevinden zich dan weer heel veel vrouwen. Die zien de Semenya- ruling als een complot van oudere blanke mannen, terwijl de opdeling mannen/vrouwen precies de vrouw beschermt.

Die discussie duurt nu al van 2009 en deze oudere blanke man wordt daar een beetje moe van. Er zijn drie mogelijke oplossingen: – Aanvaarden dat voor het hoger belang de rechten worden geschonden van een miniem klein deel atleten door die uit te sluiten.

– Vrouwensport afschaffen en vervangen door één neutrale gendercategorie: mensensport. (Waarschuwing: dan wint de vrouw niks meer, ook niet Semenya.)

– Vrouwensport onderverdelen in meerdere categorieën, compleet met classificaties gebaseerd op testosteron. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de sport mogen de vrouwen dit helemaal zelf uitzoeken. Succes ermee.

Column over Lukaku en de sleet in De Morgen van 7 september 2020

2020-21 zal carrières breken

Romelu Lukaku speelde zaterdag negentig minuten. Waarom toch, vroeger ze zich in de woonkamer van VTM af? Omdat hij niet van het veld wilde, zei bondscoach Roberto Martínez, en gaf er een positieve draai aan. Hoe, hij wilde niet van het veld? Hoezo, de grote baas heeft het gevraagd, maar mijnheer wilde niet naar de kant? 

Het weze de wereldspits vergeven, een beetje aanstellerij zijn we van Lukaku wel gewend. Neem nu die weigering om zijn verliezersmedaille te gaan halen na Europa Leaguefinale tegen Sevilla die verloren ging door zijn own goal. Niet eens een stommiteit, maar gewoon een ongelukkig ongeluk, waaraan hij geen schuld had. Doe normaal, neem je verlies en ga door. Al dat theater, nergens voor nodig. Neem ook die black powergroet bij de volksliederen zaterdag. Ik snap het allemaal wel – black lives matter en zo en zijn Amerikaanse homies van Roc Nation zullen het allemaal fantastisch vinden – maar bij Denemarken-België, een flutwedstrijd in het kader van een flutcompetitie, zonder publiek?

Overigens was dat beeld van die geknielde Lukaku met die vuist in de lucht bepaald indrukwekkend. Daar zat een levende Rodin, een rots, één bonk spieren. Voor zijn geliefde basketbal heeft hij de lengte van een spelverdeler, maar in zijn eigen sport voetbal post hij op als een center en als hij dat doet, is hij gewoonweg onhoudbaar. De Deense verdediger die dacht hem af te kunnen stoppen in de tweede helft, heeft dat ook ondervonden. 

Nog voor hij helmaal ter aarde was gestort, neergetrokken door die Deen, verlekkerde Lukaku zich al op de loepzuivere strafschop. Die had hij ongetwijfeld zelf opgeëist, ware het niet dat de bal uit de kluts vrij kwam, pardoes bij Dries Mertens belandde die hem staalhard binnenzette. Geen strafschop, wel 0-2. Geen doelpunt voor Lukaku, dus geen genoegdoening, hoe onrechtvaardig kan een maatschappij wel zijn. 

Niet van het veld willen, terwijl je coach daar op aandringt, dat is heel bijzonder. Het grenst aan insubordinatie en bij een clubtrainer zou het ongetwijfeld tot een conflict komen. Niet bij een people manager als onze bondscoach Roberto Martínez. Die is slim genoeg om te beseffen dat hij zijn superspits niet op de zenuwen moet werken. Toch getuigt dit van een enorme kortzichtigheid, zowel van Martínez als van Lukaku.

Misschien dat Lukaku niet beseft dat er hogere belangen spelen dan zijn welbevinden na die verloren finale en zijn revanche op de boze wereld, maar dan moet de coach hem dat inprenten tot hij overtuigd is.  Topvoetballers zullen nooit méér in actie moeten komen in wedstrijden dan in de komende tien maanden. Het seizoen 2020-21 zal geen carrières maken, alleen breken. Voor de absolute top begon het langste seizoen uit de geschiedenis van het topvoetbal in juli met trainingen gericht op een herstart van de competitie en het afwerken van een mini-toernooi, de Champions of Europa League. Vervolgens begon zonder noemenswaardige rust de voorbereiding op het nieuwe seizoen en tot overmaat van ramp is daar ook nog eens een gecomprimeerde interlandkalender komen tussenfietsen. In oktober begint dan al weer de Champions League, terwijl de nationale competitie uiteraard alles comprimeert in een eindeloze reeks voetbalweekends. Dat duurt zo’n beetje tot in mei, waarna alles naadloos overgaat in de voorbereiding van de nationale ploegen op het Europees Kampioenschap voetbal dat tot half juli  zijn beslag vindt.

Nergens in de wereld wordt zo vaak en zo lang na elkaar op een hoog niveau aan sport gedaan als in het topvoetbal. In de VS duren competities minimaal vier (american football) tot maximaal zeveneneenhalve maand. Waarna de atleten twee maand rusten, hun basisfitheid onderhouden, kwaaltjes laten behandelen, om vervolgens rustig opnieuw op te bouwen maar ook niet te snel en te fanatiek, kwestie van fris te zijn als de prijzen worden uitgedeeld.

Voetbal is een spel, dat klopt helemaal, maar ook spelletjes kunnen slopend zijn. Die opeenvolging van wedstrijden is fysiek en mentaal niet vol te houden. Hoe meer wedstrijden op het scherp, hoe minder kwalitatieve trainingen: de basisconditie schiet er bij in en mentaal raakt de atleet overbelast. 

Voor Lukaku is er een extra valkuil. Begin er maar aan: snelheid en kracht combineren met de massa die Romelu Lukaku moet meezeulen. Het mogen dan nog allemaal spieren zijn, de impact van die honderd kilo en meer op enkels, knieën en heupen, op het hele locomotorisch apparaat is gigantisch. De sleet zal ongezien zijn. 2020-21 zal carrières bedreigen en andere carrières verkorten. Gelukkig zit hij niet langer in Engeland maar in Italië waar ze iets beter zijn in monumentenzorg.