Column Onbenullige onkunde in De Morgen van maandag 23 juni 2025

Onbenullige onkunde

Dé José De Cauwer had laatst, na de Dauphiné, bij Sporza een mooie uitsmijter. Het kwam hierop neer: “We zullen dat analyseren, om nog eens te analyseren en dan nog eens, om dan als analist vast te stellen dat we ernaast zitten.”

Het is al even dat De Cauwer, zelf vaak opgevoerd als een orakel, twijfelt aan de voorspellende waarde van analisten en commentatoren en hun analyses en commentaren in de sport. Ooit bracht hij, dat was op De Groote Sluitingsprijs van Bahamontes, zijn versie van de klassieker ‘Maintenant je sais’, van Jean Gabin.

‘Maintenant je sais’ was rappen avant la lettre, dus veel zingen is daar niet aan, maar iedereen in de zaal hield bij zoveel hybris toch zijn hart vast. Nergens voor nodig. De toen al éminence grise van het gild sloeg zich er moeiteloos doorheen. Al was hij daar zelf niet meteen van overtuigd en geloofde hij achteraf ook het compliment niet van ondergetekende aan zijn adres. Na veel aandringen zei hij: allee dan, merci.

In het chanson gaat Gabin alle leeftijden af waarop hij het zeker wist: maintenant je sais. Om tien jaar later te beseffen: toen wist ik het niet, maar nu wel. Enzovoort en zo verder. Uiteindeljk besluit hij: maintenant je sais, je sais qu’on ne sait jamais.

Gabin was zeventig toen hij dat zong. Daar is De Cauwer al even voorbij, en hij heeft nog even te gaan want in zijn familie worden ze allemaal honderd jaar. Ik ben daar nog niet voorbij, maar de analyse van Gabin en De Cauwer, dat we het nooit weten, deel ik al langer. Zelfs voor zoiets onbenulligs als een mening over sport is dat een permanente garantie op existentiële crises.

De man die mij voor het eerst wees op de illusie van de absolute kennis was Monseigneur le prince Alexandre de Merode, die ik dacht klem te hebben gereden als voorzitter van de medische commissie van het Internationaal Olympisch Comité toen ik doorging op zijn onbestaande medische achtergrond. Hij antwoordde: “Ik ben de best denkbare voorzitter van die commissie. Al die docteurs in mijn commissie denken dat ze de wijsheid in pacht hebben. Ik niet, ik ken er inmiddels genoeg van om te weten dat ik er niks van ken.”

We worden in de sportuitzendingen en op de sportpagina’s om de oren geslagen met meningen, voorspellingen, ontledingen tot in het absurde. Iemand zou eens alle voorspellingen in de studio’s moeten – jawel – analyseren om na te gaan wat nog overblijft van de aannames weken nadat de wedstrijd is gespeeld of gereden. Misschien kan daar zelfs een score van worden bijgehouden.

Zoals Jan Bakelants: zeven keer juist, tien keer mis, drie keer onbeslist. Of in het voetbal, Frank Boeckx, een hele klus want Boeckx is analist bij elke wedstrijd die op deze planeet wordt gespeeld: zevenduizend keer juist, tienduizend keer mis, drieduizend keer mossel noch vis.

Nu, er is een verschil tussen Bakelants en Boeckx dat in het voordeel pleit van laatstgenoemde. Boeckx – juist of niet – draait nooit rond de pot. Bakelants wel en dat komt omdat hij bevooroordeeld is. Remco Evenepoel en co. worden harder aangepakt dan zijn vriend en trainingsmaat Wout van Aert. Dat is te verklaren, maar daarom nog niet te begrijpen. Een analist hoort afstand te houden tot en zeker niet meer samen te trainen met het lijdend voorwerp van zijn analyse.

Een analist hoort ook een klein beetje afstand te houden van de wereld waar hij tot voor kort deel van uitmaakte. Een ontluizingsperiode is misschien wat overdreven, maar een beetje schroom en discretie zijn op hun plaats. Hein Vanhaezebrouck die met zijn gekende zelfvoldane glimlach op het gezicht meteen in augustus en daarna een heel jaar KAA Gent fileerde, dat wrong. Of die het niet wilde hebben over de Rode Duivels zolang er geen nieuwe bondscoach was aangesteld, dat was dan weer lachwekkend.

Zijsprongetje: het kan nog erger. De overtreffende trap van de analist (v/m) is de expert (v/m). Bij de gewone redactie van de VRT zijn het allemaal experts. Wie één keer ergens is geweest of zich in een onderwerp heeft verdiept, is plots expert van die regio of die problematiek en wordt in Het journaal gevraagd te komen orakelen.

Maar goed dat we daar in de sport nog niet aan toe zijn. Wij weten ten minste dat we deel zijn van een grote business: het sportentertainment. En zo gedragen we ons ook: het slaat soms echt helemaal nergens op. Wat het voorbije moment met een nooit geziene stelligheid is geponeerd, wordt even later met een verbazingwekkende zekerheid tegengesproken. Overtuigend klinken en een beetje maar ook niet te veel controverse oproepen, dan is het al lang goed.

Column Dé Analyse in De Morgen van zaterdag 21 juni 2025

Dé Analyse

Dé José De Cauwer had laatst, na de Dauphiné, bij Sporza een mooie uitsmijter. Het kwam hierop neer: “We zullen dat analyseren, om nog eens te analyseren en dan nog eens, om dan als analist vast te stellen dat we ernaast zitten.”

Het is al even dat De Cauwer, zelf vaak opgevoerd als een orakel, twijfelt aan de voorspellende waarde van analisten en commentatoren en hun analyses en commentaren in de sport. Ooit bracht hij, dat was op De Groote Sluitingsprijs van Bahamontes, zijn versie van de klassieker ‘Maintenant je sais’, van Jean Gabin.

‘Maintenant je sais’ was rappen avant la lettre, dus veel zingen is daar niet aan, maar iedereen in de zaal hield bij zoveel hybris toch zijn hart vast. Nergens voor nodig. De toen al éminence grise van het gild sloeg zich er moeiteloos doorheen. Al was hij daar zelf niet meteen van overtuigd en geloofde hij achteraf ook het compliment niet van ondergetekende aan zijn adres. Na veel aandringen zei hij: allee dan, merci.

In het chanson gaat Gabin alle leeftijden af waarop hij het zeker wist: maintenant je sais. Om tien jaar later te beseffen: toen wist ik het niet, maar nu wel. Enzovoort en zo verder. Uiteindeljk besluit hij: maintenant je sais, je sais qu’on ne sait jamais.

Gabin was zeventig toen hij dat zong. Daar is De Cauwer al even voorbij, en hij heeft nog even te gaan want in zijn familie worden ze allemaal honderd jaar. Ik ben daar nog niet voorbij, maar de analyse van Gabin en De Cauwer, dat we het nooit weten, deel ik al langer. Zelfs voor zoiets onbenulligs als een mening over sport is dat een permanente garantie op existentiële crises.

De man die mij voor het eerst wees op de illusie van de absolute kennis was Monseigneur le prince Alexandre de Merode, die ik dacht klem te hebben gereden als voorzitter van de medische commissie van het Internationaal Olympisch Comité toen ik doorging op zijn onbestaande medische achtergrond. Hij antwoordde: “Ik ben de best denkbare voorzitter van die commissie. Al die docteurs in mijn commissie denken dat ze de wijsheid in pacht hebben. Ik niet, ik ken er inmiddels genoeg van om te weten dat ik er niks van ken.”

We worden in de sportuitzendingen en op de sportpagina’s om de oren geslagen met meningen, voorspellingen, ontledingen tot in het absurde. Iemand zou eens alle voorspellingen in de studio’s moeten – jawel – analyseren om na te gaan wat nog overblijft van de aannames weken nadat de wedstrijd is gespeeld of gereden. Misschien kan daar zelfs een score van worden bijgehouden.

Zoals Jan Bakelants: zeven keer juist, tien keer mis, drie keer onbeslist. Of in het voetbal, Frank Boeckx, een hele klus want Boeckx is analist bij elke wedstrijd die op deze planeet wordt gespeeld: zevenduizend keer juist, tienduizend keer mis, drieduizend keer mossel noch vis.

Nu, er is een verschil tussen Bakelants en Boeckx dat in het voordeel pleit van laatstgenoemde. Boeckx – juist of niet – draait nooit rond de pot. Bakelants wel en dat komt omdat hij bevooroordeeld is. Remco Evenepoel en co. worden harder aangepakt dan zijn vriend en trainingsmaat Wout van Aert. Dat is te verklaren, maar daarom nog niet te begrijpen. Een analist hoort afstand te houden tot en zeker niet meer samen te trainen met het lijdend voorwerp van zijn analyse.

Een analist hoort ook een klein beetje afstand te houden van de wereld waar hij tot voor kort deel van uitmaakte. Een ontluizingsperiode is misschien wat overdreven, maar een beetje schroom en discretie zijn op hun plaats. Hein Vanhaezebrouck die met zijn gekende zelfvoldane glimlach op het gezicht meteen in augustus en daarna een heel jaar KAA Gent fileerde, dat wrong. Of die het niet wilde hebben over de Rode Duivels zolang er geen nieuwe bondscoach was aangesteld, dat was dan weer lachwekkend.

Zijsprongetje: het kan nog erger. De overtreffende trap van de analist (v/m) is de expert (v/m). Bij de gewone redactie van de VRT zijn het allemaal experts. Wie één keer ergens is geweest of zich in een onderwerp heeft verdiept, is plots expert van die regio of die problematiek en wordt in Het journaal gevraagd te komen orakelen.

Maar goed dat we daar in de sport nog niet aan toe zijn. Wij weten ten minste dat we deel zijn van een grote business: het sportentertainment. En zo gedragen we ons ook: het slaat soms echt helemaal nergens op. Wat het voorbije moment met een nooit geziene stelligheid is geponeerd, wordt even later met een verbazingwekkende zekerheid tegengesproken. Overtuigend klinken en een beetje maar ook niet te veel controverse oproepen, dan is het al lang goed.

Column Paul de France in De Morgen van maandag 16 juni 2025

Paul de France

Een doué, een begaafde, die hadden de Fransen al. Désiré Doué (PSG) schonk hen na meer dan dertig jaar wachten, hopen en smachten een tweede Champions League. Sinds kort heeft sportminnend Frankrijk zijn surdoué, een buitengewoon begaafde, en die heet Paul Seixas.

De begaafde is een voetballer van twintig, de overbegaafde een wielrenner van achttien die in april van dit jaar al de cover sierde van het maandblad Vélo als Paul de France.

Aan de wielrenner om op termijn een einde te maken aan een ander triest Frans record: dat van het aantal jaren zonder Tour-overwinning. Dat zijn er inmiddels veertig. Het aantal jaren zonder Belgische Tour-overwinning staat op 49. Bepaald vreemd, want Frankrijk en België zijn de landen met de meeste Tour-eindzeges, respectievelijk 36 en 18.

Wie het Critérium du Dauphiné heeft gevolgd, kon af en toe zijn naam horen vernoemen. Niet dat Seixas zich in de strijd tussen Tadej Pogacar en Jonas Vingegaard mengde, maar nadat bergop het kaf van het koren was gescheiden, reed hij nog steeds vooraan, niet zo heel ver van Remco Evenepoel, bijna zeven jaar ouder.

In de drie laatste etappes streed hij altijd voor een toptienplaats. Gisteren werd Seixas achtste in eindafrekening. Hij verloor in de laatste rit nog twee plaatsen door een domme val. Ook in de tijdrit werd hij tiende en dat is in Frankrijk niet onopgemerkt voorbijgegaan. ‘Een eerste bevestigende test’, kopte L’Équipe daags na de tijdrit.

Seixas heeft, zoals we dat het voorbije decennium wel meer zagen, de beloftecategorie overgeslagen. Achttien is heel jong om nu al in de WorldTour aan te treden. Op 24 september wordt hij pas negentien en dat is de leeftijd waarop Evenepoel voor het eerst in een WorldTour-wedstrijd aan de start stond, de UAE Tour. Toeval wil, of niet, dat ook Seixas daar begin dit jaar zijn WorldTour-debuut maakte. Evenepoel gaf op in rit vier na een valpartij. Seixas startte niet in rit zes.

Evenepoel zou later dat jaar een rit en het eindklassement in de Ronde van België winnen, vooraleer in de Clásica San Sebastián zijn eerste grote semiklassieker binnen te halen. Nu we toch aan het vergelijken zijn, Seixas heeft nog een jaartje respijt om hem te evenaren.

Op de schouders van Evenepoel rust de zware Belgische hoop op nog eens een Tour-overwinning, net geen halve eeuw na Lucien Van Impe. Of minstens een halve eeuw, want het ziet ernaar uit dat hij dit jaar nog wat tekort schiet. Laten we een slag om de arm houden. Als Evenepoel plots in juli het gevoel krijgt dat hij wel kan volgen, dan is hij in staat om mentaal een klik te maken. Dat het nog drie weken is tot aan de Tour-start en meer dan een maand tot de beslissende etappes, en dat hij geen gewone soldaat is, dat is het enige wat je nu nog over zijn Tour-kansen kunt zeggen.

Op de schouders van Seixas rust een zo mogelijk nog zwaarder Frans verlangen. Namens een land dat uitblinkt op vlak van individuele en ploegsport, dat de beste Olympische Spelen ooit organiseerde en al decennia de beste wielerwedstrijd van de planeet, is hij de grote Franse hoop om eindelijk weer eens de eigen Tour de France te winnen.

Er zijn wel meer parallellen tussen Evenepoel en Seixas. Neem hun intelligentie. Evenpoel is verstandig, leert snel, is alleen nog wat emotioneel bij momenten. Seixas is zeer verstandig, leert onwaarschijnlijk snel en is in het geheel niet emotioneel of van de wijs te brengen.

Seixas studeert nu zelfs verder aan de hoog aangeschreven Emlyon Business School. Zijn favoriete vak was wiskunde en hij kreeg in de klas al snel de bijnaam Seixas Instruments, naar de in de klas veelgebruikte calculator Texas Instruments.

Evenepoel heeft Seixas nooit eerder gezien tot in deze Dauphiné. Een andere grote Belgische hoop kent hem beter en heeft hem al eens geklopt. Jarno Widar, tien maanden ouder, won in 2023 de sprint tegen Seixas van de Classique des Alpes, een topkoers voor junioren.

Widar, volgens enkele kenners ooit een kanshebber op een Belgische Tour-zege, en Seixas zullen elkaar nog tegenkomen, maar niet meteen. De twee supergetalenteerde renners volgen een verschillend parcours. Waar Seixas nu al voor de leeuwen wordt gegooid door zijn hyperambitieuze ploeg Decathlon-AG2R, idem voor de negentienjarige Matthew Brennan bij Visma-Lease a Bike, rijdt Widar nog steeds wedstrijdjes van de tweede garnituur of tegen leeftijdsgenoten.

Gisteren begon Widar aan zijn tweede Giro Next Gen op rij. Hij won in 2024 en is ook dit jaar de grote favoriet. De tijd zal uitwijzen welke ontwikkelingslijn waar uitkomt.

Column Marktplaats.com in De Morgen van zaterdag 14 juni 2025

Marktplaats.com

Moeilijk te zeggen of er ooit een onzinniger competitie in het leven is geroepen dan de CWC, voluit de Club World Cup. Die begint vanavond (zondagochtend bij ons) in Miami met Al-Ahly uit Egypte tegen Inter Miami uit u-weet-wel, of Emam Ashour tegen u-weet-wel. (Voor wie het niet weet, maar dit toch leest: tegen Lionel Messi.)

Emam Ashour, sterspeler van Al-Ahly, dat is gegoogeld. Het eerste wat op de site van BeIn Sports verscheen, was zijn huidige marktwaarde van 4 miljoen dollar. Daarbij stond vermeld dat met deze competitie dat bedrag zal stijgen. Waarmee meteen de bedoeling achter deze CWC duidelijk is gemaakt: marktplaats.com.

De Club World Cup bestond al, maar was een soort vriendschappelijk toernooi met zeven ploegen waar nauwelijks aandacht aan werd besteed. FIFA-topbons Gianni Infantino gooide het hele concept om en maakte er een vierjaarlijkse competitie van met 32 ploegen van over de hele wereld. Prijzengeld : 1 miljard dollar.

De achterliggende gedachte is dat de FIFA of de wereldvoetbalbond grip wil krijgen op het steeds lucratievere clubvoetbal, dat stilaan ook op een veel hoger tactisch en technisch niveau wordt gespeeld dan het vaak saaie interlandvoetbal. Het is Infantino ook een doorn in het oog dat de Champions League de UEFA jaarlijks klauwen vol geld opbrengt terwijl hij met zijn FIFA alleen winst maakt in de jaren van de ‘echte’ World Cup, die voor landen en voor mannen.

Maar wat kan er nu op tegen zijn om een mondiaal toernooi te organiseren onder clubs van de verschillende confederaties? Bijvoorbeeld dat het niveauverschil tussen Europa en Zuid-Amerika enerzijds en de rest van de wereld daarmee pijnlijk duidelijk wordt aangetoond.

Nog pijnlijker, in alle betekenissen van dat woord, is de belasting van de voetbalspelers. Die van Al-Ahly zullen het niet erg vinden om naast de Egyptische competitie, acht speeldagen ver, en de Afrikaanse Champions League nog wat extra wedstrijden te spelen. Idem voor Urawa Red Diamonds, Auckland City, Inter Miami, CF Monterey en Boca Juniors.

Helemaal anders is het voor Federico Valverde van Real Madrid en Enzo Fernández van Chelsea FC, die voor het einde van het toernooi de kaap van de zeventig wedstrijden in een seizoen zullen ronden met tussendoor twintig intercontinentale trips inclusief jetlags.

Valverde kan uitkomen op 78 wedstrijden en dat zou een nieuw record zijn. Om nooit te vergeten: ooit tikte een Belgische voetballer 72 wedstrijden weg in één seizoen om daarna nauwelijks nog een deuk in een pakje boter te trappen. Dat was Eden Hazard in zijn laatste jaar Chelsea voor hij naar Real Madrid trok.

Alle topsport vraagt het uiterste van zijn atleten en heeft het in zich om de elastiek te rekken tot die breekt, dat is inherent aan een prestatief milieu. Een professionele en door economische wetmatigheden gedreven sportcompetitie heeft daarop geantwoord met een beperking van de belasting. Denk in dat verband aan de Amerikaanse professionele sportcompetities of het tennis, waar topspelers al decennia in discussie gaan over de beperking van het minimale aantal toernooien waar ze moeten aan deelnemen. Dat alles gestuurd door de belangenvereniging van de spelers.

In het voetbal rapporteerde de luid roepende maar weinig beluisterde spelersvakbond FIFPro dat 70 procent van de Europese spelers niet aan de minimale vier weken vakantie en vier weken voorbereiding op het nieuwe seizoen toekomt. Als je weet dat voetbal de enige sport in de wereld is die zijn personeel als handelswaar tegen verkoopwaarde in de boekhouding opneemt, mag het vreemd heten dat niet meer zorg wordt besteed aan het gezond houden van ‘de stock’.

Het kan best dat het een aardig toernooi wordt, met weinig blessures en leuk voetbal, maar er zit alvast één ranzig randje aan deze Club World Cup: de onrust die zich stilaan meester maakt van de stedelijke centra waar veel migranten wonen en waar wordt gevoetbald. Toeval wil nu dat voetbal in de VS vooral een ding is van de latino’s en hispanics en dat die bevolkingsgroepen de meeste al of niet vermeende illegalen tellen.

De ticketverkoop viel tegen in de aanloop naar het toernooi, maar de organisatoren hoopten dat deze week recht te trekken. IJdele hoop. Deze week kwam de mededeling dat Immigration and Customs Enforcement (ICE) en Customs and Border Protection (CPD) de stadionbezoekers als een target beschouwen. Zo bar als het Estadio Nacional in Santiago de Chili in 1973 zal het wel niet worden, maar een eventuele razzia in het Hard Rock Stadium zou aardig in de buurt komen.

Column ‘Ik had met Sinner te doen’ in De Morgen van dinsdag 10 juni 2025

Ik had met Sinner te doen

Tijd voor sport zoals op zondagen uit lang vervlogen tijden. Toen was het studeren met Roland Garros en een paar weken later Queens en Wimbledon op de stille achtergrond, al te vaak geen beste combo, afgelopen weekend was het languit op de sofa tennis kijken.

De finales van Roland Garros zijn dit weekend gewonnen door Coco Gauff bij de vrouwen en Carlos Alcaraz bij de mannen.

Aan de vrouwenfinale – zinderend volgens de VRT-nieuwslezers – was geen hol te beleven. Dat had deels te maken met de wind, maar voor het grootste deel toch met het zwakke presteren van Aryna Sabalenka. Zeventig unforced errors sloeg de Wit-Russische. Op 31 spelletjes. Sabalenka heeft naast één set voor zichzelf zo ongeveer een hele set voor haar tegenstandster gescoord.

Ze is inmiddels op Mykonos om met alcohol en gummibeertjes haar verdriet te verwerken. “Zij heeft niet gewonnen. Ik heb verloren”, had ze nog als commentaar voor ze vertrok uit Parijs. Leuk sfeertje daar onder die vrouwen.

Neen, dan de mannen. Daar corrigeerde in een cruciale fase in de vierde set Jannik Sinner een foutje van de lijnrechter: “Zijn bal was in, mevrouw de scheids, zijn service telt dus.” Collegiale klasse.

Ook bij de mannen lag de foutenlast een stuk hoger dan normaal. Winnaar Alcaraz sloeg 73 ongedwongen fouten, maar dan wel op vijf sets die vijf en een half uur duurden in 58 games en een supertiebreak. De foutenlast stond in rechtstreeks verband met het onwaarschijnlijk hoge niveau. Het was een weerspiegeling van het risico dat beide heren wel moesten nemen om de andere zoek te spelen.

Opvallend aan die finale was dat de winnaar meer (9) fouten sloeg dan de verliezer, maar ook meer (17) winners. Alcaraz scoorde één punt minder over de hele wedstrijd (192-193). Zo dicht lag het bij elkaar.

Episch is te licht uitgedrukt voor het schouwspel dat Sinner en Alcaraz opvoerden. Tempo, snelheid, kracht, zou er ooit harder, dieper, scherper en preciezer op een bal zijn geslagen dan eergisteren aan de Porte d’Auteuil?

Het aantal plottwists moet u zelf maar achterhalen. Op Sofascore kan u elk punt en elke statistiek terugvinden, maar de cruciale fase, de gamechanger, zat aan het einde van de vierde set. Sinner kreeg toen drie wedstrijdballen bij 5-3 op de service van Alcaraz. Die verknoeide hij en ook het uitserveren bij 5-4 lukte niet.

Wat is dat tennis toch een onwaarschijnlijke mindfuck van een spel. Helemaal alleen in gevecht met die rare ondergrond, die bal, dat racket, die aarzelende arm, die twijfel in het hoofd en als je dat allemaal eindelijk onder controle hebt, staat er aan de andere kant van het net iemand die je met plezier zou doodslaan met zijn racket.

Jammer van het eindresultaat. Ik was op de hand van Jannik Sinner. Dat was een gedurfde en erg eenzame stellingname, maar in de beslotenheid van de eigen woonkamer redelijk ongevaarlijk. Op Le court Philippe-Chatrier waren de Sinner-fans alvast in de absolute minderheid.

Die van Alcaraz bouwden het Parijse centercourt om tot een voetbalstadion. Hoewel, als tennishooliganisme begint en eindigt bij het juichen na een gemiste eerste opslag of een opzettelijk late yell, dan weet je dat er nog een verschil is.

In dat sfeertje – ‘Carlos, Carlos, Carlos’ – moest Sinner zien te overleven. Dat deed hij vier sets lang – in de vijfde keek hij voor het eerst naar zijn box – met een onverstoordheid die deed denken aan Ivan Lendl. Die was ook nooit publiekslieveling, wel die van mij.

Sinner was zondag het lelijke eendje dat toevallig in een poel was beland waar zelfs de kikkers hem niet willen. Met zijn rosse krullen, bleke sproeterige huid (hopelijk smeert hij goed) en zijn hoekige tred stak hij af tegen de smooth player en talker die Alcaraz uitstraalt. Mooie ogen, gaaf gezicht, licht getaand en alles aan dat lijf in proportie. Geen tattoos ook, goed zo.

Ik had met Sinner te doen, want waarlijk iedereen gunde het zo veel meer aan Alcaraz. Ook de verder uitstekende commentator van Eurosport – ik gok op oud-speelster Kristie Boogert – kon niet verbergen dat ze een boon had voor de Spanjaard.

De reden voor die vooringenomenheid is niet ver te zoeken: Sinner is vorig jaar in opspraak gekomen voor een positieve plas, waarvoor hij alsnog licht is gestraft. Onterecht, van doping was geen sprake, Sinner had vrijuit moeten gaan.

Sindsdien en voor de rest van zijn carrière levert hij niet alleen een gevecht tegen de bal, het racket, het net, het speloppervlak, de tegenstand en zijn twijfels, maar ook tegen de perceptie. Daarom alleen al: eeuwige sympathie.

Column Pseudoprestaties in De Morgen van zaterdag 7 juni 2025

Pseudoprestaties

Deze week had deze krant een verhaal over steeds extremer wordende ambities op het vlak van duursport en het gevaar daarvan op de gezondheid van de non- tot middelmatig getalenteerden.

Horen we inmiddels niet te weten dat ‘te’ bijna altijd slecht is? En dat met name onze motor baat heeft bij geregelde, afwisselende maar niet al te zware belasting, vooral niet uren aan een stuk?

De schade riskeert dubbel te zijn. Gewrichten zien af en vooral lopers die genetisch voorbestemd zijn of te zwaar en/of technisch slecht lopen zullen op termijn één of meerdere nieuwe knieën of heupen moeten laten steken. Dat euvel is te repareren en hier te lande ook te betalen.

Daarnaast ziet de motor af en in de leidingen die naar die motor lopen – we hebben het over de kransslagaders en het hart – kunnen verkalkingen optreden. Dat staat dan nog los van de hartritmestoornissen die in verschillende vormen voorkomen en die vooral fietsers/wielrenners lijken te treffen.

Wat zeggen de cardiologen er meteen bij? Het is nog altijd ongezonder níét te sporten dan extreem te sporten. De gezondste optie is zoals hiervoor staat: regelmatig sporten met een afwisselende belasting van lijf, leden en motor én – wordt te vaak vergeten – op de voeding letten.

In België hebben recent een aantal ultrasporters de actualiteit gekaapt. Tandarts Karel Sabbe is de bekendste en spreekt het meest tot de verbeelding met zijn verpulverde records op alle continenten en als zeventiende finisher ooit van de Barkley Marathons, de exclusiefste sportwedstrijd ter wereld.

Marathon Woman en wetenschapster Hilde Dosogne liep vorig jaar elke dag een marathon. Wie een keer een marathon liep en daarna nooit meer kan zich dat niet voorstellen. En nog minder bij wat Matthieu Bonne, ook recordhouder in meerdere ultra-lijstjes, recent presteerde: 485 kilometer lopen in 48 uur.

Je kunt dat gekkenwerk van drie gekken noemen, ze deden het toch maar. Of het gezond is? Voor een klein aantal stervelingen zal het hopelijk niet ongezond zijn. De meesten moeten daar niet aan denken en vooral niet aan beginnen.

Devote bewondering hoeft niet. Dat geldt overigens voor alle sportprestaties. Wat al helemaal niet moet/mag en wat we vooral tot in de eeuwigheid moeten bestrijden, is sportprestaties die geen prestaties zijn op een hoop gooien met echte prestaties.

Het zal wel op een koude steen vallen, maar ik lanceer hierbij een oproep richting de media. Gelieve voor eens en voor altijd de strapatsen van de gebroeders Van Impe, Robert en Arno, niet langer in één adem of in één artikel te vernoemen met de prestaties van de drie die hiervoor staan. En ook Average Rob, alias van Robert Van Impe, niet langer in één fotomontage met Dosogne en Bonne af te drukken.

De gebroeders Van Impe zijn geen atleten. Het zijn hypers van pseudoprestaties. YouTube-fenomenen voor hele generaties sedentairen die de kostbare tijd waarin ze zouden kunnen bewegen doorbrengen met naar filmpjes te kijken van influencers die hen laten geloven dat zij buitengewone exploten leveren.

Het enige dat klopt aan Average Rob is dat adjectief average. Hij is een matig getalenteerde hobbysporter en zijn broertje is volstrekt ongetalenteerd. Dat is te zien The Toughest Footrace on Earth, de film over hun deelname aan de Marathon des Sables. Een generatiegenoot van de Van Impes die van zijn redactie een laptop heeft gekregen en daar stukjes mag op tikken concludeerde dat de broers Van Impe bovengemiddeld grote meneren zijn.

Pseudosporters, dat zijn het. Mijn ongetalenteerde buur die op zijn veertigste was beginnen te sporten heeft drie keer na elkaar de Marathon des Sables uitgelopen. Gelopen, niet gewandeld. En dan die Ironman van de YouTube-broers. Arno Van Impe deed er dik vijftien uur over en Robert Van Impe twaalf en een half uur.

Als u zegt ‘doe het hen maar na’, ik weet wat twaalf en een half uur waard is. Ik deed even lang over mijn (enige) Ironman. Als 53-jarige aan schouder, rug en knie geblesseerde ex-volleybalspeler. Blij dat ik het heb gedaan, zelfs een beetje trots, dat wel, maar het stelt als prestatie echt helemaal niks voor.

De broers Van Impe hebben zich nu een nieuw doel gesteld. Ze willen de Olympische Spelen halen. Ik dacht meteen aan de Special Olympics, waar ze bepaald niet kansloos zouden zijn, maar neen, ze willen naar de echte Spelen, die van 2028. “Ik geloof oprecht dat er een discipline is waar we nét goed genoeg in kunnen worden”, zegt Rob.

Onaangepast duursporten is slecht voor het hart, maar was het al bekend dat je er ook hersenverdwazing van kan krijgen?

Column Oppergodin in De Morgen van maandag 2 juni 2025

Oppergodin

Begin vorige week was een en ander te doen over het ‘nieuws’ dat voetbalclubs als AA Gent en Club Brugge info wilden over de lengtes van de ouders van hun jeugdspelers. Eén van die ouders had die vraag onverwijld naar een krant doorgestuurd en daar had men dat als een DDR-praktijk gelabeld.

Dat voetbalclubs een prognose willen over de verwachte lengte van hun speler, dat is de logica zelf. Je wilt geen energie steken in een centrale verdediger of een doelman die 1,75 meter zal worden. In de topsportschool volleybal of basketbal word je ook niet toegelaten als jij en je ouders klein zijn.

Meten is weten, maar dan weet je niet alles. Sportwetenschappers verbazen zich geregeld over de zogeheten outliers, atleten die niet in statistische modellen te vatten zijn.

Als selectie, detectie, meten is weten en prognose over de ontwikkeling ter sprake komt, moet het altijd gaan over Nina Derwael (25 jaar, 1,70 meter). Die heeft dit weekend nog eens twee keer goud behaald. Dat deed ze op een leeftijd die de meeste sportsystemen als te oud zouden kwalificeren.

Dat niet alleen. In de grootste sportlanden zou Derwael misschien niet eens hebben bestaan. In China, maar wellicht ook in de VS of in Rusland zou ze op jonge leeftijd zijn weggeselecteerd.

Derwael is ook in Vlaanderen gemeten, gewikt en gewogen. Ze scoorde op alle parameters hoog, maar was gebuisd op lengteprognose. Voor veel gymmodellen is dat een no go. Inmiddels is het een troef zoals ze als een libel door het zwerk zweeft, maar het is eraan te zien dat ze lang is.

Nog altijd moeten haar begeleiders vooraleer zij aan haar brugoefening kan beginnen die brug helemaal ombouwen opdat ze niet tegen een legger zou aanknallen of haar voeten de grond zouden raken. Derwael is zo’n outlier, niet alleen op vlak van lengte en daar moeten we heel blij om zijn.

Ze behoorde al tot het pantheon van de Belgische vrouwensport, oppergodin naast Nafi Thiam en Justine Henin. Wat ze dit weekend heeft gepresteerd, zet dat nog eens extra in de verf.

Het is compleet zinloos om rankings te maken, maar als de triomf van de wil in rekening wordt genomen, scoort zij het hoogst van de drie. Derwael is al bijna tien jaar een topsportbeest zoals Henin dat enkele gouden jaren is geweest en Thiam dat drie keer twee dagen op de Olympische Spelen tot een kunst heeft verheven.

In 2016 in de aanloop naar Rio zaten we buiten op een bankje bij het topsportinternaat. Journalistieke opa interviewt tiener-turnstertje, als dat maar goed zou komen. Geen speld kreeg je ertussen. Ze ratelde aan één stuk door over haar mooie leven, over haar doelen, over waar ze vandaan kwam en wat ze wilde.

Tussendoor gaf ze collega-gymnast Noah Kuavita een uitbrander omdat hij zijn enkel had verzwikt bij een illegaal partijtje voetbal. “Die heeft wel competitie dit weekend, hoor! Ik probeer het hier een beetje in de gaten te houden.”

Het zondagskind van zestien schrok niet van de vraag of ze wist dat zij internationaal als the next best thing aan de brug werd beschouwd, voorgeprogrammeerd om in Tokio in 2020 te schitteren. “Ik heb dat filmpje op YouTube ook gezien. Het zou kunnen, maar ook niet. We zien wel.”

Het was haar enige korte antwoord van die namiddag. Het vervolg is gekend. In Rio turnde ze de finale van de allround en werd negentiende. Een jaar later won ze haar eerste Europese goud, in 2018 en 2019 was ze de beste van de wereld en nog eens twee jaar later maakte ze alle verwachtingen waar met olympisch goud op de uitgestelde Spelen van Tokio.

Haar grootste prestatie moest ze dan nog leveren. Op 8 september 2023 schoot haar schouder uit de kom en moest ze worden geopereerd. Haar leeftijd, haar lengte, haar blessure, alle parameters wezen op einde carrière, maar Derwael revalideerde en hoe.

Op de Spelen van Parijs, haar derde inmiddels, greep ze net naast het brons. Nog zo’n ideaal moment om er klaar mee te zijn. Niet dus. De outlier in haar begon aan een vierde olympische cyclus, richting Los Angeles 2028.

Zelf is ze de eerste om haar dubbel Europees goud te nuanceren als zijnde ‘het moet nog beter’. Ze is al een paar jaar de underdog, maar met een bewonderenswaardige vastberadenheid om zichzelf opnieuw uit te vinden, klaar om te killen als het kan, zoals op het EK.

Meer dan de prijzen die ze nog pakt is Derwael een voorbeeld van wilskracht, van mind over body. Vrouwen hoeven zich niet beledigd te voelen, het is de enige mogelijke vergelijking: Derwael is de vrouwelijke Robert Van de Walle en dat is het ultieme compliment voor een Belgische atleet.

Column Virtuositeit in De Morgen van zaterdag 31 mei 2025

Virtuositeit

Het item bleef in zijn totaliteit een beetje veel naast de kwestie en toch was het een interessante vraagstelling deze week op Radio 1. Naar aanleiding van de Koningin Elisabethwedstrijd voor viool, waar onze virtuoze Belg Valère Burnon de finale haalde, ging het plots over doping.

Allicht had iemand op de redactie geopperd dat zo’n wedstrijd ook topsport was en de volgende gedachte was natuurlijk dat die musici ongetwijfeld ook aan de pillen zitten. En toen had een baasje op de redactie gezegd: zoek het maar uit of doping in de muziek zou helpen.

Ze hadden een muziekspecialist gebeld en die was formeel. Virtuositeit zit niet in een pilletje of een spuitje. Virtuositeit is deels aangeboren en deels getraind. Discussie gesloten.

Of toch niet helemaal, want de brave man gooide er nog achteraan dat zo’n aangeboren virtuoze musicus misschien baat zou kunnen hebben bij een pilletje om zich wat beter in zijn vel te voelen. En als dat zo zou zijn, dat hij dan dat pilletje vooral moest nemen. En dat dopingcontroles niet nodig waren.

Eerst even iets uitklaren. Alleen sport kan topsport zijn. Dus stop alstublieft met alles wat lastig, zwaar of moeilijk is te herkwalificeren als ‘dit is topsport’. Jawel, sommige zelfverklaarde topsport is ook geen topsport, maar dat is een ander verhaal.

Dat virtuositeit niet gebaat zou zijn bij doping is alvast in de sport een achterhaalde premisse. Die is lang gebruikt door bepaalde sporten om het dopingspook en de daarmee gepaard gaande controles buitenshuis te houden.

Neem nu voetbal. Dertig jaar geleden maakte epo een steile opgang in de klassieke uithoudingssporten. Voetbal is naast een tactisch spel waarbij een goeie techniek en snelheid van pas komen ook een uithoudingssport, maar daar was toen niemand mee bezig.

Tenzij de Franse nationale ploeg, die het WK 1998 won. En Juventus Turijn, dat een aantal Fransen onder wie Zinédine Zidane in dienst had.

De Franse nationale ploeg is ooit collectief gaan lopen op een stage in de Alpen omdat er dopingcontrole was. En bij Juventus zijn documenten gevonden die wezen op epo-toediening. Alleen werden die door een rechter niet in acht genomen, met de uitleg: “Dit is te moeilijk, hier snap ik niets van. Vrijspraak.”

In de sport zijn we er al een tijd achter dat doping ongeveer overal zal helpen, maar uiteraard bij de ene sport meer dan bij de andere. Hoe technischer de sport, des te minder ben je geneigd om te denken aan doping. Fout gedacht. Een geniale versnellende dribbel in het begin van de wedstrijd is één; die kan zonder. Aan het eind van een slopende wedstrijd kan/zal doping helpen.

Idem voor een monsterlijk zwaar pianoconcerto. De moeilijkste noten spelen in het begin zal voor meer pianisten zijn weggelegd dan aan het eind van een Rachmaninov of andere sloopkogels van stukken. Voor die laatste zware passages kan medicatie helpen om de zaak op de rails te houden.

Natuurlijk heeft ook virtuositeit baat bij doping. Als het om het juiste product gaat, dat op het juiste moment wordt toegediend en bij de juiste persoon. Een zenuwpees moet je geen amfetamine geven, misschien wel een bètablokker. Overigens zouden alle musici, voor ze ooit doping overwegen, eerst moeten sporten om hun conditie te onderhouden.

Of doping populair is in de klassiekemuziekwereld, dat moeten insiders maar eens uit de doeken doen. Maar waar een middel is en waar niet wordt gecontroleerd, zal dat middel worden uitgeprobeerd, probaat of niet.

Vorige week raakte bekend dat een groep virtuoze Engelse bergbeklimmers erin was geslaagd om in de amper drie dagen die ze in Nepal verbleven meteen de Everest te beklimmen. In totaal waren ze vijf dagen onderweg. In plaats van een shortski een shortklim als het ware.

Vooraf gingen ze wel langs in Duitsland bij een inspanningsfysioloog die hen leerde het gas xenon te gebruiken. Dat xenon werd gebruikt om de noodzakelijke aanpassing aan de hoogte thuis te kunnen doen. Dat het om ervaren klimmers gaat die deze shortcut hebben genomen en met succes heelhuids naar boven en weer beneden zijn geraakt, heeft veel stof doen opwaaien.

Niet het minst bij het bevoegde ministerie in Nepal en bij de sherpagemeenschap, die meestal voor weken wordt ingehuurd om Europeanen naar boven te begeleiden. Nu kregen ze maar drie dagen werk betaald.

Doping, schreeuwden de klimmers die het traditioneel doen/deden. Ach wat. Die schreeuwers vergaten dat nagenoeg alle klimmers die boven de 8.000 meter willen raken aan de Diamox (een vochtafdrijver) zitten, onder meer en met lichte overdrijving gesteld, om te beletten dat hun hersenen via hun ogen naar buiten komen.

Column Union kampioen in De Morgen van maandag 26 mei 2025

Union kampioen

Er was één hele goede reden om Union Saint-Gilloise de titel niet te gunnen. En er was in ondergeschikte orde één minder goede.

Eerst die minder goede, want die is deels subjectief. Union speelt niet het meest aantrekkelijke voetbal en dat was van in het eerste jaar in 1A het geval. Heel veel kleine foutjes in het middenveld, een trekje hier, een tikje daar, een duwtje op een plek waar dat nog net kon.

Dat was het Felice Mazzu-voetbal waarmee USG in de lente van 2021 promoveerde naar de hoogste klasse. Onder Karel Geraerts en Alexander Blessin werd het verbeterd en onder Sebastien Pocognoli geperfectioneerd waardoor het vier jaar later, na de verrassende promotie, iets minder verrassend de titel pakte.

‘Niet het meest aantrekkelijke voetbal’ is deels subjectief. Iedereen strijdt met de wapens die hij ter beschikking heeft en bij Union is dat wapenarsenaal om veel redenen – zie verder – beperkter dan bij de al of niet zelfverklaarde topploegen in dit land. Dat argument telt dus niet.

De echt goede reden om Union de titel niet te gunnen is het eigenaarschap, maar ook daar kan je veel bedenkingen pro en contra bij formuleren. De titel van Union is de eerste voor een Belgische club met een buitenlandse eigenaar. Alex Muzio en Tony Bloom kochten in 2018 de Belgische tweedeklasser Union. Beiden hadden als hoofdclub de Engelse Premier League-club Brighton & Hove Albion. Beiden beheerden ook het gokbedrijf Starlizard, nog een goede reden om vragen te stellen bij dat eigenaarschap.

Clubliefde

Met dat eigenaarschap is gefoefeld, laat dat duidelijk zijn. Omdat zowel Brighton als Union zich voor de Europa League-competitie van het seizoen 2023/24 plaatsten en de UEFA verbood eigenaar te zijn van meerdere clubs in eenzelfde competitie, werd Muzio medio 2023 meerderheidsaandeelhouder van Union in plaats van Bloom.

Het is ook de eerste titel voor een Belgische club die deel uitmaakt van een MCO-constructie, waarbij MCO staat voor Multiple Club Ownership. Die constructie is erg populair en tegelijk erg omstreden omdat het eigenaar- of aandeelhouderschap van meerdere clubs niets te maken heeft met clubliefde maar alles met de lucratieve handel in spelers.

Die handel is de enige reden dat Bloom en Muzio in Brussel zijn geland en pakweg niet in Arnhem waar ook al jaren een zieltogende club mét een mooi stadion zit/zat. Jazeker, België is een stabiel land en de Jupiler Pro League is een moeilijke competitie. Maar bovenal zijn de voorwaarden om hier aan mensenhandel te doen bij de beste in Europa.

Voor jonge voetballers zijn er allerlei fiscale en parafiscale voordelen en niet-EU-buitenlanders kunnen hier zonder een echte salarisdrempel worden gehaald en doorverkocht, desgevallend afgeserveerd en op straat gezet. Union draaide in 2024 67,8 miljoen omzet, 35 miljoen kwam van spelersverkoop.

Buitenlanders het recht ontzeggen om aan mensenhandel te doen, dé hoofdactiviteit van de Belgische topclubs, zou natuurlijk hypocriet zijn. Bijgevolg verwelkomen we de titel van Union met open armen. Niet het minst omdat die kleine club na drie seizoenen lang alle zogeheten topclubs de ogen te hebben uitgestoken met een uitgekiend personeelsbeleid, hen gisteren definitief een neus heeft gezet.

De titel voor Union is een blamage voor het hele Belgische voetbal, maar toch in de eerste plaats voor buur Anderlecht dat dubbel zoveel omzet draait en niet in een bouwval voetbalt maar in een echt stadion. De titel voor Union is in één moeite ook een blamage voor Racing Genk, KAA Gent, Standard en Antwerp, die ooit één of meerdere keren zelf kampioen werden en vervolgens tientallen miljoenen van de Champions League opstreken en daar uiteindelijk niet beter van werden. Het wordt interessant om volgen wat Union met die minstens 40 miljoen euro zal aanvangen.

Twee gokkers

De titel voor Union is toch vooral een blamage voor Club Brugge en de zelfverklaarde genieën die deze club leiden, voorzitter Bart Verhaeghe voorop. Voetbal mag dan competitief evenwicht ingebakken hebben, hoe bestaat het dat je over veertig wedstrijden wordt geklopt door een club met honderd (100!) miljoen euro minder omzet?

Door een club met 84 man personeel terwijl je er zelf 200 hebt lopen. Door een club die vier trainers had in vier jaar. Door een club die vorig jaar een crowdlending aanging om vooraf de belastingen te kunnen betalen en zo korting te krijgen. Door een club die qua salarissen in de middenmoot zit en met een loonkost/omzet-ratio van minder dan 50 procent.

Als je dat alles bij elkaar optelt, moeten alle grote Belgische clubs concluderen dat ze te kakken zijn gezet door twee gokkers en dat is geen prettige vaststelling.

Column KDB en Pep in De Morgen van zaterdag 24 mei 2025

KDB en Pep

Filip Joos denkt dat Pep Guardiola niet echt van Kevin De Bruyne (meer) houdt. Ik denk dat Filip Joos dat verkeerd ziet. We zullen daar geen ruzie over maken, Filip en ik. Wij zijn van agree to disagree, zeg maar van de oude stempel.

Daar is een goede reden voor, dat hij dat anders ziet dan ik. Joos is de romanticus onder de voetbalkenners. Romantici hebben de grootste moeite om zich in te leven in analytische grote geesten als Guardiola, De Bruyne en (op lichtjaren volgend) kleinere analytische geesten zoals ondergetekende.

De nuances die Joos aanbracht over hun wederzijdse verstandhouding na de wedstrijd van afgelopen dinsdag tegen Bournemouth waren aanleiding voor een achterafsite om ‘Guardiola compleet afgemaakt na afscheid De Bruyne’ te koppen. Ocharme, die clickbaitverslaving toch.

Zeker wel, dat het ooit heeft gestoven tussen Pep en Kevin, dat die laatste meer dan één keer met een nijdige rode kop tussen zijn schouders van de Etihad Campus thuis zal zijn gekomen na een training of een wedstrijd waarin hij dingen moest doen die hem niet zinden.

Verder waren die twee gewoon twee handen op één buik, met meer goede kilometers samen dan slechte. Dat moet wel. Anders was het woelwater van Baarle-Drongen nooit negen seizoenen in Manchester gebleven. Het waren er tien, om correct te zijn, maar de Spanjaard kwam pas in zijn tweede seizoen bij The Citizens.

Bij de eerste namen die Guardiola op het wedstrijdblad zette, zat altijd een fitte De Bruyne. Hij was de metronoom, de deeltjesversneller van het grote City. Al die slopende, lange seizoenen het delicaatste stukje in de kernreactor, het middenveld van Guardiola.

Hij was ook het processortje dat af en toe mocht vastlopen, want evenveel keer als hij vastliep zorgde hij voor een atoomsplijting die geen ander ooit in gang had gekregen. De Bruynes grote sterkte was zijn fysieke en technische overmacht in combinatie met zijn vista, waardoor hij lijnen zag waarin hij ballen verstuurde die bij ontvangst van een opperste genialiteit bleken te zijn. De beste Belgische voetballer ooit, geen twijfel mogelijk.

Af en toe liep hij vast, ook bij de nationale ploeg. Geen Rode Duivel leed meer balverlies of leverde meer ballen in bij de tegenstander dan De Bruyne. Geen Rode Duivel creëerde ook meer. Tegenover elke drie mislukte openingen stond één geniale die uitmondde in een kans. Bij het beste City was dat ook vaak een doelpunt, vaker alvast dan bij de Rode Duivels

Dat de liefde tussen De Bruyne en Guardiola zal zijn bekoeld de dag dat de voetballer De Bruyne doorhad dat zijn diensten in de toekomst niet meer gewenst waren in het Etihad, dat is des mensen. Het is zijn goed recht om geen zin te hebben in het olifantenkerkhof, maar De Bruyne is analytisch en vooral zelfkritisch. Hij weet als geen ander dat hij zijn bevoorrechte plaats aan de top van de voedselketen kwijt is. Zijn vista heeft hij nog, zijn techniek ook, het is de fysiek die hem steeds vaker in de steek laat.

Dat heeft hij zelf benadrukt toen hij zijn hamstrings als een natte, uitgerafelde keukenhanddoek omschreef. Niemand herstelt helemaal van dat soort spierletsels. Altijd blijft wel iets hangen en opspelen.

Het gedrag van Guardiola bij die afscheidswedstrijd was helemaal niet raar. Het was het gedrag van een voetbaltrainer en alle voetbaltrainers huldigen hetzelfde basisprincipe: eerst ik, dan de spelers. Want spelers, zoals Trond Sollied ooit eens uitlegde nadat we twee flessen wijn hadden gedronken met twee, zijn niet te vertrouwen: vandaag zijn het je beste vrienden en morgen je ergste vijanden.

Guardiola is geen extraverte romanticus maar een analytische introvert. Die neigt naar extreem logisch redeneren, gedetailleerde analyse en een voorkeur voor interne reflectie. Analytische introverten werken graag zelfstandig, zijn detailgericht en kunnen worstelen met sociale omgevingen die veel interactie of druk met zich meebrengen.

Ja, introverte mensen kunnen goed samenwerken met andere introverte mensen. Introverte mensen delen vaak vergelijkbare voorkeuren voor rustige omgevingen, diepgaande gesprekken en gericht werk, waardoor een comfortabele en productieve omgeving voor elkaar ontstaat.

Ze kunnen ook elkaars luistervaardigheid waarderen en het vermogen om sociale afleiding te vermijden, wat waardevol kan zijn op de werkplek. Het zal misschien even duren voor De Bruyne dat doorheeft en dan nog zullen ze niet in elkaars armen vallen. Nergens voor nodig, als je maar weet wat je aan elkaar hebt/had.