Column over Zomertijd in De Morgen van zaterdag 30 maart 2019

Zomertijd, en niks anders

Dit is een lastige, maar als we heel eerlijk zijn, moeten we durven toe te geven dat er aan die global warming naast alle nadelen ook wel enkele niet te versmaden voordelen zitten. Zo moeten onze topsporters half februari niet meer naar de zon reizen en vliegen dus niet en zoals we weten is vliegen fout. Die betere resultaten van onze sporters, zouden die misschien aan de klimaatopwarming te wijten zijn? En tegelijk de klimaatopwarming tegengaan? Dat is een studie waard.

De sportsector heeft niet de gewoonte van zich te laten horen, zelfs niet in materies die hem aangaan. Sporters zijn navelstaarders: of het nu profs dan wel recreanten zijn, het enige wat hen interesseert, is hun eigen kleine wereld en hoe ze daarin het best voor de dag kunnen komen.

Tijd dat de sportsector collectief wakker wordt en zich mobiliseert achter één doel, en wel hierom: op een Europese top vorig jaar in Salzburg heeft premier Charles Michel laten weten dat de Benelux gezamenlijk een bevraging wil houden over de keuze tussen winter- of zomertijd. Hij is dat overeengekomen met zijn Nederlandse en Luxemburgse collega’s Mark Rutte en Xavier Bettel.

In België neigt de bevolking naar een permanente zomertijd: leuk, die terrasjes in de zomer. In Nederland naar een permanente wintertijd. Misschien denken ze dat er dan nog eens een Elfstedentocht komt als het alle dagen winter is, er is niet zo gauw een andere reden te bedenken.

Beseft de sportsector wel wat hier op het spel staat? Een hele bewegingscultuur komt in het gedrang bij de invoering van de permanente wintertijd. De permanente zomertijd daarentegen zou een zegen zijn, niet zozeer omdat het dan in de winter een uurtje later donker wordt, maar vooral omdat de zomertijd behouden blijft.

Het terrasjesargument is een non-argument, dat spreekt vanzelf. Terrasjes zijn misschien zelfs gezelliger in het schemerdonker dan in de late zomerzon. Ook een non-argument is dat van weerman Frank Deboosere, die pro wintertijd is omdat die zou aansluiten bij het menselijk bioritme. Vorig jaar organiseerde Deboosere een poll op zijn website: 966 mensen stemden, 55 procent wou altijd zomertijd, 22 procent wou blijven switchen.

Dat de wintertijd beter spoort met de reële zonnetijd kan wel kloppen, maar doet het ter zake? De zonnetijd komt ongetwijfeld van pas in Stonehenge om een of ander ritueel op te voeren, maar is voor de moderne mens verder van niet al te veel belang.

Slaapexperts zijn ook tegen het zomeruur want de slaap wordt vooral verstoord door de uurwisseling, zeggen ze. Nog niemand gehoord die niet kan slapen van een weekje Londen. Niet in Londen en niet bij thuiskomst. Je krijgt echt geen jetlag van één uurtje verschil. Geen uurwissel dan maar? Oké zeggen de experts, maar permanent zomeruur is uit den boze want dan is het te lang licht. Tegen licht bestaat verduistering. Geen toeval dat IKEA, dat uit het noorden komt, daar reclame mee maakt.

Ik was vorige zomer lang in Rusland en daar werd het eind juni donker tegen elf uur en tegen vier uur scheen de zon alweer. Die slimme Russen hadden daar iets op gevonden: donkere gordijnen! Misschien slapen Russen iets minder in de zomer dan in de winter, als ze wat meer zuipen, maar dat doen ze daar al millennia en ze leven nog steeds. Op de evenaar was ik ook al en daar is het elke dag vaste prik, klaar om zes uur en donker om zes uur. Ook daar slapen ze. En zuipen, winter en zomer.

De uurwissel van vannacht is het sein voor de bewegende burger om het dure en veel te weinig benutte fitnessabonnement opzij te leggen en zich naar buiten begeven. In april tussen zeven en acht/halfnegen, in mei tussen zeven en negen of soms al halftien en in juni zelfs tussen zeven en halfelf: lekker bewegen en sporten in daglicht en met wat geluk in zonneschijn.

Niks mooiers dan een loopje bij ondergaande zon, niks heerlijkers dan met de fietsgroep naar huis sjezen met op de achtergrond een rode bol. In augustus gaat het weer bergaf. In september kun je nog hooguit tot halfnegen buiten sporten bij licht. Bij permanente wintertijd zou daar nog een uur afgaan en zouden we twee maanden minder buiten kunnen sporten.

Als de overheid echt bekommerd is om de gezondheid van de burgers en bewegen wil promoten, is er geen discussie mogelijk: zomertijd, en niks anders. De sportsector mag hier wel eens zijn stem laten horen. Laat dit een aanzet daartoe zijn. En als dat niet helpt, is er nog een groen argument voor de permanente zomertijd: een uur minder de sportveldjes verlichten betekent een besparing op de energiefactuur.

20190330_De-Morgen_p-19-mail

Verhaal over Caster Semenya in De Morgen van zaterdag 30 maart 2019

De vrouw die niet bij de vrouwen mag lopen

Atlete Caster Semenya (28) heeft een hormonale ‘afwijking’ die haar typisch mannelijke kenmerken geeft. Concurrentes willen haar verbannen uit de vrouwensport. Het Arbitragehof voor de Sport velt in april een oordeel.

Zelden heeft de topsport een ingewikkelder probleem op het juridisch bordje gekregen als deze zaak, aangespannen door de staat Zuid-Afrika en zijn onderdaan Caster Semenya, de winnares van de 800 meter op de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Ze kwam over de meet in 1.55.28, wat een goede tijd is. Maar het wereldrecord is exact twee seconden sneller, gelopen in 1983 door de Tsjechische Jarmila Kratochvilova, weze het dan wellicht met nog meer extra hormonen.

Het is een gordiaanse knoop die eindelijk moet worden ontward om voor eens en voor altijd duidelijkheid te scheppen: hoeveel vrouw moet een vrouw zijn in de sport, maar ook: hoeveel man mág een vrouw zijn?

Wat is er dan ‘fout’ aan Caster Semenya? Kijk naar de foto: Caster Semenya is hyperandrogeen. Dat hormonaal type komt wel meer voor in de vrouwensport, maar Semenya produceert opvallend meer mannelijke hormonen dan de gemiddelde vrouw. Daardoor heeft ze ook typisch mannelijke kenmerken: brede, gespierde schouders, een diepe stem en een smalle, pezige kont. Uit een genetische test in 2009 is gebleken dat Semenya net als de mannen een Y-chromosoom bezit. Ze heeft een vagina, maar baarmoeder en eierstokken ontbreken.

Chemische castratie

Weinig intiems dat ons niet bekend is van deze mevrouw die op sociale media wordt afgebrand als ‘He-woman’, ‘It’, hermafrodiet en meer van dat fraais. Ze is een ‘intersekse atlete’, wat niet wil zeggen ‘geen vrouw’. Semenya ís een zij. Hormonaal en dus prestatief staat ze evenwel dichter bij de man dan bij de gemiddelde vrouw en dat vinden de internationale atletiekbond (IAAF) en het overgrote deel van de atletes niet oké. Zij vinden dat Semenya (en aanverwante collega’s) bij de mannen moeten meedoen of hun testosteron moeten corrigeren. Maar je testosteron naar beneden krijgen, dat komt neer op chemische castratie. Semenya heeft die behandeling ooit ondergaan, maar weigert dat nu nogmaals te doen. Het bekwam haar destijds immers niet goed.

In 2009 was er een bovengrens voor testosteron ingesteld van 10 nanomol per liter urine (drie keer hoger dan het gemiddelde bij de vrouwelijke deelneemsters aan het WK van 2009). De nieuwe bepaling kwam er niet toevallig kort nadat Caster Semenya als 18-jarige juniore in 1:55.45 iedereen naar huis had gelopen. Semenya werd geschorst, verdween een jaar uit competitie, maar kwam terug in 2011. Op de Spelen van Londen in 2012 liep ze de 800 meter, maar ze beschikte niet langer over haar klassieke, allesverpulverende eindsprint – kort daarvoor was ze met de hormoontherapie begonnen om haar testosteron onder een aanvaardbaar niveau te houden. Het is dezelfde therapie die transgenders volgen die vrouw willen worden. Met haar 1:57 pakte ze wel nog zilver.

Sportief ging het haar daarna niet meer zo voor de wind. Op het WK van 2015 haalde ze niet eens de finale. Ze finishte vijf seconden trager dan voorheen en ging door een depressie, wellicht een bijwerking van de chemische castratie die ze moest ondergaan. In 2017 zou ze overigens alsnog het goud van 2012 krijgen, omdat winnares Maria Savinova na een hertest positief bleek op doping.

Lagere bovengrens

Semenya stond niet alleen met haar frustratie over de hormonale oekazes van de atletiekbond. De Indiase hyperandrogene sprintster Dutee Chand vocht de 10 nanomolgrens aan bij het Arbitragetribunaal en tot ieders verbazing kreeg ze in juli 2015 gedeeltelijk gelijk. Het TAS legde alle wetenschap naast zich neer en vonniste dat er onvoldoende bewijs was geleverd dat een zeer hoog testosterongehalte een voordeel zou zijn. De IAAF had twee jaar de tijd om met nieuw bewijs te komen en gedurende die tijd zou de regel opgeschort worden.

“De uitspraak van het TAS was een mooie overwinning voor de mensenrechten, maar niet voor de sport”, aldus Joanne Harper, die als expert getuigde tegen het afschaffen van de bovengrens van testosteron. Dr. Harper is zelf transgender en was in 2015 formeel: “Wie te veel testosteron heeft, geniet van een oneigenlijk voordeel. De goudenmedaillewinnares van de 800 meter op de Spelen in Rio kan ik nu al voorspellen. Schrijf maar op: Caster Semenya.”

Ze kreeg gelijk. Voor Rio 2016 werden de beperkingen op het testosterongehalte opgeheven. Semenya stopte met haar hormoontherapie en bij de eerste meeting in 2016 liep ze meteen zes seconden sneller dan het jaar daarvoor. Ze won olympisch goud in 1.55.

Inmiddels zat de IAAF niet stil en verzamelde een indrukwekkende batterij aan wetenschappers die de testosteronbovengrens voor vrouwen moesten onderbouwen.

Het juridisch en medisch-hormonaal vacuüm duurde uiteindelijk tot en met de zomer van 2018, en als alles volgens plan was verlopen, dan had op 1 november de nieuwe bepaling moeten ingaan: testosteron in de vrouwencompetitie wordt beperkt tot 5 nmol/l, de helft van wat tot 2015 gold. Juridisch verzet zorgde ervoor dat de IAAF de invoering eerst uitstelde tot 26 maart 2019 en uiteindelijk tot eind april, met die beperking dat atletes met een te hoog testosteron vanaf die datum zes maanden worden uitgesloten tot hun testosteron laag genoeg is. Voor Semenya zou dat betekenen dat ze het WK in Doha (eind september 2019) zou missen.

Er kwam snel weerwerk tegen de aangekondigde maatregel. Semenya kreeg steun van de Zuid-Afrikaanse overheid, die haar juridisch begeleidt en meteen de racismekaart trok. De Verenigde Naties hadden ook een mening en gooiden het op de mensenrechten om de verplichte hormoonbehandeling af te branden. Vrouwengroeperingen allerhande vonden dat een hormonale grens voor vrouwen tegen de geest van de sport inging. Van de week nog waarschuwde de Unesco de sportbonden voor discriminatie van minderheden op basis van hormonale waarden.

Ook wetenschappers verzetten zich tegen de volgens hen arbitraire maatregel die het gevolg is van foute statistische presumpties. Het gezaghebbende British Journal of Sports Medicine trok de kar, samen met de Zuid-Afrikaanse sportwetenschapper Ross Tucker. Zij argumenteren niet dat testosteron geen voordeel zou zijn, maar maken brandhout van de bovengrens en van de vreemde restrictie dat die hormonale bovengrens alleen zou gelden op de nummers van de 400 tot en met de 1.500 meter, terwijl uit alle statistische info blijkt dat ook de krachtnummers baat hebben bij een overaanbod testosteron.

Beide partijen hebben in de debatten in februari het grove geschut bovengehaald. De IAAF heeft een punt als ze een bovengrens wil, maar dat hebben de tegenstanders van de bovengrens ook. De zaak Semenya (en co.) is officieel een dilemma en het is niet zeker dat de IAAF haar slag thuishaalt.

Kween

De moderne maatschappelijke tendens beschouwt genderfluïditeit als algemeen aanvaard, iets wat conflicteert met de binaire opdeling man/vrouw waarop de sport zich baseert. Correctie, vrouwensport, want de opdeling is bedoeld om vrouwen ook de kans te geven aan topsport te doen en iets te winnen.

Die man/vrouw-kwestie is al langer problematisch. Vrouwen met een teveel aan testosteron zijn oververtegenwoordigd in de topsport. De enige grote studie terzake vond dat tot 14 procent van de topsportsters kan worden gekwalificeerd als hyperandrogeen.

Het mensenrechtenargument is anderzijds ook geen losse flodder. Winnaressen die als man worden gestigmatiseerd, het is iets van alle tijden. Dus werd al in het begin van de 20ste eeuw getest. Eerst op het zicht: atletes die te mannelijke trekken hadden, moesten zich uitkleden en hun genitaliën laten controleren door artsen. Overdreven ontwikkelde clitorissen bij de vrouw, vaak een teken van hyperandrogenisme, waren verdacht. Dopingcontroleurs die extreme exemplaren waarnamen, moesten die rapporteren.

De eerste geviseerde atletes waren deelneemsters aan de Spelen in Berlijn in 1936. Loopster en verspringster Zdena Koubková uit Tsjechië en de Engelse kogelstootster en speerwerpster Mary Edith Louise Weston werden ervan verdacht mannen te zijn. Later ondergingen ze een sekse-operatie en gingen verder door het leven als Zdenek Koubek en Mark Weston.

De Friezin Foekje Dillema werd in 1950 geschorst omdat ze geen geslachtstest wilde ondergaan naar aanleiding van het EK in Brussel dat jaar. Dillema zou nooit meer lopen en ging verder door het leven als een ‘kween’, de naam die werd gegeven aan onvruchtbare hoefdieren die beide geslachtskenmerken bezaten.

Sommige wetenschappers pleiten er nu voor om een chromosoomtest in te voeren: wie niet XX is, moet bij de mannen meedoen. Ook dat is arbitrair. XY-vrouwen zijn helemaal vrouw, maar hebben/hadden ergens in hun lichaam niet-functionerende teelballen en produceren soms bovengemiddeld veel testosteron, maar niet altijd. Soms worden ze zelfs zwanger.

Maria José Martinez-Patiño, die het Internationaal Olympisch Comité (IOC) adviseert over seksekwesties, was een anonieme hordenloopster die internationale bekendheid verwierf toen ze in 1985 bij een seksetest bleek een XY-vrouw te zijn met niet- afgedaalde testes. Ze verloor haar startrecht, haar status, haar lief en haar trots. Na heel veel tests kon ze bewijzen dat ze geen testosteronvoordeel had, want ze was androgeen insensitief. Met andere woorden: ze produceerde wel veel testosteron, maar het lichaam deed daar niks mee.

Martinez-Patiño is vóór de hormonale bovengrens: “Ik voel mee met Caster en Dutee. We zijn drie verschillende vrouwen, alle drie gestigmatiseerd omwille van een medische speling van het lot. Biologisch voordeel is inherent aan sport, maar er moeten regels zijn en die bovengrens was de minst slechte oplossing.”

Inmiddels gaat het publieke getwist rond Semenya, in afwachting van de uitspraak van het Arbitragehof van de Sport CAS/TAS in Lausanne in april, gewoon door. De Britse IAAF-voorzitter Sebastian Coe, zelf ex-winnaar van olympisch goud op de 1.500 meter, benadrukte zondag in een interview met de Australische krant The Daily Telegraph nog eens het belang van ‘scheiding tussen mannen en vrouwen’. “Als we mannen en vrouwen samen aan wedstrijden laten deelnemen, dan zal het nooit meer voorkomen dat een vrouw een wedstrijd wint of een record breekt in de atletiek.” Volgens Coe is Semenya vanwege haar hoge testosteronspiegel onevenredig in het voordeel tegenover andere vrouwen.

Barbaars

De woorden van Coe schoten in het verkeerde keelgat van Semenya, die bij monde van haar advocaten liet weten hard geraakt te zijn. “De littekens die Semenya de afgelopen jaren heeft opgelopen, zitten diep. De opmerkingen van meneer Coe hebben deze wonden weer opengereten”, zo staat er in de verklaring. “Hij heeft het volledig fout als hij denkt dat Semenya een gevaar is voor de vrouwensport. Ze is geboren als vrouw, opgegroeid als vrouw en heeft haar hele leven wedstrijden gelopen als vrouw. Semenya is een rolmodel en een inspiratiebron.”

Ook ex-tenniskampioene Billy Jean King, die in de jaren 70 furore maakte met de ‘Battle of the Sexes’, zegde Semenya nog eens haar volledige steun toe in de strijd tegen de internationale atletiekbobo’s. “Mijn vriendin Caster is onweerlegbaar een vrouw. Vrouwen met een natuurlijk hoog testosteron dwingen om het eigendom van hun lichaam op te geven en medicijnen te nemen om nog te mogen meedoen aan sportwedstrijden, is barbaars, gevaarlijk en discriminerend. Ik sta achter haar en hoop dat ze zal zegevieren”, zo liet King weten op haar socialemedia-account.

Dat ze onlangs door het internationale ratingbureau Avance Media werd uitgeroepen tot meest invloedrijke jonge Zuid-Afrikaan, zal Semenya en de haren zeker ook gesterkt hebben in hun overtuiging dat ze een gerechtvaardigde strijd voeren.

 

20190330_De-Morgen_p-78_De-vrouw-die-niet-bij-de-vrouwen-mag-lopen-all-mail

Column over MSR in De Morgen van maandag 25 maart 2019

‘We’ spelen weer mee

Wat heb ik mij nu eens altijd afgevraagd: waarom vinden de meeste volgers, renners, ploegleiders en ook wielerfans Milaan-Sanremo een klote koers? Milaan-Sanremo (diepe zucht), dat is 280 kilometer niets doen onderbroken door enkele korte blokjes van vijf minuten lactaatfabriekjes openzetten. Aan het eind nog eens tien minuten knallen en dan in één ruk bergaf naar de aankomst alwaar een korte maar hevige sprint beslist over winst.

Lang, dat wel, maar een non-inspanning? Het palmares zegt iets anders: zeven keer Eddy Merckx bijvoorbeeld, drie keer Roger De Vlaeminck. Later kwam er wel eens een verdwaalde sprinter te vaak als eerste over de meet, zoals Erik Zabel. Of won een B-renner als Matthew Goss, een sleper als Simon Gerrans en hoe Gerald Ciolek een jaar later won, dat ben ik vergeten. Sindsdien ging het weer de goede richting uit met de winnaars: Kristoff, Degenkolb, Démare was nog de minste, maar daarna Kwiatkowski, Nibali en zaterdag Julian Alaphilippe.

Het zal lang zoeken zijn op de erelijsten van de andere monumenten om die diepte in kwaliteit te vinden. Het geheim van MSR zit hem niet in de kilometers. Die 291 kilometer is hetzelfde als de 267 van de Ronde van Vlaanderen. Meer zelfs, die 291 kilometer is minder dan 267 kilometer. MSR van eergisteren duurde twintig minuten langer dan de Ronde van Vlaanderen van vorig jaar en er werd maar twee kilometer per uur rapper gereden.

Oliver Naesen vond twee jaar geleden MSR de saaiste koers die hij ooit had gereden. Niet eens een training waard, zei hij, en hij haalde er zijn powerdata bij. Inderdaad: gewheelsurft, gecruised, mee gedreven door het peloton, nauwelijks gekoerst.

Dat laatste geldt overigens niet voor Tim Declercq van Deceuninck-Quickstep, voor wie ze inmiddels een standbeeld mogen oprichten. Ik kan hard op kop rijden en lang ook als het moet, was de samenvatting van zijn sollicitatie destijds bij Patrick Lefevere. Daar was geen letter van gelogen. Inmiddels is dat lang en hard op kop rijden, héél lang en héél hard geworden en kijkt heel het peloton met stijgende bewondering naar de krachtpatser uit Izegem.

Als het de kilometers niet zijn, wat dan wel? Heus niet de Cipressa, zo’n lopertje op dertig kilometer van het einde. De Poggio dan maar? Gemiddeld 3,8 met een neepje van acht procent, dat is ook niet iets om bang van te worden. Zelfs niet na 285 kilometer relatief comfortabel in het zadel.

De lengte van de Poggio misschien? Die is bijna vier kilometer lang, maar 3,8 procent gemiddeld is ook niet echt slopend. De discriminerende factor is niet de frisheid in de benen, maar die tussen de oren. Het één gaat met het ander gepaard, dat klopt, maar renners die er onbevangen tegenaan kijken, die rijden gewoon naar boven met de beste als ze daar de benen voor hebben.

Dat is wat gisteren Wout Van Aert overkwam. Die jongen is blij dat hij bevrijd van alle zorgen op een koersfiets mag zitten, wist in geen honderd jaar hoe die Milaan-Sanremo zou verlopen, had de Poggio nog nooit van dichtbij of veraf gezien en kwam mooi met
de besten boven. Zoals collega Oliver Naesen zei, die ook vooraan zat: ik keek rond en ik zag alleen wereldkampioenen of ex- wereldkampioenen. Dat was Van Aert ook al drie keer, zij het in een andere discipline, die waarin je een dik uur in het rood moet rijden.

Van Aert was nadien iets te overmoedig toen hij Matteo Trentin wilde gaan halen en werd zesde in een sprint van tien man. Oliver Naesen werd tweede en de klotekoers Milaan-Sanremo werd op slag zijn tot nog toe mooiste prestatie in zijn atypische profcarrière.

Hoed af voor deze twee landgenoten, zonder meer. Dit zijn prestaties die kunnen tellen en die vooral ook andere renners moeten inspireren.

Wielrennen in het tweede decennium van de 21ste eeuw is lang, hard kunnen rijden en daar bovenop een paar inspanningen verteren van een paar minuten superhard rijden. Wie de meeste van die powerbursts verteert, wint eendagswedstrijden. Dat vereist een ander trainingsaanpak dan wat we gewend zijn of waren en blijkbaar heeft de nieuwe generatie dat begrepen.

Het adagium van Briek Schotte blijft overeind: rap rijden kan iedereen, rap rijden als de goeie rap rijden, dat is de kunst. Dat is wat Van Aert en Naesen gisteren deden. Extra verheugend is dat ze niet te beroerd waren om er zelf een snok aan te geven of een ontsnapper terug te halen. Neen, deze Milaan-Sanremo heeft misschien nog geen Belgische superkampioen gebaard, maar kan wel een hele aanstormende generatie inspireren. Een voorspelling: in tegenstelling tot vorig jaar spelen we in het Vlaamse voorjaar 2019 mee.

 

20190325_De-Morgen_p-19-mail

Column De Herrijzenis over MVDP in De Morgen van zaterdag 23 maart 2019

De Herrijzenis

Toen ik van de week Mathieu van der Poel zag crashen in Nokere was mijn eerste gedachte: zo, daar gaat het voorjaar voor deze jongen en voor die kleine fijne ploeg. Zoals hij bleef liggen, die ene arm op die schouder, die voeten naar buiten gedraaid, nauwelijks een beweging waar te nemen en al die bezorgde ploegmaats boven hem, dat zag er heel slecht uit. Met wat pech zagen we hem pas in 2020 terug.

De tweede gedachte, toen hij ogenschijnlijk toch eens bewoog maar niet te veel, was deze: een tijd geleden bij een cross kwam hij ook eens zwaar ten val, bleef liggen voor dood of althans met wat toen leek op een gebroken enkel. Hij werd live op tv afgevoerd met een brancard. Een dag later stond hij aan de start met een gezwollen enkel en won met de vingers in de neus.

Misschien was het deze keer ook niks en kwam hij met de schrik vrij of hooguit met een geknapt sleutelbeentje. En jawel hoor, een dag later dokkerde MVDP, sleurend aan zijn stuur want anders kom je de Paterberg niet over, alweer vrolijk over de kasseien, inclusief dat vervelende tweede stuk van de Kwaremont. En gaf hij daarna een persconferentie.

Ik beweer niet dat Mathieu van der Poel graag blijft liggen – van zijn bepaald indrukwekkende buiteling op de kasseien van Nokere bén je even niet goed – maar ook in deze is hij disruptief: waar andere renners met de moed der wanhoop vol van adrenaline zouden proberen rechtstaan, het stof van hun schaafwonden wrijven en toch nog de arrivée bereiken op hun gescheurde kader, blijft Mathieu gewoon liggen. Gelijk heeft hij. Alleen op die avondcross in Diegem toen hij kop vooruit tegen een onvoorzichtige steward reed, stond hij enkele tellen later recht en reed naar de overwinning. Het zal wel met het moment te maken hebben en met de goesting van het moment.

Er kwam een brancard aan te pas in Nokere en zelfs een ambulance om hem naar de kliniek in Oudenaarde te brengen. Daar zei de behandelende arts dat er geen foto’s moesten worden genomen. Of hij zei het iets anders: als je mijn zoon was, zou ik geen foto’s laten nemen.

Waar doet het een beetje pijn, waar is de pijn niet te harden, is alles nog te bewegen in alle hoeken en gaten? Niks aan de hand, ga jij maar naar huis vriend, zo moet het zijn gegaan. Mathieu is de Christus van het peloton, herrezen na een rit van 15 kilometer in een ambulance. Een voetballer is na zo’n val, niet op kasseien maar op gras, voor het leven arbeidsongeschikt.

Meer dan één renner crashte afgelopen woensdag. Floris Gerts lag daar ook en over hem was nadien een en ander te doen. Zijn ploegleider Peter Bauwens sprak schande dat iedereen en alles met kennis van zaken zich over Mathieu had ontfermd, terwijl Floris er erger aan toe was en niemand naar hem had omgekeken. Verontwaardiging alom, ook in de media: een voorkeursbehandeling voor de renner in een kampioenentrui, een Hollandse trui nog wel, schande!

Die Bauwens moet zijn mond spoelen. Dat zei de aanwezige arts Lorenzo Lefevere nog net niet. Hij argumenteerde rustig dat hij eerst naar Gerts was gaan kijken, daar het nodige had gedaan, waarna hij begreep dat de toegesnelde man de vader van de renner was en dokter bovendien. Pas daarna ging hij bij Mathieu langs. Dat alles werd ook nog eens heel duidelijk op de televisie en andere beelden.

Jammer, maar zo gaat men voorbij aan de essentie van de zaak: massasprints zijn gevaarlijk. Niet alleen dat: massasprints bergop na een afdaling (waar ik ook tegen 60 beneden kom) zijn erg gevaarlijk. Ten slotte: massasprints bergop na een afdaling waarbij het beton in een bocht overgaat in kasseien zijn levensgevaarlijk en gewoon belachelijk. In mijn jargon heet Nokere Koerse al jaren Klote Koerse maar dat neem ik geheel voor rekening en ik wil er mij zelfs voor excuseren.

Onbegrijpelijk dat de UCI nog steeds geen regels heeft voor massasprints. Ooit voelden vijf renners in het hele peloton zich geroepen om een massasprint te winnen en een type Van der Poel zou er nooit aan hebben gedacht om mee te sprinten. Vandaag denken vijftig renners dat ze kunnen winnen en ze hebben nog gelijk ook, zie maar wat Julian Alaphilippe in de Tirreno flikte.

Elke sprinter gegangmaakt door vijf man van zijn ploeg op een versmalde weg zijn gang laten gaan, zoals in Nokere, is smeken
om zware ongevallen. In geval van een nakende massaprint zou het peloton zich moeten reduceren tot twee renners per ploeg – een trekker en een afmaker – die zich vanaf de laatste kilometer afscheiden van de rest die zich laat uitzakken. Twee keer twintig is nog veertig en dat is nog gevaarlijk genoeg. De VAR kan dan alles herbekijken – wie reed buitenspel en wie niet – en oordelen of de winnaar wel de winnaar is.

 

20190323_De-Morgen_p-19-mail

Gesprek met de mannen van de VRT in De Morgen van zaterdag 23 maart 2019

‘Coureurs zijn fier op hun littekens’

Met Milaan-Sanremo gaat het klassieke voorjaar nu echt van start. De komende weken is het niks dan koers, koers, koers, met Christophe Vandegoor, Michel Wuyts en José De Cauwer aan de micro. ‘Hoog tijd dat er weer een hele grote Belgische renner opstaat.’

Ook deze zomer zullen de VRT-mannen van radio en tv 24 dagen bij elkaar op de schoot zitten, in één VRT-busje dat 4.000 of meer kilometers door Frankrijk scheurt. Vier nomaden (de vierde is Sven Nys of Frank Hoste, beiden cocommentator voor Radio 1) van hotel naar hotel, van startplaats naar aankomstplaats, 21 etappes en de rustdagen, dat moet af en toe vonken geven, toch?

Michel Wuyts: “Al drie jaar geen enkele discussie gehad. De rolverdeling is zo: José en ik – Statler en Waldorf om mee te gaan in jullie verhaal – zitten achteraan. Nys en Hoste rijden de meeste kilometers. Sven doet 110 op stukken snelweg waar 130 mag. Waarop José, die linksachter zit, vraagt aan Nys wat er op zo’n bord met snelheidsbeperking staat. 130, zegt Sven. Waarom rij je dan al dagen 110?, vraagt José dan. Maar erger wordt het nooit.”

José De Cauwer: “Er wordt niet zoveel afgezeverd in die auto hoor. Michel werkt aan zijn voorbereiding van de volgende rit, Christophe ook. Hij rijdt ook graag eens een stukje.”

Christophe Vandegoor: “Ik bekijk eerst Twitter, want renners zeggen tegenwoordig meer op Twitter dan in interviews, maar daarna kan het gaan over de gekste dingen. Vorige Tour nog uitgebreid over het scheren van hagen. Of krijgt Sven telefoon van Thibau Nys vanuit Mallorca dat hij intervallen wil gaan doen en hoe dat moet. Waarop Sven op Thibau inpraat dat het veel te vroeg is voor intervallen en zo gaan die autoritten voorbij.”

De Cauwer: “Vorige week in Parijs-Nice waren we maar met twee en dan wordt er nauwelijks gesproken.”

Wuyts: “Tenzij ik rijd. Dan krijg ik raad van José: ‘Allez, focus nu eens voorbij die camion en rijd er voorbij.’ Het is waar: ik doe het in mijn broek als ik camions moet inhalen.”

Vandegoor: “José en Frank worden achter het stuur van een auto opnieuw coureur. In een afdaling van een col op het linkervak ingehaald worden door Sean Kelly, geen sprake van. Op aangeven van José, zijn oud-ploegleider – ‘Allez Frank, laat u niet doen’ – wil Hoste daar achteraan, ook op dat linkervak. Ondertussen komen campers naar boven en lopen toeschouwers aan beide kanten van de weg. Dat hoeft voor mij niet.”

Wuyts: “Ik ben blij dat ik kan lezen en werken achteraan zonder ziek te worden, dan krijg ik dat niet allemaal mee.”

Zijn jullie nog opgewonden geworden toen de koers eind februari naar ons land kwam of loopt het allemaal door elkaar, veldrijden dat al begint nog voor de Ronde van Lombardije en doorgaat tot eind februari als ze alweer volop op de weg koersen?

Wuyts: “Ik heb dit jaar een pauze georganiseerd. In het crossweekend van Leuven heb ik gevraagd om niet te moeten werken. Zo had ik twee weken geen wedstrijd en een break.”

Vandegoor: “Ik draai mijn knop om na het WK veldrijden. De andere crossen volg ik dan niet meer en de focus gaat op de weg. Daarnaast, niet vergeten, doe ik ook nog veel andere sporten, zoals basketbal. En ik draai ook mee in de redactiediensten.”

De Cauwer: “Wat Michel doet… Ik heb het laatst nog gezegd bij de bazen van de VRT: hij mag het hebben van mij, geen enkel weekend vrij. Voor mij is de koers nog zoals vroeger als wielrenner: in oktober is het gedaan en eind februari beginnen we opnieuw.”

Het echte begin van de grote wedstrijden is Milaan-Sanremo, vandaar dat we hier zitten.

Wuyts: “Jammer, dat we ook dit jaar geen sublicentie konden kopen van VTM, hoewel we het dubbele hebben geboden van RTBf. Vorig jaar zat ik ook thuis. Ik ben zes keer in die laatste kilometers naar de frigo gelopen. Mijn hart klopt nogal voor Vincenzo Nibali, zoals vroeger voor Eddy Merckx, die ik ook nooit live heb zien winnen omdat ik de stress niet aankon.”

Vandegoor: “Milaan-Sanremo heeft iets. Niet Milaan, want die start is een dooie boel met die hooguit vijfhonderd man die daar staat. Maar ik herinner mij de wedstrijd vooral met de rechtstreekse beelden die uitvallen en twee serres later in de afdaling is er weer een renner weg of is Hennie Kuiper bij Teun van Vliet gekomen, zoals we van de week nog in De kleedkamer konden zien.”

Wat is er voor jullie veranderd aan het wielrennen?

Vandegoor: “Ik kan minder genieten van de koers dan als kind. Ik ben aan het werk, wat een andere beleving vereist, en ik heb nu ook een radar in mijn hoofd: hoe moet ik dit beoordelen, geloof ik dit?”

Wuyts: “Ik ben 62 en ik hou vijf keer meer van mijn vak dan vijftien jaar geleden. Ik kan nog verbeteren, mijn taal bijvoorbeeld.”

De Cauwer: “Als ik commentaar geef, ben ik niet de oud-renner, maar wel de oud-ploegleider of meer nog de coach: zou je niet beter dit doen, of dat? Ik denk altijd mee met de renner en met de ploeg.

“Vorig jaar in de E3 Prijs blijft Greg Van Avermaet samen met twee anderen die niet vol rijden op een paar seconden van Niki Terpstra hangen en die wint. Dan kunnen mensen denken: ‘De Cauwer supportert voor Van Avermaet’ , wat ik niet ontken, maar als Sep Vanmarcke of een andere daar rijdt, zal ik ook raad geven.

“Ik zie soms renners rijden van wie ik denk: jongen, doe eens iets, je bent hier nu, ga eens vroeger mee, probeer tenminste. Vaak zijn de belangen van de ploeg niet die van de renner. Ik heb ook ideeën wat er met jonge renners moet gebeuren, jawel, zoals met Remco Evenepoel. We moeten vooral rustig blijven, maar jammer genoeg kan je de pers niet tegenhouden.”

Jij, Michel, werd overdreven lyrisch in je commentaar op het WK over Remco Evenepoel. En dat voor juniores.

Wuyts: “Ik vond dat we rustig genoeg waren.”
Vandegoor: “Het was ook bijzonder.”

De Cauwer: “De commentatoren uit andere landen waren ook lyrisch hoor: eerst die tijdrit en daarna de wegrit, waarin hij valt, zijn computertje gaat halen, rustig weer op de fiets stapt en ze dan één voor één inhaalt. De deuren gingen open van de commentaarhokken na die wedstrijd en iedereen keek naar elkaar…”

Vandegoor: “Wat was dees?”

Wuyts: “Zijn trainer Fred Vandervennet wees mij erop dat zijn zwakste piek van 2018 op het EK lag. De tweede eindigde daar op negen minuten. Maar bij de profs moet hij nog iets bewijzen. Het enige voorbehoud dat ik maak, is dat hij als jonge voetballer drie keer is weggegaan toen het niet meer liep zoals hij het wilde.”

We kijken toch op korte termijn nog meer uit naar Mathieu van der Poel?

De Cauwer (snel): “Wat gaat dat worden? Niet omdat ik denk dat hij overal alles gaat winnen. Maar het is een speciale, dat is duidelijk.”

Wuyts: “Je moet je niet afvragen wat daar van komt, maar welke plaats hij zal innemen aan de top. Van der Poel is een van de weinigen die meteen kan meedoen in Gent-Wevelgem. Hij blijft maar aan de gang en dat rekken tot de Brabantse Pijl, die zijn doel is. Dat is lang.”

Zijn leven verandert wel als hij in april gaat samenwonen met zijn vriendin.

De Cauwer: “Als hij wat van zijn pa heeft…”
Wuyts: “… Wat wil je zeggen José?”
De Cauwer: “… Zal die vriendin snel haar plaats kennen. De fiets komt bij een Van der Poel op de eerste plaats.” Wuyts: “Dan zal de vriendin geduld moeten hebben.” (vier monkelende mannen)

De Cauwer: “Misschien gelooft hij de professoren dat het allemaal niks uitmaakt, al of niet vrijen voor de koers.”

Het is een misvatting dat je slechter koerst omdat je veel vrijt. Je zal eerder slechter of minder vrijen als je te veel fietst.

Wuyts: “Dat haalt de tekst toch, hoop ik?”

Vandegoor: “Mathieu dartelt door het leven, tenzij toen met die knieproblemen.”

Wuyts: “Een charmante gast.”

Vandegoor: “Weinig volzinnen wel, maar hij zegt telkens wel iets. Hij is echt half Nederlander/half Belg. Wij hebben hem geadopteerd en we houden van zijn talent.”

De Cauwer: “Ik zie de hand van de pa. Adri is hard geweest voor zichzelf, en wellicht ook een strenge vader geweest.”

Wuyts: “Toen ik bij Mathieu thuis kwam, en hij was daar alleen, speelde hij de perfecte gastheer: ‘Willen jullie koffie?’ Er was ook zelfgebakken cake.”

Deceuninck-QuickStep is een systeem: koersen zoals Barcelona voetbalt, met vroege druk en snelle aanvallen.

Wuyts: “Godzijdank. Zij zorgen voor een mooi voorjaar tot nog toe. En als je niet meekoerst, hang je. Bob Jungels heeft niet de finesse van Niki Terpstra, maar hij kan het afmaken.”

Vandegoor: “Dat teamwerk, zoals in Kuurne. Keisse die voor een bocht even afremt en weer wat seconden gewonnen voor Jungels. Klasse.”

Wuyts: “Je mag je wel niet verkijken op die eerste wedstrijden bij ons. Goed bezet, dat wel, maar in Parijs-Nice zie je renners van wie je zegt: o ja, die doet ook mee.”

De Cauwer: “Ik hoop dat die andere ploegen een beetje naar elkaar kijken en samen iets proberen. Terpstra en Van Avermaet zullen aan elkaar een goeie compagnon de route hebben. En dan wint Van Avermaet in de sprint.”

Wuyts: “Maar Terpstra zal winnen omdat hij het nooit tot een sprint zal laten komen.”

Wij hebben de meeste World Tour-renners van alle landen en veel renners die in de buurt van podia komen, maar als het op winnen aankomt, wordt het lastig.

Vandegoor: “Philippe Gilbert die op weg naar Nice een waaier van veertig seconden dichtrijdt, is dat geen voorteken van een grote vis die hij kan pakken? Oké, dat was samen met Jungels, geen gewone smurfen, maar de rest riep wel op hun moeder.”

Wuyts: “Wij zijn goed in de breedte. Vorig jaar hebben we behalve in de Strade Bianche met Benoot en Van Aert haast nooit meegedaan voor winst in de World Tour. Zelfs voor het voorjaarswerk hebben we geen enkele topspits. Mijn wens is dat uit onze steeds kleiner wordende niche van voorjaarskoersen eens een hele grote renner opstaat, die overal kan winnen.”

In de vijf grote monumenten winnen we sinds de jaren 90 elk decennium onze tien, elf wedstrijden. Dit decennium zitten we al aan zeven.

Wuyts: “Misschien verkijken we ons, maar in dit decennium waren 2011 en 2012 de twee beste jaren, met vijf overwinningen op tien. Sindsdien hebben we nog twee keer gewonnen.”

Vandegoor: “Ik denk nog steeds dat Sep Vanmarcke eens een hele grote gaat winnen.” De Cauwer: “Dat is goed mogelijk.”

Vandegoor: “Wat ook opvalt, is het aantal renners met een mountainbike- of crossachtergrond. In de Strade Bianche nog: Van Aert, Fuglsang, Alaphilippe.”

De Cauwer: “Al die wielerdisciplines – cross, mountainbike, wielerbaan – zouden in de opleiding van elke wielrenner moeten passeren, maar het absolute begin moet BMX zijn. Korte versnellingen, hoge trapfrequentie en sturen. Wielrenners moeten leren spelen met hun fiets.”

Wie wint de Giro en wie de Tour?

Vandegoor: “Egan Bernal, ex-mountainbiker uit Colombia, wint de Giro. Wat die in de Tour deed vorig jaar met zijn 21 jaar, was al heel opmerkelijk.”

De Cauwer: “Voor de Tour hoop ik vooral op Tom Dumoulin.”

Wuyts: “Giro: Simon Yates en Bernal in tweede instantie. Ik hoop ook op Dumoulin voor de Tour, ondanks het gebrek aan tijdritkilometers in deze editie.”

De Cauwer: “Eigenlijk zou elke ronde met quota moeten worden georganiseerd: een minimaal en maximaal aantal hoogtemeters, idem voor aankomsten bergop en tijdritkilometers. Maar ja, die Fransen willen natuurlijk zo min mogelijk tijdrijden omdat hun Pinot en Bardet daar slecht in zijn, terwijl Bardet verdorie nog niet eens Oliver Naesen kan volgen.”

Wuyts: “Tijdritten zijn nefast voor de kijkdichtheid, dat heeft daar ook mee te maken. Voor mij mag een vlakke tijdrit van meer dan 60 kilometer, maar neen, zelfs als het tijdrijden is, moet het óók nog eens bergop gaan.”

Nu we het over kijkcijfers hebben: steeds minder en steeds oudere mensen kijken nog naar koers.

Wuyts: “Als je het hebt over de cijfers van Daam Van Reeth (professor KU Leuven, HV), die moet eens leren rekening houden met goed weer en slecht weer. De laatste jaren worden voorjaarsklassiekers altijd bij goed weer gereden. Bovendien, de laatste Omloop had 750.000 en Kuurne had 790.000 kijkers, gemiddeld.”

De Cauwer: “Kijkcijfers zijn niet het enige. Wielrennen is in de breedte alleen maar populairder geworden en meer mensen dan ooit – niet alleen in België, maar over de hele wereld – rijden nu met een koersfiets. Dat kan een sport ook teweegbrengen.”

Meer dan ooit wielertoeristen, meer dan ooit vrouwen, maar dat vertaalt zich niet in de deelneemsters aan de wedstrijden.

De Cauwer: “Vrouwenwielrennen wordt ons nu een beetje door de strot geduwd. Ik vind dat die op televisie mogen komen, moeten komen zelfs, maar geef het de tijd om te groeien. Aan de basis wordt natuurlijk niet goed gewerkt. Waar zijn de wedstrijdjes die in een industriezone worden georganiseerd, zoals in Nederland. Geen koersfietsen, gewone fietsen tegen elkaar, spelen. Dat doen wij niet.”

Vandegoor: “De befaamde dikkebandenraces.”

Wuyts: “Waarom denk je dat de Nederlandse sprinter Dylan Groenewegen zo’n zware etappe in Parijs-Nice overleeft? Die is opgegroeid met dikkebandenraces, onder andere op de dijken. Wij lopen achter bij Nederland.”

Wielrennen is in de perceptie van de ouders een synoniem voor gevaar. Er is vorig weekend weer eens een jonge renner gestorven bij een ongeval.

Wuyts: “Waarom ontbrak daar een seingever, is dat al bekend?”

Vandegoor: “De koersdirecteur zei bij ons op Radio 1 dat de politie had aangegeven dat daar niemand moest staan.”

De Cauwer: “Als er 178 seingevers waren, had 180 ook gekund natuurlijk. Wielrennen op de openbare weg is niet zonder gevaar.”

Vandegoor: “Ik ben als nieuweling eens op een auto geknald met daarin een vrouw en een kind. Die vrouw zat plots midden in de koers, wilde goed doen en stopte, maar wel vlak achter een bocht waar wij doorheen kwamen en ik zat aan de binnenkant. Bam…”

Het vreemde is dat men daar licht over gaat. Koers is gevaarlijk, oké, de volgende…

Wuyts: “Ik heb mij tijdens de voorbije Parijs-Nice weer verbaasd over hoe men het blijkbaar doodnormaal vindt hoe renners bij bosjes van hun fiets waaien. Waarop een deel van het peloton zegt: ze kunnen niet sturen. Vreemd.”

Vandegoor: “Herinner je nog de finale van Kuurne? Bob Jungels is weg en ineens komt van tussen een rij huizen een camionette gereden. Tien seconden eerder en die vlamt daar tegen.”

Wuyts: “Wij zijn ooit met het gezin-Wuyts, mijn vader aan het stuur, nietsvermoedend in een koers terechtgekomen. Vader zette zich aan de kant, maar het volk keerde zich woedend tegen ons. Ik zat te beven als een riet.”

De Cauwer: “Zo heb ik als ploegdirecteur eens een renner in mijn achterruit gekregen. Hij vloog over de auto en de vork van de fiets van Planckaert die op het dak stond, zat door het dak. Ik dacht: die is dood. Het was de Amerikaan Bob Roll. Tien seconden bleef hij liggen, stond recht, pakte zijn fiets en was weer weg.”

Die heroïek van de koers heeft een donker kantje.

Wuyts: “Tja, die heroïek: coureurs zijn fier op hun littekens. Bahamontes(een wielertijdschrift, HV) had een tijdlang zo’n rubriek. Je zag ze met fierheid poseren.”

Vandegoor: “Koketteren met hoe hard ze wel zijn. Vallen, sleutelbeen over, ’s avonds geopereerd door Toon Claes en de dag erna een foto tweetten van op de rollen. Kijk eens hoe sterk, ik ben al opnieuw bezig.”

De Cauwer: “Nogmaals: het is een sport die op de openbare weg wordt ingericht. Je moet die maximaal beveiligen, maar alle gevaar eruithalen, zal je niet lukken.

“Veertien dagen geleden zag ik een jonge mama aan haar voordeur staan, met haar zoon op een koersfiets – ik schat dat hij 13, 14 was. Hij ging trainen en werd de les gelezen. Je kind dat gaat wielrennen, dat is toch wat anders dan je kind dat je van en naar het voetbal brengt. Na 50 kilometer ben ik die jongen tegengekomen. Ik dacht: allez, hij is bijna huis.”

Vandegoor: “Ik heb gekoerst en dus ook getraind als nieuweling en junior. Wat mijn ouders mij hebben laten doen: op de steenweg van Tongeren naar Borgworm, voorbij de suikerbietenfabriek van Oreye, tussen de camions en tractoren, op mijn fietske. Eerlijk: mijn zoon zou ik dat nooit toelaten.”

Wuyts: “Toen mijn kleinzoon drie jaar en twee maanden was, werd hij op de parking rechtover ons op zijn eerste fietske gezet. Hij was er meteen mee weg. Ik dacht: oké, we zijn vertrokken voor jaren ongerustheid.”

Vandegoor: “Om op het peloton terug te komen: ik vind het steeds weer verbazingwekkend hoe weinig er gebeurt: die renners, motorrijders, auto’s, dat alles door elkaar, die stress van de koers er nog eens bij, de wind, de regen en toch gaat het meestal goed. Ik denk door de bovenmatige begaafdheid in stuurkunst.”

Wuyts: “Oud-renners en sportdirecteurs sturen beter dan wij, ook met de auto of de motor. Maar uren aan één stuk geconcentreerd blijven, dat kan niemand.”

De Cauwer (knikt): “Maar als ik ga fietsen met een wielertoerist, dan heb ik alle steentjes gezien en zal ik er niet op rijden. Hij sukkelt overal in. Een echte renner heeft zijn focus tien meter voor zich en de putten en steentjes slaat hij in het geheugen op.”

Wat vinden jullie van Victor Campenaerts?

Vandegoor: “Ik was bij Walter Planckaert voor een podcast en van alle renners die hij ooit had zien passeren, was hij het meeste fier op Campenaerts die hij als enige als Europees beloftekampioen tijdrijden toch een contract waard had geacht. En zie nu.”

Wuyts: “Campenaerts heeft van zodra hij wist dat hij het werelduurrecord zou aanvallen, na elke wedstrijd vijftig minuten losgereden op zijn tijdritfiets, zelfs in de zware Vuelta. Pure ernst.”

De Cauwer: “Respect, respect. Victor heeft alles zelf gedaan, bij Sport Vlaanderen, Bij Lotto-Jumbo en ook bij Lotto-Soudal.”

Vandegoor: “Hij rijdt zonder bril, niet om koppig te zijn, maar omdat het beter is voor de luchtweerstand. Alles is uitgekiend. Knap.”

Zitten jullie na al die jaren in die sport nog met grote vragen, eventueel mysteries?

Vandegoor: “Het jaar van Cancellara (2010, HV) waarin hij de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix wint, daar zou ik eens het fijne van willen weten. Vooral omdat je geen tien minuten aan één bepaalde teambus mag gaan staan of het gaat over de motortjes.”

Wuyts: “Ik heb mij altijd al afgevraagd hoe het komt dat het wielermilieu zo gesloten is gebleven. Het is iets verbeterd. De komst van wetenschappers is zeer schoorvoetend gegaan, maar die heeft wel voor een doorbraak gezorgd. Maar een ploegleider moet nog altijd hebben gekoerst en die bepaalt alles. Behalve bij Sky denk ik, daar wordt gerekend. In Parijs-Nice laten ze Quintana in de waan dat hij gaat winnen, maar ze kennen alle data en weten dat hij het niet zal halen en ze weten vooral wat ze zelf nog kunnen en dat wordt dan netjes uitgevoerd.”

De Cauwer: “Ik verbaas mij er nog steeds over hoe sommige carrières van renners door ploegen worden verprutst. Elke renner zou een eigen coach moeten hebben die zijn mogelijkheden kan inschatten en in functie daarvan een ploeg kan selecteren waar hij zich kan ontplooien.”

Tot slot: het laatste langlaufdopinggeval heeft vertakkingen naar het wielrennen. Schouders ophalen toch maar?

Wuyts: “Neen, ik was geschrokken, vooral van het ordinaire waarmee het gebeurde. Dat Tom Dumoulin zich in zijn kruis gepakt voelde met de bekentenis van Georg Preidler, die vijf jaar bij hem reed, daar kan ik ook inkomen.”

De Cauwer: “Volgens Hilaire Van der Schueren (ploegleider van Wanty-Groupe Gobert, HV) heeft Tom Dumoulin gelijk dat er te weinig controles zijn: zijn eigen ploeg is nog maar drie keer gecontroleerd. Dat is te weinig.”

Vandegoor: “Ik begrijp dat Dumoulin geschrokken is dat het zo dicht bij hem gebeurde. Maar als hij de journalisten verwijt dat ze hem niks vragen over dat dopinggeval, herinner ik mij toch vorig jaar toen hijzelf inzake doping de blok erop legde. De zaak-Froome speelde en Dumoulin wilde geen witte ridder meer zijn, zei hij toen letterlijk.”

Het wielermilieu blijf er een van achterdocht: oei die rijden rap, wat zou er aan de hand zijn? Niks misschien, maar dat is het lot van die sport.

Wuyts: “Wat die Stefan Denifl betreft (ook betrokken in het recente Aderlass-bloeddopingschandaal, HV), toen hij in 2017 in de Vuelta Froome afhield en op een moordende slotklim won, heb ik gezegd dat ik hoop dat deze uitslag overeind blijft. Noem het gerust een voorgevoel.”

Vandegoor: “Iedereen kijkt nu naar de Astana’s. Zowel Greg Van Avermaet als Tiesj Benoot schrikken van het niveau en het gemak waarmee die ploeg rijdt.”

De Cauwer: “Ze hebben er al achttien gewonnen dit jaar, dat klopt, maar wat zegt dat? Er is toch nog een ploeg die er achttien heeft gewonnen?”

 

20190323_De-Morgen_p-70_-Coureurs-zijn-fier-op-hun-littekens–all

Column Strade Bianche in De Morgen van maandag 11 maart 2019

Bij de grote jongens

Wordt het niet wat gênant, dat altijd en overal winnen van jullie? Die vraag appte ik naar een Deceuninck-QuickStep-kopstuk. Het antwoord kwam snel terug: winnen is nooit gênant. Ik kon er in komen. Helemaal overwacht was het ook niet. Julian Alaphilippe is niet de eerste de beste, dat heeft die …

Wordt het niet wat gênant, dat altijd en overal winnen van jullie? Die vraag appte ik naar een Deceuninck-QuickStep-kopstuk. Het antwoord kwam snel terug: winnen is nooit gênant.

Ik kon er in komen. Helemaal overwacht was het ook niet. Julian Alaphilippe is niet de eerste de beste, dat heeft die jongen al meermaals bewezen. En dat hij met zijn techniek op moeilijke wegen uit de voeten kan, ook al verkende hij die gravelbaantjes van de week voor het eerst, hoeft ook geen betoog.

Inmiddels is Deceuninck-QuickStep toch zo’n beetje het Ajax van het wielrennen geworden. Niet de rijkste van alle ploegen, maar wel die met de meeste ballen. Altijd maar aanvallen, slim spelen als het moet, volle bak als het kan en vooral: allen voor één, één voor allen. De lof is voor de uitvoerders, maar chapeau voor de mannen in de volgauto’s en die ene superbaas achter zijn bureau één hoog in Wevelgem, die deze attitude in de ploeg hebben gekregen.

Bewondering voor DC-QS en Alaphilippe, jawel, maar al evenveel voor Wout van Aert. Pas aan zijn tweede wedstrijd toe in het geel-zwart van Jumbo-Visma en alweer derde in de boreling onder de klassiekers. Vorig jaar viel hij nog uitgeput van zijn fiets in de allerlaatste steile bocht op weg naar de Piazza del Campo van Siena, strompelde tien meter met de fiets naast zich zoals in een moddercross, helemaal in kramp.

Wat hij daarna deed, moet u thuis niet proberen. Met een ultieme krachtinspanning, nog steeds met die kramp op een iets minder steil stuk terug op de fiets springen, in de pedalen klikken en trappen alsof zijn leven ervan afhing om total loss boven te komen achter winnaar Tiesj Benoot (ook weer knap vijfde na zijn zware val van vorig weekend) en Romain Bardet, die deze keer koos voor Parijs- Nice. Van Aert wist vorig jaar een tijdje niet meer van welke parochie hij was.

Zaterdag was van uitputting geen sprake, hoewel de Strade Bianche net als vorig jaar de net-nietwedstrijd van Wout van Aert is geworden. Die derde plek voelt dit jaar meer dan vorig jaar wellicht als een overwinning. Van Aert heeft rotmaanden achter de rug, en dat heeft hij – voor zover de feiten zijn zoals ze tot nog toe bekend zijn – ten dele aan zichzelf en aan minder goed geïnspireerde raadgevers te danken. Er hangen hem nog steeds een schorsing en een flinke boete boven het hoofd als hij niet kan bewijzen dat de verbreking van zijn contract met het team van Nick Nuyens terecht was.

Dat zijn misschien zorgen voor het najaar, maar tegen die achtergrond, in de wetenschap dat het een dubbeltje op de kant wordt – of je krijgt gelijk, of je wordt een stuk armer aan de kant gezet – toch nog die prestaties neerzetten, is gewoonweg fenomenaal. Binnen die ploeg die hem niet als enige kopman wil/mag/durft uit te spelen is het bovendien een statement van formaat.

Van Aert is een aanwinst voor het wegwielrennen, net zoals zijn collega-crosser Mathieu van der Poel dat ook is. Het grote voordeel van crossers (en eerder al zagen we dat bij mountainbikers) is dat ze er altijd vol voor gaan. Slepen, linkeballen, verstoppen en profiteren is niet hun eerste natuur. Van Aert koerst op de weg zoals hij crost: vooraan, met volle overgave. Ook als hij niet meer kan volgen, blijft hij volgen. Zoals hij zaterdag even dreigde opgeslokt te worden door de achtervolgende groep nadat hij Fuglsang en Alaphilippe nauwelijks nog kon bijbenen, maar toch zijn eigen tempo bleef rijden, vechtend voor zijn verworven plek, dat was de crosser Van Aert op zijn best.

Van Aert heeft de voorbije winter anders getraind: meer op volume en kracht, minder op pure explosiviteit. Hij zou spiermassa hebben gewonnen en weer vet hebben verloren. Over zijn gewicht wil hij nog weleens geheimzinnig doen, maar eigenlijk blijft maar één vraag onbeantwoord: wat kan hij in langere wedstrijden?

Honderdtachtig kilometer is er nog geen 260. In het openingsweekend eindigde hij in de Omloop in het tweede groepje samen met Lampaert, Naesen, Gilbert en Keukeleire. Dat laat het beste vermoeden, maar dat zegt niks over het zesde uur in een zware superklassieker. Een en ander (zoals de Strade 2019) laat vermoeden dat Van Aert straks ook in Oudenaarde en Roubaix bij de eersten over de streep zal bollen. Hij heeft zijn plek bij de grote jongens verworven.

De Strade ook. Het blijft een anachronisme om met steeds duurdere en betere machines op slechtere wegen te gaan rijden, alsof ze met de nieuwste en lichtste schoenen in een oneffen koeienweide zouden gaan voetballen, maar als het peloton van de wedstrijd houdt, dan moet de journalist zijn mond houden. Of het wielrennen hiermee de juiste richting inslaat, zal de toekomst uitwijzen.

 

Strade Bianche

 

Interview Kenneth Mercken, regisseur van Coureur in De Morgen van zaterdag 9 maart 2019

‘Sport bederft de mens. Ik kan het weten’

Ex-Belgisch kampioen Kenneth Mercken (42) maakte een film over zijn rauwe koersleven. Een leven dat vaak bol stond van de groeihormonen. ‘Mijn vader zei letterlijk: wat is nu een kleine kans op kanker tegenover de kans om een groot coureur te worden?’

Coureur. Zo simpel kan de titel zijn van een film over de koers. Regisseur: Kenneth Mercken, alumnus van de Brusselse filmschool RITCS in 2011, fiere drager van de Belgische driekleur bij de elite zonder contract tussen juli 2000 en juni 2001, daarna even de fiets aan de haak gehangen maar vandaag opnieuw wielrenner op fietsgame Zwift, of bij de nevenbonden.

Woensdag komt Coureur in de zalen. Een must see voor wie begaan is met wielrennen. Een must see ook voor wie begaan is met opvoeding van sportende kinderen. En ten slotte, voor wie weet: hoe disfunctioneel het leven ooit was, het komt allemaal wel goed.

Verzin maar eens een omschrijving voor iemand die in zijn leven al aan koers, mixed martial arts en snelschaatsen deed, lustig epo gebruikte, maatjes was met Tom Boonen, boeken van Charles Bukowski en Wittgenstein verslindt, én tot vandaag soms twee wedstrijden per dag rijdt, in zijn woonkamer. Bij Kenneth Mercken past prettig en licht gestoord. Maar ook bijzonder intelligent, belezen, met een trackrecord als een spannend boek. Het boek kan nog, de film over dé ambitie van zijn leven – renner willen worden en daar veel, heel veel voor over hebben – is er nu.

De meeste gebuisde B-coureurs worden soigneur of mecanicien, jij regisseur.

Kenneth Mercken: “De microbe voor film heb ik van mijn broer meegekregen. Die had niets met wielrennen en kreeg dus minder aandacht van mijn vader. Hij is vijf jaar ouder en wij keken samen naar alle films. Ik denk dat ik zes of zeven was toen hij mij voor de eerste keer Eraserhead van David Lynch liet zien. Dat was wel heftig. Hij heeft mij ook een keer doen kijken naar Halloween. Mijn broer en zijn vriend hebben mijn kop vastgehouden: ik moest kijken naar een vrouw die werd gewurgd. Die scène vergeet ik nooit meer.”

Je eigen film speelt zich af in het wielermilieu van rond de eeuwwisseling, de hoogdagen van epo. De Vlaming zal zeggen: dat hebben we nu wel gehad.

“Natuurlijk, die reactie verwacht ik. En dat het vandaag beter gaat dan toen ik koerste, dat geloof ik ook. Maar niet dat het er volledig uit is. Sommige figuranten in de film zijn Italiaanse semiprofs en die zeiden mij dat het nog steeds ‘merda’ was. Die corticosteroïden bijvoorbeeld, echt slecht spul, die worden nog steeds gebruikt. En groeihormoon is maar een dag opspoorbaar.”

Wie was de tiener en het jonge coureurtje Kenneth?

“Wat introvert, zoals hoofdrolspeler Niels Willaert (een echte elite zonder contract, HV), maar wel vastberaden het te maken. Ik was een buitenbeentje in het wielrennen want ik las boeken. Ik herinner mij dat ik een keer Charles Bukowski mee had, maar ik had ook opzettelijk Wittgenstein meegenomen. Die lag op mijn nachtkastje, om te choqueren. En dan die andere renners: ‘Mercken jong, wa zijde nu aan ’t lezen? Die is zot zeker?’

“Ik ben ooit eens van mijn bed gelicht door een soigneur in Italië. Ik was aan het lezen en beneden waren ze met de ploeg naar de Giro aan het kijken. ‘Renners moeten niet lezen, die moeten naar de koers kijken.’ Pas op de filmschool ben ik echt uit mijn schulp gekropen. Móéten kruipen.”

Viel je niet wat uit de toon op het RITCS?

“Dat viel wel mee, maar ik moest wel mijn weg zoeken. Voor de toelatingsproef moesten we een verhaal vertellen via foto’s. Ik had zoveel foto’s dat ik een langspeler had kunnen maken. Ik denk dat ze mij eerder toegelaten hebben vanwege mijn inzet dan mijn talent.

“Ik ben na de eerste twee jaar een tijdje gestopt en opnieuw gaan werken en koersen. Als wielrenner blijf je op een bepaalde manier kind, en ik was niet matuur genoeg om aan een eindwerk te beginnen. Ik kreeg toen weer een profcontract aangeboden: bij zo’n ploegje waar je niet echt wordt betaald, maar zelf geld moet binnenbrengen naargelang je waarde. Pure witwasserij was dat.”

Je vader was je grootste supporter en criticus. Wat moet ik van hem denken?

“Hij was te fanatiek, maar ik ook. We zijn te ver gegaan. Na de première op het Filmfestival in Gent was zijn eerste reactie: ge hebt mij wel gespaard. Een beetje een machoreactie. We hebben samen veel meegemaakt, veel heftige dingen.

“Die donkere kant van het wielrennen heeft mij altijd aangetrokken. Mijn pa reed ook rond op doping, maar niet alleen dat. Hij is ooit uit de koers gehaald omdat hij te dronken was. Mijn pa was in zijn categorie een goede renner, maar die dag… tja. Een ander moment dat ik mij herinner, is dat we samen met mijn oom en mijn broer na een tocht met de mountainbike zijn beginnen te drinken en daarna zijn beginnen te vechten met elkaar. Ik weet nog dat mijn pa trots was op mij omdat ik mijn broer een klap had gegeven. Waren wij disfunctioneel? Misschien, maar we functioneerden wel en we komen nog allemaal goed overeen.

“Mijn pa koerst nog steeds, zit net als ik op Zwift. Zijn FTP (functioneel drempelvermogen, het hoogste gemiddelde vermogen dat iemand een uur kan volhouden, red.) is 275 watt en hij is 75 jaar. Vorige week nog zijn we samen gaan trainen. De hele weg lang wordt niets gezegd, we nemen om de beurt over en we komen thuis tegen gemiddeld 32 kilometer per uur.

“Ik vind het fantastisch dat hij dat op die leeftijd nog kan – ik ben zeker dat hij nu clean is – en dat wij nog samen kunnen rijden. In Sankt Johann vorig jaar zijn we allebei wereldkampioen geworden in onze categorie.

“Mijn pa zal nooit veranderen. Koen De Graeve speelt zijn rol en hij was wat geïntimideerd door mijn vader, niet omgekeerd. Mijn broer had het over een heel mooi moment in de film als je op een bepaald moment twijfel in de ogen van Koen De Graeve ziet. Maar hij zei: dat is wel onze pa niet, want die twijfelt niet. Daar had mijn broer gelijk.”

Het is duidelijk dat je pa zijn gemiste carrière via jou wilde herbeleven.

“Dat klopt. Gingen wij naar een dokter voor mij, dan was hij de hele tijd bezig over zichzelf. Voor mijn vertraagde puberteit en de vermoeidheid die daarmee gepaard ging, excuseerde hij zich bij de dokters en had hij ook geen begrip: ‘Ik snap dat niet, ik train alle dagen en ik ben nooit moe. En híj hier…’

 

“Laatst was hij er nog eens over bezig dat hij niet snapte waarom ik was gestopt nadat een arts mij had verteld dat het gebruik van veel groeihormoon een kans op een latente kanker zou kunnen stimuleren. Dat vond ik te veel risico. Mijn pa zei letterlijk: ‘Wat is nu die kleine kans op kanker tegenover de kans om een groot coureur te worden?'”

Aparte vader, niet?

“Misschien wel. Pa was juwelier, repareerde horloges en dat kon hij goed, maar hij had weinig geduld met klanten. Daarna heeft hij bewaking van geldtransporten gedaan. In volle Bende van Nijvel-periode was hij nog een van de weinigen die aan de Delhaizes geld durfde op te halen. Hij zei altijd: laat ze maar komen. Mijn pa had een illegale Winchester met twaalf-millimeterkogels in zijn auto. De politie wist dat, maar die waren blij dat hij die bij zich had.

“We hebben weleens samen gekoerst, en ik herinner mij één wedstrijd, in Andenne, bij de Vrije Liefhebbers. We maakten ons allebei klaar in het peloton voor de sprint. Normaal won ik die, maar toen ik aanging, zag ik een elleboog en een arm komen. Die kende ik. Mijn pa duwde mij zo de dranghekken in. Ik heb alles moeten dichtgooien. Ik zei: godverdomme, ik had kunnen vallen. Hoort erbij, zei hij. Pa was fanatiek ja, maar dat was ik ook. Ik kan hem weinig verwijten.”

Hoe kijk jij naar het fenomeen doping?

“Ik vind dat er overdreven over wordt bericht. Froome en zijn Ventolin bijvoorbeeld, wat voor onzin daarover is verschenen. Armstrong is op menselijk vlak wel ver gegaan. Dat heb ik ook meegemaakt: sport bederft de mens. Mijn pa heeft mij destijds meegegeven dat ik niet zo lief mocht zijn. Daardoor geraakte ik verder, maar je boet in als mens.”

Jij kwam echt op het slechtst denkbare moment in het wielrennen, meteen na de reclamecampagne van de Tour van 1998: allemaal aan de onopspoorbare epo.

“Als je voorin mee wilde doen, kon je niet anders. Mijn epo kwam uit Spanje of van mensen die aan het sterven waren en hem niet meer nodig hadden. In Italië kregen we dat van het team. Ik kende zelfs een Vlaams ploegje in die tijd waar de renners werden betaald in epo en groeihormoon.

“Ik had de pech dat de epo niet aansloeg bij mij. ‘Jij bent een uitzondering, een non-responder’, zei de dokter bij wie ik ging om te achterhalen wat er scheelde. Honderdduizenden eenheden heb ik gespoten, maar die rode bloedcellen bleven dezelfde. Is dat geen talent hebben? Misschien wel.

“Toen ik begon, heb ik bij de Groeningespurters gereden. Dirk De Mol was daar ploegleider en met Tom Boonen was ik goed bevriend. We hebben nog thuis op bed onze quadriceps gemeten en dat scheelde echt niks, maar hij vond toch dat de zijne een paar millimeter dikker waren. Niet willen toegeven, dat is het karakter van de kampioen. Van de Groeningespurters heb ik overigens nog 2.500 euro tegoed.”

Wat heb je moeten doen om Belgisch kampioen te worden?

(lacht)”Veel trainen. Jawel, ik reed op epo. Wie niet? En ik heb moeten betalen om te winnen. We waren met drie weg en ik was de sterkste, maar alleen naar de meet rijden was geen optie want het peloton zat te dicht. Dus spraken we af dat de winnaar 50.000 frank (1.250 euro, HV) zou betalen. Die twee anderen hebben mij nog proberen te flikken, maar ik heb toch makkelijk gewonnen. Ik heb 50.000 betaald, gedeeld door twee, wat volgens hen niet de afspraak was. Ik ben nadien nog telefonisch bedreigd geworden door een bekende ploegleider van Mapei.”

Jij koerst nog steeds.

“Ja, vorig jaar zelfs in een continentaal team, wat er misschien wat over was. Het was een Oekraïens team. Ik heb wel veel gezien en mij goed geamuseerd: we hebben in Oekraïne, Hongarije, hier in België en zelfs in China gereden. Dat was de Ronde van Qinghai Lake, waar je nauwelijks onder de 2.000 meter komt. Wij arriveerden daar een dag van tevoren, totaal niet aangepast aan het tijdsverschil en de hoogte. Afzien dus. Bij de eerste klim hing ik al achteraan en reed ik ineens naast Pippo Pozzato. ‘Piccolo problema di ossigeno’, zuchtte die. We hadden inderdaad een klein zuurstofprobleempje.

“Nu rijd ik tussen leeftijdsgenoten bij de Vrije Liefhebbers. Mijn ploegleider, die ook die kleine rol speelt in de film, heeft mij een nieuwe fiets gekocht, dus ik ben wel verplicht te koersen. Ik train weer heel veel. Niet in Ukkel of Brussel, neen. Hoewel, ik rij vaak thuis op Zwift (een community die in een virtuele wereld tegen elkaar rijdt, te vergelijken met gamen met een geconnecteerde fietstrainer als console, HV). Daarnaast train ik op het parcours in Zolder en tegelijk ben ik weer aan het diëten.”

Wie rijdt in godsnaam twee wedstrijden per dag op Zwift? Je hele woonkamer stinkt dan.

“Je moet wel een raam openzetten. Bij mijn vader, die natuurlijk ook op Zwift zit, is het nog erger want die eet elke dag een teentje knoflook. Dat is daar niet uit te houden. Nu jij het zegt, ga ik misschien toch mijn hart eens laten controleren. Hoe dat met mijn pa en zijn hart zit, weet ik niet en dat wil hij zelf ook niet weten. Het zal hem een zorg wezen of het gezond is wat hij doet. Ik denk dat hij wil doodgaan op zijn fiets.”

 

Je hebt geen kinderen, maar stel dat je zelf vader wordt van een zoon en die gaat koersen.

“Ik zou het anders doen. Ik heb mij laatst nog kwaad gemaakt op mijn vader. Mijn neefje heeft gekoerst en deed bij zijn eerste koers even slecht als ik: ongeveer allerlaatste. Mijn pa was echt lastig op hem. Ik ben naar die jongen gegaan en heb hem gezegd: goed gedaan. Mijn pa had het niet meer: wat zeg jij nu? Dat begreep ik niet en ik werd boos. Na alles wat er is gebeurd, na die film, hoop je toch dat hij wat tot inzicht komt, maar neen. Mijn neefje is nu wel gestopt met koersen.”

Heeft iemand die daarvoor heeft gestudeerd al eens gezegd wat er met je scheelt?

(lacht) “Neen, maar ik heb wel een idee dat het pathologisch is. Iets obsessiefs, dat zal het wel zijn. Ik probeer steeds beter de balans te vinden, maar dat lukt niet altijd. Ik heb een vriend die in psychoanalyse is gegaan en dat leek mij zo interessant, dat ik het zelf ook even heb overwogen.”

Je bent een opwindingzoeker, een adrenalinejunkie.

“Zou kunnen. Als ik iets doe, ga ik er meteen vol tegenaan. Op een dag nam een fietsvriend mij mee naar de ijsbaan in Breda. Vier weken later reed ik mijn eerste marathonwedstrijd. Ik lag op kop in de laatste bocht en toen gebeurde iets wat ik nog nooit had gevoeld: verzuurd van kop tot teen, typisch voor schaatsen. Ik ben toch nog derde geworden en daarna heb ik er een paar gewonnen en moest ik een klasse hoger rijden.

“Oké, dacht ik: op naar de Olympische Spelen, maar technisch was ik niet goed. Ik schaatste harder dan wie ook, maar zodra ik was gepasseerd, was het ijs helemaal gesloopt. Ik zag toen ook foto’s van mij als schaatser en het zag er niet uit. Toch niet goed genoeg voor de Olympische Spelen.

“Het meest extreme dat ik heb gedaan, is MMA, mixed martial arts. Mijn broer deed dat want die wilde iets beter kunnen dan ik. Hij nam mij een keer mee naar een training en pakte mij daar onmiddellijk in een klem. Heftig. Ik dacht: hola, moet ik ook kunnen. Ik won drie kampen en moest meteen een klasse hoger gaan vechten.

“Als je het goed wilt doen, moet je een dag trainen op boksen, een dag jiu jitsu, een dag kickboksen en dan weer opnieuw. Heel intensief, dat MMA, maar gevaarlijk? Ik heb mij laten vertellen dat het beter is dat je meteen ko gaat dan dat je veel en lang slagen tegen je hoofd krijgt zoals in het boksen. Maar goed, ik ben daarmee gestopt. Ik fiets liever.”

Tot slot: wat verwacht je van de film?

“Het is nog te nieuw om tevreden te zijn over mijn film, maar ik schaam mij er alvast niet voor. (lacht) Het onderwerp spreekt de Vlaming wel aan, zeker? Ik weet niet goed wat ik moet verwachten. Bij de persvisie waren de kritieken goed. Ook in het buitenland waren de reacties positief en trok de film volle zalen: zevenhonderd man op het filmfestival van Rotterdam. Daar zijn er wel twee flauwgevallen bij de scène met het katheteriseren van de urine (urine met doping erin wordt vervangen door schone urine, ooit een gangbare praktijk, HV). We hebben de film een kwartiertje stilgelegd, ik heb mij geëxcuseerd bij die mensen en dan hebben we de film verder getoond. Eén is teruggekeerd, de andere is buiten gebleven, maar wilde achteraf wel weten hoe het was geëindigd.

“Ik wilde de koers tonen zoals hij is: niet dat gestileerde van andere films, maar het chaotische van het peloton. Het meeste van wat in de film gebeurt, heb ik zelf meegemaakt. Niet die scène met de urinewissel, maar ik weet wel dat dat gebeurde. De bloedtransfusie samen met mijn vader heb ik ook niet gedaan, maar had ik het hem gevraagd, dan had hij meteen ja gezegd. Zeker weten.”

 

Kenneth Mercken

Column over het gezeur van Lukaku in De Morgen van zaterdag 9 maart 2019

Angry black man

Van de week PSG-Manchester United op de site van Sporza: “Bij Man United anderhalve Belg op het veld: Romelu Lukaku en Andreas Pereira, een Braziliaanse Belg.”

Arme Pereira… Als die maar niet over een paar jaar om de zoveel tijd de behoefte voelt zijn woede te uiten over de beledigingen die hij heeft moeten ondergaan in zijn geboorteland België. Braziliaanse Belg genoemd worden, of Belg van Braziliaanse afkomst, dat kan een mens en ook een voetballer voor het leven tekenen.

Als hij straks in therapie moet, kan hij misschien mee aan de hand van zijn ploegmaat Romelu Lukaku. Die heeft ons voor de zoveelste keer in een ‘spontaan’ interview laten weten dat ze hem geen Belg van Congolese afkomst meer moeten/mogen noemen. Jammer voor hem hebben de Belgische kranten goeie archieven en hebben vlijtige collega’s een search gedaan op Lukaku en Congolese en Belg en kwamen ze uit op nul hits.

Zijn bewering is niet alleen een flagrante leugen, het is ook plat plagiaat. Van Yannick Noah, meer in het bijzonder. Dat is de tennisser die één keer per ongeluk een grand slam heeft gewonnen. Hij ontwikkelde de redenering: als ik win (wat dus niet vaak gebeurde),
ben ik een Fransman; verlies ik, dan ben ik de Fransman van Kameroense afkomst. Noah had een vijandbeeld nodig en in zijn optiek waren dat de racistische Franse media en bij uitbreiding het racistische Frankrijk.

Heeft Romelu Lukaku ook een denkbeeldige vijand nodig om te presteren? Is de langetenenobsessie in hem gevaren? Wie zal het zeggen? Maar het valt toch te vrezen dat dit angry black man-gedoe een gimmick is, opgepikt aan de Amerikaanse westkust bij zijn homies, eerder dan een uitgestelde reactie op het vreselijke racisme dat hij in zijn jeugd mocht ervaren.

Niemand met zwarte huid kiest ervoor om in het witte Wintam op te groeien, maar Lukaku had daar toch het geluk bij het ongeluk dat Lierse SK de dichtste grote club was. Hij genoot er een prima opleiding.

Iets minder geluk had Romelu in zijn familiale situatie. Waarbij men (en vooral het gezin Lukaku) zich de vraag moet stellen hoe dat kwam. Vader Roger Lukaku was een niet al te slecht betaalde, vlot scorende spits bij Boom, Seraing, Germinal Ekeren, Gençlerbirligi (Turkije), KV Mechelen en KV Oostende. Na tien seizoenen eerste klasse mag je ervan uitgaan dat elke voetballer een spaarpotje heeft, al was het maar de groepsverzekering die pas op 35 jaar wordt uitbetaald.

De financiële afspraken binnen het gezin Lukaku, of wat daar na verloop van tijd nog van overbleef, zijn niet gekend, maar alles wijst erop dat de met water aangelengde melk die moeder Adolphine haar kinderen voorzette niet per se de schuld is van het blanke, racistische, neokoloniale België.

Romelu zal nu wel een tijdje stil zijn, want hij staat opnieuw in de basis en hij vindt ook de weg naar het doel weer vlot. Wat een geluk overigens dat zijn vervanger in de spits bij United, Marcus Rashford, met wie hij woensdag prima samenspeelde, ook zwart is. Idem bij de Rode Duivels, waar hij meestal wordt vervangen door Christian Benteke of Michy Batshuayi, andere Belgen met – excuseer – Congolese roots.

Romelu Lukaku moet het niet uithangen alsof hij de Belgische Colin Kaepernick zou zijn (Kaepernick is de NFL-speler die geen contract meer kreeg omdat hij weigerde recht te staan voor het Amerikaanse volkslied). Lukaku is actief in de enige sector van de wereldeconomie die de zwarte medemens loon naar werken betaalt. 275.000 euro in zijn geval. Per week – zonder boni – en dat is hem gegund want wat hij doet, kan hij erg goed.

Veel geld betaald krijgen is geen reden om je te laten uitschelden, hoewel zijn held Kaepernick zijn protest onlangs heeft laten afkopen voor een bom geld. De Lukaku’s zouden beter moeten weten voor ze praatjes verkopen die nergens op slaan.

Broerlief Jordan ging onlangs vrijuit voor tientallen verkeersovertredingen, door verjaring, terwijl hij minimaal een levenslang rijverbod en een gigantische geldboete had moeten krijgen. Over Jordan Lukaku is neutraal gevonnist en vooral erg neutraal bericht. Geen enkele krant had het over een ‘Belg van Congolese afkomst’ die met zijn stompzinnig, egoïstisch rijgedrag keer op keer andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht.

 

Angry Black man

Column over Federer (o.a.) in De Morgen vaan maandag 4 maart 2019

De vleesgeworden fluïditeit

 

A thing of beauty, is a joy forever.

Schoonheid, dat blaast de sportjournalist met veel kilometers op de teller nog geregeld van de sokken, maakt hem zelfs op gezette tijden wild. Even terzijde: bovenstaande zin is van John Keats. Dat gooi ik er maar even tussen, omdat het mij zou verwonderen dat die nog wordt opgevoerd in de hedendaagse lessen Engels. Mij is die zin bijgebleven – eerlijk is eerlijk -, meer dan het gedicht waaruit hij komt. Dat gedicht heet ‘Endymion’ en dat heb ik moeten opzoeken in de encyclopedie die in mijn Safari zit en Wikipedia heet en waarvoor ik elke maand 2 euro doneer, omdat ik niet meer zonder kan.

Is schoonheid in de sport subjectief? Neen. Schoonheid is aan regels onderworpen. Fluïditeit is de voornaamste. Als het even kan, moet de prestatie, de beweging mooi zijn en vloeiend is dan een voorwaarde. Het eindresultaat is ondergeschikt: verlies kan wel degelijk mooier zijn dan winst. Johan Cruijff was de eerste die op mijn netvlies gebrand stond, van wie ik mij Noerejev-achtige bewegingen herinner. Ik kan er mijn huisgenoten nog steeds mee verrassen als ze de revue passeren: dat komt uit die wedstrijd, nu doet hij dit, dat komt uit die match en dat wordt een goal of niet. Cruijff heeft niet heel veel gewonnen, toch niet met Oranje, maar hij beheerste als geen ander de kunst van mooi bewegen en mooi verliezen.

Eigenlijk was Cruijff niet eerst. Eddy Merckx was daar nog voor, maar dat was obsessieve kalverliefde van de tiener, eerder dan bewondering voor schoonheid door de sportjournalist. Je werd niet wild van Merckx te zien klimmen, evenmin van hem te zien beuken op vlakke wegen. Koers en schoonheid of fluïditeit gaan niet echt samen. Hetzelfde geldt nog meer voor boksen. Vandaar dat Muhammad Ali niet in dat rijtje staat: hoe fluïde hij ook bewoog, haast danste, boksen en schoonheid kunnen niet in één zin.

En toen was er Michael Jordan. Ik las Sports Illustrated vanaf 1987, dat er drie weken over deed om over de grote plas tot in mijn bus te geraken en ik spaarde de Jordan-covers. Zijn reputatie in print verzonk in het niets bij de eerste beelden die ik eind de jaren 80 zag. Instantfascinatie. Urenlang, ver voor wij ook maar het bestaan van iets als YouTube vermoedden, bekeek ik speciaal uit de VS meegebrachte dvd’s met hoogtepunten, uiteraard op speciaal daartoe aangeschafte regiovrije dvd-spelers.

Jordan ging lang mee, ook toen hij niks meer won. Ik zag hem de laatst keren live (de 29ste en 30ste wedstrijd) aan het werk in 2002 in Washington. Zijn uitschieters waren erg schaars, maar courtside gezeten heb ik in zijn laatste seizoen nog een vijftiger cadeau gekregen van de grootste sportman die ooit heeft geleefd. Wie LeBron James of Kobe Bryant naast Jordan durft te zetten, is niet goed wijs of kent niks van sport.

Hetzelfde geldt voor de discussie wie de beste tennisser aller tijden is. Dat is Roger Federer, die een jaar nadat Jordan voor de derde en definitieve keer stopte aan zijn onwaarschijnlijke serie overwinningen begon.

Dit weekend won hij zijn honderdste ATP-toernooi, in Dubai. Dé prestatie van de week, jammer van dat vreselijke rijkeluisoord. Bij de schoonheid van Federer past een goddelijke locatie. Die honderdste toernooizege is trouwens maar een cijfer en dat niemand komt aandraven met Jimmy Connors, die er meer (109) heeft gewonnen. Connors was een houthakker met een aluminium racket, bovendien een rotzak eerste klas.

Federer heeft twintig grandslamtitels in het enkelspel gewonnen, meer dan welke man ook. In de ATP-rankings is hij 310 weken nummer één geweest (een record), waaronder 237 opeenvolgende weken (nog een record). Tussen oktober 2002 en november 2016 is hij niet uit de top tien weggeweest. Begin 2017 keerde hij terug in de top tien.

Hij is vijf keer tot wereldsportman van het jaar gekozen (record) en hij is de enige die vier keer de BBC Overseas Sports Personality of the Year-award heeft gewonnen. Bovenal is Federer de ultieme tennisspeler, hij is de verpersoonlijking van de schoonheid in een sport, hij is de vleesgeworden fluïditeit.

Het goede en het mooie in de sport komen vaak samen: kiezen voor Federer is kiezen voor het goede. Kiezen voor Rafael Nadal of Novak Djokovic in de discussie ‘wie is de G.O.A.T. (Greatest Of All Time)?’ is kiezen voor het kwade. Het beste bewijs: alle grote tennissers uit het verleden vinden Roger Federer de beste aller tijden. Behalve Connors wellicht, maar die horen we niet meer.

 

Column Heropvoeding in De Morgen van zaterdag 2 maart 2019

Heropvoeding

In tegenstelling tot het voetbal kijkt de videoref in de koers, de koerscommissaris dus, zoals u en ik naar een doodgewone tv. Van aparte signalen, verschillende camerahoeken en denkbeeldige lijnen in speciale busjes of centrale commandoposten is helemaal geen sprake. Zijn scherm is ook nog eens merkelijk slechter dan dat van u.

Of een renner aan de broek gaat hangen, zich afduwt, een bidon colleetje doet of zich een weg door het peloton baant als een bronstige witte neushoorn op zoek naar het laatste loopse neushoornwijfje, een eventuele straf hangt af van toevallige beelden. De videoref is de regisseur van de televisiezender met dienst.

Nieuw is alvast dat televisiegewijs ook zal worden toegekeken of de renners op de daartoe aangewezen plekken hun vuilnis uit hun achterzakken kieperen en niet, zoals weleens gebeurt, gewoon in de berm. Dat alles valt onder de noemer – aldus de internationale wielerunie UCI – van de heropvoeding van het peloton.

Het is een ware revolutie, zo’n koerscommissaris die nu ook GAS-boetes kan uitschrijven voor onrechtmatig dumpen van afval. Op de site van Sporza stond bij de aankondiging van deze gamechanger een foto. Een Sky-mannetje trekt kop in de Tour, op de tweede plek in zijn zog rijdt Chris Froome en die gooit een drinkbus weg, wellicht omdat ze straks aankomen bij een slotklim en Chris wil zo licht mogelijk naar boven. Moraal achter het verhaal: koers, en in het bijzonder die rare Froome en dat ellendige Sky, vervuilen onze planeet.

Ik steek voor niemand mijn hand in het vuur, maar de renners met wie ik de laatste jaren van gedachten heb gewisseld, zullen niet zo gauw gratuit bidons, plastic verpakkingen van confituurtaartjes of lege gelletjes in de gracht dumpen. Toch niet als de wedstrijdomstandigheden het toelaten om nog even bij de achterzak te kunnen.

Met die gelletjes is er trouwens een serieus probleem. Je neemt een gelletje uit de achterzak, je houdt je stuur met één hand vast,
je scheurt het gelletje open met je tanden. En nu? Daar rij je dan in volle inspanning, dat afgescheurde lipje in je mond en een open gelletje in de hand. Logisch dat je het lipje (van kunststof dat in geen duizend jaar verteert) níét inslikt en ook níét met je andere hand even in je linkerachterzak stopt want dan rij je zonder handen. Je spuwt het gewoon uit. Het echte gelletje kan na consumptie wel weer netjes in de achterzak. Tenzij er nog spul inzit, in dat geval gooi je het toch beter weg want anders wordt het een vieze boel.

Een profrenner in volle finale is een ander verhaal. Neem nu een sprinter die in een hele hete rit tot de laatste kilometers nog wil drinken. Van hem kun je niet verwachten dat hij zijn bidonnetje als leeggoed gaat inleveren bij zijn volgwagen of bij een daartoe aangewezen ploegmaat. Idem voor de gelletjes die in de laatste kilometers nog worden geslurpt. Dumpen die handel.

Wordt het geen tijd dat het wielrennen zich concentreert op wat die sport echt kan helpen om uit de steentijd te geraken? Bijvoorbeeld een economisch model die naam waardig, met een realistische loon- en prijzenpolitiek. En als het echt om de heropvoeding van het peloton te doen is, waarom eens niet de overmedicalisering aanpakken nu doping grotendeels is bedwongen?

Er is een aanzet. Sinds gisteren is tramadol verboden door de UCI. Niet door het wereldantidopingagentschap WADA en dat is een probleem, al is het maar dat de eerste bestrafte tramadolgebruiker een flinke juridische poot heeft om op te staan als hij die straf aanvecht.

Tramadol is een zware pijnstiller, net iets minder dan de morfinepomp. De oorzaak van de vele valpartijen, wordt gezegd. Daar is geen enkel bewijs voor, maar dat het niet gezond is om een lichaam te verdoven tot het punt dat het inspanningen levert die het zonder tramadol en co. niet kan en wil leveren, is geen discussie waard.

Pijnstillers komen in allerlei vormen in de sport en ze zijn een ware plaag. In alle sporten, maar alvast de renners zijn zich ervan bewust. Hoe verklaar je anders dit? In de Nederlandstalige versie van een wielergids zei een voornaam renner dat hij net voor de opwarming een bidon dorstlesser en een cafeïnegel neemt. In de Franstalige editie stond het net even anders: een bidon en een cafeïnegel avec du paracétamol.

Even vertalen: één gram Dafalgan, om te beginnen. Neen, paracetamol staat niet op de verboden lijst, en het is bepaald grappig hoe de Nederlandstalige editie wel werd gecensureerd en de Franstalige niet. Als het wielrennen nu eens zou beginnen met die hypocrisie af te zweren, dan schoten we al een heel eind op met die mooie sport.