Interview Jurgen Van den Broeck in De Morgen van 23 aug 2014

“Mag ik ook MIJN DROOM najagen?”

Na een niet te beste Tour de France hing Jurgen Van den Broeck het beest uit: hij reed tien dagen niet per fiets én at een keer frieten met mayonaise. Daarop keek hij in het (spreekwoordelijk) glas en zag dat het nog halfvol was. ‘Dertiende in de Tour en ik was maar een halve, ik heb mijzelf verbaasd.’

Waarvan droomt een kind als het met open mond naar de Tour heeft zitten kijken?Van bergetappes in de Tour.Wat doet een tiener die inmiddels koerst en nog steeds gek is van bergop?Met zijn ouders tijdens de Tour in een kleine flat in Tignes gaan zitten als een soort hoogtestage.Wat doet de jonge prof in zijn eerste Tour?

Mee zijn in de ontsnappingen, als eerste in de cols door de massa toeschouwers rijden en genieten.Wat doet de inmiddels gelouterde prof na een minder goed verlopen Tour de France?Als hij Jurgen Van den Broeck heet, zich optrainen voor de Vuelta en dromen van bergen, van meer dan één Tour, en van het genieten.

Het is maar een indruk gebaseerd op een groot uur face-à-face, maar zou het kunnen dat het opnieuw goed zit tussen de oren? De kritiek tijdens de Tour heeft hem geraakt, dat wel, maar hij bewaarde de rust en ging op zoek naar de redenen. Bij zichzelf, niet bij anderen. “Waarom zou ik? Ík heb niet gebracht wat men van mij verwachtte. Het absolute dieptepunt was die rit over de Tourmalet waarin Adam Hansen en Tony Gallopin mij hebben opgewacht. Ik heb wel twintig keer geroepen ‘rij door’, maar ze wilden niet. Op de duur dacht ik: nu moet ik alleen al voor die jongens zo rap mogelijk Hautacam naar boven rijden. Ik ben ze daar heel dankbaar voor want als ze mij achterlaten, is het misschien helemaal voorbij.”

Jij rijdt altijd met de vermogensmeter SRM. Wat zag je in die bergetappes?

Van den Broeck: “Dat het niet klopte. Zo frustrerend. Op een bepaald moment stokte het en kon ik niet sneller. Je wil wel, maar het gaat niet en dan zit je de hele klim te denken: ‘Doeme, waarom gaat dat hier niet, wat is er nu mis?’ 360 Watt was mijn limiet terwijl dat enkele weken eerder op training het vermogen was dat ik relatief makkelijk langere tijd kon aanhouden.

“Ik weet niet of ik daar nu vrede mee moet hebben. Het klopte niet en dat stelt mij al gerust. Iets had mij ontregeld. Mijn bloedwaardes waren ‘weg’ en waar lag dat aan? Die wonden na die verschillende valpartijen in het begin van de Tour? Zou kunnen. Het jaar van de comeback, te weinig winterkilometers door mijn knieoperatie en die tien kilo die ik er heb moeten aftrainen? Zou ook kunnen. Een combinatie van dat alles en nog wat andere kleine dingen als een bacterie of een virus lijkt mij nog het meest aannemelijk.

“In de Tour betaal je dat cash omdat het de enige koers ter wereld is waar iedereen in topvorm aan de start komt. In de Vuelta rijdt de helft mee met het oog op het WK. In de Tour rijdt niemand zomaar mee. Dan begonnen we ook nog eens met het lastigste, de Vogezen. Wij waren die rit naar La Planche des belles Filles gaan verkennen en we zijn toen ook die vreselijke Col de Chevrères opgereden. ‘Hoe hebben ze dat hier nu weer gevonden?’, dacht ik meteen.

Is de SRM een zegen voor het wielrennen?

“Het helpt je wel om alles beter te analyseren en interpreteren. Van als ik internet vind in het hotel na de rit, stuur ik mijn files door naar mijn trainer. Maar de koers wordt anderzijds wel een stuk bepaald door dat bakske. De podiumkandidaten rijden gewoon op hun SRM. Rijdt er één weg, dan weten ze onmiddellijk: die moeten we terughalen of die kan niet wegrijden, die komen we nog wel tegen. Soms zeggen ze tegen mij: haal dat ding eraf en rij op het gevoel. Wat ben ik daarmee, als de anderen wel op hun bakskse kijken om te zien hoe rap ze kunnen gaan? Het zal wel niet de schuld van de SRM zijn, maar het is tegenwoordig bergop tempo rijden en pas de laatste drie, vier kilometer echt koersen tegen elkaar. Vuurwerk tijdens de hele klim is er uit, ook gelukkig maar.”

Wat gebeurt van binnen bij jou als je moet lossen?

“Ik voel het als een belediging en het wordt snel een lijdensweg als je er wordt afgereden in een koers waarin je bijna twee keer op het podium stond. De hele tijd zit je te vloeken: hoe kan dat nu? Hier begon het deze Tour te branden (wijst op zijn bovenbenen, HV). Met mijn ademhaling of hartslag had ik nooit probleem. Ik was ook niet vermoeid. Toen we bloed lieten analyseren, merkten we dat na twee weken mijn CK- waarden (creatinekinase serumwaarden wijzen op spierafbraak en vermoeidheid door sport, HV) minimaal waren. Dus: na twee weken Tour had ik niet afgezien, alleen kon ik niet diep gaan.”

Wat antwoord je op de critici die zeggen: hij verdient te veel?

“Kijk naar uzelf? Ik heb misschien wel het geluk gehad dat ik op het juiste moment mijn beste Tour reed, maar onder dat contract staan handtekeningen en dus is het een contract. Ik probeer zoveel mogelijk terug te geven maar dat ik weinig win, is dat mijn schuld? Ik kan toch aan die anderen niet vragen om een beetje minder rap te rijden en mij te laten winnen. Allez, behalve dan in het criterium van Herentals. (lacht) Goed, ik weet dat ik niet het grootste talent ben en dat ik nooit een veelwinnaar zal worden, maar mag ik alstublieft ook mijn droom najagen, met de middelen die ik heb?”

Je hebt de laatste weken vast veel gepiekerd over wat beter kan, niet?

(snel) “Minder koersdagen. Ik had er nu 45, maar ik had geen keuze. Ik was een half jaar uit, heb dan getraind als een gek om terug te keren en ik had wedstrijden nodig, maar of het nu raadzaam is voor mij om Argentinië, Europa en het Midden-Oosten te combineren dat weet ik nog zo niet. Die jetlags kunnen niet goed zijn. Eigenlijk moet ik mij niks aantrekken van wat ze zeggen, maar dit jaar kon ik dat zo goed niet. Men zat maar te zoeken naar een teken dat ik weer goed was en ik haalde mij die stress op de nek. Ik heb het onderschat, dat is ook een les.

“Misschien ga ik beter ergens trainen in plaats van wedstrijden rijden op een vreemd continent waar het zomer is. Ze zullen dan weer zeggen ‘hij is altijd op stage’, maar een coureur voor de grote rondes moet bergop trainen. Dat heb ik toch geleerd van Armstrong en Johan Bruyneel: als je renner wil worden, moet je weg uit België. Dat is altijd door mijn kop blijven spelen en ze kunnen nu zoveel schrijven en zeggen van die twee, maar ze hebben wel gelijk.

“De reden dat ik hier nog woon, is simpel: mijn familie. Maar ik ben alleen in België als ik rustig moet trainen. Alle zware trainingen doe ik in het buitenland. Ik heb een flat op Mallorca in hetzelfde gebouw als Sven Nys en daar ben ik zondag nog zes uur gaan trainen voor ik het vliegtuig nam naar België. Thuis train ik haast nooit vier uur.”

Je traint bergop zowel op de Teide op Tenerife als op de Sierra Nevada bij Granada. Een voorkeur?

“Ik heb ze vorig jaar allebei gedaan. Eerst een weekje Teide en dan twee weken Sierra. De Teide vind ik toch iets beter. Het klimmen is langer, lastiger en gevarieerder want je kan langs zes verschillende kanten naar boven fietsen. Het was in februari toen ik er was en ik zat toen helemaal alleen in Hotel Parador. Misschien moeten we volgend jaar ook met de ploeg daarheen.”

Doe jij aan sprintintervaltraining op hoogte? Dat doen de Keniase lopers al een halve eeuw, maar is pas kort geleden ontdekt door de wielrenners.

“Het is vreemd dat je daarmee komt, want ik geloof in interval op hoogte. Ik doe af en toe interval en als er zes op het schema staan, doe ik er drie beneden en drie boven. Veel trainers zijn daar tegen, maar ik heb het gevoel dat het werkt. Mijn trainer was eerst ook niet voor interval boven de 2.000 meter en ik heb het toch een keer gedaan. De eerste dag raak ik geen poot vooruit en na een week rij ik op hoogte even hard als beneden. Het wordt gezegd dat je beneden volle bak moet trainen en boven slapen, maar ik heb altijd gezegd dat je op hoogte ook hard moet kunnen rijden, net zoals in de koers.”

Zoek je zelf mee naar andere trainingen?

“Ja. Ik probeer soms dingen uit en dan overleg ik met mijn trainer Marc Lamberts. Of ik hem in vraag heb gesteld? Nooit. In 2007 kwam ik terug van de Giro en toen zei ik tegen mijn vader: ‘Ik dacht dat ik ronderenner was, amai zeg.’ Toen heb ik gezworen dat ik er alles aan zou doen. Marc begeleidt mij sindsdien en in 2008 werd ik zesde in de Giro en elk jaar nadien was ik goed in de Tour.

“Ik heb nog nooit een rotjaar gehad met hem. Marc kent mij perfect en weet wat ik moet doen. Ik denk dat niemand meer gemotiveerd is dan hij: tijdens de Tour was hij al aan het uitzoeken wat er mis was. Ik stuurde een bericht met ‘rustig, we zien wel’. Hij antwoordde meteen: als ik het niet meer uitzoek, moet ik ermee stoppen want dan ben ik geen trainer meer. Hij is wel nooit mee op training en soms kan het daar eenzaam zijn.”

Volgens Johan Bruyneel maakt die eenzaamheid je juist kwetsbaar.

“De mannen van het podium leven er met hun ploeg als een groep naartoe, dat klopt. Maar is het nu aan mij om dat ook te willen? Ik heb nog nooit bewezen dat ik een grote ronde kan winnen, wat zou ik gaan eisen dat een hele ploeg in mijn dienst moet rijden en trainen zoals ik? Ik weet wat mijn capaciteiten zijn en dat is niet de buitengewone motor, maar eerder mijn vechtlust en het doorzettingsvermogen.

“Ook ik kan nog winst halen. De tijdrit kan bijvoorbeeld een stuk beter. Ik was ooit wereldkampioen tijdrijden bij de juniores, maar mijn probleem van nu is moeilijk te verhelpen: ik krijg mijn schouders niet smal genoeg. Andere winst kunnen we nog halen uit de voorbereiding. Nóg meer alles op de Tour afstemmen, zoals Vincenzo Nibali. Die heb je een heel jaar niet gezien, maar hij heeft de Tour wel gewonnen en ik denk dat hij hem ook had gewonnen als Froome en Contador er wel bij waren geweest.

“Uiteindelijk zal ik om beter te worden, ook rustiger moeten blijven. Als ik een koers rijd, wil ik ook echt meerijden, maar ik heb het gevoel dat ik bijvoorbeeld dit jaar al veel pijlen had verschoten, onder andere in die Dauphiné waarin ik mij moest bewijzen. Ook op training moet ik kunnen doseren. Als er vijf uur gepland is, doe ik er zes. Eén interval? Ik doe er twee of drie.”

Jij hebt ooit met en daarna tegen Lance Armstrong gereden. Herinneringen?

“Ja, alleen maar goede eigenlijk. In 2010 hebben we nog een klapke gedaan in de laatste rit naar de Champs-Elysées. Plezant dat hij mij nog herkende. Ik was neoprof toen ik bij US Postal kwam in 2004, toen zijn voorlaatste jaar. Ik heb veel geleerd van Bruyneel, maar ook van Rubiera, Acevedo en Ekimov: rusten, eten, voorbereiden, leven voor de koers.

“De Ronde van Murcia was mijn eerste grote wedstrijd, meteen aan de zijde van Armstrong. Als je aan tafel zat, luisterde je alleen maar. Je zei echt niks. Vóór de tijdrit kwam Lance bij mij en zei: ‘Als je Ullrich klopt, ben je mijn vriend.’ Ik héb toen Ullrich geklopt, die wel veel te dik stond, dus zo’n kunst was dat ook niet.

“Er was in die tijd nog van alles aan de hand met doping. Vandaag zou het veel beter zijn. Is dat ook jouw indruk?”Toen ik het eerste jaar Murcia en Baskenland reed, was ik toch een behoorlijke neoprof met inhoud, maar wat ik daar meemaakte, vergeet ik nooit van mijn leven. In de Ronde van Murcia trokken de Kelme’s waaiers bergop. Bergop! In de Ronde van Baskenland kreeg iedereen een opdracht, zoals bidons halen of de kopman bijstaan tot de laatste klim. Tegen mij zeiden ze ‘zie jij nu maar dat je elke dag finisht’. Toen was dat het hoogste voor een neoprof. Vandaag zie je pas overgekomen renners al eens meedoen voor de overwinning.”

Jij wijst bekrompen koersland Vlaanderen erop dat onze ambities verder mogen reiken dan de kasseien. Zou je iets kunnen betekenen voor je opvolgers Tim Wellens en Louis Vervaeke?

“Ik vind dat wij best ambitie mogen hebben voor de Tour en jong talent rustig voorbereiden op het grote werk. Nu worden die naar een paar grote rondes gestuurd als helper en dan concludeert men: hij kan het niet. Of het talent zelf is ook tevreden. Tim Wellens is wel rustig gebracht. Ik denk dat hij klaar is om mee te gaan naar de Tour. Vervaeke schijnt nog beter te zijn als ronderenner, heb ik van horen zeggen.

“Bij ons tellen slechts de voorjaarsklassiekers en ik vind dat verkeerd. Er is ook niemand die daar tegen in gaat en de jonge renners erop wijst dat er ook andere wedstrijden zijn waarin soms nog betere renners rondrijden. Ik zou na mijn carrière iets willen doen in de opleiding van talenten voor het rondewerk. Vanaf achttien jaar is het er om te doen. Hopelijk zijn ze niet eerder afgehaakt, wat mij ook had kunnen overkomen. Als aspirant werd ik soms drie keer gedubbeld, maar toch bleef ik koersen en elke wedstrijd ging het een beetje beter.”

HANS VANDEWEGHE

 

Plaats een reactie