Column Monumentaal in De Morgen van maandag 24 maart 2025

Monumentaal

Is de Milaan-Sanremo van zaterdag de mooiste Milaan-Sanremo ooit? Dat hangt ervan af hoe oud je bent en wat je hebt meegemaakt. In mijn geheugen was dat tot zaterdag 1975. Eddy Merckx reed toen een kloofje dicht dat was ontstaan in de afdaling van de Poggio. Net op tijd kwam hij na een reuze-inspanning bij Francesco Moser en co aansluiten en trok op wel vierhonderd meter van de meet meteen de sprint op gang. En won.

Dat was sensationeel, maar het verbleekt bij het spektakel van de voorbije editie. Wat Pogacar, Van der Poel en Ganna hebben opgevoerd, dat was nooit eerder vertoond in een wedstrijd die de reputatie heeft van saai. Of La Primavera afgelopen zaterdag tussen vier en vijf van karakter is veranderd – van een lange koers met anderhalve ontploffing naar een aanvallersfestival met tien verschoten cartouchen – dat valt nog te bezien.

Wat we hebben gehad en gezien dat hebben we alvast gehad en het was een uur lang genieten. Een klein uur om precies te zijn, vanaf de beklimming van de Cipressa en bergaf over die van de Poggio en bergaf tot de redelijk onconventionele sprint op de Via Roma. MSR ’25 was een Monumentaal Monument.

Het begon met die raketaanval op de Cipressa van UAE, bedoeld om Tadej Pogacar alleen te zetten of desnoods in een man-tegen-mansituatie te brengen, waarna hij de klus zou afmaken op de Poggio. In de wandelgangen van UAE bleek achteraf dat daar iets is misgegaan. Isaac del Toro bleek heel even vermist waardoor vooral Tim Wellens en vervolgens heel kort Jhonatan Narvaez de lanceerplatformen waren voor de allesbeslissende aanval van de Sloveense kopman.

Ze reden aan 43-44 een helling van vier procent op en nog volstond dat niet. Dat Mathieu van der Poel kon volgen, daar had Pogi allicht nog enigszins rekening mee gehouden. Dat ook Filippo Ganna met zijn bijna tachtig kilo er nog aan hing, was dan weer een tegenvaller.

De Cipressa, de Poggio en vervolgens de kansloze sprint van Pogacar waren aanleiding voor opluchting binnen en buiten de wielerwereld. Oef, Tadej Pogacar is wel degelijk te kloppen. Alsof dat nog moest bevestigd worden. Om maar een oude/nieuwe vergelijking weer eens van stal te halen: Eddy Merckx won ook niet alle koersen waarin hij aan de start stond.

Meer zelfs, Eddy Merckx was zoals elke coureur: hij verloor meer dan hij won. Zijn winstpercentage over zijn hele carrière is wel ongezien. In zijn beste jaren won hij meer dan één op drie wedstrijden waarin hij startte. Over zijn hele carrière komt hij net niet aan dertig procent. Pogacar zit in die buurt.

De vrees dat Pogacar dit jaar alles zou winnen, is vorig seizoen ontstaan toen hij in 58 koersdagen 22 keer won, de eindklasseringen van de kleine en grote rondes niet meegerekend. Dat was Merckxiaans. Voorlopig slaat wat hierna komt nergens op, is het ook nergens op gebaseerd tenzij op een buikgevoel, maar het zou dit seizoen evengoed kunnen tegenvallen voor de Sloveen.

De oorzaak is dan niet ver te zoeken. Negentig jaar geleden schreef historicus Jan Romein – een Nederlander en, o jee, een marxist – in zijn essay ‘De dialectiek van de vooruitgang’ over wat hij de wet van de remmende voorsprong noemde. Voorsprong leidt er vaak toe dat niet naar verdere verbetering wordt gezocht. Althans niet bij wie voor ligt.

Wie achterop loopt, of fietst in dit geval, zal wel een tandje bijsteken om die voorsprong teniet te doen. Pogacar heeft voorsprong genomen door van trainer en vooral van aanpak te veranderen, maar past nu toch maar beter op zijn tellen. Jonas Vingegaard en Team Visma-LAB zijn in alle rust al bezig met de Tour van volgende zomer.

Mathieu van der Poel heeft dan weer overduidelijk extra huiswerk gemaakt voor de eendagswedstrijden. Niet zeker of het Pogacar is die hem heeft aangezet om anders en beter te trainen, dan wel zijn gedeeltelijke verhuis naar Zuid-Spanje. Wellicht is het van allebei een beetje. Combineer dat met het comfort van dat mooie palmares dat hij in vijf jaar tijd bij elkaar heeft gefietst, op de weg en in het veld. Het voorlopige eindresultaat is een übertalent dat zich goed in zijn vel voelt, zijn doelen uitkiest, daar precies en rustig naar toewerkt, als geen ander weet hoe hij moet winnen en waar blijkbaar nog conditionele rek op zit.

Van der Poel is in de hiërarchie van winnaars in de vijf Monumenten een plek opgeschoven en staat nu met zijn zeven zeges op plaats zeven, samen met Pogacar, Cancellara, Boonen en Bartali. Als Pogacar en Van der Poel nog wat doorgaan op dat elan kunnen ze misschien op elf komen. Dan staan ze als tweede in de eeuwige rangschikking naast Roger De Vlaeminck. Een geruststelling: aan de negentien stuks van Eddy Merckx komen ze nooit.

Column Onwaarschijnlijke heldin in De Morgen van zaterdag 22 maart 2025

Onwaarschijnlijke heldin

David Hubert ontslagen bij Anderlecht, als u dat belangrijk vindt mag u dat vinden.

De Rode Duivels ingemaakt als Bleke Duiveltjes, als u dat aan uw hart hebt laten komen, feel free.

Maar hét belangrijkste sportfeit van de voorbije week, en waar deze rubriek wild van wordt, is toch de verkiezing van Kirsty Coventry als voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité (IOC).

Laat het tot u doordringen. Sinds de creatie van de moderne olympische beweging in 1896 als Vaticaan van de sport waren er meer echte pausen in Rome dan sportpausen in Lausanne. De tiende sportpaus is nu een… pausin, als dat woord tenminste bestaat.

In de sport, een vermaak dat ooit is uitgevonden op maat van de mannelijke hormoonspiegel, is de hoogste autoriteit een vrouw en dat voor de komende acht jaar, met een mogelijke verlenging van vier extra jaren. Een 41-jarige vrouw werd gekozen door een exclusieve club van toch vooral oudere mannen.

Een moeder van twee nog wel, een paar maanden geleden bevallen van haar tweede. Wel de tweede voorzitter op rij in het bezit van gouden medailles, net als haar voorganger afkomstig uit de atletencommissie.

Een Afrikaanse ook, een blanke weliswaar en lid van een minderheid. Er wonen maar 40.000 blanken op een bevolking van ruim 11 miljoen in Zimbabwe. Dat is het vroegere Zuid-Rhodesië, waar geen officiële apartheid bestond maar waar in de praktijk de zwarte bevolking evenzeer werd geschoffeerd en gekleineerd als in Zuid-Afrika.

In die zin moeten de Britten na de degradatie van hun Seb Coe niet komen klagen. Coventry heeft Britse roots. Haar ouders, die een chemische fabriek bezitten, en zijzelf hebben hun adoptieland omarmd. Ze zijn gebleven, zelfs toen de zwarte Robert Mugabe de blanke Zimbabwanen decimeerde door hen te verjagen uit het land.

Coventry is wel degelijk Afrikaanse en sinds deze week nog meer de trots van Zimbabwe. Dat land heeft ooit acht olympische medailles gewonnen. Zeven daarvan zijn van Coventry. Toen ze terugkwam na haar eerste goud van Athene 2004 werd ze met alle egards overladen door de president, maar ook de bevolking stond rijendik langs de kant van de weg.

Vandaag lopen in Harare en wijde omstreken twintigjarigen rond met namen als Kirstee Coventree Kavamba, Threemedals Chinotimba, Swimmingpool Nhanga, Freestyle Zuze, Backstroke Banda, Goldmedal Zulu, Gold Silver Bronze Ndlovu en Individual Medley Mbofana.

‘An unlikely hero’ was de kop van een verhaal dat destijds verscheen in Swimming World. Dat was ze als heldin van haar land, dat was ze ook toen ze in het IOC als lid van de atletencommissie werd opgenomen. Aanvankelijk raakte ze daar niet verkozen. Pas nadat ze klacht had ingediend tegen twee atleten die iets te veel reclame hadden gemaakt in het olympische dorp (een verboden praktijk) kwam zij boven aan de lijst van verkozenen te staan.

Sinds donderdag is Coventry meer dan ooit die heldin met een onwaarschijnlijk traject. Nooit eerder heeft een vrouw in een mannenbastion zo brutaal het glazen plafond doorbroken. Haar verkiezing wordt nu afgedaan als verrassend, maar dat is te wijten aan de blindheid en vooringenomenheid van een groot deel van de olympische pers.

Er is bijvoorbeeld die Noord-Europese (slechte) gewoonte om de Engelstalige gespecialiseerde pers naar de mond te praten. De olympische pers is niet zelden ook atletiekpers en die hebben zich blindgestaard op de kandidaat uit die wereld, smooth talker Coe. Welnu, ‘superkandidaat’ Coe heeft een luizige acht stemmen gekregen in de eerste ronde. Daarmee was hij niet de slechtst presterende: Johan Eliasch en Feisal al-Hussein (elk 2), David Lappartient en Morinari Watanabe (elk 4).

Nooit eerder vertoond is de absolute meerderheid die Coventry (49) in de eerste ronde kreeg, zij het met maar één stem op overschot. Die snelle meerderheid is haar geluk geweest. In dat soort verkiezingen wordt in de eerste ronde niet zelden uit sympathie gestemd, waarna het ernstig begint. Hoe langer een verkiezing duurt, en deze had heel lang kunnen duren, hoe verleidelijker voor de onbeslisten om van kandidaat te wisselen.

Dat is niet gebeurd en dus krijgt Donald Trump straks voor Los Angeles 2028 te maken met een vrouw. Wie daar een verzwakte positie van het IOC in ziet, is ook fout. Niemand – niet Coe, niet kleine Samaranch die gelukkig niet is verkozen maar 28 stemmen kreeg van de oude garde – niemand kan die blaaskaak in het Witte Huis straks het hoofd bieden. Dat wordt een editie die de olympische beweging met toegeknepen billen zal moeten uitzitten.

Column Sportpaus X in De Morgen van maandag 17 maart 2025

Sportpaus X

Het is zondagavond 15 juli 2001 als op mijn kamerdeur in Hotel Mezhdunarodnyy in Moskou wordt geklopt. Een man in maatpak excuseert zich voor het late storen. Of ik toch even wil meekomen.

(Wijlen) Hein Verbruggen, lid van het Internationaal Olympisch Comité, zit mij in een suite op te wachten. Ik ken Hein als verdoken campagneleider van ook al wijlen Jacques Rogge, toen frontrunner in de voorzittersverkiezingen van de volgende ochtend. Samen hebben we die dag tijdens de receptie vanaf het balkon de laatste bewegingen bestudeerd van de andere kandidaten. Hein was er niet gerust op: “Ze belazeren de boel.”

Enkele uren later zit kingmaker Hein in de sofa en overhandigt mij een brief. Hij zegt: “Lees effe. Wat zal de internationale pers hiermee doen, denk je?”

Ik lees. Een IOC-lid vraagt aan de ethische commissie om een onderzoekje in te stellen naar de belofte van een kandidaat-voorzitter (de Koreaan Kim, weten we allemaal) die IOC-leden uit Afrika, Azië en Zuid-Amerika heeft beloofd dat hij als voorzitter zal zorgen voor een IOC-salaris van minstens 50.000 dollar per jaar.

De brief is kort, zakelijk, en is ondertekend door His Royal Highness Willem-Alexander of the Netherlands. Ik zucht en zeg: “Dit is een bom, het einde van Kim, het gaat nu nog alleen tussen Rogge en Pound.” Waarop Verbruggen: “Pound is kansloos. Jacques wint morgen in de tweede ronde.”

Het bestaan van de brief is een paar uur later bekend, de ethische commissie tikt Kim op de vingers. In de eerste ronde krijgt Rogge in de meest betwiste IOC-voorzittersverkiezing ooit al meteen 46 stemmen. Na het afvallen van Anita Defrantz, de eerste vrouw die ooit kandidaat was, krijgt hij in de tweede ronde dertien stemmen meer: 59 voor Rogge, tegen 51 voor de drie andere kandidaten samen.

Kim eindigt met de tweede meeste stemmen. De Nederlandse démarche was dus een gamechanger, onzeker of Rogge anders had gewonnen. De Koreaanse donderwolk Un Yong Kim vloog terug met hetzelfde vliegtuig en op dezelfde rij als ik. Gelabeld als een Rogge-man keek hij mij meermaals aan alsof hij mij wilde vermoorden. In 2004 zal hij voor corruptie naar de gevangenis moeten.

Rogge was nummer acht. Donderdag kiest het Internationaal Olympisch Comité zijn tiende sportpaus (v/m) sinds de oprichting in 1894. In het echte Vaticaan traden sinds 1900 elf pausen aan. Er is mondiaal geen exclusiever ambt dan voorzitter van de wereldwijde sportkerk.

Deze tiende verkiezing is nog meer betwist dan die van Rogge in 2001. De stemgerechtigde IOC-leden moeten met een eenvoudige meerderheid een nieuwe voorzitter kiezen uit zeven kandidaat-leden. Frontrunners zijn Sebastian Coe (Groot-Brittannië), Juan Antonio Samaranch jr. (Spanje) en Kirsty Coventry (Zimbabwe), maar het kan alle kanten uit.

Een itempje wordt de leeftijdslimiet van zeventig. Zelfs voor een voorzitter, tenzij door de executive board wordt voorgesteld om eenmalig voor vier extra jaren te verlengen.

Atletiekvoorzitter Sebastian Coe wordt 69 in september en moet dus al na twee jaar van die eenmalige verlenging gebruikmaken. In theorie kan Coe maar zes jaar aanblijven, terwijl de meest recente voorzitters als Jacques Rogge en Thomas Bach hun volledige twaalf jaar (acht en vier extra jaren) volbrachten.

Sebastian Coe is inzake cv de beste gekwalificeerde kandidaat en dat zou kunnen doorwegen als de leden rekening houden met wie ze straks voor Los Angeles 2028 naar dat vreselijke Witte Huis moeten afvaardigen. Coe is ex-politicus, ex-voorzitter van een nationaal olympisch comité, ex-ondernemer, ex-organisator van Olympische Spelen en tegenwoordig voorzitter van de grootste olympische sportbond, World Athletics.

Of hij het wordt, is nog maar de vraag. Rogge was de geprefereerde kandidaat van zijn voorganger Samaranch. Bach was dat niet van Rogge, maar die had vanaf 2011 door ziekte geen zin meer in achterhoedegevechten. Voor Bach, die tachtig van de huidige 109 leden zelf heeft gecoöpteerd, is de gedoodverfde opvolger niet Coe, met wie hij vaak overhoop lag. Wel Kirsty Coventry. Zij is 41, Afrikaanse (blank), moeder, ex-minister van sport en drievoudig winnares van zwemgoud.

Bach houdt van symboliek. Een dag voor het begin van de lente wil hij zijn opvolger kennen, die pas bij het begin van de zomer, op 21 juni mag aantreden. Voor deze historische verkiezing is het hele circus naar de Peloponnesos moeten verhuizen, inclusief een verplicht bezoek aan waar het allemaal begon, Olympia. Thomas Bach die voor zijn opvolging een vrouw regelt, dat vindt hij zelf een mooie en passende laatste verwezenlijking. Spreek hem eens tegen.

Column Rudi Garcia in De Morgen van zaterdag 15 maart 2025

Rudi Garcia

Neen, eerlijk is het niet en kort door de bocht is het zeker, maar is het niet verdomd lastig nu al niet doodziek te worden van die nieuwe bondscoach Rudi Garcia, ja toch?

Wat een kontendraaier. Tegen L’Equipe verklaarde hij zich al honderd procent Belg te voelen. De man is verdorie al bij al anderhalve maand in dienst van de voetbalbond, verbleef tweederde van die tijd in Rome of in Cannes en was voor de rest af en toe in Tubeke of in een Belgisch stadion te vinden.

Wat is dat, je Belg voelen? Oké, zijn huik hangt hij desgevraagd naar de wind en dat is uiteraard typisch Belgisch. Maar is dat überhaupt nodig – je Belg voelen – om de Belgische nationale ploeg te coachen? Zever in pakjes dus, maar de grootste onzin verscheen gisteren. Ga toch maar even zitten voor u verder leest.

(Begin citaat.)

… Behalve zijn verleden als grensarbeider in Lille is het zijn passie voor één Belgisch cultfiguur die Garcia verbindt met ons land. Als kind verslond Garcia de stripboeken van Kuifje…

(Het wordt nog beter.)

… Zijn initialen (van Rudi Garcia dus) zijn R.G. Spreek ze uit in het Frans en je krijgt Hergé. Op een verzamelbeurs kocht hij een anderhalve meter grote replica van de iconisch rood-wit geblokte raket van de stripheld…

(En nu komt het.)

… Centraal in de luchthavenhal van Zaventem staat hetzelfde exemplaar maar dan vijf keer zo groot. Telkens wanneer Garcia na een van zijn vele vliegreizen landt in Zaventem, maakt zijn hart een vreugdesprongetje…

Een vreugdesprongetje omwille van België, dat we dat nog mogen meemaken. Je hebt journalisten die dat opschrijven en je hebt er die dat niet opschrijven – u zal vast steller dezes’ voorkeur kunnen inschatten. Maar ook journalisten die dat zonder kotsneigingen toch menen te moeten opschrijven, vinden dat niet uit. Iemand, Rudi lui-même allicht, heeft dit ooit ergens laten vallen of verteld aan iemand die dacht het te kunnen doorvertellen.

En daarmee moeten we het nu doen. Tintin ligt te veel voor de hand, maar was ik international, ik doopte hem in de beslotenheid van mijn kaarterstafel kapitein Haddock. Of Bianca Castafiore. Of Professor Zonnebloem.

Had Roberto Martínez een bijnaam? De man was best wel oké. Alleen zijn communicatie verveelde op de duur, waardoor de Belgische voetbalpers, gewend van in quotes te denken, al snel ook verveeld geraakte met hem.

Er kwam een nieuwe bondscoach, Domenico Tedesco. Een jonge, kwestie van een breuk met het verleden in de verf te zetten. Die had de pech dat hij te veel luisterde naar Frank Vercauteren, die te veel als gefrustreerde trainer redeneerde en te weinig als verbindend technisch directeur. Hij stuurde Tedesco in de wei met een opdracht: gedaan met privileges, verjongen is de boodschap.

Tedesco volgde die orders nauwgezet op. Hij ging in één moeite een conflict aan met de prima donna-van-de-kleine-backlijn Thibaut Courtois én hij verjongde. Hulde! Haha, eindelijk een bondscoach met haar op de tanden. Tot de resultaten tegenvielen en de experimenten met jongeren af en toe de mist ingingen.

Vercauteren zit alweer veilig en wel in Rusland en er kwam een nieuwe technisch directeur, Vincent Mannaert. Die zocht en vond Rudi Garcia. Een lotgenoot, want beiden waren toe aan een herlancering van hun carrière die om diverse redenen – te veel (drank) bij de ene, te weinig (gewonnen) bij de andere – in het slop was geraakt.

De slinger dreigde weer de andere kant op te gaan. Even was er sprake van een terugkeer van de net niet pensioengerechtigde gouden generatie die nooit goud won, maar dat onheil bleef ons bespaard.

Thibaut Courtois – een rat, volgens half Madrid – is wel terug. Wie dacht dat dit hoogstens met wat binnensmonds gemompel zou worden afgedaan, was de stille Koen Casteels vergeten. Die zat in een podcast en schoot voor de boeg. “Ik stop. Courtois zo maar terughalen is onrespectvol tegenover de ploeg en er zijn er nog die zo denken.”

De voetbalpers koos eieren voor zijn geld. Waar het eerst leek alsof Casteels lof kreeg voor zijn oprisping, werd zijn verwijzing over ‘niet mijn waarden’ afgedaan als onzin omdat hijzelf in Saudi-Arabië zijn geld verdient. Dat hij de Rode Duivels in hun meest heikele momenten recht had gehouden na de vaandelvlucht van Courtois, werd maar terloops vermeld.

Geen woord over de essentie van de zaak, bijvoorbeeld of het opportuun is om iemand die een ploeg in de steek heeft gelaten, zomaar terug te halen. Dat is het niet, voor alle duidelijkheid en als Garcia ballen aan zijn lijf heeft, zet hij Courtois op de bank ten voordele van Matz Sels. Een inschatting: die ballen heeft hij niet.

Column Hoogmoed in De Morgen van maandag 10 maart 2025

Hoogmoed

Beginnen met excuses: hoewel er zaterdag van de eerste twintig in de UCI-ranking maar twee op het appel waren, stonden toch nog twee van de beste vijf renners aan de start van de Strade Bianche. En dus niet één van de vijf zoals hier zaterdag nog stond. Tom Pidcock (met zijn gedachten erbij) is bij die beste vijf, waartoe ook Jonas Vingegaard (als hij verschijnt) en Mathieu van der Poel (als hij goesting heeft) behoren. Voor de vijfde naam kan het alle kanten uit. De ene keer zal dat Wout van Aert zijn, de volgende keer Remco Evenepoel, maar toch vaker die laatste.

Pidcock uit Merchtem is een durver. Op de strook waar Pogacar vorig jaar iedereen uit het wiel reed, de Sante Marie-klim, versnelde hij en legde de wedstrijd in een definitieve plooi waaruit hij zelf vijftig kilometer verder zou wegvallen.

Pogacar vond het fantastisch. Hij zat op dat moment allicht al te twijfelen en te schuiven op zijn zadel? Gaan of wachten, springen of blijven zitten? Aanvallen betekende de toorn en de afgunst van een half peloton over zich afroepen, om nog maar te zwijgen van de verdachtmakingen. Blijven zitten en afwachten was de beste optie. En toen was daar die move van Pidcock.

Een all-indemarrage was het nu ook weer niet van de Engelsman. Meer een poging om met een kleine kopgroep over te blijven, wat altijd voordelen biedt op dat soort parcours: betere lijnen kunnen rijden, geen slepers die hangend tussen hun kader blijven volgen en zenuwachtigheid veroorzaken en duidelijkheid over wie nu de sterksten zijn.

Hoelang zal Pidcock op kop hebben gereden? Niet zeker of het vijftig meter was. Pogacar sprong meteen op het wiel en reed even later zelf op kop. Een counter, luidde het commentaar. Dat was het ook niet, eerder een statement aan de collega’s. Gezien? Hij (Pidcock) is begonnen, ik kan er niks aan doen dat ik mee moet gaan. En weg waren ze.

Die val van Pogacar dan. Eigen schuld. Te snel in een bocht willen gaan die hij naar eigen zeggen al wel twintig keer heeft gereden. Lelijke val, zonder meer, erg lelijke val zelfs, maar wel een geluk bij een ongeluk. Een boordsteen of een paaltje te veel en hij had heel zijn seizoen of zelfs zijn carrière om zeep kunnen helpen.

Dat gebeurde niet, hij verloor iets meer dan een halve minuut en reed die in vijf kilometer dicht. Pidcock reed niet vol door, aldus de commentatoren. En zo naderde de Sloveen erg snel, waarna de Engelsman even informeerde of alles oké was en of het goed was dat ze nu samen verder zouden rijden.

In academische kringen die iets te maken hebben met psychologie wordt wielrennen vaak in verband gebracht met het gevangenendilemma. Dat is een speltheorie die de moeilijke keuze tussen het samenwerken met of het bedriegen van de andere(n) benadrukt, steeds met als doel om er zelf zoveel mogelijk profijt uit te halen. Dat zou een schone theoretische verklaring kunnen zijn voor het gedrag van Pidcock, maar zou het niet evengoed kunnen dat Pidcock in de stroken daarvoor al had ondervonden dat hij de mindere was van Pogacar?

Nogmaals, wielrennen is geen voetbal. In wielrennen is niks toeval, behalve dan de val en die liep in deze wedstrijd goed af. Wie ooit in een peloton heeft gereden, de snelheid doet er niet toe, of zelfs maar met twee, herkent de spontane hiërarchie die ontstaat tussen sporters op een koersfiets.

Pidcock had al snel door dat hij de mindere van de twee was en koos dus eieren voor zijn geld in de hoop dat hij alsnog een buitenkans zou krijgen om zelf te winnen. Zoniet zou hij haast zeker tweede eindigen en tweede na de beste, dat moet je koesteren.

Er zijn niet veel sporten waarbij de totale onderwerping zo uitgesproken is als in het wielrennen. Soms wordt die sport vergeleken met boksen, maar die ene toevallig rake knock-outpunch van de underdog bestaat niet in een gevecht op twee wielen. Wielrennen is één lange sloop door de beste sloper van de bende. Dat is Pogacar.

Lance Armstrong noemde hem met de nodige schroom een van de beste renners ooit. Die schroom mag hij achterwege laten. Pogacar komt als compleet renner dichter bij Eddy Merckx dan eender wie van zijn collega’s uit een ver of recent verleden.

De tegenstand was zaterdag niet bijzonder talrijk, die slag moeten we nog om de arm houden, maar het ziet er meer en meer naar uit dat de Sloveen in de eerste plaats vooral door hemzelf kan worden geklopt. Bijvoorbeeld door hoogmoed die, zo wil het spreekwoord, voor de val komt. Welnu, die val zaterdag was een veruitwendiging van hoogmoed en nonchalance. Maar de Tour de France, dat wordt een ander verhaal.

Column ‘Wielerwerven’ in De Morgen van zaterdag 8 maart 2025

Wielerwerven 

Iemand, voor een keer geen Vlaming, poneerde onlangs dat wielrennen de mooiste sport ter wereld is. Nonsens. Maar wielrennen heeft wel veel potentie om populairder te worden dan het vandaag is.

Vooralsnog is het een erg kleine sport met heel weinig deelnemers over de hele wereld, maar klein kan ook reusachtig groot zijn. Dat geldt niet voor wielrennen, wel voor pakweg American football van de NFL. Er zijn minder Americanfootballspelers op de wereld dan wielrenners, maar die zetten samen met hun 32 teams wel 20,2 miljard euro om. In vijf maanden.

Ter vergelijking: de grootste vijf Europese voetbalcompetities samen komen in tien maanden aan 18,4 miljard euro. De WorldTour op de weg, achttien wielerteams, zetten samen iets meer dan 450 miljoen om. Dat is de helft van de Jupiler Pro League, de tiende voetbaleconomie in de wereld. Kleine sport dus.

Maar, wat is nu mooie sport? Daarbij denk je meteen aan spektakel, competitief evenwicht al of niet gestuurd door een doordachte economie, veilige sport ook, met de juiste ethiek, maar toch bovenal heel veel mooie competitie tussen de beste atleten.

Wielrennen vinkt sommige van die vakjes aan, maar niet al te veel, en zeker niet de belangrijkste. Ethisch zit het moderne wielrennen goed. De collegialiteit is groot, het historische bedrog is tot een minimum herleid, in het wielrennen vind je 80 procent goede mensen en 20 procent niet zulke goede mensen. In het voetbal is dat bijvoorbeeld omgekeerd.

De spektakelwaarde, daar kan de wielerliefhebber ook niet over klagen. In sommige recente wedstrijden hebben we van de huidige generatie echte exploten te zien gekregen. Met het beste spektakel van de laatste vijftig jaar zou het wielrennen een breder publiek verdienen.

Dat bredere publiek geeft evenwel niet thuis omdat wielrennen op alle andere domeinen minder goed tot zelfs ronduit zwak scoort. Minder goed, dat geldt in de eerste plaats voor het aspect wielereconomie en competitief evenwicht.

Het team met het hoogste budget had vorig jaar 54,3 miljoen euro ter beschikking. Dat was UAE. Het team met het laagste budget, Intermarché-Wanty, had 12,6 miljoen ter beschikking. Daar kunnen ze in het voetbal alleen maar van dromen. In de meest evenwichtige voetballiga van de wereld, de Premier League, heeft de ‘rijkste’ club vijf keer meer omzet dan de ‘armste’. In België is dat zelfs tien keer meer.

Een terecht tegenargument luidt dan dat voetbal geen wielrennen is en dat klopt als een bus. Daarom is dat viervoud van UAE ten opzichte van Intermarché-Wanty uiteindelijk wel een probleem op vlak van competitief evenwicht. Voetbal is na het bordspel mens-erger-je-niet de grootste toevalsport die de mens heeft uitgevonden. Wielrennen is het tegenovergestelde van een toevalsport. Erg vaak wint de beste in de koers omdat de beste bij elke pedaaltrap (negentig keer per minuut) zijn overmacht demonstreert tot en met de onderwerping van de concurrentie.

Jammer genoeg is wielrennen wel een val-sport, waardoor toeval een grotere rol krijgt dan bedoeld. Waarmee we bij een van de twee grote zwaktes van het wielrennen zijn beland: de veiligheid.

Het is van de gekke dat ze anno 2025 dit Rollerball op twee wielen nog toestaan. Over een aantal jaar zullen we met afgrijzen terugkijken op de tijd dat jonge vrouwen en mannen onbeschermd en met doodsverachting hun leven riskeerden om toch maar eerst over de streep te komen. (Als u Rollerball niet kent, opzoeken; er is vast wel nog iets te vinden op IMDb.)

Een nog groter zwak punt van deze sport is het gebrek aan confrontaties tussen de beste atleten in de grootste wedstrijden. Over Tadej Pogacar geen klagen, die toont zich overal en waar hij is, zet hij de koers in vuur en vlam. Mathieu van der Poel kiest zijn momenten uit, met succes, en koerst met panache.

Hoe Jonas Vingegaard dan weer zijn seizoen invult, dat zou bij wielerwet verboden moeten zijn. Vingegaard rijdt van nu tot de Tour de France deze zomer alleen koersjes om wat ritme op te doen, en hij zal er daar een paar van winnen, waarna hij weer voor zes maanden verdwijnt.

De schuld ligt voor een stuk bij het wielerbestel, dat hyperspecialisatie in de hand werkt. Neem nu de Strade Bianche dit weekend. Ooit een wedstrijd voor allrounders, rouleurs en baroudeurs, waar iedereen wilde aan deelnemen, is dit een wedstrijd voor klimmers geworden. Voor handige klimmers welteverstaan en daardoor staat vandaag maar een van de beste vijf renners van het moment aan de start. Meer toppers in meer en veiliger wedstrijden, ziedaar de wielerwerven voor de komende tien jaar en daarna.

Column ‘Mondo Duplantis’ in De Morgen van maandag 3 maart 2025

Mondo Duplantis

De Zweed die in de VS woont heeft vrijdagavond laat voor de tiende keer een wereldrecord gesprongen. Hij ging in Clermont-Ferrand voor 4.800 toeschouwers tijdens de All Star Perche over 6,27 meter. De All Star Perche is een onderonsje voor polsstokspringers. Over twee weken staat nog zo’n onderonsje gepland, maar dan in Uppsala in Zweden.

Onderonsje is de realiteit. Armand ‘Mondo’ Duplantis is de organisator in Uppsala. In Clermont-Ferrand was de organisator zijn collega Renaud Lavillenie, die zelf zesde werd en over 5,91 meter ging. Lavillenie was wereldrecordhouder tussen 2014 en 2020. Hij verbeterde in februari 2014 de 6,14 meter die Serhi Boebka in 1994 sprong.

Dat deed Lavillenie uitgerekend in Donetsk, in Oekraïne, in wat de laatste editie van de Pole Vault Stars zou worden. Niks te maken met sport, maar voor de volledigheid en omdat het er verdorie toe doet in deze dictatoriale tijden: iets later dat jaar werd Donetsk de hoofdplaats van de separatistische en aan Rusland gelieerde volksrepubliek Donetsk.

Het wereldje van de polsstok is een apart wereldje, vooral een klein wereldje, voor topsport zelfs randje incestueus. Of kent u nog wereldsterren of olympische kampioenen die zelf hun competities organiseren om toch maar de belangstelling in hun discipline min of meer levend te houden?

Wereldrecords verbeteren is de corebusiness van de nv Duplantis. Centimeter per centimeter wereldrecords verbeteren, en als gevolg daarvan de daarbij behorende premie opstrijken, dat kan alleen in disciplines waarbij je op voorhand exact bepaalt welke prestatie je wilt leveren.

Een sprinter heeft dat geluk niet. Neem nu de grootste atleet van deze eeuw. Usain Bolt heeft drie keer het wereldrecord verbeterd. De eerste keer in 2008 in New York, daar deed hij tweede honderdsten van de tijd van Asafa Powell en liep 9.72. Vervolgens liep hij tweeënhalve maand later 9.69. Een jaar later, in Berlijn op het WK, liep hij zijn derde wereldrecord. Dom, want hij verbeterde zijn eigen record met elf honderdsten. Die buitenaardse 9.58 staat nu al meer dan vijftien jaar.

Niet alle records zijn buitenaards. Niet alle recordverbeteraars zijn buitenaards. Neem nu Duplantis. Goeie babbel, mooie atleet, rappe loper, sterk bovenlichaam, heerlijke controle daar hoog in de lucht, dat allemaal wel. Daartegenover staat dat niet iedereen in de atletiek hem buitenaards vindt, maar zij durven dat niet luidop te verkondigen.

Om records te interpreteren, volstaat het om ze af te zetten tegenover andere records en vooral uit te zetten in de tijd. Een tweede oefening bestaat erin om een resultaat te interpreteren.

Beginnen we met dat laatste en met de uitslag van vrijdagavond in Clermont-Ferrand. Op één Duplantis met 6,27 meter. Op twee Emmanouil Karalis, een Griek, met 6,02 meter. Vervolgens vier mannen die over 5,91 meter zijn geraakt. Dat is exact het wereldrecord dat meer dan veertig jaar geleden in Rome is gesprongen door Thierry Vigneron, toen de grote concurrent van Boebka. Met die 5,91 meter stond je twintig jaar geleden ook al op het podium.

Het ziet er dus niet naar uit dat Duplantis een Vigneron en bij uitbreiding veel andere concurrentie heeft. Is superman dan koning eenoog in het land van de blinden en lammen? Dat ook weer niet. Niet om vervelend te doen, maar toch… Een beetje context kan helpen om een hype tot normale proporties te herleiden.

De realiteit is dat Duplantis boven de rest van het veld uitsteekt, maar de vraag is ook wat dat veld waard is. Hij begint met springen als alle anderen op hun tandvlees zitten. Winnen met dertig centimeter zoals op de Spelen van Parijs afgelopen zomer is absurd en de naam competitie niet waard.

Duplantis steekt erbovenuit, maar ligt dat aan hemzelf of aan de schaarse ‘concurrentie’? Polsstokspringen is een moeilijke discipline. Het begint met een flinke horizontale basissnelheid die je moet omzetten in verticale stijging. Dat laatste vereist flink wat power, in combinatie met een meer dan degelijk ruimtelijk besef om op zes meter hoogte nog wat afgemeten kronkels uit te voeren.

Of Duplantis en co. al of niet wonderbaarlijke uitzonderingen zijn, die vraag is lastig te beantwoorden. Polsstokspringen is zelden een eerste optie. Het staat vast dat andere en veel lucratievere sporten atleten met die potentiële capaciteiten vooraf al hebben weggerekruteerd. Denk in dat verband aan een wide receiver of een corner of running back uit de NFL (American football).

Wellicht is er geen discipline in de atletiek, of het zou de meerkamp moeten zijn, die meer aan bloedarmoede lijdt dan polsstokspringen.

Als er al één buitenaards was in die wereld, dan was het Boebka, die in 1994 al 6,14 meter sprong. In tien jaar (1984-1994) deed hij in vijftien verbeteringen 24 centimeter bij het wereldrecord. Toen hij was gestopt, gaapte na hem de grote leegte. Tussen 1994 en 2014 stond het polsstokspringen twintig jaar stil, ondanks de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.

Duplantis heeft nu in vijf jaar (2020-2025) nog eens tien centimeter aan het record toegevoegd. Dat lijkt boebkaiaans, maar dat is het niet. Bij een normale progressie, gedreven door een voldoende competitief veld met betere atleten/stokken, had dat wereldrecord, rekening houdend met een flink afplattende curve, al minstens op 6,35 meter moeten staan.

Column ‘Merckx, de film’ van de zaterdag 1 maart in De Morgen

Merckx, de film

Vandaag begint de koers. Op de weg, de échte koers. En er is een film uit over Eddy Merckx, de grootste wielrenner ooit en wellicht de grootste en zeker de succesvolste Belgische sporter (m/v/x) aller tijden.

Merckx wordt dit jaar tachtig, op 17 juni. Een goeie week later hoop ik hem in vol ornaat en hersteld van zijn heupbreuk aan de Ventoux te zien bij zijn vriend Toon Claes. Die organiseert te zijner eer La Cannibale, waarvan de opbrengst onder meer naar de To Walk Again-stichting van Marc Herremans gaat. Een aanrader, dat even tussendoor.

De film Merckx – simpele titel en meer hoeft ook niet – is volgens de makers “een archiefdocumentaire die via beelden uit het verleden een fenomeen en zijn tijdperk nieuw leven inblazen, vanuit een frisse invalshoek en met onbekende verhalen”. Zo staat het in de persmap.

Wat staat er nog in? Iets over de verkenning van een breed sociaal, economisch en politiek landschap. Over een sport die hoe langer hoe meer wordt gegijzeld door geglobaliseerd kapitalisme. Toen ik dat las, nog voor ik de link had aangeklikt voor de persvisie, dacht ik: jeetje, mijn god Eddy reed toch maar gewoon erg hard met de fiets, en al was dat niet min, meer was het ook niet.

Mijn god, jawel. Ik was een merckxist, zoals de meeste stedelingen. De boeren, zijnde mensen die in mijn beperkte maatschappijvisie van die tijd niet in de stad woonden, waren voor Walter Godefroot van Drongen, of Roger De Vlaeminck van Eeklo, of de verongelukte ‘Jempi’ Monseré van Roeselare, of later voor Freddy Maertens van Nieuwpoort.

Als u geen kind van die tijd was, moet u voor ogen houden dat de glorieperiode-Merckx de enige keer in de geschiedenis van de Belgische sport is geweest dat dit land on top of the world was. Goed, later hebben we Justine Henin nog gehad en er is nog steeds Nafi Thiam, maar dat waren ‘andere’ sporten. Wielrennen, koers, dat zat in ons DNA, en dat was lange tijd de eerste en hooguit tweede sport in de sportkaternen in West-Europa.

En dat wielrennen, daar waren wij Belgen de baas in. We hadden veel bazen en onze opperbaas was een tweetalige Brusselaar met een gespleten persoonlijkheid. Dat laatste is niet onrespectvol bedoeld en het komt ook tot uiting in de film. Innemend, introvert, charmant en zacht van aard ernaast, een niets ontziend beest op de fiets, dat was Eddy Merckx.

Zijn glorieperiode heeft tot 13 juli 1975 geduurd. Ook dat zal deze zomer aan bod komen, vijftig jaar na datum. De laatste flash uit La route du Tour op RMC, voor ik naar het strand trok, luidde: “Et oui, un homme seul en tête, le belge Eddy Merckx. Parti dans la descente de l’Allos il a relayé Thévenet. Merckx vient de commencer la montée vers Pra Loup et est en train de gagner son sixième Tour de France.” Verlossende woorden die nooit meer uit mijn geheugen zijn verdwenen.

Drie uur later, terug van het strand, viel de hemel op ons hoofd. Bernard Thévenet had op Pra Loup Merckx ingehaald en ter plaatse gelaten, wat een journalist van L’Équipe een dag later de weinig vleiende woorden ontlokte: “Hij reed nog met de snelheid van een facteur.”

1975 was het jaar van de val: Phnom Penh viel voor de Rode Khmer, Saigon voor de communisten en ook Franco zou nog vallen, zoals in doodgaan. Onze nationale held Merckx viel ook in 1975. Waarom zijn hoogtepunt voorbij was op zijn dertigste (het medicinale gebruik van die tijd), daar wordt niet dieper op ingegaan.

Ook andere achtergrond krijg je niet in Merckx. De docu is vooral gelardeerd met beelden van grote rondes en wereldkampioenschappen. Klassiekers, waarvan hij er toch meer dan een paar heeft gewonnen, komen niet aan bod.

Wel hoogst interessant zijn de gesprekken uit die tijd met zijn familie. Zijn strenge pa, zijn bezorgde ma, zijn broer en zus, allemaal leggen ze een stukje van de puzzel van de complexe persoonlijke van de man die ‘de Kannibaal’ werd genoemd.

“Duik in het hart van de legende Eddy Merckx”, zoals de logline luidt, is misschien wat hoog gegrepen. Niettemin heb ik, weliswaar bevooroordeeld, gefascineerd gekeken.

Nu verwacht u wellicht een kijkadvies. Welaan dan maar: als u van sport houdt en u bent wat ouder, ga dat zien. Houdt u van sport en bent u te jong om Merckx te hebben zien koersen, maar hebt u interesse in het illustere verleden van toen dit kleine land alles won wat er te winnen viel, ga dat ook zien. Bent u van TikTok en mag het niet te lang duren en moeten ze zingen, dansen en onnozel doen in plaats van praten en presteren, laat maar.