
Paranormaal
Om Tadej Pogacar te kloppen is er maar één recept: een vroege bom gooien op een moment dat niemand het verwacht, waardoor chaos ontstaat en de ploegen uit elkaar worden gespeeld. Dan kijken wat er uit de chaos ontstaat en tegelijk hopen dat hij in een achterafgroepje belandt.
Wat deed Pogacar om dat te beletten? Een hele vroege bom gooien en zelf voorop gaan rijden, waardoor ook de ploegen uit elkaar werden gespeeld en het al heel vroeg een gevecht werd, man tegen man, land tegen land.
“Op honderd kilometer al wegrijden, serieus, wie had gedacht dat het kon?” reageerde Remco Evenepoel. “Maar het is Tadej en hij is de verdiende wereldkampioen.”
In het interview achteraf noemde die het een domme move. “What was I thinking?” Ja, dat weet alleen hij. Op honderd kilometer van de aankomst vertrekken, voor een normale sterveling eindigt dat onvermijdelijk in euthanasie door ondraaglijk fysiek lijden.
Pogacar is niet normaal, wel abnormaal, paranormaal zelfs. Paranormaliteit is volgens Wikipedia elk fenomeen dat in een of meer opzichten de grenzen overschrijdt van wat volgens de huidige wetenschappelijke aannames fysiek mogelijk wordt geacht. Pogacar komt in de buurt.
De eerste veertig kilometer van zijn raid had hij nog gezelschap en kreeg hij hier en daar wat hulp van ploegmaats, al of niet onder andere vlag zoals de Franse Rus Pavel Sivakov. Die krijgt zijn salaris ook betaald van UAE en wist al te goed waarom hij daar ‘toevallig’ reed en wat zijn taak was.
Op zestig kilometer van het einde, met nog drie ronden te gaan, liet Pogacar die laatste vluchtgezel achter en begon aan een tijdrit van anderhalf uur. Dat had hij dit jaar nog al gedaan, in de Strade Bianche met name, toen hij tachtig kilometer solo naar de streep reed.
Dat was op heel selectief terrein, op slechte wegen, en de tegenstand was van een ander niveau. Hoewel, weet u nog wie tweede was in Siena op 2 maart? Dat was de Let Toms Skujins, die gisteren ook erg bedrijvig was in de achtervolging op Pogacar en in de sprint om het brons door Mathieu van der Poel werd geklopt.
Van der Poel, Evenepoel, Skuijns, Healy, O’Connor, Hirschi en Mas. Dat was het uitgelezen gezelschap dat achter Pogacar kon samenwerken en ook effectief samenwerkte, maar lang geen seconde dichter kwam, wel integendeel. Tot anderhalve minuut schraapte de Sloveen bij elkaar, tot het op de laatste klim in Zürich in zijn zog toch ontbrandde en de ene na de andere aanval ertoe leidde dat zijn voorsprong werd gehalveerd.
Net op dat moment werd hij door de ardoisier ingelicht over zijn marge. Dan vraag je je af hoe die daarop moet reageren. Zijn benen liepen vol, zijn longen stonden in brand, hij voelde de krampjes her en der komen – niet in zijn darmen, of die waren althans te overzien, maar in alle bekende en onbekende spiertjes in de benen – en terwijl drong tussen de oren het besef binnen dat 21 kilometer nog een half uur verdomd hard werken was.
Pogacar is de derde renner die Giro en Tour wint en datzelfde jaar ook wereldkampioen wordt. De Ier Stephen Roche ging hem voor in 1987 en Eddy Merckx deed het in 1974. Merckx, jawel. Daar heb je hem weer, zal Pogacar denken, maar inmiddels is het duidelijk dat Pogacar de nieuwe Merckx is.
Wie op de wielerplaneet kan én een grote ronde winnen (vier inmiddels, waaronder drie keer de Tour de France) én kleine rondes (niet meer te tellen) én de zwaarste klassiekers (Luik-Bastenaken-Luik en Lombardije) én een kasseiklassieker (de Ronde van Vlaanderen)? Alleen Tadej Pogacar.
Wat de Belgen betreft kunnen we kort zijn. Remco Evenepoel werd op wonderbaarlijk voluntaristische wijze nog vijfde en kan een schitterend jaar gaan afsluiten in Lombardije, weer tegen Pogacar wellicht.
Hem valt niets te verwijten. Hij viel heel vroeg alleen. Als Van der Poel tot net voor de laatste ronde nog kon rekenen op Bauke Mollema en ook de Spanjaarden nog met twee waren, dan had daar nog een Belg bij gemogen.
Met Wout van Aert in de ploeg – maar dat zal in alle toonaarden worden tegengesproken – was dat anders uitgedraaid. Dan had niet alleen Van Aert zelf de finale gereden, maar had hij vast nog een Belgische ploegmaat bij zich gehad.
Het blijft een vreemd, beetje archaïsch, randje paternalistisch en superondoorzichtelijk gedoe, zo’n WK wielrennen. Een heel jaar in merkenploegen rondrijden en dan alleen die ene dag voor een land, met als inzet een wereldkampioenentrui die de wereldkampioen meeneemt naar zijn… merkenploeg.