Column Voetbalreformatie in De Morgen van 23 mei 2022

Voetbalreformatie

Wat een prachtige en spannende voetbalcompetitie hebben wij toch, geef nu toe: de laatste speeldag in de nationale voetbalcompetitie was de enige die er niet meer toe deed. Alles is al geweten: wie kampioen speelt, wie degradeert, wie waar een Europees ticket heeft gepakt. Nog twee dingetjes moesten we uitklaren: werd KV Mechelen 200.000 euro rijker door de zevende plek te pakken (neen) en was Club Brugge ook zonder halvering van de punten kampioen geworden?

Op de tweede vraag zal de jury het antwoord in beraad moeten houden. De laatste speeldag ging nergens meer over en de uitslagen stellen niets voor. We zullen het nooit weten, maar ga er maar van uit dat de halvering van de punten – van zes naar drie punten voorsprong – bij Union tussen de oren is gaan zitten. En ook bij Club Brugge, in positieve zin dan.

Zo spectaculair als in 2013-14 toen Standard een tienpuntenvoorsprong zag gehalveerd en na tien play-offwedstrijden omgezet in twee punten achterstand op Anderlecht, neen, zo ging het er deze jaargang niet aan toe. Aantijgingen over omkoping zoals toen vallen ook niet te verwachten.

Club heeft nu één keer een titel verloren na de reguliere competitie als eerste te zijn geëindigd – in 2014-15 toen AA Gent in de eindronde nog over hen wipte – en dit jaar heeft het een titel gewonnen toen het tweede was na 34 speeldagen. Over die halvering van de punten moet bij de aanstaande competitiehervorming niet meer worden gezeurd. Dit is sport in zijn puurste vorm, voetbal als toevalssport in zijn essentie: you win some, you lose some.

Jawel, competitiehervorming, in het voetbal, had u dat niet meegekregen? Of kan het u niet meer schelen na vijftien voorstellen in vijftien jaar? Of we nu met zestien en zes in de play-offs, dan wel achttien en vier in de play-offs voetballen?

Op tafel woensdag bij de besprekingen lag de meest ingrijpende hervorming ooit. Nog twee seizoenen met achttien ploegen in 1A, daarna naar zestien ploegen, dus minstens drie zakkers in 2024-25, en in 2025-26 nog eens drie zakkers om te komen tot een 1A van twaalf ploegen. Uiteindelijk wil men landen bij drie reeksen van twaalf ploegen. Drie, u leest het goed, dus 36 ploegen die ambitie mogen koesteren om ooit bij die eerste twaalf te komen.

Drie keer twaalf ploegen lijkt de klassieke vergissing die de politiek vaak maakt: het compromis opzoeken om het compromis. Er is dan ook een politicus CEO van de Profliga geworden. In België is plaats voor twaalf volwaardige profploegen met voldoende budget, gegarandeerde omzet en bijpassende huisvesting om een amusementsproduct aan te bieden dat de naam profvoetbal verdient. Dat zal niet overal even goed lukken, maar daarvoor dient dan de solidariteit onder de clubs.

Een 1B van nog eens twaalf ploegen is op zich nog te verantwoorden, maar waar die 1C met nog eens twaalf ploegen vandaan komt, het is een groot mysterie. Of misschien niet helemaal, want men zou 1B en 1C aanvullen met de U23-ploegen van de grote clubs. Voor dat voorstel heeft Twenty First Group een factuur mogen sturen.

Groundbreaking Sports Intelligence…Driving sporting success and unlocking commercial value…Shaping the future of sport, zo staat op de website van de in Londen gevestigde firma. Een veel goedkoper en logischer voorstel, dat er min of meer op lijkt, maar afklopt bij twee keer twaalf ploegen, komt gratis van Kris Verbert. Die kent u vast niet, of misschien wel als u al heeft gehoord over die zaalvoetbalcompetitie waarin zonder scheidsrechters wordt gespeeld en waarin de ploegen elkaar na elke wedstrijd quoteren op sportiviteit.

Verbert is de oprichter ervan. Zijn bond heeft 907 aangesloten clubs en bijna veertienduizend leden en hij heeft bij wijze van service aan het voetbal gratis nagedacht over het format. Twee keer twaalf ploegen en de belofteteams in de lagere reeksen, zonder kans op promotie naar 1B. En ook: 1A en 1B heten straks weer gewoon eerste en tweede klasse. Niet te ingewikkeld maken, is de mantra van Verbert en hij heeft nog gelijk ook.

Net zoals de echte Reformatie zal ook deze voetbalreformatie niet zonder slag of stoot verlopen. De kleine clubs die vrezen niet bij de beste twaalf te kunnen eindigen zullen de voorstellen proberen blokkeren en zullen daarmee de toorn van de grote clubs opwekken. Die hebben maar één pasmunt om hun slag thuis te halen: een eerlijkere herverdeling van de tv-gelden. Elke verhoging van het Belgische televisiecontract deze eeuw is grotendeels in de zakken van de vijf grote clubs beland. Het Belgische profvoetbal heeft daarmee samen met Nederland zowat de minst solidaire verdeelsleutel van heel West-Europa. Alleen als de grote clubs ook de kleintjes willen laten meedelen, maakt welke hervorming dan ook een kans.

Column Voetbalhomo’s in De Morgen van 21 mei 2022

Voetbalhomo’s

L’embarassante affaire Gueye. Dat was de kop vorige week boven een artikel in de Franse sportkrant L’Équipe. Voor het tweede jaar op rij heeft Idrissa Gueye, Senegalese krijger op het middenveld van PSG als hij tenminste wordt opgesteld, verstek gegeven voor de dag tegen homofobie. In de Ligue 1 bestaat die actie uit het dragen van shirts met rugnummers in de regenboogkleuren.

Niks theater, gewoon een mooi veelkleurig rugnummer dragen, en dat wilde Gueye niet. En vorig jaar ook al niet. Toen gaf de club nog als reden op dat hij last had van une gastro-entérite. Zijn darmen speelden op. Dit jaar gooide de club het over een andere boeg. Het waren des raisons personnelles touchant aux convictions religieuses.

Eigenlijk werd bedoeld: hij is moslim en volgens zijn geloof zijn homo’s gelijke rechten niet waard. Dat bevestigde de president van Senegal met niet zoveel woorden. Ik weet niet of dat klopt, ben geen Koran-kenner en dat is ook de kwestie niet. Zijn coach Mauricio Pochettino, wel al aanbeland in de 21ste eeuw, zei het heel duidelijk: Gueye is he-le-maal niet geblesseerd. Gueye was not amused en verweet club en trainer hem te hebben geout, als homofoob dan.

Even is Gueye een affaire geworden, maar die is nogal snel gaan liggen nadat Valérie Pécresse om een sanctie vroeg. L’Équipe voegde eraan toe, voor de Fransen die dat niet zouden hebben geweten: Pécresse, candidate LR (les Républicains) à la présidentielle, en dan tussen haakjes maar niet minder dodelijk 4,78%. Of haar kiesresultaat. Affaire classée. Voorlopig, want verwacht wordt dat PSG hem gaat lozen.

Over het Kanaal was de kwestie homo’s in het voetbal ook the talk of the week. Jake Daniels heeft er zich geout. Daniels speelt bij Blackpool FC in de tweede divisie, The Championship. Om precies te zijn: bij de jeugd van Blackpool FC en hij heeft bij de U18 dertig goals gescoord. Hij is dus zeventien.

Aan zijn outing ging iets wat leek op een communicatiestrategie vooraf: er zou zich een voetballer outen en met zijn allen zaten we te wachten wie dat was. Bleek het een zeventienjarige onbekende te zijn. Niet minder waardevol en een uiterst moedige stap op díé leeftijd in dát milieu, maar het was toch een beetje op de honger blijven zitten.

Uiteraard werd in de duiding achteraf meteen verwezen naar het trieste lot van Justin Fashanu, die in 1990 uit de kast kwam, zoals dat toen nog heette, en in 1998 zelfmoord pleegde. Het voetbal had hem nooit aanvaard. Fashanu heeft zich in 1990 tegen een flinke som geld als homo laten neerzetten door boulevardkrant The Sun. Hij was dan al geen prof meer en zat aan de grond. En toen hij zelfmoord pleegde, had hij een klacht voor verkrachting aan zijn broek. De waarheid heeft zijn nuances.

Dat geldt ook voor homoseksualiteit in de topsport, een beladen onderwerp. In de eerste plaats voor de holebi’s die niets met sport hebben, maar menen te weten dat al hun gelijkgeaarden door die vreselijke macho’s en macha’s van hetero’s verplicht worden
in de kast te blijven. Zo werd het ook deze week weer gesteld: waar zitten al die homo’s in het voetbal en bij uitbreiding andere contactsporten?

Goeie vraag. Fashanu heeft destijds niet voor een dijkbreuk gezorgd, later die ene basketballer in de VS ook niet en Daniels zal ook een fait divers blijven, al zou het wel mooi zijn als hij zou doorbreken op het hoogste niveau. De praktijk leert dat homoseksualiteit doorgaans minder voorkomt in de sport dan in de rest van de maatschappij, maar ook heel af en toe méér. Zo is er dat opvallende verschil: er zijn meer lesbiennes dan homo’s in de topsport. En in de ene sport komt homoseksualiteit vaker voor dan in de andere.

Het is een foute veronderstelling dat onderdrukking dé reden zou zijn waarom de concentratie homoseksuele sporters bij de mannen lager is dan bij de vrouwen. Die concentratie is bij de mannen omgekeerd evenredig met de viriliteit en het machismo van een sport – en de meeste sporten zijn nu eenmaal viriel – en bij de vrouwen rechtevenredig.

Wie dat allemaal maar onzin vindt, uitgebraakt door een oudere hetero zonder recht van spreken, mag een antwoord verzinnen op volgende vraag: als homo’s in het voetbal massaal veilig onder de radar blijven tijdens hun carrière, waarom outen zij zich dan niet na hun carrière? Waarom heeft nog geen enkele topvoetballer zich één, vijf, tien, twintig jaar later als homo geout? Het antwoord zou weleens kunnen zijn dat er gewoon minder of (haast) geen homo’s zijn in het topvoetbal, omdat ze zich nooit aangetrokken hebben gevoeld tot die sport.

Column ‘Dank, Club Brugge’ in De Morgen van 16 mei 2022

Dank, Club Brugge

Club Brugge had met 2-0 in het krijt kunnen en moeten staan in de allesbeslissende wedstrijd van de play-offs, maar dat gebeurde niet. In minuut 66 van een wedstrijd waarin ze continu onderlagen en de meeste duels verloren, maar wel het kopje erbij hielden – niet onbelangrijk en dat moet worden benadrukt – ging Club alsnog onweerstaanbaar over Antwerp.

Eerst een woordje over die would be-topclub aan de Schelde. Zo zal het nooit lukken, jongens. Met die instelling van ‘over mijn lijk en ik zaag je middendoor als je mij passeert’, krijg je geheid kaarten en strafschoppen tegen en dat is precies wat gebeurde met Seck toen hij Noa Lang torpedeerde. Twintig jaar geleden was dat nooit strafschop en in Engeland gebeurt het nog wel dat de scheids er niet voor fluit, “want de bal was weg”, maar wie in het moderne voetbal dat soort overtredingen maakt, hoort niet op een veld thuis.

Tot dan was er niets aan de hand voor de thuisclub, en ook niet voor het sympathieke Union dat nog een kans maakte op de titel. De Bruggelingen lagen onder en waren nauwelijks in de buurt van Jean Butez gekomen. Omgekeerd toverde Simon Mignolet redding na redding uit zijn handschoenen en hield Antwerp van een verdiende tweede goal.

En toen gebeurde wat het voorbije seizoen van Club Brugge zo kenmerkt: de maturiteit kwam boven, sommigen noemen het zakelijkheid. Dat is het niet. Het is niets anders dan slimheid, verpakt in wedstrijdmentaliteit, gekruid met individuele klasse. Veel klasse, in de breedte dan.

Wat met Mats Rits is gebeurd, mag bekend zijn. Out tot ver in de herfst ofzo. Dennis Odoi, uitblinker in de laatste wedstrijden, stond niet in het veld. Skov Olsen dan weer wel. Sargis Adamyan ook. Eder Balanta was de voorspelbare golfbreker. Ging die Clinton Mata door zijn benen en moest hij naar de kant, kwam daar ineens Jack Hendry opdraven. Even werd wat geschoven en iets later knikte Hendry een schitterend aangesneden hoekschop binnen. Die bal kwam van Eduard Sobol, die ze in Brugge maar niets vinden, maar die moest spelen bij gebrek aan beter.

Oké, misschien is deze titel er wel een van de zakelijkheid, maar dan minder de wijze waarop die is behaald, dan wel de manier waarop deze club zich heeft losgerukt uit het Belgische voetbalmoeras en met een goed zakelijk beleid op een voorsprong staat die tot voorheen alleen sporadisch Anderlecht had kunnen verwerven. Zelfs het Club van Ernst Happel dat eerder in de jaren zeventig drie keer op rij kampioen speelde, was nooit zo dominant.

De concurrentie heeft het laten afweten, dat ook. Dat Anderlecht, ondanks dat ze nog voor die tweede plek meedoen, is nog niet uit het moeras waar het vorige bewind met de ogen open is ingelopen. Antwerp is nog te wispelturig. Te veel gekte in het veld en in de bestuurskamer. Standard zit diep in het moeras, dieper dan ooit. Gent en Genk hebben ondanks titels en de bijbehorende miljoen van de Champions League hun upgrade compleet gemist. Ze wijten dat aan hun eigenaarsstructuur, als honderd procent zelfbedruipende club. Dat klopt niet. Club Brugge hééft een kapitaalsverhoging kunnen doen met de hulp van Amerikaanse investeerders, maar de demarrage waarmee ze iedereen in België uit het wiel reden, dateert van vóór de Amerikanen.

De 1-2 was het vijftiende doelpunt van Club op hoekschop en kort daarna volgde het zestiende. Hoe dat komt? Omdat Club nu eenmaal de filosofie hanteert dat een strakke inswinger de meeste kans op succes biedt. Bij andere clubs zie je dwarrelballen naar de tweede paal mislukken, doorkoppers, maar vooral missers aan de eerste en ingenieuze afleggers die de mist ingaan. Niet bij Club.

Jammer voor Union? Dat sympathieke Union? Misschien een beetje jammer, met de nadruk op een beetje. Sportief valt er geen speld tussen te krijgen. Club is twee keer gaan winnen bij Union in de reguliere competitie en in de play-offs. Thuis speelde het een keer gelijk en won het ook in de play-offs. Union lag nooit onder, maar kon in een heel seizoen niet scoren tegen Club, dat zegt alles.

Sympathie mag niet meespelen. Natuurlijk is Union als underdog sympathieker dan de dynastie Club. Zelfs Tony Bloom zal sympathieker zijn dan Bart Verhaeghe, maar ie-de-reen in het Belgische voetbal is sympathieker dan Bartje met het BV-petje. Als de sympathy vote de norm zou zijn, dan speelde Club – de club met de grootste aanhang maar tegelijk de meest gehate club in Vlaanderen – in het cafévoetbal.

Union had de eerste Belgische kampioen kunnen zijn die volledig in buitenlandse handen is. We moeten met zijn allen Club dankbaar zijn dat dit niet is gebeurd, laat dat even doordringen.

Column Gokreclame in De Morgen va zaterdag 14 mei 2022

Gokreclame

Dat was een onliberale zet, van een liberale minister nog wel, dat voorstel om gokreclame af te schaffen. De liberale premier gaf hem nadien rugdekking. Moeten die liberalen niet te allen tijde tegen betutteling zijn? En dan toch het gokken – of althans de reclame voor gokken – aan banden willen leggen?

Laten we wel wezen, liberaal of niet, Franstalig of Nederlandstalig, meerderheid of oppositie: er is geen enkele goede reden om gokreclame niet te verbieden. Niet in het straatbeeld, niet op de bus, op de tram, op de tv, of in de sport. Gokken is het nieuwe roken, een pest. Het verspreidt zich als een virus en tast het maatschappelijk weefsel aan omdat de nevenschade van gokverslaving generaties lang doorwerkt.

Ik heb nog nooit op de Lotto gespeeld, maar de Lotto of een kraslot kopen is iets compleet anders, leerde de baas van de Nationale Loterij ons. Ben ook nooit in een casino binnengestapt. Wel één keer balletje-balletje gespeeld in Manhattan, en natuurlijk eerst 20 dollar gewonnen, goesting gekregen, en daarna 100 verloren. Finaal 80 dollar in de min.

Ik wist dus niet wat gokken was, tot die ene dag op de pers- tribune van Club Brugge toen ik haast niks van de wedstrijd heb gezien. Kort na de aftrap was mijn oog gevallen op het scherm van de collega een rijtje lager. Ik zag veel kleurtjes, allemaal cijfertjes en andere data passeren en ik dacht: zo, die moet ik even aanschieten want die heeft onlinedata over de aan de gang zijnde wedstrijd en die wil ik ook.

Even later slaakte hij een gilletje: oui, gagné. Zijn collega naast hem klopte hem op de schouder. Supèr, 100 euro. En toen zag ik het pas: hij gokte online op de volgende gele kaart, op de volgende corner, op de uitslag, op om het even wat, in Brugge, maar ook op andere velden. Meer dan twintig keer zag ik hem op de knop drukken waarmee hij geld inzette op wat er volgens hem zou gebeuren.

Het alarm bij de politiek is voor het eerst afgegaan in de lange hete zomer van de World Cup van 2018, toen bleek dat de helft van de geregistreerde spelers in België voor het eerst gokte en dat het grootste deel van die nieuwe gokkers bestond uit jongeren. Allemaal samen zouden die voor meer dan 330 miljoen euro hebben ingezet. In de play-offs van 2019 werden 140.000 nieuwe accounts geopend en werd dagelijks voor 4,2 miljoen euro ingezet. Dat was het uitgesteld effect van een tsunami aan gokbedrijven vermomd als voetbalsponsors.

Jaar na jaar wordt meer gegokt en door steeds meer jongeren. Niet alleen op voetbal, naar het schijnt ook op paardenwedrennen, wie weet zelfs op de duiven. Er is geen enkel objectief argument om geen paal en perk aan gokken te stellen. Het voetbal argumenteert dat 12 procent van zijn sponsoring van sponsoring van gokbedrijven komt. Het wielrennen schat dat het meer is, maar zoals steeds is het wielrennen niet bereid om bedragen te noemen.

Het voetbal heeft wel gelijk als het zegt dat het een keer mag ophouden hoe zij worden geviseerd. Of beter: het moet niet ophouden, wat scheef is gegroeid moet recht worden getrokken. Maar het voetbal heeft wel gelijk dat door die aankondigingspolitiek een stuk financiële grond en dus bedrijfszekerheid wordt weggeslagen. Dat moet anders. Eerst was er corona, daarbovenop kwamen de vermeerderde sociale lasten, en misschien gaan straks ook nog de belastingvoordelen op de schop en en passant wil men nu ook nog eens de gokreclame bannen.

Wat nog aan misstanden overblijft, is de import-export van niet-EU-spelers die nauwelijks onderworpen zijn aan een instapsalaris. Weeral, geen weldenkend burger die verder kijkt dan zijn voetbalneus lang is die niet wil dat scheefgetrokken toestanden recht worden. Ook in het voetbal zijn ze daar stilaan van overtuigd, maar dan wel met een plan. Geef het voetbal de tijd om zich aan te passen, geef het perspectief, kom met een objectief waar je als maatschappij en voetbalcompetitie over drie tot vijf jaar wil landen.

Ten derde maal: er is geen objectieve reden om het niet te doen, maar pas wel op dat je de doos van Pandora niet opent door de Nationale Loterij verschillend te behandelen voor het gokken. Dat wordt gegarandeerd een gang naar de Raad van State, een Europese klacht bij medediging en desnoods een lange procedure bij het Europees Hof.

Hou ten slotte ook rekening met de rest van de Belgische/Vlaamse sport. Het voetbal zal het wegvallen van gokreclame wel overleven, zoals ooit het wegvallen van de sigarettenreclame. Veel andere sportstructuren en veel minder fortuinlijke en meestal olympische sporten kunnen niet zonder de gelden van de Nationale Loterij.

Column Grande Assurdità over de Giro in De Morgen van maandag 9 mei 2022

Grande Assurdità

De Giro heeft drie non-ritten achter de rug en ze zijn al toe aan een rustdag. Vandaag verhuist het hele circus van Boedapest naar Italië. Niet naar Milaan (959 kilometer), Verona (811 kilometer) of Venetië (700 kilometer). Neen, dat was logistiek te makkelijk geweest. In 24 uur wordt verwacht dat het hele hebben en houden een rit van 2.000 kilometer afhaspelt naar Avola.

Avola, jawel, bekend van de nerodruif en de wijn die past bij een barbecue met het betere vlees. Zoek het maar op, het ligt op Sicilië, veel dieper dan Avola kun je niet geraken in Italië. Renners vliegen uiteraard, maar de autokaravaan niet en die moet ook nog eens een veerboot nemen.

Een grande partenza in Boedapest, de commerciële logica erachter is duidelijk, maar hebben die renners en die teams dan geen inspraak? Er zou door Hongarije vele miljoenen zijn betaald aan RCS om het Italiaanse wielercircus naar daar te halen. Vele miljoenen zijn altijd welkom voor een ondergefinancierde en logistiek erg dure sport als wielrennen, maar wat als je beslist dat Sicilië de volgende stop is? Wat als dat ten koste gaat van de acteurs en vooral van hun entourage? Wat als zo’n chauffeur die gisteravond in Balatonfüred in zijn camion/bus/camionette/auto is gestapt en 2.000 kilometer verder uitgewoond meteen aan de slag moet, wat als daar ongelukken van komen onderweg?

De grande partenza is de grande assurdità, de grote absurditeit. Let wel, dat geldt evengoed voor de grand départ van de Tour deze zomer in Kopenhagen en de gran salida van de Vuelta in Utrecht. Alleen vertrekt de Tour na Denemarken niet uit Nice maar in het noorden van Frankrijk, en de Vuelta niet in Malaga maar in de buurt van Bilbao. Zo’n buitenlandse stad wil natuurlijk waar voor haar geld, waardoor de Giro drie dagen in Hongarije fietst, de Tour drie dagen in Denemarken en de Vuelta zowaar begint met Utrecht- Utrecht, Den Bosch-Utrecht en Breda-Breda. Hoe verzinnen ze het?

Mathieu van der Poel heeft op dag één de roze trui van leider in het algemeen klassement gepakt. De aankomst was op zijn lijf geschreven. Dat hij een dag later ook bijna de korte tijdrit won, was minder verwacht. Hij is de elfde renner die in zijn debuutronde zowel het geel van de Tour als het roze van de Giro heeft gedragen. We moeten dat met zijn allen heel bijzonder vinden.

Die obsessie van eerste te staan in een klassement waarvan je weet dat het er op dat moment helemaal niet toe doet, en dat als de eindprijzen worden uitgedeeld je er niet aan te pas zal komen, dat is iets van de laatste jaren. In de vorige eeuw telde maar één trui, dat was die gele, roze of rode trui. En dan niet de exemplaren van dag 1 tot en met dag 20, maar wel degelijk dag 21. Ook de groene, witte, blauwe of welke kleur dan ook, en doe daar nog bolletjestrui en andere bergtruien bij: spielereien, niet de moeite om je druk over te maken.

Zelfde verhaal voor een rit winnen onderweg in een grote ronde. Dat heeft de laatste jaren dezelfde waarde als een klassieker winnen. Vreemd, want nergens zijn minder kandidaten voor winst dan in een rit in een grote ronde.

Helpers moeten in de eerste plaats helpen en dat gaat al op voor drie vierde van het peloton. Vervolgens heb je kandidaten voor de top tien die bezig zijn met hun eindklassering en energie sparen. Daarnaast zijn er nog de overlevers die na halfweg alleen maar denken en hopen het einde te halen. Wat overblijft pikt er de ritten uit als krenten uit de pap, maar de sprinters laten de bergetappes schieten en klimmers de vlakke etappes.

Daarom is het ook bij de haren getrokken om op basis van zijn ritwinst over de dubbele Ventoux Wout van Aert kansen toe te dichten om de Tour de France te winnen. Die rit spreekt misschien het meest tot de verbeelding, maar de sprintwinst op de Champs-Elysées en de tijdrit in de Bordeaux-streek waren hoger in te schatten omdat hij daar alle specialisten klopte.

Bij Jumbo-Visma zijn ze slim genoeg om te weten hoe sterk het elastiek van Van Aert is en welke rek er nog op zit. Voor alle andere waarnemers, co- en andere commentatoren, geldt het advies: kijk niet te ver terug in het verleden. Baseer u op de laatste tien, hooguit vijftien jaar als u de typologie van de groterondewinnaar wilt kennen. Iedereen die tussen 1990 en 2005 op de laatste dag het geel, roze of rood aantrok, deed dat wellicht met de hulp van epo of transfusies. Wie Van Aert durft te vergelijken met Miguel Indurain, omdat ze beiden tachtig kilogram wogen/wegen, is helemaal van het padje af en moet dringend terug naar school.

Column Pseudotennis in De Morgen van zaterdag 7 mei 2022

Pseudotennis

Elk jaar vraag ik bij het begin van het semester aan mijn studenten sportmanagement welke sport ze doen. Wat je dan krijgt, is 80 procent voetbal en dan een hele reeks andere sporten, van atletiek tot zwemmen. Elk jaar wel steeds meer (café)voetbal. Bepaald ergerlijk.

Dit jaar had ik op de hogeschool in Brugge voor het eerst studenten die als sport padel noemden. Er volgde van mijn kant een hele foute reactie, een ware uitglijer, waarvoor ik mij omstandig wil excuseren, ook omdat ik die ten behoeve van dit stukje nog eens moet herhalen. Het floepte er zo uit. “Oei”, zei ik, en toen volgde een woord dat ik van mijn sensitivityreader thuis niet mag herhalen. Iets als pseudotennis, maar erger.

Een deel van de klas lachte, het andere, meer woke deel trok de wenkbrauwen op. Waarna ik wel meteen nuanceerde dat ik laatst padel had gezien op Eurosport en dat het spektakel van die toppers wel aardig was om te zien en in niks geleek op het beeld dat ik van padel had. Maar dat ik toch de echte, originele terugslagsport luisterend naar de naam tennis prefereerde.

Neen, padel is geen technisch moeilijke bezigheidstherapie zoals snooker, darts of hengelen. Padel voldoet wel degelijk aan de criteria om van sport te kunnen spreken. Of die sport had moeten worden uitgevonden, en of het een goede zaak is dat het de snelst groeiende sport is, is dan weer een totaal andere discussie.

Sinds woensdag wordt het eerste internationale padeltoernooi in ons land afgewerkt. Ik ken padel al heel lang. Op een dag, bijna twintig jaar geleden, stonden in het sportdorp Club La Santa ineens twee glazen kooien, daar waar een jaar eerder nog een tennisbaan lag. Het leken openluchtsquashbanen, maar wat hing dat net daar dan in het midden te doen? Minitennis, was dat het?

Neen, het was padel. We konden instructie krijgen, er waren speciale rackets af te halen, aanvankelijk kleine tennisrackets met besnaring. De ballen waren nog gewone tennisballen. We speelden geregeld. De regels kenden we niet en dus speelden we één tegen één, op een heel veld. Waarom ook niet? Als we konden tennissen op een vier keer zo groot veld moest dit ook lukken. En als je naast de bal sloeg, kreeg je hem nog gratis terug van dat glas achter je, wat een luxe.

Flashback naar 2015. Interview met Tom De Sutter, aan zijn laatste jaar bezig met Club Brugge. In de regionale krant was een verhaal verschenen. Hij zou investeren in de eerste padelterreinen in het Brugse. Daar ging het gesprek ook over. Ik zei: “Padel ken ik. Dat is tennis voor wie te lomp is om te tennissen en te lui om te lopen.” Tom vond dat niet erg en moest lachen. Hij wist dat padel zou aanslaan. Inmiddels is hij de padeloligarch van Vlaanderen en dat is hem van harte gegund, want hij was een zeldzaam aardige voetballer om te interviewen.

Rond die tijd kreeg ik ook de vraag van de eerste georganiseerde padelbeweging om mij in een columneske bijdrage achter hun protest te scharen. De Vlaamse tennisbond, vandaag Tennis Vlaanderen, was immers op de padelhausse gesprongen en had die met de steun van Sport Vlaanderen geïncorporeerd. Dat was niet naar de zin van de padelpioniers. Niet willen opgaan in een groter geheel van een moedersport is een klassieke reflex bij nieuwe varianten van sporten die maar wat graag nieuwe bonden zouden oprichten om dan eigenhandig bestuurders te kunnen aanstellen. Dat zag je destijds ook met beachvolleybal en met snowboarden. Ik heb de pioniers afgescheept en gezegd dat ik de Vlaamse lijn van minder, grotere en dus sterkere bonden aanhing.

Overal in Vlaanderen zijn de laatste vijf jaar padelterreinen als paddenstoelen uit de grond gerezen. Tennisclubs die nog een hondenwei of een stukje parking vrij hebben, poten er van die glazen kooien neer. Of ze offeren tennisbanen op. En komen daarna niet zelden in conflict met de buurt want een padelkwartet maakt meer lawaai dan een tenniskwartet.

In 2015 waren er nog geen 50 padelterreinen in Vlaanderen, twee jaar later 110 en vandaag 1.300. Padel is een hit. Het is laagdrempelig tennis. Het is een vorm van bewegen, maar wie niet beweegt vermaakt zich ook. Het is een beetje competitie, maar vooral fun. Het is niet al te technisch. De gegarandeerde lol geheel op maat van de fast consumers van vandaag. Padel is soms een keiharde fysieke strijd, maar veel vaker een sociale bijeenkomst onder de dekmantel sport. O ja, en ze spelen het met vier op een kwart van een tennisveld. Meer lol met minder moeite: padel is uitgevonden voor de millennials en alles wat daarna komt.

Column Belgische scheidsrechterij in De Morgen van 2 mei 2022

Breed getackeld

Hein Vanhaezebrouck heeft vorige week een bijzonder interview gegeven. Een pleonasme is dat, want een interview met Vanhaezebrouck is sowieso bijzonder. Na zijn terugkeer in Gent bezwoer hij alleen nog met de pers te praten tijdens zijn wekelijkse persbabbel. Dat is lastig vol te houden voor de schoolmeester/betweter die in hem af en toe de bovenhand neemt.

Afgelopen week was de eer aan Marc Degryse om de HVH-monoloog te aanhoren. Het dient gezegd, hij vertelde geen onzin – dat doet hij zelden – maar Degryse had hem beter herinnerd aan die oude wijsheid dat het niet volstaat gelijk te hebben, dat je ook en vooral gelijk moet krijgen. Dat is het probleem van Hein, ze zullen hem geen gelijk geven, althans niet wat de arbitrage in het Belgisch voetbal betreft. Jammer, want hij heeft gelijk.

Neem nu scheidsrechter Nathan Verboomen. Vorige week voorafgaand aan de wedstrijd vroeg hij Vadis Odjidja spottend of hij niet geblesseerd was. Vervolgens nog eens tijdens de opwarming: “nog steeds niet geblesseerd, Vadis?” Later bij de toss toen Odjidja bloemen kreeg van Genk moest er ook nog zo nodig een “en nu kussen” bij. Dat laatste tot daar aan toe, dat is gewoon een onnozele grap. Een speler jennen met zijn blessuregevoeligheid is er over, heel ver over zelfs. Of ze bij de voetbalbond Verboomen op het matje hebben geroepen, is niet bekend.

Over die voetbalbond en de leiding van de scheidsrechterij zei Vanhaezebrouck dat het een bende leugenaars zijn. Dat ze durfden te verkondigen dat ze nog maar zestien fouten hadden gemaakt, daar kon hij niet bij. “Wij alleen al zijn zestien keer benadeeld.” Waarop Degryse – de vraag stond op het lijstje, het was dus geen grap – even later begon over bondscoach worden. Daar had Hein geen zin in. De voetbalbond voorlopig ook niet wellicht.

Vanhaezebrouck verwijt de scheidsrechters in België dat ze geen persoonlijkheid hebben, dat ze hun bazen en hun dwaze consignes achterna hollen, in de hoop op goede punten. Kan kloppen, maar minstens even erg is de inconsequente beoordeling van al of niet overtredingen. In die wedstrijd thuis tegen Genk waarin Vanhaezebrouck met rood naar de tribune moest had Vadis Odjidja van grappenmaker Verboomen eerst geel gekregen voor een lichte overtreding en daarna geel voor een opmerking, samen rood dus.

Nu is Odjidja van geen kleintje vervaard en als hij ongezien zijn voetje kan laten hangen bij een vervelende tegenstander, zal hij dat niet laten, maar bij die actie hield hij zich in. De wedstrijd was tot dan bovendien erg proper verlopen. Alleen had Odjidja het ongeluk dat hij de voet raakte van een Zuid-Amerikaan en aangezien dat allemaal klonen van Neymar zijn, leed hij de pijnen van een amputatie zonder verdoving.

De inconsequentie, daar ging het over. Gisteren bij Antwerp-Union ging de Japanner Machida door op Jelle Bataille, voet vooruit, gestrekt been, over de bal, alles wat je maar niet wil en wat niet kan. Wat floot dat ander groot licht onder onze scheidsrechters, Nicolas Laforge? Een doodgewone overtreding, niks geel, laat staan rood.

Dat was de 21ste minuut. Tien minuten later trok Yusuf aan een shirt om een tegenaanval te onderbreken. Spelbederf, de ref had het gezien, floot, maar geen geel. Ondertussen wel twee keer fluiten voor een foute inworp. Minuut 37: Faris Haroun kreeg geel, compleet onterecht. Hij speelde perfect de bal en de speler ging daarna ongevaarlijk over zijn been, een tackle van opzij. Faris maakte zich kwaad, tien keer kwader dan zijn maat Vadis een week eerder, en gooide er nog een wegwerpgebaar achterna. Volgens de consignes voorafgaand aan de play-offs was dat een zekere gele kaart.

Nog eens vier minuten later had Laforge het vlaggen. Haroun onderbrak een gevaarlijke counter door een speler manifest neer te halen. Altijd geel. Laforge gaf gewoon fout. Bij Union snapten ze er niks van en Bart Nieuwkoop ging verhaal halen: hij kreeg geel. Net voor de rust ging Radja Nainggolan door op een bal die hij te ver voor zich uit speelde. Hij was te laat en kwam op voet van de andere terecht. Altijd geel. Laforge piepte weer niet. En zo ging dat een hele helft door, de ene inconsequente beslissing na de andere.

Gisteren, minuut achttien op Jan Breydel. Kristian Arnstad van Anderlecht is de bal kwijt en gaat door op Dennis Odoi. Hij raakt geen bal, het been is gestrekt, de intensiteit te hoog, hij heeft alleen Odoi mee: minstens geel, rood had gekund. Arnstad krijgt geen kaart, alleen een vermaning van de scheidsrechter. Zijn naam? Nathan Verboomen.

Dat er geen peil valt op te trekken, dat is het probleem van de scheidsrechterij in België.

Column Haantjesgedrag in De Morgen van 30 april 2022

Haantjesgedrag

Neen, Remco Evenepoel is niet dé man van het voorjaar. Wel Romain Bardet. Geen platte WorldTour-prijs gereden – hij won wel twee weken geleden nog de Tour of the Alps – maar nu al ongecontesteerd over alle sporten heen voor de fairplayprijs van 2022 door die onbaatzuchtige actie waarmee hij misschien wel het leven van Julian Alaphilippe redde.

In L’Equipe van afgelopen dinsdag stond zijn verhaal. Hij was ook gevallen in Luik-Bastenaken-Luik, maar de val zelf herinnert hij zich niet meer. Tussen het piepen van de schijfremmen, het kraken van het carbon, het gehuil en gekrijs van vallende renners voor en achter zich en vervolgens het moment waarop hij beseft dat hij in een diepe gracht naast de weg ligt, zit een gat in zijn geheugen. Hoe de psyche de renner tegen zichzelf beschermt.

Het eerste wat hij zich herinnert… “Ik zie Julian, ik zie dat hij pijn heeft. Hij kan haast niet ademen, hij beweegt niet. En ik ben de enige die ziet dat hij daar ligt, nog een stuk dieper dan ik. De koers wil verder. Ze weten niet dat hij daar ligt. De motoren en de auto’s vertrekken en ik daal af tot bij Julian, die gekruld rond een boom ligt. Je hurle, seul dans le vide, et personne ne m’entend. Een schreeuw in het ijle, door niemand gehoord. Ik had de indruk dat hij daar zou blijven liggen, helemaal alleen, voor altijd.”

Goed mogelijk dat dit een fatale afloop had gekend als Bardet zijn maat Alaphilippe niet had opgemerkt. Pas veel later konden we vanuit een helikopterbeeld zien hoe Alaphilippe daar verscholen in het groen tegen die boom lag. Inmiddels zocht het bloed uit die geperforeerde long zijn weg in het lichaam, kreeg hij het gevoel langzaam te stikken. Stel dat ze hem niet zien en het allemaal nog wat langer duurt, je mag er niet aan denken.

Uiteindelijk is er toch een teamdokter die hen opmerkt, waarna Bardet in zijn eentje terug naar boven klautert. Zijn fiets, geen idee waar die is. Eenmaal op de weg wordt hij nog bijna opgeschept door een haastige ploegleidersauto. Hij zucht: “Ik had dat net meegemaakt samen met de helft van het peloton en dan zijn er nog die doen alsof het erbij hoort. Vallen en weer opstaan? Niet voor mij, niet zo. Ik kon niet meer, ik wilde niet meer, de ploeg had begrip. Ik dacht dat Julian minstens voor het leven verlamd was.”

De monumentale crash van zondag in de aanloop naar de Rosier deed denken aan die in 2015 in de derde etappe van de Tour de France, toen William Bonnet op een rechte weg in een lange bergaf een wiel aantikte, tegen de grond ging en na hem een derde van peloton crashte. Dat ging toen ook met zeventig per uur en dat was die rit waar Fabian Cancellara naast de weg een paar keer overkop ging en later in het geel de strijd moest staken met twee gebroken ruggenwervels. Toen werd de wedstrijd geneutraliseerd, herinnerde ook Bardet zich. Niet in Luik-Bastenaken-Luik. “Het wordt steeds extremer in deze sport.”

Zelfde verhaal eergisteren in de krant bij Ilan Van Wilder, nog maar 21, en nu al gehavend voor het leven, fysiek en psychisch. “Ik zag Wilco Kelderman naast mij liggen met bebloed gezicht. Iemand van Arkéa raakte niet meer overeind. Een jongen van TotalEnergies lag roerloos op het asfalt. Ik hoorde Romain Bardet roepen. En mijn tanden stonden ergens anders dan waar ze normaal moesten staan, een kaakbeenbreuk besefte ik.” Het was de teamarts die hem bijstond die ook ineens Alaphilippe opmerkte: “Hé, maar dat is iemand van ons, dat is Julian.”

Bardet en Van Wilder verschillen tien jaar, twee wielergeneraties zitten ertussen, maar hun analyse is dezelfde. Die valpartij? Haantjesgedrag van een paar gekken. Van Wilder heeft gezien wie de boosdoeners waren. “Twee die elkaar geen duimbreed willen toegeven, hun fucking remmen niet willen gebruiken.”

Hij is jong, door de hiërarchie van het peloton is het niet aan hem om namen te noemen. De doorgewinterde Bardet heeft daar geen last van: Jérémy Cabot van TotalEnergies was het eerst tegen de grond gegaan, door zijn eigen stomme fout. De gevolgen waren catastrofaal. Cabot was dan weer furieus dat hij de schuld kreeg, ook van Tom Pidcock trouwens, en weet zijn val aan de slechte weg.

Zoals de renners de koers maken, bepalen de renners ook hoe vaak wordt gevallen en hoe groot de schade is. Volgens Bardet is de erecode van toen hij begon – je duwt nooit iemand uit het wiel van een ploegmaat – de laatste jaren compleet overboord gegaan. Bardet gaf het interview aan L’Equipe met op zijn schoot zijn tweejarig zoontje. Meer jonge vaders, dat is wat het wielrennen nodig heeft.