
Fijn maar te klein
De staatsschuld even niet meegerekend hebben we van twee dingen te veel in België/Vlaanderen: horeca en wielrenners/wielrennen. De horeca is deels gesaneerd in de covidjaren, maar horeca heeft dezelfde beginletters als hoornaars en die komen ook terug en met steeds meer.
Wielrenners/wielrennen dan. “Je kan niet te veel wielrenners hebben.” Dat hoorde je nog verkondigen tijdens de ellenlange Tour-lives. Bijna stond hier verslaggeving, maar dat zijn die uitzendingen al lang niet meer. Ze houden het midden tussen cafetariageleuter in een woon-zorgcentrum en het getater op een kleuterspeelplaats.
Even tussendoor: vroeger had je nog Vive le vélo om later op de avond op niveau te worden bijgepraat, maar dat was deze editie ook te veel gevraagd.
Bijgevolg: er is dus te veel wielrennen op de televisie, daarnaast ook te veel wielrenners – daar komen we straks nog op terug – en er zijn te veel wielerploegen. Wáren, moet dat zijn.
Volgend seizoen is er wellicht één team minder door de aanstaande fusie van Lotto en Intermarché-Wanty. Lotto is overigens een apart verhaal en exemplarisch voor de staat van het Belgische wielrennen. Vorige winter waren ze al zeker van promotie naar de World Tour (vanuit de Pro Tour) en vervolgens slaagden ze er niet in om een tweede sponsor te vinden.
De logica had erin kunnen bestaan dat verzekeraar Baloise zich aan die ploeg zou verbinden, want die zien in hun wielerploeg Sport Vlaanderen-Baloise hun Vlaams overheidsgeld (de salarissen van renners en staf) na 2026 wegvallen.
Hetzelfde verhaal aan Waalse kant, waar Wagner- Bazin zijn overheidsgeld nooit heeft gezien en nooit meer zal zien. Zoals het er nu naar voor staat, tenzij economische wonderen zich voltrekken, houdt België eind 2026 drie professionele wielerteams (World Tour en Pro Tour) over van de zes die momenteel rondrijden.
Dat zijn dan Soudal-QuickStep, Alpecin-Deceuninck en Lotto-Intermaché-Wanty, als die laatste fusie doorgaat. Gaan ze niet samen, dan blijven ze vroeger dan later nog met twee over, want geen van beide constructies is een lang leven beschoren. Twee Belgische profteams zou beantwoorden aan de economische logica van sportland België en het wielrennen.
Op termijn zit er nog meer sanering aan te komen. Ramen- en deurenfabrikant Deceuninck stapt eind dit jaar op als naamsponsor bij de ploeg van de broers Roodhooft (nu Alpecin-Deceuninck) en het is geen al te goed teken dat de ploeg met de tweede meest sexy wielrenner van de aardbol (na Tadej Pogacar) niet nu al een vervanger heeft kunnen aankondigen.
Als Soudal op termijn verdwijnt, lijkt een nieuwe fusie onafwendbaar. Of de Roodhoofts zouden eens te meer moeten verbazen, maar het is meer dan een teken aan de wand als sponsorbedrijven niet staan te springen om zich te verbinden met een Mathieu van der Poel in misschien zijn laatste goede jaren.
Her en der komen wel multinationals om de hoek piepen zoals Decathlon en Red Bull. Die worden door sportmarketeers die een fiets hebben opgegeten opgevoerd als een bewijs van de groei van het wielrennen. Decathlon en Red Bull zijn grote spelers, tien keer groter dan Soudal, maar ook tien keer kleiner dan Lidl en die hebben de sport ook niet veranderd. Bovendien is het ook goed om te kijken naar wie en wat er verdwijnt. In Frankrijk kappen Arkéa en B&B Hotels met wielersponsoring en stopt meteen ook de gelijknamige ploeg.
Het hele landschap van het wielrennen hangt aan elkaar met demografische, organisatorische en economische haken en ogen. Het is een dure, sponsoring- en subsidieslurpende en toch ondergefinancierde sport, zonder een echt verdienmodel, die zich afspeelt in een onaangepaste omgeving (de openbare weg) met als gruwelijke nevenschade dat het de meest dodelijke sport is.
Wielrennen mogen wij dan in Vlaanderen een wereldsport vinden, dat is het nog steeds niet, dat is het steeds minder en dat zal het ook nooit worden. Er rijden 523 wielrenners in de World Tour, komende uit 39 landen. Ter vergelijking: 523 is ongeveer de helft van het aantal voetbalprofs in België. 39 landen lijkt veel, maar 446 van de 523 renners komen uit Europa. Zeventig procent komt uit West-Europa en net niet de helft van het World Tour-peloton is in vier landen geboren.
Frankrijk staat op één met 81, België op twee met 72, gevolgd door Italië (dat niet eens een World Tour-team heeft) met 57 en Nederland met 49. Meer dan een op de vijf World Tour-renners komt uit de Lage Landen. Ziedaar het grootste manco van de fijne, maar al te kleine sport wielrennen en waarom ze nooit echt groot zal worden: het sterk regionale, bijna lokale karakter.