Column De Vergiffenis in De Morgen van 24 dec 2016

De Vergiffenis

Ergens in deze krant zit een katern met een reeks verhalen onder de noemer De Verzoening. Onze onnavolgbare redactie had een aantal sportverzoeningen geselecteerd en legde die aan mij voor. Ik ken ze niet allemaal meer uit het hoofd, maar bij alle verzoeningen stelde ik mij vragen. Waarom zouden ze zich verzoenen, waarom voor De Morgen of zouden ze dat juist wél voor De Morgen doen?

Ik pikte er één uit: Peeters-Museeuw. Oké, maar hoe kaart je zoiets aan? Niet met een belletje en de mededeling “hé gasten, jullie hebben ruzie, wij gaan dat even oplossen”. Ik heb het idee eerst bij Wilfried Peeters neergelegd, onder de vorm van laten we eens praten over twintig jaar geleden en misschien samen met Johan Museeuw, kopman en schaduw-kopman-superknecht. Het begrip verzoening liet ik achterwege. “Ja maar,” zei Wilfried, “het zal toch niet de hele tijd over doping gaan?” Dat beloofde ik en ik was ook van plan mij daaraan te houden, omdat het nergens voor nodig was, maar we moesten het d-woord wel even behandelen. “Voor jou doe ik dat”, zei hij.

Oké, one down, one to go, maar niet de simpelste. Ik belde Johan Museeuw en hing weer een verhaaltje op over twintig jaar geleden. U moet weten dat ik een aparte relatie heb met de Leeuw van Vlaanderen. Wat ik allemaal over hem heb geschreven, daar zou hij eeuwig boos voor kunnen zijn, maar dat is hij niet. Als we elkaar tegen het lijf lopen (of rijden, langs het kanaal Brugge-Gent, wat ook al is gebeurd) gaat het er altijd eerlijk en hartelijk aan toe. Mensen die onze kruispunten en botsingen kennen, staan dan wel eens met open mond toe te kijken. Inboorlingen uit mijn streek vragen altijd weer: “Ge doe gie dat hoed, mee Jowan?” Waarop ik, gespeeld: natúúrlijk! Om eerlijk te zijn: het verheugde mij steeds weer dat ik ‘het goed deed’ met Johan. En omgekeerd.

Zijn antwoord was verrassend. “Wilfried heeft er mij al over gesproken, vorige week bij de koffie op een veldrit. Voor mij is dat goed.” Dan denkt een mens meteen: daar gaat die verzoening, want ze zijn al verzoend. De redactie vond het geen punt, dus werd het opgetuigd, inclusief met een etentje. Maar dan waren we er nog niet. Zo zag ik nog altijd beren op de weg want Johan Museeuw sleept een (oude) reputatie mee van onbetrouwbaar als het op afspraken aankomt. Of beter: niet altijd stipt.

Dat bleek onterecht, en hiervoor alsnog mijn excuses. Niet alleen kwam hij de afspraak na in een week dat hij ziek thuis had gezeten, hij draaide een minuut voor het afgesproken tijdstip de parking op en reed zelfs met mij mee naar de plek van afspraak. Twee keer samen een uur in de auto, als twee oude bekenden die veel te bespreken hadden. Dat was een goeie babbel over koetjes, kalfjes en ook ernstige dingen zoals de ouders, de kinderen, het leven, de koers.

De lunch met Wilfried Peeters – ook ziek, maar ook gekomen – verliep goed en het gesprek ook. Johan – vroeger moest je de woorden uit hem sleuren – zei veel. Wilfried – altijd een praatvaar – zei nog meer. Een aantal items hebben de krant niet gehaald omdat ze al eens zijn verschenen. Zoals die avond van 6 januari 2006 toen de familie Museeuw thuiskwam van skireis, de tv aanzette voor de kinderen en de auto ging uitladen. Het VTM-nieuws met Catherine Moerkerke was begonnen.

Ik zat naast haar in de studio. Toen gebeurde nauwelijks iets die tijd van het jaar en dus ging het meteen over een scoop die een dag later in deze krant zou staan: de tot dan redelijk bewaard gebleven epo-sms’jes uit 2003 van Johan Museeuw. “Wat bewijst dit?”, vroeg de anchor. “Dat Museeuw een amateur was als het op epo aankwam, maar dat hij wel degelijk aan de epo zat en dat hij de hulp had ingeroepen van een dierenarts.” Een jaar later zou Museeuw – weer in januari – pas echt bekennen, maar daar had ik niks mee te maken. Andere krachten waren toen aan het werk.

Bij de koffie zei Museeuw: “Ik was eerst boos op jou, maar daarna besefte ik: jij had die sms’jes gekregen en jij moest je werk doen als journalist. Ben ik nu nog boos? Maar neen, want anders zat ik hier niet. Ik vind het goed dat we hier zo kunnen zitten. Ik wil alleen het positieve onthouden.” Er viel een stilte. Wilfried Peeters knikte en zei ook iets aardigs over vroeger. En ik kreeg een krop in de keel. Van zoveel vergeving wordt een mens week, en ook een journalist is soms een mens.

Niet vergeten, maar verwerkt én vergeven. Het was niet gespeeld zo bewees even later een sms van één woord met één leesteken. Mijn dienstmededeling voor het gezin ‘ben al thuis, brood gehaald’ was per abuis naar Johan Museeuw gestuurd. Prompt kwam het antwoord: “Codetaal?”

Interview Museeuw-Peeters in De Morgen van 24 dec 2016

Wat voorafging

In 2007 bekende Johan Museeuw dat hij op het einde van zijn actieve carrière als topwielrenner naar verboden middelen had gegrepen. Na zijn openbare biecht voelde Museeuw zich enigszins in de steek gelaten, niet het minst door zijn gewezen kamergenoot Wilfried Peeters, met wie hij dikke vrienden was.

‘We hebben iets te weinig met elkaar gebeld’

Tien jaar deelden Johan Museeuw (51) en Wilfried Peeters (52) lief en leed en sliepen ze meer met elkaar dan met hun vrouwen. Toen werd er één op doping betrapt en kwam een beetje ruis op de broederband. ‘De media wilden een wig tussen ons drijven.’

Johan, ik heb je horloge nog, maar ik heb nu een andere aan.”

Wilfried Peeters klinkt verontschuldigend als hij zijn pols toont. Tegen ondergetekende: “Ik ben gek op horloges en Johan heeft mij ooit een dure Breitling cadeau gedaan. We reden een koppeltijdrit. Waar was dat nu weer, Johan?”

Johan Museeuw: “Baden-Baden, de Breitling Cup.”

Wilfried Peeters: “Ik had er toch moeten aan denken om het juiste horloge aan te doen.”

Johan Museeuw glimlacht minzaam. Er is hoegenaamd geen kilte als ze elkaar in het lieflijke Bazel treffen, halfweg Nevele en Mol. Het horloge verraadt een hiërarchie die nooit meer zal verdwijnen – die van de kopman en zijn luitenant-dienaar – maar deze ontmoeting is ook al weer dertien jaar nadat de laatste van het broederpaar is gestopt.

De tijden zijn veranderd en zo ook de hoofdrolspelers. Peeters-de-wegkapitein is inmiddels een gevierd ploegleider geworden in het team van Patrick Lefevere. Museeuw-de-kampioen reist Europa rond en fietst overal waar men hem vraagt. Soms heeft hij ook een mening over het werk van zijn kompaan van weleer en soms valt dat niet goed. Met de nadruk op soms, want terwijl de wereld rondom hen dacht dat er ruzie was, dronken zij af en toe koffie met elkaar.

Dubbelinterviews sloegen ze af en waarom ze dan voor deze krant toch gingen zitten, voor een gesprek over toen en nu, over wat er al die tijd goed en dan heel even fout ging, behoort tot het colloque singulier. Laten we het erop houden dat het terug te voeren is op een gemeenschappelijk dieptepunt, straks alweer tien jaar geleden.

Ze zijn ook nog eens beiden aangestoken door een virus. De ene heeft het op de stembanden maar zal daarom niet minder spreken, de andere lag een week in de zetel en heeft geen fiets gezien. Het is Johan Museeuw die terwijl hij de wijn kiest, van wal steekt met een filosofische beschouwing. “Weet je wat ik heb geleerd? Dat gezondheid het belangrijkste is in je leven. Een vallingske is banaal, maar ik heb wel een week niet kunnen sporten en dan voel ik mij echt slecht.”

Kwestie van het ijs te breken dat er amper ligt, beginnen we met een YouTube-filmpje uit hun wonderjaar 1996. Modest, een typetje gespeeld door Kurt Defrancq, is bij de Tourstart van 1996 in Den Bosch. Hij bezoekt de kamer van twee renners: Johan Museeuw en Wilfried Peeters. Hij verwondert zich over de naakte vrouw die tussen hen in hangt (daar speciaal opgehangen), over de Playboys (daar speciaal gelegd), over de badkamer, over het toilet, over de koffer van Museeuw met Calvin Klein-ondergoed. Ondertussen liggen de twee renners op hun bed en kijken geamuseerd toe.

Peeters: “Godverdomme jongens, kijk eens hoe mager ik toen stond. Ik ben laatst nog eens op de fiets gesprongen toen we met de ploeg in Calpe waren. In mijn eentje, kwestie van geen vergelijkingspunten te hebben. (zucht) Jij bent veel minder veranderd dan ik, Johan. Fiets je nog veel?”

Museeuw: “Ik ben ook veranderd, wat wil je, maar die vrouw aan de muur is wellicht nog het meest veranderd. (Alleen mannen aan tafel, dus lachen.) Ik fiets nog drie keer per week, rustig. Het hoeft allemaal niet meer. Weet je wat ik mij herinner van die tijd? Onze eerste laptop die we mee hadden op de kamer. Een Toshiba, zo groot en zo zwaar, dat weet ik nog. Dat moesten we hebben natuurlijk. We waren ook de eersten met een hartslagmeter. En de eerste gsm, jongens, dat was ook een ontdekking.”

Peeters: “Cipo.”

Museeuw: “Ja, Mario Cipollini was de eerste die een gsm had. Op training ging ineens de telefoon af. Hij greep in zijn achterzak, nam die telefoon, trok de antenne eruit en riep ‘prooontooo!’ Wij grote ogen trekken.”

Peeters: “Ik belde later naar huis en ik zei: ‘Moet je horen wat ik heb gezien: Cipo belde met thuis vanop de fiets, helemaal draadloos.”

Museeuw: “Dat was in 1993, ons eerste jaar samen in de ploeg. Een gsm was in België nog niet te krijgen, maar kort daarna had je die wel al in Luxemburg. Hup, wij tweeën naar Luxemburg om zo’n ding te halen.”

Peeters: “We hadden wel een Luxemburgs adres nodig waar we die op inschreven, maar Patrick had een vriend die daar woonde, een bloemenwinkel, en dat adres gaven wij op. We hadden toen een tijdlang allebei een 0352-nummer en zo’n grote Motorola-gsm. Het eerste wat ik niet meer moet hebben als ik uit de koers weg ben, is die gsm. Dan kunnen ze mij niet meer bereiken.”

Museeuw: “Vergeet het. Je kunt niet meer zonder dat bakske.”

 

Jullie kamer was wel rommelig toen.

Peeters: “Daarin vonden we elkaar meteen. Aan het eind van de Tour zat een halve koffer van mij bij hem en omgekeerd. Ik ben ooit met een linkse schoen van mij en een rechtse van hem thuisgekomen.”

Museeuw: “Er zat minimaal verschil op onze orde.”

Peeters: “Maar dat was de schoonste tijd van mijn leven, veel beter dan wat ik nu meemaak. Toen ik in 1998 alleen naar de Tour moest omdat hij op zijn knie was gevallen in Roubaix, was ik eenzaam. Ik lag toen wel met Stefano Zanini op de kamer en die heeft mij Italiaans geleerd.”

Museeuw: “Wij reden met Italianen in een Italiaanse ploeg, maar eigenlijk spraken we in het begin geen woord Italiaans.”

Waren jullie van in 1993 de beste vrienden?

Peeters: “Hij vond mij een een blagueur. (naar Museeuw) Dat is waar, toch? Ik stond er in het peloton om bekend dat ik veel praatte en Johan zei niks, nog minder dan nu. Maar goed, Patrick Lefevere dacht dat ik hem kon helpen om in de klassiekers in de finale bij te staan en ik kwam bij de ploeg. Zijn vaste slaapmaat was Dirk Demol maar die was meestal reserve en zo ben ik op de kamer van Johan beland.”

Museeuw: “We zaten we meteen op dezelfde golflengte. We konden al eens lachen, trokken ons niet te veel aan, we hadden allebei geen orde en we hadden dezelfde interesses. Bovendien zorgde hij goed voor mij. Ik vergat soms gewoon het kamernummer of ik vond mijn sleutel niet meer en dan was Wilfried er om mij uit de nood te helpen. Op de fiets hadden we dezelfde ingesteldheid: er moest worden gewerkt. Wij waren de eersten die in december samen naar Calpe trokken om te trainen en we huurden daar een penthouse voor een hele maand.”

Peeters: “Paraiso Mar, het staat er nog. Het ging eigenlijk anders. Johan vroeg wat ik ging doen. Ik zei: ik ga naar Calpe om daar te trainen. En hij weer: goed idee, ik ga mee.”

Peeters: “In een penthouse met vier slaapkamers. Ik dacht dat we toen zesduizend frank betaalden voor een maand, 150 euro. Als ik daar ben voor de begeleiding van een fietsvakantie en we rijden er voorbij, kan ik het niet nalaten om daarover te beginnen. Wij deden dat uit onszelf: je kon er veel beter trainen, we werden met rust gelaten. Onze vrouwen waren er soms bij, soms niet. We namen een verzorger mee, meestal Dirk Nachtergaele en die kon gratis logeren. Hij nam dan wat vakantie en ’s avonds masseerde hij ons. Elke dag deden wij onze kilometers.”

Peeters: “Het was echt trainen, elk dag weer. Tom Steels is een keer meegekomen en na drie dagen was hij helemaal de nek af gereden. Maar even later won hij wel een etappe in de Ronde van Middellandse Zee.”

Waren jullie allebei trainingsbeesten?

Museeuw: (haalt de schouders op) “Ik reed graag en veel, soms hard, soms minder hard.”

Peeters: “Johan, er waren geen vijf coureurs die jou konden volgen op training. Ik ben veel sterker geworden door met jou op te trekken. Hoe-veel bleven er naast jou rijden?”

Museeuw: “Niet veel, maar als je een grote motor hebt, kun je meer. De kunst is om je lichaam te kennen en ik wist wat mijn motor aankon.”

Jullie zaten niet alleen een heel jaar op elkaars lip, jullie brachten ook nog eens de meeste vakanties samen door. Hoe gek is dat niet?

Peeters: “Er bestaat misschien een ander beeld van hem, maar Johan is erg gemakkelijk. Hij vroeg wat ik zou doen en ik zei iets en hij antwoordde: oké. Skiën deden we in Livigno en hij ging mee. Wij konden het met elkaar vinden, de vrouwen hadden een goeie band en de kinderen speelden samen.

“Johan paste zich ook aan. Hij verdiende veel meer dan ik, maar een goedkoper hotel was voor hem ook goed.”

Museeuw: “Ik vond het altijd best en ik vond het ook wel makkelijk dat iemand de beslissingen nam. Ik herinner mij niet één keer dat we woorden hebben gehad. Niet over wat we wilden doen, niet over geld, dat werd allemaal onder vrienden geregeld.”

Misschien omdat de hiërarchie bekend was. Museeuw was de afmaker, Peeters de aanbrenger en de wegkapitein.

Peeters: “Ik was één jaar beschermde renner, bij Telekom. Om koersen te winnen. Het werd mijn slechtste jaar want ik kon niet met de druk om. De eerste koers die Johan en ik samen reden, won hij meteen en dat was mijn schuld. Ik wilde op kop rijden om hem af te zetten in de sprint maar hij wilde niet. Hij voelde zich niet goed, zei hij.

“Ik reed toch op kop, het kwam samen en ik hoorde even later over de speakers dat Johan Museeuw de sprint had gewonnen. Dat was een mooi begin.

“Er was maar één wedstrijd waar ik een beetje mijn gang mocht gaan en waar ik mij goed voelde: Parijs-Roubaix. Ik ben er tweede en derde geworden en ik had kunnen winnen. Ik koerste vaak mee tot het eind en dat was een voordeel. Zo heb ik ook Gent-Wevelgem gewonnen in 1994. Ik demarreer uit een groepje van elf, Franco Ballerini springt mee, Johan blijft zitten en de rest ook. Ik heb toen de sprint gewonnen, maar slecht gesprint. Veel te veel zenuwen, typisch.”

 

Museeuw: “Jij was wel geen knecht. Een knecht rijdt mee in de koers tot een bepaald punt. Jij reed gewoon mee tot diep in de finale. Dan ben je meer een super-luitenant. Je had minimaal één keer Roubaix moeten winnen.”

Peeters: “Ik weet het.”
Museeuw: “We zijn ook een paar keer samen naar de aankomst gereden.”
Peeters: “Zo heb ik de Omloop der Vlaamse Gewesten gewonnen. Ik mocht als eerste over de meet.”

Was jij een dankbare kopman?

Museeuw: “Wat is dankbaarheid? Dat zit soms in kleine dingen. Na mijn wereldtitel in Lugano kreeg ik een envelop met daarin postzegels. Ik wist dat Dirk Nachtergaele postzegels verzamelde en ik heb die aan hem gegeven. Een kleine geste maar hij was daar blij mee.”

Peeters: “Dat is beter dan geld geven, want als je de volgende keer weer wint en je geeft geen geld, krijg je achterklap. Die raad heb ik Tom Boonen ook gegeven. Het horloge dat ik van Johan heb gekregen, is van een andere orde natuurlijk. Hij was mijn vriend en ik was een horlogefreak, maar toen kon ik daar geen 2.500 euro aan besteden.”

Museeuw: “Kopmanschap, dat heb je, of niet. Wilfried had het talent om veel te winnen, maar hij was geen kopman omdat hij soms te zenuwachtig was in de koers. Ik vraag mij nu bijvoorbeeld af of Stijn Vandenbergh (verhuisde van Quickstep naar AG2R, HV) die verantwoordelijkheid zal aankunnen. Het is soms makkelijker om vanuit de schaduw een finale te rijden dan als ze weten dat het voor jou is. Bovendien: het besef dat ze jou in een zetel naar de aankomst brengen en dat jij het moet afmaken, daar kan niet iedereen mee om.”

Peeters: “Het is misschien een stommiteit geweest van mij als ploegleider dat ik Stijn in 2013 heb laten doorrijden met Luca Paolini. Daar is hij beginnen te denken: ik kan het ook. En dan komt de entourage er nog eens bij die zegt: denk nu vooral aan jezelf.”

Het superjaar van jullie ploeg was toch vooral 1996. Jullie komen met drie van dezelfde ploeg op de piste van Roubaix aan, Johan wint, en in Lugano wordt hij wereldkampioen.

Museeuw: (lacht) “We waren dat jaar vroeg weg in Roubaix, hè Wilfried?”

Peeters: “Ík was vroeg weg ja, samen met Desbiens en Zabel en wie komt er achter mij aan, met nog 150 kilometer te rijden: verdoeme, Johan Museeuw. Patrick riep: dat kan niet, dat kan niet, maar hij hier, trok zich daar niks van aan.”

Museeuw: “Ja maar, Erik Zabel was mee en dat was geen gewone. Ik heb dan wel geen meter kop gedaan en jullie met drie wel.”

Peeters: “Tegen het Bos van Wallers werden we teruggepakt en toen zat Johan nog fris. Andrea Tafi begon te rijden samen Luca Bortolami en Johan sprong mee. Ik ben nog elfde geëindigd. Op het WK in Lugano zat ik ook in de ploeg maar in de tweede ronde ben ik gevallen. Ik wist dat Johan goed was. Op training zat hij twintig hartslagen lager dan ik en normaal was dat maar tien. Toen dacht ik al dat hij een kans maakte.”

Museeuw: “Lugano was de perfecte race voor mij. Ik heb gereden zoals ik het aanvoelde en dat is de beste methode. Niet te veel nadenken, koersen vanuit de buik.”

Jullie kinderen koersen tegen elkaar en lijken iets minder getalenteerd dan hun vaders.

Museeuw: “Stefano rijdt bij de beloftenploeg van Mathieu van der Poel. Hij wordt beter, en ik laat hem doen. Zolang hij er plezier in schept, moet hij blijven rijden. Yannick is van een ander niveau.”

Peeters: “Stefano en Yannick hebben veel contact, op de koers en via de sociale media uiteraard. Yannick is in het veld beter dan ik ooit. Hij rijdt uiteraard bij Crelan-Vastgoedservice (Wilfried Peeters stond mee aan de wieg van die ploeg, HV) en hij was top als nieuweling en junior. Hij werd Belgisch, Europees en bijna wereldkampioen, maar vorig jaar was het ineens veel minder.

“Ik begeleid hem niet want als ik iets zeg, is het toch niet goed. ‘Ik ben Quickstep niet’, antwoordt hij als ik vind dat hij te weinig traint. Nu gaat het beter, nadat ik hem toch eens ferm heb toegesproken. Onze kinderen zijn verwend. Heeft hij een paar wielen of een kader nodig, dan zorgt pa met al zijn contacten daar wel voor.”

De idee leeft dat jullie ruzie hadden.

Peeters: “Wij ruzie? Ik ben nooit kwaad geweest op hem. Nooit. Ook niet als hij wat zei over de tactiek van onze ploeg die soms mijn tactiek was. Waarom? Omdat ik weet dat de media hem hebben misbruikt. Ze wilden een wig drijven tussen ons. Ik vind het nog altijd spijtig dat wij niet meer kunnen samenwerken, want mijn tijd samen met Johan was de mooiste van mijn leven.”

Museeuw: “Ik heb vorig jaar besloten dat ik nog wel over vroeger wil praten, maar niet meer alleen nog over het negatieve. Ja, er was de doping in onze tijd en ja, wie wilde presteren moest vroeg of laat op die trein springen. Maar ik wil het vooral hebben over het positieve dat ik heb onthouden.”

Peeters: “Die doping speelde zich af in de geest van die tijd. Zoals het vroeger niet zo verkeerd was om met enkele glazen op in de auto te stappen, om tegen 180 km per uur naar de zee te vlammen, om in het zwart te werken… Dat kan allemaal niet meer, terecht, zoals doping ook niet meer kan.”

Ben je nooit bang geweest dat ze jou op de beklaagdenbank wilden zetten om te boeten zoals Johan?

Peeters: “Ik heb gedaan wat ik moest doen en ik heb van niks in mijn carrière spijt. En voor die vent hier (wijst naar Museeuw) blijf ik het diepste respect koesteren. Had ik hem meer kunnen steunen? Misschien. Maar dacht je dat het makkelijk was voor mij? Ik had een droomjob en ik had die nodig want ik heb goed verdiend maar ik ben niet binnen. We hadden misschien wat meer moeten bellen, maar dat was al eerder verminderd. Eerst bel je vijf keer, dan drie keer, dan nog één keer, je weet hoe dat gaat.”

Museeuw: “Mij hebben ze opzij moeten zetten. Ze konden niet anders en dat snap ik ook. Ik was beschadigd uit die affaire gekomen en het was lastig om mij in een propere ploeg te handhaven. Toen was ik ontgoocheld, maar ik heb het leren begrijpen. We weten hoe het allemaal is gegaan. Ik heb getwijfeld, geef ik eerlijk toe, maar nu ben ik blij dat ik niemand heb meegetrokken.”

Je was een tijd geleden even in beeld bij BMC.

Museeuw: “Dat klopt. Allan Peiper heeft mij tijdens de uitreiking van de Kristallen Fiets nog gezegd dat hij het jammer vond dat ons plan niet is kunnen doorgaan. Ik vermoed dat het boven zijn hoofd is tegengehouden.”

Peeters: “Wat moest je dan doen?”

Museeuw: “De voorjaarsklassiekers, tactisch adviseren, vooraf en in de auto. Zou ik het nu nog doen? Ik weet het niet. Komt die vraag nog? Ik betwijfel het. Maar ik ben 51 en inmiddels dertien jaar uit de koers weg. Uiteraard zie ik op tv dingen gebeuren waarvan ik denk: doe dat toch anders. De vraag is: zou ik dat in de auto ook kunnen? Dat weet ik dus niet.

“Bovendien heb ik sinds een paar jaar niet meer de drang om van alles te willen. Ik wil maar één ding: mij amuseren op de fiets, samen met andere mensen. Af en toe moet ik weleens aan de spaarcenten zitten, maar dat is niet erg. Ik ben toch niet van plan om het allemaal mee te nemen.”

Column Tsunami op demorgen.be van 19 dec 2016

Wat een ellende, die ziekmakende tsunami aan sportprijzen

Wat een ellende. De warmste week noemen ze dat. Zelfs als Deboosere zegt dat het droog is, hangt je fiets na een simpel ritje onder de modder. Op straat loop je om de haverklap tegen verkouden mensen aan. En na vier uur doen ze buiten het grote licht uit en floept die ellendige kerstverlichting aan. Neen, dit zijn niet de vrolijkste weken van het jaar.

Komt daar nog eens bij: die ziekmakende tsunami aan sportprijzen. Collega’s hadden de tel bijgehouden: dit weekend is Nafi Thiam de vijfde prijs gaan ophalen. In oktober was Thiam als Rising Star van de Europese Atletiekfederatie gelauwerd. De internationale bond IAAF kon niet achterblijven en gaf haar diezelfde prijs. We moeten een beetje eerlijk blijven, eigenlijk zijn dit achterafprijsjes. Internationaal vragen ze zich nog altijd af of dat meisje geen two day wonder was en wij zouden ook beter een slag om de arm houden, maar zo zijn wij niet in de sportwoestijn België. Wij vonden Thiam al onze beste sportvrouw toen ze met een EK-bronsje naar huis kwam en we negeerden de allerbeste bokster van de wereld.

2016 was natuurlijk super met dat Olympisch goud, dus konden we weer niet om Nafi Thiam heen: ze kreeg van de atletiekbond de Gouden Spike, de vierde op rij al. Dat was dan prijs drie voor 2016. Vorige week kreeg ze prijs vier: de Nationale Trofee voor Sportverdienste.

Dat is met afstand de meest archaïsche en niet-transparante prijs in prijzenland. Een klein clubje buigt zich onder de auspiciën van de stad Brussel elk jaar over wie de Trofee moet krijgen. Soms slaat ze daar de bal compleet mis, wellicht door een flagrant gebrek aan sportkennis. Zo vonden ze in 2008 niemand om de prijs aan te geven. Tia Hellebaut had weliswaar goud gewonnen, maar die had hem al eens gekregen en aangezien je die geen twee keer kon krijgen, dan maar niemand, redeneerden ze. Ze zagen daarbij over het hoofd dat Ann Wauters datzelfde jaar voor de vijfde keer Europees speelster van het jaar was geworden.

Ook redelijk hallucinant zijn die amechtige pogingen om het taalevenwicht te respecteren. De laatste tien jaar is de prijs vijf keer aan een Franstalige uitgereikt en dus ging dit jaar Nafi Thiam met de Trofee lopen en niet pakweg Greg Van Avermaet of zelfs Pieter Timmers. Die had hem misschien nog het meeste verdiend voor zijn opmerkelijk parcours en zijn zilver op gevorderde leeftijd in een olympisch koningsnummer.

Nafi Thiam haalde zaterdag haar vijfde prijs op: die van Sportvrouw van het Jaar. Die prijs wordt uitgereikt na een bevraging onder de leden van de Sportpersbond, ook een raar clubje. Voetbaljournalisten willen niet weten dat er nog andere sporten bestaan en stemmen met tegenzin (of niet) op wielrenners. Omgekeerd stemmen wielerjournalisten zelden op voetballers. Journalisten die andere sporten coveren, proberen daarom zo weinig mogelijk op voetballers en wielrenners te stemmen. En Franstaligen stemmen bij voorkeur op Franstaligen.

En zo gebeurde het dat David Goffin afgelopen zaterdag de derde genomineerde was voor de Sportman van het jaar terwijl Dirk Van Tichelt in één van de zwaarste judocategorieën toch maar mooi olympisch brons had behaald. Goffin tenniste dit jaar erg regelmatig. Hij speelde zich het ene na het andere toernooi de ziel uit het lijf voor puntjes, maar als het erom ging spannen, gaf hij niet thuis. Conclusie: in potentie geniaal, maar te weinig werker en vooral te weinig atleet.

Ook komisch was de verkiezing van trainer van het jaar. Dat had natuurlijk Shane McLeod van het zilveren hockeyteam moeten zijn. Hockey werd terecht Ploeg van het Jaar, maar McLeod mocht niet worden verkozen omdat hij een buitenlander is. Verander dat snel tegen 2018. Als we de World Cup winnen, kunnen we die arme Roberto Martínez geen prijs geven. Hoe belachelijk zou dat niet zijn?

Ten slotte, niks tegen haar trainer Roger Lespagnard, maar iedereen die zijn oren te luisteren legt bij de specialisten, krijgt te horen dat Nafi Thiam misschien wel ondánks en niet dank zij Lespagnard staat waar ze nu staat. Die moet ook bevestigen en de toekomst zal uitwijzen of hij het talent van Thiam kan conserveren en verbeteren, dan wel zal verknoeien.

Column Import-Export in De Morgen van 17 dec 2016

Import-export

Van de week werden van twee clubs de jaarrekeningen in de kranten besproken. Afgezien van de onmogelijkheid om een compleet beeld te krijgen van hoeveel geld er echt in zo’n club omgaat – daarvoor zou je alle vennootschapjes moeten consolideren en dat wil men vaak niet – hebben de media gelijk als ze besluiten dat de Belgische clubs alleen maar goeie zaken doen als ze veel spelers kunnen verkopen. Bij voorkeur naar een groot voetballand en het liefste nog naar Engeland.

Boekhoudkundige cijfers worden altijd weer op verschillende manieren geïnterpreteerd: de ene krant sprak van 300.000 euro winst voor Anderlecht, de andere van 1,6 miljoen euro. Is dat het verschil tussen netto- en brutowinst? Zou kunnen, maar dat lijkt mij sterk. Waar de kranten het wel eens over waren, was het verlies van de FC Coucke. Vorig jaar 4,5 miljoen euro, nu 7 miljoen en volgend jaar komen daar nog eens de verbouwingskosten voor het stadion bij. Als KV Oostende ooit Europees wil spelen, zullen ze toch eens moeten uitleggen of die verliezen aanvaardbaar zijn. Ze zitten nog niet aan 30 miljoen euro over de laatste drie seizoenen, de grens voor de Financial Fair Play, maar dat hoeft ook niet om op de vingers te worden getikt: verlies moet enerzijds aanvaardbaar zijn, wat dat ook mag betekenen, en moet anderzijds worden gedekt door eigen vermogen. Met andere woorden: iemand moet dat putje vullen. Daar hebben ze Coucke voor aan het strand van Oostende en die zal dat nog wel even blijven doen.

Bij andere clubs is de financiering veel onduidelijker, maar de levensvatbaarheid van KV Oostende als topclub blijft precair. Zonder de Couveuse Coucke is dit baby-topteam veroordeeld tot kansarmoede. Zolang hij er de stekker niet uittrekt of Perrigo niet langskomt om de boel te kopen, zijn ze daar nog een tijd gerust.

Het meest belangwekkende cijfer van de week over ons Belgisch voetbal kreeg het minste aandacht. De Zwitserse onderzoekseenheid CIES, die al jaren de demografie van het voetbal in kaart brengt, had becijferd dat van alle onderzochte landen België met afstand de grootste exporteur was van minderjarig talent. Er zijn momenteel 38 voetballers met een Belgische identiteitskaart van jonger dan 18 jaar lid van een buitenlandse club: 18 in Nederland, 10 in Frankrijk, 6 in Engeland en 4 in andere landen. Zweden was nummer twee, maar al op respectabele afstand met 23 spelertjes, net als Frankrijk. Nederland heeft er bijvoorbeeld maar 13.

Met de toenemende export van talent van eigen bodem stijgt ook de import van goedkope buitenlandse werkkrachten. Een week eerder had CIES een ander rapport en daaruit bleek dat België van alle 31 onderzochte landen op drie landen na het meest buitenlanders had in de kernen: 60 procent. Nederland zat aan 35 procent.

De omloopsnelheid van de voetballer in de Belgische competitie is dan nog eens schrikwekkend hoog. Door die voortdurende talent drain en personeelswissels lijken onze voetbalclubs eerder op hun plaats bij de duivenbond. De finaliteit van ons profvoetbal is fout: enerzijds heel veel volk uit het buitenland halen en anderzijds ze samen met de talenten van eigen bodem zo snel mogelijk weer aan het buitenland verkopen.

Dat buitenland vindt België met zijn lage instapvoorwaarden voor niet-Europeanen een fantastisch transitland voor de import en export van half afgewerkte voetbalproducten. Samen met onze eigen generatie talentrijke jongeren willen ook alle buitenlanders hier zo snel mogelijk weg omdat ze geen vertrouwen hebben in de Belgische postformatie. Onterecht, maar we zitten er wel mee.

Nederland doet beter als het erop aankomt jong binnen- en buitenlands talent aan zich te binden en de weg te wijzen naar de absolute top. Na Engeland en Italië is Nederland voor min 18-jarigen het derde voorkeurland om hun voetbalkunsten verder te ontwikkelen. Vervolgens blijven ze ook gemiddeld twee tot drie jaar langer dan bij ons zodat de club er ook nog wat aan heeft. Ajax heeft Kasper Dolberg vorig jaar gehaald voor 270.000 euro. Zoals die zich ontwikkelt, wordt dat maal honderd. Belgische teams zouden zich beter concentreren op een paar grote buitenlandse talenten en die afwerken in plaats van elke zomer en winter weer enkele scheepsladingen goedkope voetbalcarrosserieën te laten overkomen in de hoop dat er een grote motor met goede voeten bij zit.

Column over Floyd Landis op demorgen.be van maandag 12 dec 2016

 

Het hoe en waarom van die positieve plas van Floyd Landis, daar had ik het fijne willen van weten

Wout Van Aert heeft zaterdag gewonnen van alle anderen en Mathieu van der Poel. Mathieu van der Poel heeft zondag gewonnen van alle anderen en Wout Van Aert.

Anderlecht heeft niet gewonnen van Club. Gent heeft niet gewonnen van Oostende. Zulte Waregem heeft niet gewonnen van Lokeren.

Maar stopte onze wereld nu met draaien?

Niet bepaald. De mijne stond wel heel even stil toen ik A. F. Th. van der Heijden bij Friedl’ Lesage hoorde vertellen over de dood van zijn zoon Tonio. Dat was zondag pal op de middag en toen moesten Anderlecht en Club en Gent en Oostende nog aan hun wereldpartijen beginnen. Maar A. F. Th. is geen sport.

Het meest opzienbarende in de sport dit weekend stond in L’Equipe Magazine en omdat niet elke lezer van De Morgen zich lezer van L’EM mag/kan noemen, wil ik u laten meedelen in mijn vreugde, verbazing, en ook een beetje ergernis.

Ze hadden een beetje dikke man op de cover. Hij droeg een baseballpet en zag er uit als een plantenkweker omdat hij te midden van de planten in een serre stond. Ik ben geen kenner, maar ik had snel door dat het cannabisplanten waren, ook al omdat de kop op de cover mij een beetje in die richting dwing: Fume, c’est du Floyd. Rook, het is Floyd. De alliteratie blijft steken in de vertaling. De onderkop was nog duidelijker: ‘Na de alcohol en de inzinking is Floyd Landis, de geroyeerde winnaar van de Tour van 2006, een handelsreiziger en verkoper in cannabis geworden. Hij heeft ons ontvangen in Colorado.’

Mij niet, L’Equipe Magazine heeft hij ontvangen, voor alle duidelijkheid. Ik had ook wel willen gaan en dan had ik Landis nog wel eens willen vragen hoe dat precies in zijn werk is gegaan toen in 2006. Hoe hij in godsnaam in de zestiende etappe acht minuten had kunnen verliezen om die een dag later bijna helemaal terug te winnen en vervolgens twee dagen later het geel terug te pakken en de Tour te winnen. Nu ja, niet echt, want na die miraculeuze zeventiende etappe waar hij uit de doden was opgestaan, bleek uit een urinetest dat zijn testosteron-epitestosteron ratio 12-1 was en bij nadere controle bleek de testosteron in zijn lichaam deels van buitenaf te zijn toegediend. Twee keer prijs en Landis terug naar af.

Maar het hoe en waarom van die positieve plas, daar had ik het fijne willen van weten. Had hij een bloedzak genomen die hij nog ergens achter de hand had voor noodgevallen en die zichzelf toegediend via de bekende weg: adertje prikken, zakje ophangen aan de gordijnrail en wachten tot de 250, 350 of misschien wel 500 cc in het lichaam waren gedruppeld?

Zo zal het wel zijn gegaan, maar waar kwam dan die testosteron vandaan? Was het zijn bloed of dat van een ander met dezelfde bloedgroep, en had die dan testosteron genomen of was hij zelf tijdens een training voor de Tour de France aan de testosteron gegaan, wetende dat hij in de VS toch moeilijk buiten competitie zou worden gecontroleerd? In L’Equipe Magazine zegt hij dat hij nooit testosteron heeft genomen, maar wel al het andere heeft gedaan. Het mysterie blijft.

 

Wat kan het toch raar lopen in de wereld. Hier hebben we een ex-gedopeerde atleet die aan de drank was, die drugs slikte, die alles deed wat zijn Amish-gemeenschap verafschuwde en die nu ook nog eens een winkeltje in cannabisproducten heeft geopend in Leadville en als vertegenwoordiger afnemers bezoekt over heel Colorado. Die staat heeft cannabis en afgeleiden overigens gelegaliseerd dus op de keper beschouwd doet Landis niks fout.

En 1.500 kilometer naar het zuidoosten woont een ander ex-gedopeerde atleet, ooit zijn baas, Lance Armstrong, en die mag geen poot verzetten, geen fiets verkopen en geen berichtje posten of het wordt gezien als uiting van arrogantie. En om de absurditeit helemaal compleet te maken: Floyd Landis heeft in 2010 een proces aangespannen tegen Armstrong, Johan Bruyneel, Tailwind Sports en al wie bij die ploeg nog was betrokken. De klacht was dat overheidsgeld (US Postal) was gebruikt om een ploeg te doperen. De schadeclaim is 100 miljoen dollar en daarvan zou Floyd Landis 30 procent kunnen krijgen omdat hij als klokkenluider de zaak heeft aangespannen. Maar over die hypocrisie ging het dus niet in de publireportage van L’Equipe Magazine met de gevallen engel.

Column This ís Soccer in De Morgen van 11 dec

This ís soccer

Gisterenochtend ging het op Radio Eén in De Ochtend over Theo Francken, de N-VA en de wereldvreemde rechters. Rond de tijd dat ik aan de dagelijkse latte macchiato begon, haalden ze Christian Denoyelle, voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, voor hun micro. Die vergeleek het gedoe van uitspraken naast zich neerleggen en aanvechten met een voetbalmatch waarbij gele en rode kaarten en uitsluitingen en regels zoals niet met de hand spelen niet werden aanvaard door een deel van de spelers. Zo dreigde het voetbal te ontaarden in een chaos en op de duur zou dan niemand meer naar het voetbal willen gaan kijken, want het was een soort rugby geworden.

Interessante en omwille van het simplisme ook een verdienstelijke vergelijking, en ongetwijfeld koren op de molen van de nieuwscheffen op allerhande redacties die steeds benadrukken dat hun moeder en de mensen aan de toog het onderwerp ook moeten begrijpen. Beetje jammer dat de hoge man van de Hoge Raad er het rugby bij haalde, want als er nu één sport aan elkaar hangt van wederzijds respect, regels waartegen niét wordt gezondigd en de autoriteit van de scheidsrechter als metafoor voor de rechterlijke macht nóóit in twijfel wordt getrokken, dan wel rugby. Als klap op de vuurpijl: rugbysupporters schelden ook, maar staan niet gescheiden.

Eén keer per jaar is het mijn plicht u te wijzen op het filmpje van rugbyscheidsrechter Nigel Owens dat u op YouTube kunt vinden als u zijn naam en ‘this is not soccer’ intikt. Let op hoe hij die ene speler de regels en de machtsverhoudingen uitlegt en besluit met ‘we spelen geen voetbal’. Dat laatste sloeg op het in twijfel trekken van de sportiefrechterlijke macht. Vorig jaar gaf hij op de World Cup een Schot die nogal makkelijk neerging een uitbrander: “Als je zo wilt duiken, moet je hier over een week of twee terugkomen.” De wedstrijd werd gespeeld in St. James’ Park, normaal het voetbalstadion van Newcastle United.

Owens, zeg ik er maar even bij, is niet de eerste de beste ref: hij floot de laatste World Cup-finale en hij is een getrouwde homo die daar openlijk voor uitkomt. Twee keer hebben ze hem homofoob bejegend en twee keer heeft hij een klacht ingediend. In de stadions hoor je niks. Stel je voor dat hij een voetbalscheidsrechter was in dit land en pakweg in Gent een discutabele beslissing zou nemen. Tegen Club. Je wilt het niet gedroomd hebben.

Ik ben het niet eens met de stelling dat het voetbalpubliek zich misdraagt omdat die arme abonnees slecht worden behandeld, niet genoeg worden begeleid in hun fanschap en niet genoeg inspraak krijgen. Ik ben het wel eens met alle community en andere sociale programma’s die clubs willen verankeren in hun omgeving, maar men mag niet doorschieten in dat stammengevoel want dat is dan weer al te snel de aanleiding voor supportersoorlogen.

Die geschifte en gefrustreerde supporters in rood-wit en zwart-wit van vorig weekend, kunnen we daar alstublieft eens keihard tegen optreden? Kunnen we ook eens stoppen met eieren leggen onder dat crapuul dat aan een abonnement het recht ontleent om wedstrijden te ontregelen, mensen te beledigen/bedreigen en een stadionbezoek voor alle normale mensen hoogst onaangenaam te maken?

Al te lang is men meegegaan in de premisse dat het voetbal het eindstation was voor alle maatschappelijke problemen. Neen, voetbal en de hele voetbalcultuur zijn zelf het probleem. Dat bewijst het rugby dat dezelfde roots heeft, maar een andere weg is ingeslagen. Voetbal is een sector die meer mag dan alle andere sectoren samen terwijl het een verpletterende maatschappelijke en ecologische voetafdruk heeft.

Voetbal profiteert van minimale belastingen en microscopische sociale lasten, organiseert openlijk mensenhandel, wordt/werd internationaal geleid door een corrupte bende, krijgt overheidspersoneel cadeau om de veiligheid te garanderen, verwarmt en verlicht hele velden een hele week lang en open tribunes de dag van de wedstrijd en dat alles tot grote tevredenheid van alle gretige afnemers, waaronder ondergetekende. Maar als een deel van de voetbalklanten zich misdraagt, is het nooit de schuld van de voetbalklant, het voetbalproduct of de voetbalwinkel, maar van de maatschappij. Het wordt tijd dat de overheid de voetbalsector voor zijn verantwoordelijkheid plaatst. Beheers die handel. Of betaal lasten zoals elke andere economische activiteit.

Column Mecenaat in De Morgen van 3 dec 2016

Mecenaat

Interessante suggestie gelezen van de week in Voetbalmagazine van zwemcoach Ronald Gaastra, bekend van het zilver van Pieter Timmers en eerder het goud van Fred Deburghgraeve. Hoewel hij dat eerst niet van plan was, denkt Gaastra nu dat Pieter Timmers best nog wat zou willen doorzwemmen, maar wel niet aan een schamele 1.500 euro per maand.

1.500 euro? Dat zal wel het nettosalaris zijn dat hij als topsporter van Sport Vlaanderen krijgt en daar zou dus wat bij moeten, via sponsoring bijvoorbeeld, of mecenaat. De sponsors stonden na Rio blijkbaar niet te dringen, dus hebben we het over mecenaat. Gaastra opperde dat een voetbalclub Pieter Timmers een salaris van 50.000 euro zou kunnen toestoppen. Hij verwees met naam en toenaam naar KAA Gent en hun manager Michel Louwagie, die in zijn vrije tijd ook voorzitter is van de nationale zwembond. Wel grappig, maar tegelijk een beetje wanhopig. Ook een beetje zoals we Ronald Gaastra kennen: om te jennen.

Toch is de achterliggende gedachte niet zo absurd als ze lijkt: waarom verplichten we niet bij wet dat een percentage van de tv-gelden de andere sporten ten goede moet komen? Tien procent van wat in België aan tv-rechten wordt betaald zou dan een hulpkas of een OCMW van de topsport spijzen. Dat kan in België 15 miljoen euro opbrengen en dan moeten we dat nog verdelen over Franstaligen en Vlamingen, maar daar komen we wel uit.

Van de overheid moeten we niks verwachten. Er is geen extra geld voor topsport. Ik heb op een terras op Copacabana de arm van de minister omgewrongen en hij was formeel: er komt niks bij. Stel dat er wel extra geld zou zijn, ware het dan wenselijk om dat in de vorm van een extra salaris aan een gearriveerde en uitgebreid gefêteerde topatleet uit te geven in de hoop dat hij zijn pensioen uitstelt? Ik dacht het niet.

Hoe gaat dat in andere landen? Neem Nederland, het geboorteland van Gaastra en waar Timmers ook heeft gezwommen. Zilver in Nederland is net-niet-goud. Het zilver van Timmers is het mooiste zilver uit de Belgische sportgeschiedenis, maar het is zilver. Er zit meer waarheid dan men zou denken in de Nike-boutade You don’t win silver, you lose gold.

Pieter Timmers zou in Nederland een stipendium krijgen, zo heet daar de overlevingsbeurs voor topsporters. Dat bedrag is vergelijkbaar met zijn nettosalaris als bediende bij Sport Vlaanderen, maar Timmers is statutair oneindig veel beter af als bediende bij Sport Vlaanderen dan in Nederland als beurstrekker. Als hij in Nederland 10.000 euro boven zijn stipendiuminkomsten gaat met sponsoring, prijzengeld of wat dan ook, wordt die beurs dienovereenkomstig ook nog eens verminderd.

Sport Vlaanderen vraagt niet wat Pieter en zijn Els nog bijschnabbelen aan optredens, verschijningen, sponsoring, startgelden en premies. Hij is bij sportspreker.be te boeken aan 2.250 euro voor drie uur + administratiekosten. Sport Vlaanderen checkt ook niet wat hij verdient aan sponsoring bij AA Drink, Vivaldis Interim, The Night Store, Kia en of het innovatief sponsorplatform BeStrong namens hem in actie is geschoten. Hoeveel die extra’s ook opleveren, hij blijft altijd zijn salaris behouden. Zijn Belgische premie van 30.000 euro voor het zilver werd minimaal belast. In Nederland zou hij 22.500 krijgen voor dezelfde medaille en zou het bedrag als salaris worden belast.

Neen, Timmers en andere Vlaamse/Belgische topsporters hebben absoluut niet te klagen en de vergelijking tussen zwemmers en voetballers of wielrenners gaat gewoon niet op. In sport word je betaald volgens je economische waarde en de uren dat je daar over kniest en zeurt, kun je beter wijden aan training.

Eigenlijk verdienen onze staatsatleten te veel. Wat zou je niet besparen als je de salarissen halveert, niet langer diploma- en leeftijdsafhankelijk maakt en met prestatiebonussen werkt? Het vrijgekomen geld kun je dan besteden aan het verbeteren van de topsportprogramma’s.

Je zou jonge talenten een ideaal traject kunnen bieden en een voorwaardenscheppend beleid kunnen voeren waarbij de ambitieuze atleet wordt uitgedaagd om in ideale omstandigheden de best mogelijke prestaties neer te zetten. Blijken die prestaties uiteindelijk niet te volstaan om van te leven, jammer maar helaas, dan is de speeltijd voorbij en is het tijd om aan het echte leven te beginnen.

Verhaal over pedo-schandaal in Engels voetbal in De Morgen van 3 dec

Ze waren nergens veilig

Seksueel misbruik in het turnen of in de zwemsport, we kijken er jammer genoeg niet gek meer van op. Maar nu blijkt ook het stoere Engelse voetbal een kwalijke geschiedenis van pedofiele misstanden te kennen. ‘Het komt in alle sporten voor.’

‘Hoe voetballers zich door die pedofielen lieten doen, allemaal mietjes. Als het mij was overkomen, had ik die homo verrot geslagen.’

Alzo tweette Eric Bristow, voormalig dartskampioen en een icoon van de Britse pub. Neen, niet iedereen in Engeland was even begripvol over de misbruikte voetballers die dertig jaar na de feiten alsnog hun anonimiteit vrijwillig hebben opgegeven om te getuigen over de donkerste periode in hun leven.

Tijden zijn veranderd en deze Member of the Most Excellent Order of the British Empire heeft het geweten. Vooral het op één hoop gooien van pedo’s en homo’s brak hem zuur op: op slag verloor MBE Bristow al zijn lucratieve contracten – onder meer als analist bij Sky Sports – en als toemaatje kreeg hij een klacht voor haatzaaierij aan zijn broek.

Dit verhaal begint in de jaren 70, maar daarom is het niet minder waar en ook niet minder waard om alsnog te worden verteld. Het is een onverwerkt verleden dat als een onderhuidse zweer is opengebarsten. Sport is erg goed in mistoestanden met de mantel der liefde bedekken en de reactie van de incrowd op doping en pedoseksualiteit, die verder niks met elkaar te maken hebben, volgt dezelfde absurde logica: het verleden, hoe duister ook, laat je best rusten.

En zo kwam het dat Andy Woodward ogenschijnlijk out of the blue op 16 november van dit jaar in The Guardian vertelde hoe hij seksueel was misbruikt door zijn jeugdcoach, ene Barry Bennell. Nog geen week later herhaalde Steve Walters dezelfde verhalen, gevolgd door een waterval aan beschuldigingen over misdragingen door Barry Bennell, maar ook door andere jeugdcoaches.

Na een week was dit de stand van zaken: Bennell, tijdelijk op vrije voeten, is opgenomen in het ziekenhuis omdat men vreesde dat
hij de hand aan zichzelf zou slaan en acht andere jeugdcoaches zijn preventief opgepakt omdat ze verdacht worden van honderd seksuele handelingen met minstens dertig slachtoffers. De helpline kreeg meer dan 860 oproepen en stuurde zestig gevallen door naar de politie. Operation Hydrant, de nationale politiehub die seksueel misbruik coördineert, voert onderzoek naar 17 verschillende figuren in de sport en op 24 verschillende plaatsen.

Een van de clubs die in de kijker zou lopen, is het grote Chelsea FC, waar een inmiddels overleden staflid zich ook zou hebben vergrepen aan minstens één jong voetballertje aan wie de club smartgeld zou hebben betaald om de zaak uit de media te houden. Chelsea zegt de zaak te onderzoeken.

Vreselijk geheim

Criminologe Tine Vertommen voert aan de UAntwerpen en Thomas More onderzoek naar seksueel geweld in de sport. Met het Europees Voice-project verzamelt ze getuigenissen van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport. “Verkrachting is de meest extreme vorm van grensoverschrijdend gedrag”, zegt Vertommen. Aan de andere kant van het spectrum heb je de suggestieve opmerkingen of de trainer die te vaak en te lang over de schouders van meisjes komt wrijven.

“Wat in Engeland nu naar boven komt, verbaast mij enerzijds niet, omdat we weten dat een hele kleine minderheid als een roofdier op kwetsbare kinderen jaagt. Anderzijds is dit toch een van de zeldzame gevallen waarbij de masculiene sport in opspraak komt, niet omdat het minder zou voorkomen, maar omdat er nog steeds een taboe rust op mannelijk slachtofferschap.”

Het Engels verhaal is exclusief voetbal, exclusief mannelijke jeugdcoaches en exclusief jongens. De feiten zijn terug te voeren op de jaren 70, 80 en 90. Dat Woodward alsnog besloot om publiek te gaan, heeft te maken met zijn overtuiging dat hij het topje van de ijsberg is, dat de getuigenissen die in 1998 Bennell in de gevangenis deden belanden voor het misbruiken van zes jongens maar een fractie zijn van het totale misbruik. Dat er volgens hem en anderen sprake moet zijn van een pedofiel netwerk.

Woodward zat laatst bij BBC2 op de sofa de hele tijd te huilen en hij is vandaag nog even getormenteerd als toen als 11-jarige. Je zou voor minder als je merkt dat het roofdier dat jou jarenlang misbruikt, ineens ook interesse toont in je twee jaar oudere zus, iets wat je ouders goedkeuren waardoor hij thuis blijft slapen en van de gelegenheid gebruikmaakt om ’s nachts in je slaapkamer te verschijnen en je te verkrachten.

“Hij had het voor jongetjes met donker haar en een zwakke persoonlijkheid. Ik was geen sterke jongen en dan dreigde hij mij nog eens af: hij zou mij, mijn ouders en mijn zus vermoorden als ik iets zou zeggen. Ik was zo bang van die man, maar ik wilde vooral niet van het voetbal worden gehaald.”

Woodward was 18 toen zijn zus trouwde met Barry Bennell. “Daar stond ik dan. Ik moest vrolijk zijn op het feest terwijl ik zijn strot wilde uitrukken. Van mijn 11de leefde ik met een vreselijk geheim en daar speelde mijn schoonbroer de hoofdrol in.”

Drie jaar hield het huwelijk stand. Bennells reputatie was vanaf 1994 al naar de verdoemenis toen hij in de Verenigde Staten voor de verkrachting van een van zijn voetballertjes naar de gevangenis moest. De rechter sprak meteen over ‘een onverzadigbare appetijt voor jongetjes’. Hij kwam vrij en in 1998 moest hij in Engeland verschijnen: nog eens negen jaar gevangenisstraf.

 

Na zijn vrijlating werd hij in 2015 extra veroordeeld voor een oud vergrijp en kreeg twee bijkomende jaren opsluiting waarvan hij er één moest uitzitten. Terwijl Woodward publiek ging, leefde Bennell als een vrij man in Milton Keynes. Daar werd hij vorige week vrijdag met een ambulance weggebracht.

Alle sporten

Barry Bennell mag dan een monster zijn geweest, hij was een expert in het voor zich winnen van de kinderen op wie hij zijn oog had laten vallen. Zijn huis was een soort minispeeltuin met rare dieren, pooltafels, drankautomaten, televisieschermen en veel fun. Zijn voetballertjes kwamen graag en soms bleven ze met acht tegelijk slapen in die leuke stapelbedden die hij in een paar kamers had neergezet waarna de ene na de andere eraan moest geloven.

Bovendien was de meester-verleider ook een meester-opleider. Heel wat voetballertjes onder zijn hoede stroomden door naar grote clubs en hij had een bijzonder oog voor talent. Zoals Woodward en andere slachtoffers stellen: “Hij was een van de best jeugdcoaches van het land en wij wilden prof worden. Die droom wilden wij niet opgeven en daar maakte hij misbruik van.”

Tine Vertommen vindt Bennell het archetype van de pedoseksuele pleger in de sport. “Hij doet alles voor de club en de club houdt van hem. Hij is goed met kinderen – dat zijn haast alle mannen met pedofiele gevoelens – en kan zich in hun wereld verplaatsen. Hij weet goed tot hen door te dringen en krijgt het vertrouwen van de ouders en van de club. En hij merkt ook meteen wie hij kan misbruiken: onzekere, introverte, kwetsbare of sociaal geïsoleerde kinderen.”

Bennell was een voetbaltrainer, maar voetbal heeft niet het monopolie op pedofilie en seksuele roofdieren bij kinderen. “Het komt in alle sporten voor”, weet Vertommen, zelf een ex-zwemster en getrouwd met de befaamde Nederlandse zwemcoach Ronald Gaastra. “Vaak wordt gesuggereerd dat sporten met weinig kledij zoals zwemmen of turnen, individuele sporten en contactsporten gevoeliger zouden zijn voor die mistoestanden, maar daar is geen bewijs voor.”

Preventiebeleid

Ook jeugdcoaches hebben niet het monopolie op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Uit een enquête die Vertommen afnam in Vlaanderen, meldde 1,5 % van de 2044 respondenten dat ze vóór hun 18de tot seks waren gedwongen. “Maar daaruit bleek ook dat de overgrote meerderheid van de handelingen werden gesteld door mede-sporters en andere volwassenen binnen de club, en niet door coaches.”

Zoals in alle schandalen wordt het vuil op een hoop geveegd en in één hoek achtergelaten. Nu elke Engelse krant – de tabloids op kop – één of meerdere verhalen wil van voetballers die zijn misbruikt, is het lastig om door de bomen het bos nog te zien.

Het leed was ongetwijfeld niet te overzien, maar niet elke voetballer die bij Bennell is gepasseerd en al of niet is gemolesteerd, is mislukt als prof omwille van Bennell. Ook niet elke voetballer die er is gepasseerd en die daarna in een depressie verzeilde, aan de drank geraakte of zelfmoord pleegde (Gary Speed, ex-bondscoach van Wales) zou zonder Bennell wel op het rechte pad zijn gebleven of nog leven. The Daily Mail vond van de week ene Matthew Monaghan die als jeugdinternational voor Wales was gerekruteerd door Barry Bennell om bij Crewe Alexandra te voetballen, maar op zijn 14de als talent werd opgepikt door Manchester United. Hij misdroeg zich, dronk zich lazarus, ging uit, trainde niet meer, kreeg ruzie met Alex Ferguson en wijt zijn wegglijden nu aan Bennell.

Wat Gary Speed betreft, kwam zijn familie met een communiqué dat Speed niet was misbruikt. Bennell herinnert zich dat ook niet, maar als het wel zo was, voegde hij eraan toe, zou hij het toch niet toegeven. De enige gepaste conclusie is: de schade is groot en onmeetbaar.

De Engelse voetbalbond denkt alvast niet aan een doofpotoperatie of aan damage control. Tine Vertommen: “De Football Association is al jaren aan het werk om misbruik in de sport te voorkomen. Zo hebben ze een structureel preventiebeleid, voert men bij aanwerving van een coach een criminal history check uit en heeft men nu bijkomend een 24/7 hulplijn geïnstalleerd. Ik pleit daar ook voor in Vlaanderen, maar men denkt niet dat daar nood aan is, terwijl uit alle bevragingen blijkt dat er wél een probleem is.”

De FA schrapte weliswaar in 2003 een kinderbeschermingsprogramma en ligt daarvoor onder vuur, maar heeft wel 8.500 zogeheten beschermingsofficieren over het hele land. Jaarlijks worden 55.000 controles op goed gedrag en zeden uitgevoerd, en zo’n 35.000 vrijwilligers kregen een opleiding in kinderbescherming.

Schuldig verzuim

Nu de doos van Pandora open is, moet al het vuil aan de oppervlakte komen. Ook het kader waarbinnen dit misbruik kon gedijen, zal worden onderzocht, want er lijkt wel degelijk medeplichtigheid in het spel. Binnen Crewe Alexandra mocht Bennell zijn gang gaan en ook bij Manchester City waar hij eerder had gewerkt en waar ouders hadden gewezen op zijn seksuele voorkeur, beperkte men zich tot waarschuwen dat hij niet alleen mocht zijn met jongetjes.

De inmiddels 76-jarige sportdirecteur Dario Gradi van Crewe Alexandra lijkt op z’n minst schuldig verzuim te kunnen worden verweten. Barry Bennell kon er jarenlang zijn gang gaan, terwijl hij bij andere clubs uit de buurt al niet meer bij jeugdwedstrijden mocht komen kijken.

Gradi bracht wel vaker spelertjes per auto naar het huis van Bennell met wie hij niet alleen goed bevriend was, maar ook een zakenrelatie onderhield. Zo kreeg Gradi tien procent op de transfer van jonge spelers, maar overhaalde hij het bestuur om de helft daarvan aan Bennell te geven. In 1993 werd vanuit de club al gewaarschuwd aan ouders om hun kinderen niet mee te sturen met Bennell op Amerika-reis. Daar zou hij een jaar later op heterdaad worden betrapt terwijl hij een voetballertje penetreerde.

In 1996 bracht het programma Dispatches op Channel 4 een documentaire over Bennells misdaden. De reactie was eerder lauw. De politie onderzocht de handel en wandel van Bennell een jaar later, maar Andy Woodward ging pas bij het zesde bezoek en de juiste vraagstelling overstag. Dat was in 1997. Twintig jaar heeft het geduurd voor het deksel er helemaal afging. Zijn interview in The Guardian heeft niet iedereen gelezen, maar het gesprek van Victoria Derbyshire op BBC2 met vier gebroken, huilende veertigers ging de wereld rond.