Gesprek met Peter Croonen van de Profliga in De Morgen van zaterdag 31 oktober 2020

‘Voetbal zit in perfecte storm’

Voetballen zonder of met beperkt publiek valt financieel heel moeilijk te verteren. Een totale lockdown en geen wedstrijden is wat de clubs het meest vrezen. ‘Dat zou een catastrofe zijn’, zucht Pro League-voorzitter Peter Croonen.

Een zwaar verlieslatende en zwaar gesubsidieerde sector die zijn klanten niet kan bedienen en in het extreme geval ophoudt te produceren en te verkopen, is gedoemd om te verdwijnen. Tenzij het om voetbal gaat, in barre coronatijden onze nationale troost, zeker als de winkelketen genaamd Koers binnenkort met onbepaald verlof is.

“Ik denk dat we binnen de strenge afspraken die we hebben gemaakt niks verkeerds doen door te voetballen”, zegt Peter Croonen (51). “Met publiek leverde soms problemen op, akkoord. Zonder publiek niet en zo bieden we de mensen die aan huis gekluisterd zitten toch nog een beetje vertier. Maar of dat een oplossing is? Neen, ook dit kunnen we niet lang volhouden.”

Hoe houdt de Pro League de ballen in de lucht, in dit geval op het veld?

Peter Croonen: “Via een gedetailleerd protocol, waarbij het ministerieel besluit dat op dat moment van kracht is uitmondt in een lokaal clubprotocol, dat wordt afgetoetst met de burgemeesters, gouverneurs en de minister van Sport. De basis is natuurlijk de testing, waarbij we de regel van zeven hanteren. Bij meer dan zeven besmettingen in de kern mag de club om uitstel vragen.

“Ik vind die zeven een verstandige regel. De UEFA werkt met de regel dat je dertien spelers moet overhouden om toch te voetballen. Dat is sportief veel zwaarder om op te vangen. Wij kunnen in België nauwelijks uitstellen. Als we hele speeldagen op een ander moment moeten plannen, komen we in de problemen. Nu met die Nations League er nog eens bij wordt het echt heel moeilijk om nog een gaatje te vinden. Te veel weekends worden ingenomen door interlandverplichtingen.

“Ik maak mij wel zorgen. Er zijn nogal wat clubs die boven die zeven scoren. In tegenstelling tot de eerste golf zien we dat het virus veel meer verspreid is in de bevolking. Persoonlijk kende ik in de eerste golf nauwelijks iemand die besmet was, nu veel meer.”

Het verlies dat de profclubs lijden wordt geschat op iets tussen 100 miljoen en 150 miljoen euro. Hoe komt u aan dat bedrag?

“Dat is een extrapolatie voor twaalf covidmaanden op basis van de btw-aangiften van de vier maanden vanaf maart tot en met
juni. Dat is een inschatting van het inkomstenverlies. Vooral getroffen zijn alle toeschouwersgebonden inkomsten, zowel ticketing, abonnementen als catering op wedstrijddagen. Voor de ene club is dat meer dan voor de andere. Dat varieert van een kwart van de inkomsten voor kleinere clubs met weinig toeschouwers tot de helft voor clubs met veel business seats.”

U bent ook clubvoorzitter bij Genk, hoe zit het daar?

“Wij hebben bij Genk het grote voordeel dat we een zeer goed jaar achter de rug hebben en dat ons eigen vermogen gaat stijgen
tot boven de 75 miljoen euro. Het verlies aan inkomsten door covid voor Racing Genk alleen ramen wij dit seizoen op meer dan 10 miljoen euro. De creativiteit om dat verlies te drukken is niet oneindig. Sommige diensten draaien op een lager niveau, andere diensten hebben het drukker door dat protocol.

“Veel kosten lopen gewoon door: de groendienst, het stadiononderhoud, de salarissen… De spelers spelen hun wedstrijden en hebben recht op hun contract. In het geval dat niet wordt gespeeld, zoals vanaf maart, zou je in theorie de spelers op technische werkloosheid kunnen zetten, maar dat willen wij niet omwille van de gunstige fiscale en parafiscale regeling waar het voetbal nu al van geniet.

“Zolang we voetballen, zijn we verzekerd van tv-gelden. Niet voetballen betekent de ineenstorting van ons hele kaartenhuisje: mediarechten, commerciële inkomsten, ticketing, alles valt dan weg. Nu nog eens een paar maanden niet spelen? Ik zou niet weten hoe de clubs dat kunnen opvangen.”

Dringt zich geen automatische koppeling op van de salarismassa aan de inkomsten van een club? Met een gemiddeld salaris van 211.000 euro per jaar kan de Belgische profvoetballer inleveren.

“Die koppeling kennen wij niet. Het is iets dat we moeten bekijken voor de toekomst. We kunnen dit nu even aan, maar voor veel clubs mag dit niet veel langer duren. Ik heb gehoord hoe er is gepleit voor een totale lockdown, ook voor voetbal. Dat zouden we maximaal drie speeldagen vol kunnen houden. Duurt het langer, dan krijgen we onze competitie, die nu al later is begonnen en vroeger moet eindigen, niet rond. Minder wedstrijden betekent minder televisierechten. In het vorige tv-contract was dat niet opgenomen. In dit nieuwe contract met Eleven, dat in volle covidcrisis werd afgesloten, wel.”

De rechtenhouders van het vorige contract vragen een terugbetaling van de laatste schijf van 24 miljoen euro. Wat is de stand van zaken?

“We zijn daarover in gesprek. Veel kan ik daar niet over kwijt.”

De UEFA heeft de aanbeveling gedaan voor een compensatie van 16 procent, weet u daarvan?

(denkt na) “Sta mij toe daar niet op te antwoorden. Zoals ik al zei lopen de gesprekken en tot we eruit zijn wil ik daar in de media niks over kwijt.”

Genk doet het misschien goed en nog wel een paar andere clubs, maar geconsolideerd was de situatie van het profvoetbal zelfs zonder corona niet te best.

“Neen. We hebben vorig seizoen samen een verlies van 100 miljoen geleden. Er is in de loop van dit jaar bij onze profclubs voor meer dan 100 miljoen euro eigen vermogen geïnjecteerd om in regel te zijn met de licentievoorwaarden.”

Kijkt het Belgische profvoetbal naar de overheid voor hulp?

“Voorlopig niet. We vragen wel dat de overheid met ons meedenkt hoe we het voetbal achter gesloten deuren kunnen blijven organiseren. We denken dat we daar op een veilige manier in slagen en dat de kans op besmetting in het stadion miniem is. De fans appreciëren dat we toch voetballen, dat bewijzen de kijkcijfers.

“Als we niet meer kunnen spelen, zullen we ons moeten beraden als sector of we ons tot de overheid wenden, vrees ik, alleen al om ons in leven te houden. Ik weet dat die steun in Frankrijk en Nederland wordt besproken, maar ik besef ook dat wij in België door ons fiscaal en parafiscaal stelsel al steun genieten. Ik hoop dat het niet te lang duurt. Ik hou echt mijn hart vast. Ik wil vermijden dat we nog eens moeten aankloppen bij een Belgische overheid die het al zwaar genoeg heeft.”

Weet u van clubs, behalve Anderlecht dan, waar het water tot boven de lippen komt?

“Jazeker. Ik had het al over dat gecumuleerd verlies van 100 miljoen in een niet-coronajaar. Reken daarbij 100 tot 150 miljoen omzetverlies en de transfermarkt die in elkaar is geklapt. De cijfers kleuren bloedrood. Als er al reserves waren, hebben heel veel clubs die dit jaar opgegeten. Gelukkig zijn de eigenaars bereid om te stutten met kapitaal, maar hoelang nog en wat brengt 2021?

“Op de laatste algemene vergadering van de Pro League hebben we gestemd over een aanpassing van de financiële fair play. We staan toe dat covidgerelateerd verlies wordt gecorrigeerd en opgevangen mag worden door kapitaalverhoging, niet door kredieten. Het gaat wel degelijk om verlies uit de covidperiode 2020-2021. Verliezen uit 2019 of eerder tellen niet mee.”

De hervorming van het fiscaal en parafiscaal stelsel van sociale lasten voor profsporters ligt ook weer op tafel. Het profvoetbal zit echt in zwaar weer.

“We zitten in de perfecte storm en als we niet oppassen lijdt die tot een catastrofe. We gaan dat gesprek aan met de nieuwe regering en die hervorming staat in het regeerakkoord. Die hebben nu natuurlijk andere dingen aan hun hoofd.

“Is dat ons geluk? Dat weet ik nog niet. Dat er een correctie moet komen, dat weten we. We hopen dat die het midden houdt tussen een sociale correctie en een topsportgeoriënteerde correctie. Dat enerzijds onze sector meer bijdraagt maar we er anderzijds zorg voor dragen dat we ons voetbal niet uit de markt prijzen in de internationale context waarin wij actief zijn. Er zijn heel wat sectoren met uitzonderingen om die reden en misschien kunnen wij daar ook aanspraak op maken.”

Pleidooi vóór de VAR in De Morgen van zaterdag 31 oktober 2020

Zet de VAR maar niet buitenspel

Drie jaar na de invoering blijft de videoref kop van Jut en niet alleen in België. Daarbij wordt de essentie uit het oog verloren: er is weinig mis met meer rechtvaardigheid door middel van videobeelden, eerder met het voetbal én de reglementen.

Stel dat de VAR, de Video Assistant Referee, al vijftig jaar bestond. Rewind naar 18 november 1973. Nederland-België, minuut 89. De stand is 0-0 en als die zo blijft gaat Nederland naar de World Cup in West-Duitsland. Een ultradefensief België krijgt in die 89ste minuut een vrije trap. Paul Van Himst neemt die buitenkant voet, Jan Verheyen is door de buitenspelval gelopen en scoort. 0-1, België door? Of toch niet?

Herman Kuiphof, de legendarische NOS-commentator: “Hij keurt ‘m af. Wegens buitenspel. En dat lijkt mij ook zeer duidelijk. De scheidsrechter zal zich even vergissen zeg, dat kost je zo de World Cup.”

De scheidsrechter hééft zich vergist, maar wel ten nadele van de Rode Duivels. Niemand van de Belgen liep toen buitenspel. Stel dat de VAR vijftig jaar geleden al bestond, dan had ref Pavel Kazakov er geen vijf seconden over gedaan – de tijd nodig voor een blik op zijn ‘grensrechter’ met de vlag omhoog – maar was hij naar een scherm in het Olympisch Stadion gelopen en had na een minuut of wat palaveren het doelpunt goedgekeurd. Is dat wat critici van de VAR bedoelen met ‘de charme van het spel is weg?’, dat wedstrijden niet langer eindigen op een onrechtvaardige stand door een scheidsrechterlijke dwaling?

Of bedoelen ze dat imperfectie ook mooi kan zijn? Niet het laffe België van Raymond Goethals maar wel het frivole Nederland van Rinus Michels en Johan Cruijff ging naar de World Cup. Waar Nederland de wereld kon verbazen met avontuurlijk, innovatief voetbal. Leve geen VAR!

Autoriteit ondermijnen

Zestien sporten (zie tabel) hebben inmiddels een vorm van videoscheidsrechter geïmplementeerd. Aan de minimalistische kant
van het spectrum staat tennis, dat enkel kijkt of de bal binnen, dan wel buiten is. Daartegenover staan de Amerikaanse sporten die vaak een opeenvolging zijn van standaardsituaties en onderbrekingen. De sport met de hoogste omzet (ruim 13,5 miljard euro voor viereneenhalve maand competitie) is misschien niet toevallig de sport die eerst was met wat ze over de plas ‘instant replay’ noemen.

De NFL (American football) begon in 1986 met die technologie, hield er even mee op vanaf 1992 tot 1998 om in 1999 een nieuw verbeterd systeem in te voeren. Vorig seizoen werden 1,6 wedstrijdsituaties (plays) per wedstrijd herbekeken. In 47 procent van de plays werd de beslissing van de ref herroepen.

Dat hoge percentage (in 1999 was dat maar 29 procent) is het gevolg van het doordacht gebruik van de challenge door de coaches, die twee challenges per wedstrijdhelft hebben en eventueel een derde als de eerste correct is. Ook de scheidsrechters kunnen naar de beelden gaan kijken, maar dat gebeurt veel minder vaak. De hoofdref zal wel consequent via de geluidsinstallatie de eindbeslissing tegelijk aan het stadion en de ploegen meedelen.

In het Europese voetbal wordt niet gecommuniceerd met het publiek en mogen de challenges niet van de coaches of de spelers komen. Al te energiek vragen naar de VAR door het tekenen van een luchtschermpje, levert zelfs een gele kaart op. Het aantal keren dat de VAR kan worden geraadpleegd, of de VAR zelf aan de bel kan trekken bij de scheidsrechter op het veld, is in voetbal in theorie onbeperkt. Het is de exclusieve bevoegdheid van de voetbalscheidsrechterij om de autoriteit van de collega op het veld te ondermijnen (en omgekeerd), en dat gebeurt af en toe met veel enthousiasme.

Niet zelden ontstaat daarbij de indruk dat de video assistent referee er niet is om de scheidsrechter te helpen, maar om terecht te wijzen. En vooral, dat een VAR-beslissing ellendig lang op zich laat wachten. In de NFL met al zijn spitstechnologie gaat het evenwel niet sneller. Een gemiddelde beslissing duurde daar iets meer dan twee minuten.

Andere normen

Op de World Cup in 2012 werd gebruikgemaakt van doellijntechnologie. In de zomer van 2017, een jaar na de eerste officiële wedstrijd (Frankrijk-Italië, vriendschappelijk in juni 2016) voerde België de video assistent referee in. Zoals wel vaker in het conservatieve voetbal, kon deze innovatie op weinig bijval rekenen. De mankerende technologie – uitvallende lijnen, slecht beeldmateriaal, gebrekkige handling van de beelden – hielp ook al niet.

Wat evenmin hielp, zo bleek onmiddellijk bij de vele herhalingen van betwiste fases, was/is de gebrekkige kennis bij de fans, maar ook bij media en analisten, van de reglementen van ’s werelds eerste sport. Met de import van beelden uit buitenlandse competities verbeterde dat er niet op: in de Engelse Premier League gelden andere normen dan in de rest van Europa, in het bijzonder voor de bestraffing van overtredingen. Hoe vaak zegt de analist niet: “Ja maar, in de Premier League is dat nooit een overtreding.”

Het resultaat is verwarring: geen enkele sport laat zoveel ruimte voor geografisch gebonden interpretaties van de reglementen
als het voetbal. Enkele weken geleden trapte Everton-doelman Jordan Pickford Liverpool-verdediger Virgil van Dijk driekwart jaar werkonbekwaam. Van Dijk liep weliswaar buitenspel, maar elke VAR in de wereld had de scheidsrechter op de tegelijk onhandige en zeer brutale overtreding gewezen. Niet in Engeland. Pickford kreeg zelfs geen geel. Ook geen rood, omdat de VAR verkeerd dacht dat het buitenspel de actie had gestopt.

De Engelsen zijn erg koele minnaars van de VAR die ze vorig seizoen voor het eerst toepasten. De statistieken wijzen niet op een opvallende bevoordeling van topteams. Vorig seizoen werden in de Premier League 109 beslissingen van de scheidsrechter omgedraaid. In 27 gevallen werd een doelpunt toegekend, 56 keer werd een doelpunt afgekeurd. 22 strafschoppen werden toegekend en 7 keer werd die herroepen. De VAR heeft een negatief effect op het aantal doelpunten, maar de doelpunten werden wel afgekeurd voor een spelfout: buitenspel, hands of een overtreding die niet was opgemerkt.

De perfecte imperfectie

In elk land zijn voor- en tegenstanders van de VAR. De belangrijkste argumenten pro zijn gekend. Technologie is nu éénmaal de toekomst en de belangen zijn te groot om die niet te gebruiken. Het is een stap naar een correcter resultaat. Niemand verdient te verliezen omwille van één foute beslissing en de prijs die wordt betaald – enkele minuten dat het spel stil ligt – is een kleine vergeleken bij die van een foute uitslag. De technologie evolueert en de kwaliteit van het beeldmateriaal wordt steeds beter.

De belangrijkste kritieken op de VAR zijn ook gekend. De historische momenten van de sport worden geruïneerd omdat ze in de meeste gevallen nog eens (te) grondig worden herbekeken alvorens een oordeel wordt geveld. Sport moet niet perfect zijn: de imperfectie laat een underdog toe te winnen en fouten, ook foute beslissingen, zijn deel van het voetbalspel. En ten slotte: de VAR elimineert misschien controverses, maar creëert nieuwe.

De perfecte imperfectie, het klinkt mooi, maar het argument rammelt. Voetbal en bij uitbreiding elke spelsport drijft op pariteit en competitief evenwicht, in de hand gewerkt door onvoorspelbaarheid. Streven naar onvoorspelbare uitslagen via het gedogen van scheidsrechterlijke dwalingen, is de wereld op zijn kop.

Voetbal heeft vergeleken bij andere teamsporten één groot nadeel: het is het meest oneerlijke spel ter wereld. In geen andere sport heeft een minder goed team meer kans op winst dan in voetbal. Nergens wordt minder gescoord en zijn daardoor scheidsrechterlijke beslissingen in cruciale fases bepalend voor de uitslag. De op één na laagst scorende sport is American football, met 2,9 touchdowns en 1,7 field goals per wedstrijd/per team, zowat het viervoudige van in voetbal. Toch zweert men in de NFL sinds 1999 definitief bij monitoring van alle sleutelfases vanuit het Art McNally GameDay Central in New York.

Het paard van Troje

Voetbal is een van de zwaarste sporten om te scheidsrechteren, reglementair en fysiek. In de NFL staan zeven scheidsrechters op of naast het veld. In voetbal zijn dat er vier, voor een spel dat sneller en veel onvoorspelbaarder verloopt, op een veld dat tien meter langer is dan in American football.

Strafschopovertreding of niet of schwalbe, al dan niet buitenspel en handsbal of geen handsbal zijn de meest voorkomende situaties die moeten worden getrancheerd door de videorefs in het busje, maar waarbij de ref op het veld het laatste woord heeft. Ook dat is anders in de NFL, waar de videorefs in New York beslissen en de gestreepte hoofdscheids op het veld de finale beslissing meedeelt. Zelfs in het veldhockey beslist de videoref en niet de veldscheidsrechter.

VRT- en Play-commentator Filip Joos hield het laatst niet meer. Voor hem is de slinger doorgeslagen van niet eerlijk naar te eerlijk. Joos schreef in een column: “De VAR kadert in de robotisering van het voetbal, de ontmenselijking van de scheidsrechter. Het voetbal heeft zijn paard van Troje binnengehaald.”

Hoe standaardisering van bestraffingen en beoordelingen een vloek kan zijn en hoe een sport te eerlijk kan zijn, moet Joos ons maar eens onder vier ogen uitleggen als het coronavaccin er is. Zijn aanleiding om de VAR neer te sabelen waren discutabele handsfases die hadden geleid tot ridicule strafschoppen. De VAR is evenwel geen superintelligent wezen dat zelf beslissingen neemt. Neen, de VAR wordt bediend door mensen die The Laws of the Game uit hun hoofd (zouden moeten) kennen. Misschien ligt daar wel het kalf gebonden.

Dat reglementenhandboek voor hoe het edele spel moet worden gespeeld, wordt elk jaar geamendeerd door de International Football Association Board. Die IFAB bestaat uit vertegenwoordigers van de zogeheten home nations, de uitvinders van het voetbal: Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland, die samen 50 procent van de leden leveren. De andere 50 procent leden komen van de FIFA. Vergaderingen gaan altijd door in de vier landen van het Verenigd Koninkrijk of in Zürich. Engeland roert daar de grote trom. De internationale voetbalbond is derhalve de enige wereldbond die niet volledig meester is over de eigen regels.

Die IFAB morrelde de laatste jaren regelmatig aan de regels inzake hands, waardoor geen kat er haar jongen nog in terugvindt. Of doet alsof, want hoezeer de handsregel soms tegen de geest van het spel ingaat, hij is erg eenvoudig. Als de handen/armen van de verdediger een lichaam onnatuurlijk groter maken en de bal komt er tegen, is het hands. Bij een aanvaller is het altijd hands, ook al zijn de handen naast het lichaam. Soms ontbreekt de sportieve logica: het concept onnatuurlijke positie van handen is biomechanische onzin en alvast niet door ervaringsdeskundigen uitgevonden. Dat kan veel beter.

Halve VAR per wedstrijd

De VAR de schuld geven van foute en soms archaïsche reglementen, is het kind met het badwater weggooien. In een fase van enkele weken geleden waarbij ref Nicolas Laforge de bal tegen het lichaam en de handen van Mats Rits correct als een strafschop beoordeelde, werd hij aan het twijfelen gezet door zijn assistent en riep de VAR hem ook totaal overbodig naar het scherm. Laforge bleef gelukkig bij zijn beslissing. Dat was niet de fout van de technologie, maar van de mensen op het veld en achter de schermen.

Een scheidsrechterlijke beslissing, ook na tussenkomst van de VAR, kan altijd worden bediscussieerd. Het concept ‘clear and obvious error’ – duidelijke vergissing van de ref – moet het criterium zijn om fases extra te laten beoordelen. Die beoordeling zal nooit op unanimiteit kunnen rekenen. Een aanvaller die zijn niet-steunbeen laat hangen en daarna mooi neergaat, is een twijfelgeval. Hij moet niet vallen, maar hij kan/mag vallen, want er is contact. De vraag is: wie heeft het contact geïnitieerd, is die val wel echt, enzovoort, met discussie voor gevolg.

Helemaal anders is het met buitenspel. Hoezeer daar ook op wordt getraind, het menselijk oog kan niet altijd de snijlijn tussen twee bewegende spelers én het vertrekmoment van de bal in één oogopslag beoordelen. Dat is de essentie van buitenspel en daarvoor is de VAR een schitterend hulpmiddel. In de Premier League zijn vorig seizoen per saldo 29 doelpunten minder gescoord door reviews van de VAR.

Dat de videoref zoals bij Sadio Mané van Liverpool enkele weken geleden de lijn op een verkeerd lichaamsdeel trekt, en het doelpunt onterecht afkeurt, is ook weer niet de fout van de technologie, maar van de bedieners. De VAR zou geholpen zijn bij een reglementswijziging waarbij de voeten tellen als criterium om de lijn te trekken. Wat dan weer door het ouderenparlement dat over reglementen gaat – de IFAB – moet worden verordonneerd.

Hoe erg is het nu gesteld in België met die VAR als vermeend storend element? Stephanie Forde, operations director van de Belgische profscheidsrechters: “In België valt in minder dan één op de twee wedstrijden een VAR-interventie te noteren. U vindt dat laag?
Dat getal is vrij hoog. De FIFA had aanvankelijk een interventieratio van één interventie op vier wedstrijden voor ogen. Tijdens de speeldag van 17 tot 19 oktober sprongen vooral enkele betwiste fases in Standard-Club Brugge in het oog, maar in zeven van de negen wedstrijden was helemaal geen VAR-interventie.”

De Belgische scheidsrechters presteren niet slecht. In de Premier League wordt 82 procent van de sleutelmomenten juist beoordeeld vóór VAR en 95 procent is correct na VAR. In België is dat respectievelijk 84,62 procent vóór en 98,28 procent na VAR. De kritiek dat de VAR tempo en animo uit de wedstrijd haalt, countert het professional refereeing department van de KBVB met andere cijfers.

Stephanie Forde: “Vervangingen, vrije trappen, inworpen, doeltrappen en hoekschoppen samen onderbreken de wedstrijd gemiddeld een half uur. Een gemiddelde VAR-interventie duurt net geen minuut voor een review op het veld. Moet de ref naar het scherm dan duurt het gemiddeld 1’45. De gemiddelde VAR-onderbreking per wedstrijd duurt één minuut. In die ene minuut hebben we wel 81 foute beslissingen kunnen corrigeren.”

Column over Coleman en doping in De Morgen van zaterdag 31 oktober 2020

Snelste ex-actieve mens

Het beste en belangrijkste sportnieuws van de week is wellicht aan u voorbijgegaan, maar deze rubriek is niet voor niks in het leven geroepen in pre-woke-tijden toen De Morgen nog adverteerde met ‘schopt u een geweten’. Schoppen mag niet meer, maar aan deze basisopdracht wordt op deze plek niet verzaakt.

Het beste nieuws is dat het Internationaal Olympisch Comité de sportbonden heeft gewaarschuwd dat ze niet met de e-sporten moeten aanpappen; de FIFA niet met de verzamelde idioten die professioneel FIFA 20 spelen en dat sport noemen, bijvoorbeeld. E-sport is geen sport.

Het belangrijkste nieuws was de schorsing van de snelste man op aarde. Excuus: de snelste, ex-actieve mens op aarde. Christian Coleman mag twee jaar geen wedstrijden lopen, heeft de Athletics Integrity Unit (AIU) verordonneerd. Coleman zou goud gaan winnen in Tokio, maar dat gaat voorlopig niet door. Tokio niet en Coleman ook niet, zelfs als Tokio 2020 Tokio 2021 wordt. Hij kan wel nog in beroep, maar lijkt weinig kans te maken.

De AIU stipuleerde in zijn vonnis dat het niet is bewezen dat de atleet doping heeft genomen, wel dat hij drie dopingtests heeft gemist in 2019. Technisch gezien zijn dat er vier. In de aanloop naar het WK van Doha, vorig jaar rond deze tijd, wilden ze hem al eens schorsen voor drie gemiste tests. Eén misser telde niet door een procedurefout.

Coleman werd wereldkampioen in Doha en klopte Justin Gatlin, een tweevoudige dopingovertreder. Dan zou je denken: die domoor van een Coleman zal nu toch de regels volgen? Neen. Op 9 december vorig jaar stonden de dopingcontroleurs weer voor zijn deur op het opgegeven uur dat hij thuis hoorde te zijn. Omdat die eerste twee tests nog telden, was dat de derde keer dat hij niet thuis gaf. In juni werd hij preventief geschorst en nu, bijna een jaar later, is er de uitspraak.

Is het erg dat je daarvoor bent geschorst? Ja. Is het terecht dat je daarvoor wordt geschorst? Ja. Hebben ze hem gezocht tot ze prijs hadden? Ja. Is dat een schande? Neen.

Die Coleman is een bedrieger eerste klas en nog eens een leugenaar buiten categorie. Zo beweert hij dat hij die avond kerstinkopen was gaan doen, maar dat hij dat ene uur dat hij had opgegeven toch thuis was. Hij vond toevallig nog het bonnetje van die aankopen en wist zich ook nog te herinneren dat hij Mexicaans eten was gaan afhalen en dan naar Monday Night Football had gekeken, waarna hij weer was vertrokken.

Waarom staat dat hier allemaal en welke boodschap hebben we daaraan? Omdat hij loog. Zijn hele traject die avond is onderzocht en hoewel hij de snelste actieve man op aarde was – tot dan – kon hij binnen zijn tijdsbestek onmogelijk van huis naar de shoppingplaza en terug. Bovendien bleven de controleurs een uur voor zijn deur staan.

De Belgische atletiekcoach Rudi Diels verklaarde deze week: “Het is zoals met corona, de minderheid verziekt het.” Welke minderheid? De sprint in atletiek is collectief rot. Een atletiekvolger tweette de ranglijst van de vijftig snelste tijden op de 100 meter. Tyson Gay, Yohan Blake, Asafa Powell, Nesta Carter, Steve Mullins en nu Christian Coleman: allemaal zijn ze vroeg of laat tegen de dopinglamp gelopen.

Vijfendertig tijden kunnen worden geschrapt of met een sterretje gemarkeerd. De vijftien andere snelste tijden staan op naam van Usain Bolt. Over hem doen in dat verband de gekste verhalen de ronde.

Hij heeft een aantal duidelijke dopingkenmerken, maar hij kan evengoed de natural freak zijn die geheel zuiver 9.58 heeft gelopen. (De theoretische limiet zou op 9.48 liggen.) We zullen het nooit weten, ook al omdat Jamaica in zijn tijd nog geen dopingbeleid had en dopingcontroleurs hem heel moeilijk konden traceren.

Het draagt alvast niet bij tot vertrouwen in al wie 100 meter onder de 10 seconden loopt. Een andere naam in die top vijftig is Maurice Greene, die ooit 9.80 liep en in Sydney goud won. Hij is in een dopingzaak opgedoken als aankoper van dopingproducten, maar kwam weg met de verklaring dat hij die voor anderen had gekocht en dat hij niet wist waarvoor hij had betaald.

Greene werd destijds gecoacht door John Smith, de illustere boze zwarte coach die op UCLA werkte en in 2001 daar opstapte. Hij ging in zee met Emanuel Hudson, een agent die atleten vertegenwoordigde. Hun bedrijf heet HSI, Hudson-Smith International. Hudson is 130 kilo arrogantie schoon aan de haak. Smith heeft minder kilo’s maar evenveel arrogantie. Over HSI doen al bijna een kwarteeuw dopingverhalen de ronde. Maurice Greene zit bij HSI, Christian Coleman ook.

Column Het Mysterie KAA Gent in De Morgen van maandag 26 okt 2020

Het mysterie KAA Gent

Alvast één club is min of meer opgelucht dat er weer zonder publiek wordt gevoetbald en dat is KAA Gent. Stel je voor dat het stadion vanavond ‘Thorup-Thorup-Thorup’ begint te scanderen, gevolgd door wat andere namen en ‘buiten-buiten-buiten’, neen, dat kan die club nu niet hebben.

Jess Thorup was de lieveling van het publiek, de pers, de analisten, de spelers en nog wel wat blinden en slechtzienden. Dat supporters die man in zijn korte broek die hen telkens kwam groeten, op handen droegen, tot daar aan toe, maar van analisten en media had ik iets minder scorebordjournalistiek verwacht. Na een paar maanden vroeg ik een insider: “Die Thorup, aardige man, maar kan hij er wat van?” Antwoord: hij gaat heel goed om met de spelers, maar tactisch is het een beetje “doe maar aan”.

Nog iets later – 1 mei 2019 – verloren Thorup en Gent de bekerfinale tegen KV Mechelen. Tegen een tweedeklasser die weken aan een stuk geen competitie in de benen had, die zijn spelverdeler Onur Kaya moest missen en die nota bene op achterstand kwam. Toch werd het 1-2: nul intensiteit, nul veerkracht, nul tactische aanpassing. In de daaropvolgende play-offs werd Gent ternauwernood vijfde.

In die meimaand van 2019 liggen de kiemen voor de déconfiture van vandaag. Vadis Odjidja was rond met Anderlecht, tot Vincent Kompany kwam en een stokje voor de transfer stak. Jammer voor KAA Gent. Ze liepen blind een doodlopende straat in.

Odjidja is fantastisch aan de bal, inderdaad, maar hij en niemand anders bepaalt de intensiteit en de snelheid van het spel. Bovendien een alibiverdediger en dat op een erg cruciale positie. Al te veel tegengoals vertrokken vorig seizoen over zijn kant. De laksheid van Thorup ten aanzien van Odjidja was dan weer verklaarbaar. De Deen had door dat Odjidja een deel van de club in zijn zak had, helemaal toen de controletoren hem in augustus had bevorderd: een einzelgänger als kapitein, ook dat nog. Gevolg: Odjidja deed/doet zijn goesting.

Vervolgens kwam het seizoen 2019-2020. Gent scoorde de meeste goals, maar kreeg van alle ploegen in play-off 1 – die nooit zou doorgaan – de meeste goals tegen. Het eindigde nipt tweede na twee rampzalige verlieswedstrijden waarin Thorup voetballes kreeg van Cercle en Charleroi. Vooral die laatste 1-4 was ontluisterend: Charleroi bespeelde meesterlijk efficiënt de ruimtes die Gent weggaf, maar vanaf de bank kwam geen reactie.

De coronastop had een ideaal moment kunnen zijn om Jess Thorup te bedanken en een trainer te halen zoals Hein Vanhaezebrouck destijds: een slimme Belg, mét oefenstof en tactisch gepokt en gemazeld in de Jupiler Pro League. De Europese successen verbloemden veel, maar men vergat dat die werden behaald ten koste van ploegen die nóg meer dan Gent in de knoop lagen met zichzelf. In play-off 1 was dat Gent van half maart nooit tweede geëindigd. Thorup bleef en zou vervolgens te laat worden ontslagen. Of te vroeg, na twee speeldagen, dat was communicatief onverdedigbaar.

Door corona vergat men ook de competitie te ontleden. Bijvoorbeeld: waarom wonnen we zo vaak? Antwoord: niet door ons tactisch concept, maar door ons surplus aan talent voorin en door Jonathan David, een jongen met gouden voeten in een jaar waarin alles voor hem meezat. En ook: hoe komt het dat we twintig tegengoals meer hebben dan Club? Omdat het achterin een drama was. Vooral centraal was extra kwaliteit nodig. Alleen Arslanagic kwam. En later een jonge Noor.

In mei kreeg Odjidja een contractverlenging en rekende Gent zich rijk met die tweede plaats en het daaraan gekoppelde Europees voetbal, met kans op de Champions League. Die ging kansloos de mist in, terwijl men even tevoren nog hoog van de toren had geblazen dat ze Europees de best gerangschikte Belgische ploeg waren. Vandaag staat Gent derde. Ondertussen had de top van KAA Gent zich door een krant laten verleiden tot een boottocht-met-champagne op de Leie. De titel luidde: “Club Brugge staat een trapje hoger, maar de rest in België zijn we voorbij”. Hybris wordt altijd afgestraft: KAA Gent staat vandaag dertiende. In een competitie met zestien, wat Gent wilde, zouden ze in degradatiegevaar verkeren.

Na zes vette jaren zit Gent weer op het niveau van maart 2014: kansloos, of zo goed als, voor play-off 1 (met vier). Met spelers die niet langer in de eerste plaats aan het team denken. Met sterspelers, of wat daarvoor moet doorgaan, die roepen dat ze weg willen of redeneren “hoe hou ik hier mijn kop boven water?”. Succes in topsport is cyclisch en voetbal is toeval, maar soms helpt het simpele dingen goed te doen en noodzakelijke beslissingen te nemen op het juiste moment.

Column Coach de Coach over Anderlecht in De Morgen van zaterdag 24 okt 2020

Coach de coach

Gert Vande Broek staat Vincent Kompany bij in zijn coaching van Royal Sporting Club Anderlecht, zo raakte deze week bekend. Een opmerkzame collega legde meteen de link met de komst van Karel Van Eetvelt als CEO naar Neerpede. Van Eetvelt en Vande Broek kennen elkaar van wat we toen nog de KUL mochten noemen.

Het zijn sportkotters van Leuven, net als Anderlecht-voorzitter Wouter Vandenhaute. Gert Vande Broek leek in zijn gat gebeten bij de suggestie dat zijn passage bij Anderlecht meer te maken met lidmaatschap van die alumniclub dan wel met zijn kwaliteiten als coach. Al die academici (de eigenaar is bovendien een apotheker) bij Anderlecht, je schiet er geen ene moer mee op als die elf tussen de lijnen het niet doen, maar het staat ondertussen mooi op LinkedIn.

Van dat selecte gezelschap heeft alleen Vincent Kompany geen hoger diploma. Men heeft ons ooit vanuit Manchester willen laten geloven dat hij een MBA (master of business administration) had gehaald, maar er zijn MBA’s waarvoor je geslaagd bent als je het inschrijfgeld betaalt en er zijn MBA’s die er toe doen. Voor die laatste moet je voorafgaand een universitair diploma hebben behaald en dat heeft hij niet. Is dat van belang om een goede coach of een goede trainer of desnoods een zeer goede voetballer te worden/zijn? In het geheel niet, maar men moet ons niet voor de aap houden.

Kompany is ook zonder academische graad slim en daarom laat hij zich coachen door een ervaren coach. Dat het een volleybalcoach is die hoofdzakelijk met vrouwen heeft gewerkt (waaronder mijn eigen vrouw, ik getuig: best een goede leerschool – grapje), kan vreemd overkomen. Om hier dieper op in te gaan, is een aparte column nodig, maar laten we het hier op houden: als je vrouwen coacht als mannen, kom je er niet. Omgekeerd, coach mannen als vrouwen en de gevolgen zijn evenmin te overzien.

Er zijn nog verschillen. Het verschil tussen voetbal en toeval is de b van bal. Voetbal is een vaak onvoorspelbare aaneenschakeling van onbelangrijke situaties met tussendoor af een toe een hele belangrijke. Volleybal is een sjablonensport van steeds terugkerende voorgeprogrammeerde standaardsituaties, waarbij de tegenstander er niet toe doet, zolang je zelf je spel speelt en alles scoort en minder fouten maakt dan de andere. Het grootste verschil zit hem ten slotte in de kleedkamer. Passanten die het eigen succes boven dat van het team zetten – al helemaal de nationale ploeg die Vande Broek gewend is – zijn in een volleybalploeg op twee vingers te tellen. De passanten in een Belgisch voetbalteam zijn niet op twee, zelfs niet op vier handen te tellen. Een volleybalteam smeden is het belangrijkste doel van een coach. Een voetbalteam smeden is ondergeschikt aan de ontwikkeling van talent: de finaliteit van een voetbalteam is de lucratieve handel in voetballers, mensen.

Het beste voorbeeld is Jérémy Doku, in wie Kompany veel tijd heeft gestoken maar die meteen vertrok bij het eerste bod van een ambitieuze middenmoter uit de kleinste competitie van de G5. Dat is vooral wennen voor Vincent de voetballer, die bovenaan de voedselketen zijn métier uitoefende, maar nu Kompany de trainer-coach is en ergens midden in de voetbaljungle, belaagd van alle kanten, moet zien te overleven.

Kompany analyseerde zelf deze week de manco’s van zijn team. Duurde de wedstrijd maar tachtig minuten, we stonden los op kop, was zijn conclusie. Fout geredeneerd, want hij geeft zelf aan dat het probleem van zijn spelers niet de tijd, maar de instelling is nadat ze op voorsprong zijn gekomen.

De drie hoofdtaken van een trainer-coach in voetbal voorafgaand aan een wedstrijd zijn de juiste spelers selecteren, die spelers op de juiste plaats in het veld zetten en de spelers genoeg opnaaien. Niet te veel zodat het potje niet overkookt en ook niet te weinig om het bobijntje niet te snel te laten aflopen. Als hij dat niet van zichzelf wist, zal Gert Vande Broek, die dat wetenschappelijk heeft onderzocht, het hem wel hebben uitgelegd dat er verschillende leiderschapsstijlen zijn.

Vincent Kompany zegt snoeihard te zijn in de kleedkamer. Niks van gemerkt. Het is wachten op de eerste keer dat hij zijn spelers in het openbaar aanpakt. Vande Broek schrikt er als coach alvast niet voor terug om onder het oog van de camera’s zijn speelsters hun vet te geven. De dag dat Vincent Kompany boos uit zijn dug-out stormt, weet dan dat Vande Broek langs is geweest. Als Kompany een speler bij zijn haren van het veld trekt en er een andere in zet, heeft hij hem zelfs een clipje laten zien van illustere volleybalcollega. Zoek maar op: YouTube, Nikolay Karpol, the howling bear.

Column over MVDP en WVA in RVV in De Morgen van 19 okt 2020

Wielervrede

“Fucking motard de merde.” Zo luidde de hoogst ongelukkige tweet van Remco Evenepoel gisteren.

Die had te maken had met de val van Julian Alaphilippe in de Ronde van Vlaanderen. Een potentiële droomfinale werd daardoor onthoofd en toen kregen we een nog mooiere finale, met een Belg (of alvast een inwoner van België) als zekere winnaar. Met twee oerrivalen die elkaar in de laatste 34 kilometer voor geen vin losten en uiteindelijk met het kleinste verschil van elkaar werden gescheiden. Hoe zeven centimeter voor wielervrede zorgde.

Die val van Alaphilippe is een typesituatie zoals die vaak voorkomt in het wielrennen. Voorop rijdt een motor. Er rijden te veel motoren, helemaal mee eens, maar ze rijden er nu eenmaal en de renners hebben twee ogen. Renner één van de kopgroep rijdt naar de motor toe, want wil de studie van professor Bert Blocken in praktijk testen. Zelfs op vijftig meter haal je voordeel in het zog van de motor.
De motor moet inhouden, doet dat heel correct, misschien niet aan de kant van de weg waar dat had gemoeten, maar zoals gezegd: de drie hebben samen zes ogen en er is nog acht meter of zo om te passeren op een perfecte weg. Althans voor zover wegen in Vlaanderen ooit perfect zijn.

Op kop rijdt Wout van Aert en hij blijft rijden tot hij aan de motor is, maakt dan een zwiep om er langs te komen, waarna Mathieu van der Poel een nog grotere zwieper moet maken. Een acrobaat als Julian Alaphilippe slingert zich in normale omstandigheden ook langs die motor, maar nu is hij in communicatie met de volgwagen. Hij kijkt naar beneden om met zijn mond bij het microotje te kunnen. En dan gebeurt het: een klap, een val, een schreeuw, einde verhaal.

Een kopgroep met drie is misschien geen peloton, maar het was wel zo netjes geweest van de koploper om met het handje een beweging te maken naar zijn volgers, zoals wij wielertoeristen. Gewoon even waarschuwen, handje links of rechts wapperen: pas op, hindernisje, even opzij. Had gekund. Is niet gebeurd. Is dat slechte wil? Is dat in het heetst van de strijd?

Ach, het is gebeurd en – de uitspraak is in de mode – het is wat het is. Dit was een samenloop van omstandigheden, versterkt door de wet van Murphy. Randbemerking: kunnen ze bij DCQS Evenepoel zijn iPhone of Samsung niet afpakken als hij naar de koers kijkt? Geef hem tijdelijk zo’n ding waarmee je nog net kan bellen en sms’en, maar al de rest niet.

De droomfinale dan. Daar reden ze: twee jongens die nu al meer dan een decennium elkaar tegenkomen op kampioenschappen en die zo vaak samen op het podium hebben gestaan, dat ze elkaar niets meer te vertellen hebben. Het is anders: Mathieu van der Poel en Wout van Aert hebben elkaar nog nooit uitgebreid gesproken. Ze haten elkaar niet, maar ze kunnen geen vrienden zijn. Het is te hopen dat ze ooit eindigen als Roger de Vlaeminck en Eddy Merckx. Dat ze uiteindelijk na al die duels op het scherpst van de snee, wel gewoon vrienden worden.

Na de val van Alaphilippe zat er niets anders op dan door te rijden. Was de Franse wereldkampioen – de beste in koers om dat moment – in de kop gebleven, wat hadden we dan gekregen? Alaphilippe die probeert weg te rijden, Van Aert die redeneert “ik heb al veel prijzen, Mathieu, doe jij nu maar”. Mathieu die er een paar keer achteraan gaat en dan uiteindelijk niet meer, tenzij Wout gaat natuurlijk, waarna ‘de buitenlander’ Alaphilippe zou winnen. En het overhandse gezeik weer in alle hevigheid zou beginnen.

Niets daarvan. Mathieu en Wout reden een 240 kilometer lange Koppenbergcross. Samen uit, samen thuis. Mij leek Wout van Aert op de hellingen net iets flukser, net iets meer overschot te hebben, maar dat Merckxiaanse schokschouderen van Van der Poel zet een mens op het verkeerde been.

Hoe ze dat onderling hebben beleefd, dat is interessant om weten. Wie samen met iemand een berg oprijdt, redelijk tegen de limiet aan, weet meteen wie de sterkste is. Al hebben die mannen natuurlijk zoveel energiedepots om uit te putten, zoveel grinta en houden ze soms zoveel watts op overschot, dat je het nog niet weet en zij misschien ook niet.

Op het vlakke deden ze netjes hun beurten, tot de laatste kilometer. Wout van Aert dacht het binnen te hebben omdat hij Mathieu van der Poel de kop kon opdringen. Alleen, dit was al lang geen sprint meer. Met nog 200 meter te gaan lag de snelheid zo laag dat we te maken hadden met een explosieve start. En dan – zo weten we uit de cross – is Van der Poel haast altijd het snelst weg. Zeven centimeter redden het seizoen van de meest getalenteerde atleet die ooit op twee wielen heeft gereden.

Interview Tomas Van Den Spiegel in De Morgen van zaterdag 17 okt 2020

‘Ik heb in de Tour gezien hoe het níét moet’

Als morgen de Ronde van Vlaanderen wordt verreden, is dat zeker ook te danken aan Flanders Classics-CEO Tomas Van Den Spiegel (42). ‘Geen publiek, dat is heel erg. Maar we gaan wél het kijkcijferrecord breken.’

Afgelopen dinsdag in het Centrum Ronde van Vlaanderen. Operatie Red De Ronde heeft hoofdrolspelers opgetrommeld voor een persconferentie. De ene na de andere neemt het woord en met de spreker wordt de taal repressiever. Met een uit de kluiten gewassen federale politieman achter de micro, komt het pas echt binnen: de Vlaamse Ardennen beleven dit weekend een wielerstaat van beleg. Zoveel no-gozones, dat moet geleden zijn van de inval van de Duitsers. Na de desgevallende boetes en straffen nog eens te hebben benadrukt, kondigt de superflik de CEO van Flanders Classics aan.

Een imposante figuur hijst zich uit de te lage stoelen, stapt het podium op, gaat zitten, weer aan te lage stoelen en tafel, zet het Flanders Classics-mondkapje af. Hij bedankt elke spreker en instantie, uit het hoofd, en begint zijn verhaal, precies zoals hij dat eerder deed tegen ondergetekende in een Gentse koffiezaak, toen met cappuccino’s en twee puntjes kaastaart tussen ons.

De naturel, de rustige flair van Tomas Van Den Spiegel is nieuw voor koersland Vlaanderen. Zonder uitgeschreven tekst, slides heeft hij ook niet nodig, somt hij in klare taal nog eens de noodzakelijke maatregelen op die van de Ronde van Vlaanderen Limited Edition een unieke wedstrijd zullen maken.

Hij hamert op het belang van het gezondheidsaspect en legt handig de nadruk op hoe zijn organisatie het resterende mediabudget heeft ingezet om het publiek te vragen, zeg maar te smeken, weg te blijven van het parcours. In alle mediaoutlets was Van Den Spiegel daarna de geïnterviewde met dienst.

Tomas Van Den Spiegel: “Transparant communiceren is mijn voornaamste taak sinds het uitbreken van de coronacrisis. Dat zijn we verplicht aan de wielerfans en aan het wielrennen: onze verantwoordelijkheid nemen in goede en kwade dagen. Maar ik, stressvrij? Hoegenaamd niet. Ik slaap al weken slecht. Ik kan wel goed focussen om een resultaat te bereiken, dat is ook topsport.”

U bent sinds begin 2018 de CEO van Flanders Classics. Sinds wanneer weet u van het bestaan van de fiets en het wielrennen af?

Tomas Van Den Spiegel: “Ik ben een echte Vlaming, opgegroeid met die superpassie. Ik heb die sport altijd gevolgd, voor zover dat mogelijk was toen ik in het buitenland basketbalde. Toen ik bij Bologna speelde, waren dat de hoogdagen van Johan Museeuw en Italië is ook koersgek. Mijn bijnaam in Bologna was Il Leone di Fiandre, de Leeuw van Vlaanderen, naar analogie met Museeuw.

“Zelf fietsen is een ander verhaal. Ik heb nog niet zo heel lang een koersfiets. Ik ben ermee begonnen in 2015 toen ik peter werd van de 1.000 kilometer van Kom Op Tegen Kanker. Door mijn 2m14 was het heel lastig om een geschikt kader te vinden.”

Werken voor Wouter Vandenhaute en overleven is niet iedereen gegeven. U bent een survivor.

“Ik heb de eerste jaren vooral geluisterd en geobserveerd.

Jij hebt vorig jaar in een column geschreven dat ik in een dubbelinterview met Wouter maar een kwart van de quotes voor mijn rekening nam en je noemde dat slim. Met het dossier van de Wereldbekers cross ben ik een jaar geleden voor het eerst op de voorgrond getreden.

“Een survivor? Misschien wel, ik pas mij makkelijk aan, maar ik heb ook mijn ego, ik ben ook ambitieus en ik denk dat ik iets kan betekenen. Ik was niet de beste basketbalspeler van Europa, maar elke coach wilde mij wel in zijn team, omdat ik de puntjes kon verbinden om tot resultaat te komen. Dit wil ik ook bij Flanders Classics doen.

“Ik won in 2012 De slimste mens en toen ben ik met Wouter Vandenhaute aan de praat geraakt over ondernemen in de sport. Een goed gesprek. Elk jaar kwamen we elkaar wel eens tegen en begonnen we er opnieuw over. In 2018 belde hij dat hij mij wilde spreken. Toen hebben we een hele zaterdag samen gezeten. Ik moest hem terug bellen, maar ik belde niet. Waarop hij zelf belde: hoe zit het, klaar om CEO te worden van Flanders Classics? Ik ben toen gesprongen, heel goed wetend dat ik in een traditioneel milieu terechtkwam. Wouter was al een vreemde eend in de bijt, ik was nog vreemder. Ik zag er ook atypisch uit voor wielrennen.

“Ik manage de dagelijkse werking van Flanders Classics, dat zijn 25 vrouwen en mannen, en heel wat toeleveranciers. Neen, ik had weinig ervaring, maar ik heb wel wat gezond verstand en ben goed omringd en daar komt het op aan. Wat ik heb veranderd? Niet zo heel veel dat onmiddellijk opvalt. We hebben het vrouwenwielrennen organisatorisch naar een hoger niveau getild, waardoor er nu ook een Parijs-Roubaix voor vrouwen op de kalender stond. En ik heb voor deze compacte kalender de afstanden ingekort. Niet alle organisatoren en burgemeesters zijn daar even blij mee. En toch moest het zo.

“Naast vrouwenwielrennen hebben we door corona op het vlak van virtueel fietsen echt wel een verschil gemaakt. Daarnaast zijn we sterk gegroeid van een bedrijf dat enkel in het voorjaar relevant was naar een bedrijf dat het hele jaar organiseert. Er staat intussen ook een ‘data management platform’ klaar dat ons toelaat de wielerfan en liefhebber beter te leren kennen en op zijn wenken te bedienen.”

Neem ons eens mee naar februari-maart. Hoe hebt u dat beleefd?

“Tegelijk met de Omloop was er de UAE Tour in de Emiraten en enkele renners hadden daar positief getest. Dat was op dat moment ver van ons bed, wij organiseerden op 28 februari nog de start in het Kuipke in Gent met duizenden toeschouwers. Een week later ben ik al naar Marc Van Ranst getrokken om te vragen hoe hij de toekomst zag. Dat kon toen nog alle kanten uit, maar in Italië ontplofte het die week.

“Al heel snel hebben wij beslist dat we ons zouden beperken tot de basis van organiseren: een wedstrijd laten doorgaan. Het randgebeuren, de hospitality, toch een groot deel van ons zakencijfer, hebben we afgelast. Uiteindelijk is niks van het Vlaamse voorjaarsprogramma kunnen doorgaan. Nu wel, maar in beperkte vorm: geen toeschouwers, geen vips. Of we zo break-even kunnen draaien, zal ik pas kunnen zeggen als we hiermee klaar zijn.

“Het belangrijkste is dat die wedstrijd kan doorgaan. Wielrennen zonder vips is financieel lastig, zonder toeschouwers kan wel. De ticketing is maar een klein deel van de inkomsten, maar veel volk langs de kant is natuurlijk leuker. Gelukkig is een wielerwedstrijd waarin wordt gekoerst nog steeds een valabel tv-product. Ik denk zelfs dat we het kijkcijferrecord van 1,4 miljoen voor de Ronde van Vlaanderen zullen breken.”

Koers lijkt de enige sport die corona moeiteloos zal overleven. Met dank aan het voluntarisme van de wielrenners. Zo’n frictie tussen Van Aert en Van der Poel: is dat geen geschenk?

“Elke sport heeft nood aan verhalen, aan sterren. Laat het nu juist twee jongens van bij ons zijn, want dat is Mathieu ook, en die uit de cross komen, die het wielrennen vandaag domineren. Ze hebben allebei star quality en zijn welbespraakt. Dat akkefietje na Gent- Wevelgem is inderdaad een geschenk voor het wielrennen. Misschien wordt het zondag wel een sprint met die twee in Oudenaarde.

“Alle sport lijdt onder Covid-19, dat staat vast. Niet alleen de wedstrijden, maar ook de massaevents voor duizenden deelnemers. Gaan wij ooit nog een Ronde van Vlaanderen voor wielertoeristen kunnen organiseren, bijvoorbeeld? Hoe zit dat met de marathons van 40.000 man?

“Neem het veldrijden. Dat is een stadionsport, maar er zijn geen afgebakende zitjes zoals op het voetbal. Dus doen we het zonder publiek, net als in de Ronde. Wij willen sport organiseren, zonder verspreiders van het virus te zijn. Veldrijden heeft het moeilijk, het economisch model is afhankelijk van ticketing die nu wegvalt, en van het verkopen van eten en drinken, wat ook wegvalt. En toch hoed ik mij voor het wentelen in zelfmedelijden. Er zijn nog sectoren behalve sport die het zwaar hebben. De impact is gigantisch, maar het is aan de sportsector om er iets op te vinden, de dingen anders te doen.”

Wat doet u de dag van de koers?

“Ik sta aan de aankomstzone. Veel is er dan niet meer te doen voor mij. Dit jaar ben ik natuurlijk stand-by als het niet loopt zoals
het hoort met betrekking tot de veiligheid en de coronamaatregelen. Bij een normale editie praat ik met de genodigden of de lokale autoriteiten, maar die zijn nu dus niet zo talrijk als vroeger. En sponsors beperken nu vaak hun aanwezigheid, dus dat is ook minder. Afgezien van de stress of alles goed zal verlopen, zijn deze coronawedstrijden voor mij de rustigste die ik al heb gekend. De laatste weken was er alleen een probleempje rond de Brabantse Pijl, toen bleek dat de vrouwenploeg van CCC een positieve coronatest had. Die trokken zichzelf uit de wedstrijd terug.

“Mijn werk loopt weken vóór op het event. Veiligheid is een heel belangrijk item geworden en terecht. De kalender was een ander heikel probleem. Ik heb onderhandeld met de CEO’s van ASO, RCS en alle andere grote wedstrijden over wat wanneer zou worden gereden. Ik dacht dat we goed zaten met oktober, daar leek het ten minste op in juni. Nu blijkt het toch tricky te zijn. Die onderhandelingen heb ik alleen gedaan, Wouter Vandenhaute was toen erg druk met Anderlecht, maar we overlegden uiteraard.”

Op de fiets?

“Dat gebeurt geregeld. Mijn fiets zit vaak in de koffer van de auto en als we iets te bespreken hebben, is het gezonder om dat tijdens een fietstocht te doen dan aan tafel. Vilvoorde is wel niet zo’n ideale uitvalsbasis voor een mooie tocht. De meeste van mijn ritten ben ik alleen op pad. Ik woon in Heusden bij Gent, via de Schelde ben ik zo in Oudenaarde en dan hangt mijn rondje af van hoeveel tijd ik heb.

“Ik denk dat ik in 2020 aan 6.000 kilometer zal komen, wat veel is voor mij. Ik ben erop vooruitgegaan dit jaar. Ik ben ook fit en mijn gehavende enkels voel ik ook niet als ik fiets, tenzij na een hele lange tocht. Er zit nog wat ijzer in mijn voet en dat wil wel eens opspelen.

“Ik heb ook die obsessie van de wieltoerist: ik kan niet gewoon gaan fietsen. Ik moet een strijd leveren tegen mijzelf, tegen mijn pr op de STRAVA-segmenten en dan wil ik nog wel eens te veel doen en mijzelf kapot fietsen. Op Zwift durf ik ook wel eens tegen iemand te rijden en als die dan net sterker is, pfff. Ik weet dat ik nooit aan gemiddeldes van 37 zal geraken. Uit de wind zitten, dat gevoel ken ik niet. (lacht) Ik rij altijd in de wind. En klimmen is al zeker mijn ding niet.

“Ik ben in de Tour de Col de la Loze (21,5 km aan 7,8% met pieken van 20%, HV) opgereden. Met vijf per uur en af en toe strategisch gestopt. Ik was vooral in de Tour om te kijken hoe zij het aanpakten. Veel heb ik niet geleerd. Die massa volk op de Peyresourde was fout. Ook bij de tijdrit stond het volk te dicht op elkaar. De Grand Colombier was dan weer hermetisch afgesloten. De ene berg dicht en de andere niet, volgens de waan van de dag… Ik heb toen gezien hoe het niet moest.”

U zat eerder bij Bakala en dan zijn er nog Sporthouse Group en het basketbalverhaal. Hoe past u alles in?

“Bij Bakala ben ik weg sinds 2017. Bij Sporthouse Group ben ik aandeelhouder en heb ik een minder operationele functie. Sporthouse zit in de digitale communicatie. Wij doen onder meer de accounts van Kevin De Bruyne, Dries Mertens, een aantal voetbalclubs, Play Telenet. Ook Flanders Classics, maar dat dateert al van voor ik daar ben. Veertien mensen werken daar, de CEO is Sam Kerkhofs, de neef van Kat, de vrouw van Dries Mertens.

“Ik heb een drukke agenda, dat kan ik niet ontkennen en ik wil het ook allemaal goed doen. Dat betekent veel en lange dagen, opstaan en gaan slapen met wielrennen. Toch heb ik niet het gevoel dat ik werk.”page2image6241312

En dat basketbal?

“Ik ben voorzitter van ULEB, de koepelfederatie van de grootste liga’s in Europa. Maandag ben ik voor nog eens vier jaar herkozen, er was geen tegenkandidaat. Dat is een onbezoldigde functie, maar lang niet ceremonieel. We hebben recent, als grootste aandeelhouder van de Euroleague, bij de Europese Commissie een klacht ingediend voor kartelvorming tégen die Euroleague. Wij willen een eerlijke behandeling en toegang van alle liga’s tot die lucratieve Europese competitie.

“Ik zit als voorzitter van ULEB ook in de raad van bestuur en het uitvoerend comité van de wereldbasketbalbond FIBA Europe en ben lid van de competitiecommissie van FIBA World. Dat zijn puur politieke functies. Hoewel ik niet de typische bobo ben, liggen daar mijn kwaliteiten. Coachen? Nooit. Ik leg mijn lot niet in handen van anderen en van niet te controleren parameters. Ik ben ook niet geduldig genoeg om een hele hiërarchie te doorlopen. Als Belgische speler in Europa je plek veroveren, dat gevecht heb ik al eens geleverd. Nu ook nog eens als coach, is nog lastiger. Daar heb ik geen zin in.

“Basketbal is mijn leven geweest en wat ik nu doe voor de ULEB is teruggeven aan de sport. Het plezante is dat spelers van mijn generatie als Andrej Kirilenko (ex-NBA, HV) en mijn room mate bij Real Madrid Jorge Garbajosa nu ook voorzitter zijn van hun nationale bond. Het basketballen zelf? Als ik een ring zie hangen, zoals bij mijn zus, zal ik nog eens een bal gooien, maar ik heb thuis geen ring. In de kelder hangen wat shirts en memorabilia en dat is het.”

Af en toe post u nog een actie van u op Twitter.

“Soms wijzen vrienden mij op fragmenten van vroeger. Mijn carrière dateert grotendeels van voor het social-mediatijdperk dus zoveel materiaal is er niet. Maar het is wel leuk om dat eens terug te zien. Winnen en presteren in topsport, is een gevoel dat je met niks anders kan vergelijken. Dat af en toe terug oproepen, is plezant.”

Mag in uw biografietje ook uw passage bij het Optima van Jeroen Piqueur worden vermeld?

(lacht) “Zeker. Laatst was er iemand die beweerde dat ik mijn Optima-jaren van mijn LinkedIn had weggehaald. Niet waar. Ik ben Jeroen en zijn zoon dankbaar voor de kansen die ik heb gekregen. Dat was een goede leerschool. Ik begeleidde topsporters bij hun financiële planning, maar ik deed ook event marketing en sponsoring,. Ik zou vandaag niet staan waar ik sta zonder die jaren.”

Column over voetbal, corona en overheidssteun in De Morgen van zaterdag 17 okt 2020

Voetbal is niet in nood

De voetbaldomino’s zijn aan het vallen, althans in Frankrijk. Het is een kwestie van tijd voor ze ook bij ons omgaan. Donderdag opende L’Equipe de krant met de melding dat de Ligue, de Franse profliga, een lening had afgesloten voor 120 miljoen euro, kwestie van de hoogste nood bij de Franse profclubs te lenigen. Eerder al vroeg de Ligue 215 miljoen aan de Franse staat ter compensatie van de gederfde inkomsten van wedstrijden zonder publiek, hospitality en daarmee gepaard gaande sponsor- en andere overeenkomsten.

Daarbovenop heeft het Franse voetbal nu ook nog eens te horen gekregen dat rechtenhouder Mediapro het contract ter waarde van 810 miljoen euro (waarvan 780 voor de Ligue 1) wil heronderhandelen. De Ligue stond meteen op de achterste poten en sprak ferme taal. Zoals: geen sprake van. Of nog: in dat geval gaan we de hoofdaandeelhouder in gebreke stellen.

De tweede schijf die op 5 oktober door Mediapro moest worden betaald bedraagt 172 miljoen euro en dat is niet gebeurd. Het aparte aan dit verhaal is dat Mediapro een nieuwe rechtenhouder is. De vorige rechtenhouders waren Canal+ en BeIn Sports en die weigerden eind maart bij de stopzetting van de competitie om de resterende aanbetalingen te voldoen.

Waarop de nieuwe rechtenhouder de oude kapittelde en zie, daar is golfje bis en de nieuwe doet net hetzelfde.

Ander leuk aspect aan deze story: Mediapro is al lang geen Spaans bedrijf meer. Sinds 2018 heeft het als hoofdaandeelhouder een Chinees investeringsfonds dat luistert naar de naam Orient Hontai Capital. Dat zit dan weer onder de holding Orient Securities en die hebben op hun beurt als hoofdaandeelhouder de stadstaat Shanghai, zeg maar meteen de staat China. De Franse Ligue 1 gaat zich dus meten met China. Bonne chance.

Overigens is het eerste dominosteentje gevallen in Duitsland, maar dat bleef wat in de luwte. Afgelopen zomer is daar het nieuwe tv-contract onderhandeld dat moet ingaan vanaf de zomer van 2021. Voor het eerst is dat minder waard dan het vorige. Geen 1,15 miljard euro per jaar, maar 1,1 miljard.

In België houden de profclubs ook hun hart vast, telkens als Eleven een schijf moet betalen. Dat willen we best geloven. Bovendien eisen Telenet en Proximus nog altijd een compensatie voor de laatste schijf aan televisierechten die al is betaald, maar waar geen prestatie tegenover stond. Lees: we hebben betaald voor iets wat we niet hebben gekregen.

Ondertussen roert ook de abonnee zich. In tegenstelling tot wat je zou verwachten is dat niet het lompenproletariaat van de volksplaatsen dat zich van alles moet ontzeggen om een abonnement voor de wekelijkse anderhalf uur troost/ergernis. Clubliefde overstijgt de mercantiele reflex. Niet bij de dure zitjes, die hun geld terug willen. In Gent willen een aantal van die business- en vip- seathouders de club in gebreke stellen. Zij pikken het niet dat ze met een kluitje in het riet worden gestuurd, in casu met een tegoed op hun digitale betaalkaart voor drank en eten of een sjaal in de fanshop.

In Nederland was dan weer ophef ontstaan over bonussen van 200.000 en 250.000 euro voor algemeen directeur Edwin van der Sar en technisch directeur Marc Overmars van Ajax. Die hadden ze gekregen in 2019, maar stonden nu pas in het jaarverslag dat was gepubliceerd net in de periode dat bekend raakte dat Ajax – eigen vermogen 228 miljoen euro – eerder dit jaar 4 miljoen euro had gekregen uit de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Dat is een steunpakket voor bedrijven die geraakt worden door de coronacrisis, zoals het overbruggingsrecht bij ons.

Wordt het niet stilaan tijd dat het voetbal wat realisme predikt? Een televisieproduct dat niet aan de voorwaarden voldoet zoals je
dat hebt gekocht, daar moet niet voor worden betaald zoals afgesproken. Een voetbalabonnee die niet de wedstrijden krijgt die zijn voorzien in de voetbalkalender, moet worden gecompenseerd. En een voetbalclub moet vooral geen beroep doen op fondsen die door de overheid bij elkaar zijn geharkt om aan de echte nood van bedrijven en werknemers tegemoet te komen.

Voetbal is niet in nood, het doet maar alsof. Voetbal moet het geld halen waar het zit, bij de spelers, managers, tussenpersonen, bestuurders. Die profiteren van wat economen surpluswinst heten: ze worden al jaren hoger vergoed dan nodig om in voldoende mate te produceren. Geen sector die zo overbetaalt, als het voetbal. Daar is niks mis mee, zolang het geld er is. Nu het geld er niet is, kan het ook met minder.

Column over Wout en Mathieu (na Gent-Wev) in De Morgen van maandag 12 oktober 2020

We hebben een rivaliteit

Het zal ongetwijfeld te maken hebben met die veertig min of meer normale jaren voorafgaand aan 2020, en misschien dat de jongere lezer daar anders tegenaan kijkt, maar dit sportjaar wil ik snel vergeten. Nog zo een en ik geef er de brui aan.

Wie verzint nu een Gent-Wevelgem in herfstkleuren, samenvallend met Parijs-Tours, een bergrit in de Giro en ergens een Superprestige veldrijden, was dat niet in Gieten? Tegelijk nog wel met tennis op Roland Garros, wat een treurnis. Roland Garros hoort gespeeld te worden onder een mooie late lentezon, met heel af en toe een bui, maar niet onder een dichtschuivend dak bij twaalf graden.

Zaterdag won een Poolse dochter van een roeier haar eerste proftoernooi ooit, meteen een grand slam. Zondag was het Rafael Nadal tegen Novak Djokovic. ‘Djoko’ droeg lange mouwen, Nadal een horloge van 1 miljoen dollar. Daar knap ik ook op af.

Voetbal dan maar? Helaas. Deze treurnis-met-bal-op-gras kan echt niet boeien. Niet de competitie, niet het Europees voetbal wat al is gepasseerd en wat nog moet komen en al helemaal niet het interlandvoetbal, het is één grote schone schijn die wordt opgehouden. Die oefeninterland tegen Ivoorkust deze week, kan iemand daar het nut van uitleggen? Idem voor de Nations League overigens. Zou er echt een topland geïnteresseerd zijn in dat onding? Ik heb medelijden met collega’s die daarover pagina’s vol moeten schrijven. Dit is de rechte weg naar een burn-out. Kan iemand ook uitleggen waarom de ene sportkrant in Vlaanderen het onding tegen Ivoorkust best wel oké vond en de andere niet? Zou dat met de commerciële deals rond de Rode Duivels te maken hebben?

Net toen najaars- of nacarrièreblues ongenadig hard wilde toeslaan, was er de finale van Gent-Wevelgem. Hoop doet leven. Heerlijke koers gezien, weeral. Wielrennen is de enige sport die beter is geworden van corona, zo lijkt het wel. Dat beeld van de nummers acht en negen in de uitslag, de beste sprinters op papier van de kopgroep tot op enkele kilometer van de meet, maar kansloos want te veel kruit verschoten. En dan die interviews. Dames en heren, ouderen en jongeren, sire, we hebben weer een rivaliteit in het cyclisme gelijkwaardig aan die tussen Rik Van Looy en Eddy Merckx destijds. Met dat verschil dat wij er veel langer van kunnen genieten want Rik was twaalf jaar ouder dan Merckx, die al na een jaar veel te sterk was voor Van Looy.

De rivaliteit tussen Wout van Aert en Mathieu van der Poel moet niet ten top worden gedreven, maar ze is geen verzinsel. Ze bestaat. Hoogst uitzonderlijk: ze is voor één keer niet uitgelokt door de media. Wel integendeel, in alle commentaren tijdens de dolle zomer van Van Aert bleef het respect voor Van der Poel groot. Terecht werd af en toe gewezen op de stappen die Van Aert had gezet en hoe zijn eeuwige rivaal Van der Poel daar zou naar kijken. Meer tweedracht is niet gezaaid. Van der Poel prees onlangs nog zijn concurrent als een van de beste renners van de wereld en hij gaf ridderlijk toe dat Van Aert dingen kon die hij niet kon.

Beetje vreemd hoe Wout van Aert na Gent-Wevelgem sprak. Hij zei iets in de trant van “ik vind het laag om zo te koersen” en “er was er een die liever wilde dat ik verloor dan dat hij won”. Harde woorden en als Van Aert het wedstrijdverslag zal terugkijken, spreekt hij wellicht anders. Van der Poel heeft veel geïnvesteerd in deze wedstrijd, meer zelfs dan Van Aert tot de finale begon. Dat hij vervolgens een paar keer een gat dichtreed op een groepje waarbij ook Van Aert zat, was zijn verdomde plicht. Alleen deed Van der Poel dat niet met de fluksheid die we van hem zagen in de finales van 2019 en kon hij niet reageren toen de vier wegreden.

Deze Van der Poel is niet de Van der Poel van 2019 en was gisteren net iets minder dan Van Aert, iets wat hij ootmoedig toegaf, maar Van Aert heeft ongelijk als hij beweert dat Van der Poel continu op zijn wiel heeft gereden. Hier schieten we niks mee op, jongens. Deze rivaliteit die in het veld is begonnen en die altijd keurig is gebleven – hoewel rond de WK’s in Bieles en Valkenburg heel even haat en nijd de bovenhand dreigden te nemen – kan een heel vervelend oorlogje worden.

Een Belg in Nederlandse loondienst die de beste Nederlander in Belgische loondienst laf koersgedrag verwijt, dat is heftig. Wout van Aert rijdt in het Oranje op wielen, Jumbo-Visma. Mathieu van der Poel, die woont in België en ‘Belgisch-Vlaams-Kempens’ spreekt, rijdt in de tricolore Nederlandse trui. Voor wie moeten wij Belgen nu partij kiezen: voor de Belgen van Alpecin-Fenix met een Nederlandse kopman, of voor de Hollanders van Jumbo-Visma met een Belgische kopman?

Interview Lotte Kopecky in De Morgen van zaterdag 19 oktober 2020

‘Veel vrouwen kunnen hard rijden, maar niet sturen’

Rit in de Giro, Belgische wegtitel, transfer naar een buitenlandse ploeg: Lotte Kopecky (24) heeft haar visitekaartje afgegeven in het mondiale wielrennen. ‘Er is niks erger dan een hele ploeg die zich voor jou uit de naad rijdt, waarna jij het verkloot.’

Eind oktober 2006. Het gezin Kopecky heeft de grote oversteek gemaakt van Schelle naar het Zilvermeer in Mol, waar Seppe, de oudste van drie kinderen, moet crossen bij de min-14-jarigen. Kleine zus Lotte, op haar eerste stalen Minerva-fietsje, start die 22ste ook. Seppe wordt vijfde na winnaar Laurens Sweeck, nu een subtopper bij de profs, Lotte wint bij de elfjarigen. De eerste kampioenentrui, die van de provincie Antwerpen, in een lange rij is binnen. Een dag later staat ze voor het eerst in de krant: een uitslag en een kort berichtje met haar naam in de titel. Op de gezamenlijke Antwerpse kampioenenfoto van 2006 staat bij de 13-jarige jongens een timide baasje, hij heet Wout van Aert.

Lotte Kopecky van Steeds Vooraan Kontich, provinciaal kampioen bij de elfjarigen, herinner je je dat nog?

“Jawel. Ik reed graag cross. Voor wie denkt dat het een echte overwinning was: je rijdt tot en met de nieuwelingen samen met de jongens. Meestal werden we eraf gereden. Ik was dus niet de eerste in die wedstrijd, maar het eerste van twee elfjarige meisjes dat over de streep kwam. Samen met de jongens rijden en trainen, ik heb niks anders geweten. Op de topsportschool trainde ik ook vaak alleen met jongens en nu nog rij ik soms wedstrijden bij de junioren. Laatst nog in Landskouter, Jolien D’Hoore reed ook mee.

“Vóór die wedstrijd hoorde ik jongens zich hardop afvragen wat ik daar te zoeken had, dat ze mij eens gingen laten zien wat koersen was… Winnen van die junioren kunnen we niet, maar we kunnen ze wel af en toe pijn doen. Je hebt er altijd die het raar vinden dat ze ons dat toestaan, maar voor ons is het een prima training. We moeten toch een indruk hebben nagelaten, want nadien kreeg ik allemaal vriendschapsverzoekjes.”

Wielrennen was niet je eerste en ook niet meteen je grote liefde.

“Neen, en dat is misschien maar goed ook. Sporten, bewegen, dat zat er bij ons thuis wel in. Ik heb eerst gevoetbald, als spits bij FC Schelle. En ik heb basketbal gespeeld. Toen mijn broer ging koersen, had ik daar niet zo veel mee. Eigenlijk fietste ik niet graag, maar ik dacht: waarom niet, laten we dat eens proberen.

“Ik heb nooit druk ondervonden van thuis. Mijn vader vond dat we moesten koersen als we dat plezant vonden. Waren we gelost, dan was dat zo. Als we maar ons best hadden gedaan en ons hadden geamuseerd. Volgende keer beter.

“Mijn vader heeft mij er onlangs nog aan herinnerd hoe ik hem toen al zei dat het toch mooi zou zijn als je wereldkampioen zou kunnen worden en de Olympische Spelen halen. In 2016 mocht ik naar de Spelen voor de tijd- en de wegrit en in 2017 werd ik samen met Jolien wereldkampioen. Volgend jaar gaan we naar de Spelen met een serieuze medaillekans. Dat had ik nooit durven dromen.”

Het is dinsdag, daags voor de Brabantse Pijl. Alleen losrijden staat die dag op het programma voor Lotte Kopecky, die thuis ontvangt, beschermd door een labrador, twee zwarte katten en een mondmasker.

Lotte Kopecky: “Wij worden twee keer getest vóór een grote wedstrijd en één keer voor een UCI-wedstrijd. Ik heb sinds augustus al wat wissertjes in mijn neus gehad. Ik weet van geen positieve testen bij de vrouwen. Bij de mannen ook niet, dat klopt, maar over de hele Tour de France geen enkele positieve test, geloof jij dat? Ik denk dat ze de test grondig of minder grondig kunnen doen, diep of minder diep. Ik heb die wisser al vooraan in de neus gehad, maar ze hebben hem ook al zo diep gestopt dat het een halve dag later nog pijn deed aan mijn sinussen.”

Was die lockdown in maart een beproeving?

“Ik vond het eerst erg vervelend. Al die mooie klassiekers die wegvielen. Daarna zag ik ook de voordelen: ik kon na jaren van koersen in de winter op de piste en in de zomer op de weg eindelijk eens rust nemen. Pas op, ik kan erg goed niks doen en als ik begin te kijken naar een serie, kan ik ook goed bingewatchen.

Zo heb ik alles van La casa de papel nog eens helemaal bekeken. Intussen zag ik collega’s hun training op Strava posten: die had 150 kilometer getraind, en die 160 kilometer. Ik dacht: doe maar. Willen jullie in augustus vliegen, mooi zo, ik wil in oktober vliegen.”

Je woont samen met je trainer Kieran De Fauw. Helpt dat?

“Dat ik privé rust heb gevonden, klopt. Ik voel mij momenteel goed in mijn vel, ik ben zelfverzekerder dan vroeger en ik ben gelukkig in die relatie. Dat zal allemaal wel zijn gevolgen hebben gehad voor mijn prestaties.

“Het grootste voordeel is dat ik mijn inbreng heb in wat ik doe. Ik ben zelf ook Trainer B wielrennen. Ik ken er wel iets van en ik doe niet om het even wat. Het is niet dat we ruzies hebben over hoe ik moet trainen. Wel soms een discussie: waarom vier uur met die blokjes uitgerekend nu, bijvoorbeeld. We scheiden dat: dan gaan we als atleet en trainer een uurtje zitten en spreken we alles door.

“Na de topsportschool heb ik mijzelf getraind. Ik werd vijfde in de Ronde van Vlaanderen en Jolien en ik werden wereldkampioen ploegenkoers. Ik dacht: waarom zou ik een trainer nodig hebben? Natuurijk heb ik toen fouten gemaakt. Vroeger was mijn devies: hoe meer, hoe beter. Nu train ik kwalitatiever en krijgen we van alle kanten wetenschappelijke input.”

Jij bent een product van de topsportschool. Heb je daar wat aan gehad?

“Jawel. Voor mij was dat het ideale traject. Baanwielrennen vind ik sowieso de beste opleiding. Het is de meest eerlijke discipline op de fiets, je traint heel gericht en je leert sturen. Dat komt van pas op de weg. Volgend jaar wil de UCI de pistemeetings in de zomer plannen en niet langer in de winter. Dat wordt vervelend voor wie ook op de weg wil rijden, maar ik wil het toch blijven combineren. Ik hou van de wielerbaan. Laatst hadden we nog een minimeeting in Aigle in Zwitserland, tussen het BK en de klassiekers, maar ik vond dat niet erg. Ik had er behoefte aan om weer wat beensnelheid te kweken en twee weken na Parijs-Roubaix hebben we alweer een EK baanwielrennen.

“Vijf jaar heb ik op de topsportschool gezet, waarvan vier jaar op internaat op de Blaarmeersen in Gent. Wij kregen nog les op een andere locatie, maar nu volgen ze les naast het internaat en honderd meter verder ligt de wielerbaan. Ideaal? (lacht) Misschien, maar wij hadden tenminste nog wat vrijheid. Het traject tussen de school en wielerbaan, dat vulden we zelf in. Zo konden we toch Gent een beetje ontdekken. De stad bedoel ik, de winkelstraten, niet de Overpoort. Die ken ik alleen van horen zeggen.”

Is dit het jaar van de doorbraak?

“Dat had 2017 moeten zijn, met die vijfde plaats in de Ronde van Vlaanderen en die wereldtitel, maar toen raakte ik geblesseerd: eerst een scheur in de hamstring en een jaar later een gebroken elleboog na een val. Ik heb het gevoel dat ik twee jaar ben verloren. Mentaal was dat een zware periode. Iedereen bestempelt je als het grote talent en hoewel je redelijke uitslagen rijdt, zit daar geen enkele uitschieter tussen. Dit seizoen heb ik een stap gezet. Ik ben ook vier kilo lichter dan vorig jaar, waardoor ik beter klim. Meer moet er voorlopig niet af: ik heb body nodig voor de piste.”

Op die topsportschool liep jij niet over van zelfvertrouwen. Je was zelfs heel introvert. Is dat veranderd?

“Het moet geleden zijn van de Chiro dat ik de luidruchtigste was. Op de topsportschool in Gent heb ik het eerste jaar geen tien woorden gezegd. Ik heb die behoefte niet meer om op te vallen. Ik weet wat ik wil en hoe minder mensen daar staan op te kijken, hoe comfortabeler ik mij daar bij voel.

“Op zich heb ik er geen probleem mee dat jij hier nu bent, maar ik voel mij wel ambetant als mensen te veel op mij letten. Als ik ga winkelen, heb ik de indruk dat ze in mijn kar kijken en zich afvragen ‘mag die dat wel eten?’. Stel dat ik Wout van Aert zou zijn, hoe erg moet dat niet zijn?

“Ik ga zo anoniem mogelijk naar de supermarkt. Geen koerskleren, geen logo’s van Lotto-Soudal. Anderzijds vind ik het plezant als mensen mij aanspreken en feliciteren. Ook als ik ga meerijden met de A-groep van wielertoeristen van Wippelgem, zal ik proberen op te gaan in de groep. Ik zeg weleens iets onderweg, ja, maar toch vooral als die naast mij eerst begint. En als de mannen vooraan echt beginnen te koersen, los ik.”

Hoe zit het nu voor volgend jaar? Mogen we schrijven dat je bij CCC-Liv gaat rijden?

“Het is van gisteren getekend.”

Vandaar die Porsche voor je deur.
(kijkt verbaasd)

Dat is een grapje.

“Ach zo. Neen hoor. Ik ga er wel iets op vooruit, maar nu ook niet heel veel. Ik kom wel in een betere ploeg. Marianne Vos vertrekt bij CCC en gaat naar Jumbo-Visma. Of ik de nieuwe Vos word? Haar palmares zal ik niet evenaren, maar ik word wel hun kopvrouw. Dat is een hele verantwoordelijkheid: niks erger dan een hele ploeg die zich de naad uit het lijf rijdt, waarna jij het verkloot. Daar kan je een slecht gevoel aan overhouden.

“Daarom was ik zo blij met die Belgische titel en vooral die rit in de Giro Rosa. Twee dagen eerder was ik nog net ingehaald door Marianne Vos terwijl ik dacht dat ik ging winnen. De dag dat ik won, was mijn laatste kans op ritwinst en dan gebeurt het toch nog. Het is een goed moment om weg te gaan bij Lotto-Soudal. Emotioneel heb ik niks met hun structuur van volgend jaar. Het hele management en de omkadering verandert, dat maakt het een stuk makkelijker om hen achter te laten.”

Wat kun jij goed en wat kun jij niet goed?

“Als ik ergens móét zitten in een wedstrijd, zal ik daar zitten. Dat heb ik wel voor. En ik kan goed sturen. Heel veel vrouwen kunnen heel hard met de fiets rijden, maar kunnen niet sturen of niet in een peloton rijden. Dat is trouwens ook een probleem in de ploegenkoers, een relatief nieuwe discipline voor vrouwen. Wat ik daar soms zie aan fouten, om bang van te worden.”

Mag ik zelf invullen wat jij niet goed kunt? Jij weet niet wat er allemaal in je motor zit.

“Ik voel mij zelfverzekerder dan ooit. Dit jaar ga ik naar koersen als Gent-Wevelgem (nu zondag, red.) en de Ronde van Vlaanderen met de idee: ik zit in de beste vorm ooit, ik kan winnen en als er wordt aangevallen op veertig kilometer van het einde, moet ik gewoon meekoersen. Dat is al heel wat voor mij. Alleen: ik zal nooit op voorhand zeggen dat ik ga winnen.”

De Nederlandse vrouwen zijn de beste, waarom zij en niet jij?

“Dat weet ik niet. Ik denk dat de onderlinge concurrentie in die brede top hen sterker heeft gemaakt. Ik kom nu in een buitenlandse ploeg terecht en ik hoop bij te leren en te zien wat ik nog mis. Ik heb Marianne Vos wel al eens geklopt. Anna van der Breggen is een ander type en die ken ik niet goed. Annemiek van Vleuten ken ik beter. Zij heeft mij twee jaar geleden gevraagd of ik bij haar in de ploeg wilde komen en sindsdien sturen we wel eens een berichtje.

“Toen ik die rit in de Giro Rosa won, was zij even daarvoor gevallen, en had ze haar pols gebroken. Daarna heb ik haar een berichtje gestuurd om haar spoedig herstel te wensen. Waarop zij antwoordde: ‘klote voor mij, maar jouw overwinning maakte de etappe toch een stukje mooier’. Na het BK stuurde ze dat ze had gekeken, dat ik de sterkste was en dat ik op de Tiegemberg vroeger had moeten demarreren.”

Waarom heeft vrouwenwielrennen de reputatie saai te zijn?

“Vind je dat? Er zijn toch al hele mooie topkoersen geweest? Oké, er is een verschil tussen de topkoersen en de koersen in België en zeker bij de jeugd. Het klopt dat die vaak saai zijn. Er zijn in België gewoon te weinig goede wielrensters, in elke categorie, van de jeugd tot de profs, om wedstrijd te maken. Nederland heeft tien-twintig toprensters, dus er wordt gekoerst. In België steken we er met twee bovenuit. Als je met diezelfde twee van in het begin koers maakt, ben je steeds met dezelfde vooraan. Dus wordt afgewacht en wordt pas aan het eind gekoerst. De vraag is dan waarom er zo weinig goede wielrensters zijn. Het klopt dat bij ons heel veel met de koersfiets wordt gereden, ook door meisjes en vrouwen. Volgens mij fietsen de meesten wel graag, maar zien ze niet graag af. Het is het enige wat ik kan bedenken.”

Het BK was een illustratie van je theorie: jij en Jolien D’Hoore rijden samen 50 kilometer voorop. Jij wint uiteindelijk een spannende sprint.

“Zij is de sterkere sprintster op papier, zij moet normaal altijd winnen, maar na een lastige koers kan ik ook sprinten. Mijn overwinning in de Giro Rosa was er ook één na een lastige etappe en met een finish op kasseitjes en licht bergop. Ideaal voor mij. Het BK was ook zwaar en daardoor kom ik in de sprint nog uit de verf.”

Jullie trainen samen om een olympische medaille te winnen in Tokio in de ploegenkoers. Werd er onderweg veel gepraat?

“Een keer of twee. (lacht) De eerste keer zei ze: ge gaat toch niet van achter mijn gat demarreren? En toen ik van achter haar gat was gedemarreerd, zei ze: rij nu maar op kop de Tiegem naar boven, anders rijd ik niet meer mee. Waarop ik antwoordde: er zitten er vier van mijn ploeg achter ons, als jij niet meer rijdt, komen zij terug. Waarna ze toch is gaan rijden.”

En verloor in de sprint. In de kranten verscheen: de wissel van de wacht. Geneer je je daarbij?

“Generen is een groot woord. Ik weet dat Jolien er veel waarde aan hecht dat ze beste is. Als zij zich daar beter bij voelt, mag zij gerust de leading lady zijn. Als wij een ploegkoers rijden en de pers wil ons spreken, dan zeg ik altijd: doe maar, Jolien. Zij vindt dat leuk en ik ben op mijn gemak.

“Met de uitslag van het BK van vorig jaar had ze meer moeite. Toen waren we een tijdje echt niet al te beste maatjes. Dat kwam omdat onze ploeg in dat BK reageerde op alles wat zij deed. Ten slotte won Jesse Vandenbulcke van Doltcini-Van Eyck, wat voor geen van beiden goed was. Ze was heel gefrustreerd. Dat heeft op onze relatie als ploegenkoerskoppel gewogen.

“Ik denk dat het dit jaar zuiverder was. Het was een eerlijke strijd en ik heb gewonnen, het had evengoed andersom kunnen zijn. Toen we elkaar in Aigle terugzagen, hebben we het niet meer over het BK gehad, neen. We hebben heel normaal gedaan tegen elkaar. We hebben elkaar nodig op de Spelen. Als we dat niet beseffen, zijn we allebei dom.”