
Heldenverering
Elk nadeel heeft zijn voordeel. Geen enkele van de vier weekendkranten heeft zaterdag mijn brievenbus bereikt en zo kwam het dat ik digitaal in een katern belandde van een krant waarvan ik normaal alleen de sportpagina’s tot mij neem. In dat katern een interview met ex-wielrenner Leif Hoste. Goed dat zijn naam ergens boven aan de pagina stond of ik had hem niet herkend.
Lang verhaal kort: hij is nu zes maanden nuchter, maar dronk tot voor kort drie flessen wodka per dag. Thuis in zijn eentje. Hoste is een van die sporters die de terugkeer naar het echte leven niet te best hebben verteerd. Het leverde hem “minstens tien opnames op een spoedafdeling” op.
Hoste is een tragisch figuur. Was nooit de slimste als wielrenner, ook nooit een winnaar, vaak net niet (drie keer tweede in de Ronde van Vlaanderen) en aan het eind van zijn carrière nog eens achtervolgd door een dopingveroordeling. Zijn biologisch paspoort schoot inzake misbruik/gebruik van epo alle kanten op.
Daar hing een boete aan vast van 150.000 euro, te betalen aan de UCI, maar die werd hem kwijtgescholden door een Gentse rechter die in weerwil van alle wetenschap vond dat het biologische paspoort geen hard bewijs was voor doping. Vreemd, maar al bij al een geluk bij een ongeluk voor de arme Hoste.
Naast het interview stond een duidend stukje over topsporters die met mentale problemen kampen na hun carrière. Vier op de tien nog wel, zo zou uit een bevraging van 239 topsporters zijn gebleken. Die kwamen voornamelijk uit twee landen, België en Australië. Honderdvijftig van hen waren Belgen. Twee bemerkingen. Aan de representativiteit van dat staal mangelt het een beetje. En de definitie ‘topsporter’ is blijkbaar niet altijd en overal dezelfde.
In de meeste landen met een goedwerkend sportmodel ben je pas topsporter als je de potentie hebt om bij de beste acht van de wereld te behoren. In ons toevalmodel zijn we daar een beetje coulanter in. De top zestien van de wereld van ver in zicht hebben is ook al goed in Vlaanderen voor een salaris. In Franstalig België ben je soms al topsporter als je van een kampioenschap zelfstandig de weg terug naar huis vindt.
Dat onderzoek naar het mentale welbevinden tijdens de nacarrière van sporters, het zegt het zelf, focust op wat na de carrière zou moeten gebeuren. Er staat: “Het einde van een topsportcarrière voelt vaak als vallen van een klif. Een atleet verliest niet alleen zijn sport, maar ook een deel van wie hij is buiten de sport.”
Het resultaat van die bevraging is een initiatief dat aan de KU Leuven wordt opgestart: More than Sport, een digitaal begeleidingsprogramma voor ex-sporters. More than sport is een beetje more of the same. Sport Vlaanderen heeft al zo’n nazorgtraject en ook het BOIC beweert er een te hebben, maar dat lijkt meer op windowdressing.
Zouden we niet beter focussen op hoe we met die sporters omgaan als ze komen piepen en daarna tijdens hun al of niet succesvolle bestorming van de wereldtop?
In dat verband wil ik graag altijd weer de in 2022 overleden voormalige Bloso-baas Carla Galle in een onbewaakt moment citeren: “We leggen veel te vroeg te veel eieren onder die atleten hun gat. En als die eieren weg zijn, weten ze van geen hout pijlen meer te maken en zitten ze op de blaren.”
Wisselslagzwemster Galle trainde twee keer per dag en haalde twee masterdiploma’s tijdens haar zwemcarrière die haar op de Olympische Spelen van Mexico bracht. “Ik ben één keer geïnterviewd door de televisie (een memorabel interview, dat wel, HV) en af en toe stond ik in de krant op de Aalsterse pagina’s. Vandaag denken onze atleten dat ze top zijn als ze veel volgers op sociale media hebben. En als ze er goed uitzien, moeten ze niet eens presteren om in de gazet te komen.”
Hoste verwoordt het ook mooi. “Wij waren voor veel mensen heiligen. Vooral hier in West-Vlaanderen zijn wielrenners helden.” Denk in dat verband maar aan het tragische levenseinde van Frank Vandenbroucke.
De Belgische media met hun sportobsessie hebben een verpletterende verantwoordelijkheid in die heldenverering. Het is ondoenbaar om in Europa nog een nationaal krantenlandschap te vinden waar de nummer 156 in een discipline maar een scheet moet laten om een hele pagina te krijgen.
Haast nergens anders wordt meer over sport geschreven, terwijl we niet bepaald een groot sportland zijn. Onze sportverslaggeving is te omstandig, niet selectief genoeg, te weinig kritisch, te opgeklopt, te veel navelstaarderij en supporterspraat. Niet te verwonderen dat af en toe zo’n zelfverklaarde topsporter van die piëdestal valt.