Reportage bij Georges Leekens in Tunesië in De Morgen van 22 november 2014

De Arabische Herfst van Georges Leekens

Georges Leekens leek af te stevenen op een exit in mineur. Maar dik twee jaar na zijn eerloos ontslag bij Club Brugge verzekerde hij zich met Tunesië van een plek op de Afrika Cup, in januari en februari in Equatoriaal-Guinea. In een land dat na de Arabische lente in volle transitie zit, geeft monsieur Georges een beetje mee de richting aan. Het kan verkeren. ‘En ik ga nog wel een poosje door.’

We hadden uren samen in de auto gezeten, un petit café genuttigd en mandarijntjes van de nieuwe oogst verorberd, de twee perscheffen van de Tunesische voetbalbond en ik, toen op de A1 ter hoogte van Sidi Bou Ali de vraag van 1 miljoen kwam. “Euh, nu het niet te best gaat met uw nationale ploeg, denkt u, enfin… is er een mogelijkheid dat les Diables Rouges Georges terug willen halen?”

Ik dacht lang en diep na en sprak het verlossende statement: “Non, aucune chance. Georges is hier gelukkig.” De rit Tunis-Monastir werd vrolijk volgemaakt.

Georges Lékènz stond hier te boek als de man die in 2003 Algerije plaatste voor de Afrika Cup en prompt naar Moeskroen trok. Toen hij op 1 april van dit jaar over Amsterdam naar Tunis vloog, had de dienstdoende piloot van Tunisair, die toevallig ook lid was van het bondsbureau, zijn bondsvoorzitter bij wijze van grap via sms laten weten dat zich aan boord van zijn vliegtuig vreemd genoeg géén persoon genaamd Leekens bevond.

Waarop de voorzitter, het Algerijnse scenario in gedachten, in paniek zijn nieuwe coach belde. Niet één, twee, drie, vier, maar wel vijf keer. Tijdens de tussenstop in Amsterdam kreeg hij eindelijk de man aan de lijn die hij als een trofee aan de pers wilde presenteren: “Geen paniek president, ik ben onderweg.” Ook in Tunis doen ze aan aprilvissen.

Geen gouden bergen

In het begin was de republiek sceptisch. In 2006 had een Europeaan hen winst in de Afrika Cup opgeleverd, maar die vreselijke Roger Lemerre had er ook een gewoonte van gemaakt om met zijn Franse koloniale arrogantie bij elke gelegenheid de Tunesiërs te kleineren.

Deze Belg was anders, merkten ze al snel: het was al snel Georges, pour les amis. Wie zijn emotionele intelligentie een beetje kent, zal het niet verwonderen: na ruim een half jaar zijn het allemaal zijn amis, daar in Tunis en omstreken. Een klap op de schouder. Een grap met de dokter. Nog een grap met een speler. Een knuffel met een andere. Iedereen lacht, iedereen is blij met de coach fédéral in Tunesië. Ook de geschreven pers, die hem nooit eens rustig één op één te spreken krijgt. Zelfs de bobo’s, die van hem een verbod kregen om te roken tijdens de lange vliegtuigreizen.

Een journalist: “Hij respecteert ons en hij is eerlijk: hij belooft ons geen gouden bergen. Ik stel hem een vraag over de manier van voetballen – zes goals in zes matchen is niet echt geruststellend – en hij geeft een eerlijk antwoord. We hebben inderdaad geen wereldvoetballers en daarom moeten we realistisch zijn.” Dat antwoord van Leekens duurde precies drie minuten en was een minimasterclass ‘het glas is altijd halfvol’. “Laten we samen aan de weg timmeren en het landsbelang vooropstellen. Inch’allah”, besloot hij en gooide er helemaal aan het einde nog een grap achter aan. De hele zaal lachte.

In het immer nationalistische en enthousiaste Monastir, waar Les Aigles de Carthage (zoals de nationale Tunesische elf door het leven gaat) het chique hotel Royal Thalassa als afzonderingsoord hebben gekozen, is Georges Leekens helemaal de manager général van de nationale ploegen. Hij wordt met de grootste egards behandeld.

Het bleek een gouden zet, in Monastir de thuiswedstrijden spelen en niet in het veel te kritische Tunis, met dat veel te grote stadion. De eerste thuiswedstrijd tegen Botswana speelden de Arenden als mussen en stonden ze al snel 0-1 achter. “In Tunis zouden ze gaan fluiten tegen de eigen ploeg en de tegenstand aanmoedigen,” aldus mediaman Kais Regez, “maar niet in Monastir. Hier bleven ze achter de ploeg staan en het werd 2-1.” Leekens zweert sindsdien – enig bijgeloof is hem niet vreemd – bij Monastir en het Stade Mustapha Ben Jannet.

Monsieur Georges heeft het zelfverklaarde gidsland van de Maghreb trots gemaakt. Niet omdat de eindronde van de Afrika Cup werd gehaald, want dat gebeurde al voor de twaalfde opeenvolgende keer. Wel omdat het zo overtuigend gebeurde – veertien op achttien en eerste in de groep des doods met Senegal en Egypte – dat de laatste thuiswedstrijd tegen Egypte van afgelopen woensdag compleet overbodig was.

Heel Tunesië is nu trots, maar de angst is nog sterker. Dit weekend worden de eerste democratische presidentsverkiezingen
ooit georganiseerd, en dat evenement beroert alle lagen van deze broze democratie. Ook in de sport blijft de revolutie van 2011 nazinderen. Dinsdag is Slim Chiboub, ex-voorzitter van topclub Espérance Sportive de Tunis, teruggekeerd naar zijn geboorteland.

Hij is een schoonzoon van de afgezette dictator Ben Ali. Van de week werden voor zijn huis enkele magazijnen kogels de lucht in geschoten. “Kalasjnikovs natuurlijk, die koop je voor een prik in Libië.”

Ooit had Tunesië een links regime onder Habib Bourguiba, tussen 1957 en 1987 de eerste president van het gedekoloniseerde Tunesië, tot hij werd afgezet door zijn eerste minister, ene Ben Ali. Die vestigde de laatste tien jaar een stille terreur, terwijl zijn staat corrumpeerde. In januari 2011 werd hij op zijn beurt afgezet na aanhoudend straatprotest.

De val van Ben Ali was de eerste dominosteen in wat later als de Arabische lente zou worden omschreven. Officieel 338 doden, maar in werkelijkheid meer, en een paar duizend gewonden later was Tunesië democratisch. Vorige maand vonden parlementsverkiezingen plaats. Tot grote opluchting haalden de islamisten van Ennahda slechts een derde van de stemmen, hoewel Tunesië doorgaat voor een van de hofleveranciers van IS.

Eén van 27 presidentskandidaten is Slim Riahi, clubvoorzitter van Club Africain, en volgens alle Tunesiërs behalve de fans van de bewuste club een halve gangster, die in Libië stinkend rijk werd en er na de val van Kadhafi ook met een deel van diens geld vandoor ging. Hij kocht een deel van een mediaconcern en een voetbalclub. Dezer dagen prijkt hij ook op billboards op elke hoek van de straat.

Het lijkt allemaal spielerei. Riahi is kansloos, maar dat soort toestanden maakt de gemiddelde Tunesiër meer dan een beetje angstig. “Vroeger was alles te veel gecontroleerd en het internet gecensureerd, maar we kenden wel de spelregels”, aldus Kais Regez van de voetbalbond. “Vandaag is niks nog zeker. Ontploffen zal ons land nooit, daarvoor zijn we te goed opgevoed. We zijn Algerije of Libië niet, godzijdank. Maar als ik alleen al in het voetbal zie hoe ze tegenwoordig elk weekend tekeergaan tegen de scheidsrechters en tegen de politie, dan zeg ik: te veel vrijheid in één keer is niet voor iedereen goed.”

Rusteloos

Tegen die onweerachtige achtergrond werd Georges Leekens dit jaar bondscoach van Tunesië, nummer 42 op de FIFA-ranking. Straks treedt hij met het land aan op de Afrika Cup. Nog zo’n zorg. Het toernooi zou oorspronkelijk plaatsvinden in Marokko, op twee uurtjes vliegen, maar dat land was als de dood voor ebola-toeristen en vroeg om het toernooi te verplaatsen. De Afrikaanse bond, gedomineerd door Sub-Sahara-landen, reageerde furieus.

Exit Marokko als deelnemer aan de Afrika Cup, exit Marokko als organisator. Met het piepkleine en politiek behoorlijk foute olielandje Equatoriaal-Guinea werd vorig week prompt een nieuwe organisator gevonden. Hoewel Equatoriaal-Guinea in Midden-Afrika en ebolaland Guinee in West-Afrika niet met elkaar mogen worden verward, is men in Noord-Afrika toch niet helemaal gerust.

Anderen zouden er nerveus van worden, niet Georges Leekens. Hij vindt het spannend. Maar toen vorig weekend het vliegtuig in Botswana technische problemen had, bewerkte hij de bondsvoorzitter toch om in het holst van de nacht voor 62 man kamers te zoeken. “Ik ben dan wel een avonturier, maar er zijn grenzen. De nationale ploeg van Zambia is ooit neergestort. Ze wilden ons vliegtuig desnoods manueel besturen. Niet met mij. Het is net als met dat roken tijdens de vlucht. Te onveilig, vind ik, dus heb ik dat verboden.”

De revolutie en de naweeën zijn aan hem voorbijgegaan. Hij merkt wel dat het land zich af en toe wentelt in onbehagen, maar hij laat geen gelegenheid onbetuigd om de lof te zingen van ‘ons’ land, ‘onze’ nationale ploeg, ‘ons’ volk.

Bovendien is Tunesië anno 2014 niks vergeleken met wat hij eerder in deze regio meemaakte. “Algerije 2003, dat was andere koek. Er was volop terrorisme en ik had 24 uur per dag een bodyguard aan mijn zijde. Daar kwam nog eens een aardbeving bovenop. Toen had ik het wel gezien.” Daags na zijn laatste poulewedstrijd kreeg hij nog telefoon van een Algerijnse journalist. “Het was trouwens de Algerijnse voorzitter die mij aanprees bij mijn huidige bondsvoorzitter. Ze zijn me niet vergeten. Nergens, behalve in België misschien. (lacht) Ik heb toch de indruk dat ik stilaan weer op de kaart sta.”

Wat bezielt een man die financieel binnen is, die de hele wereld heeft gezien en die gelukkig getrouwd is, om een maand voor zijn pensioengerechtigde leeftijd in vrijwillige ballingschap te vertrekken naar Tunesië en daar op een studiootje in het Golden Tulip Carthage zijn avonden door te brengen kijkend naar de twaalf kanalen van BeIN Sport? Is het om weer op de kaart te staan? Of om het geld, de eer, de rusteloosheid? Hij mag kiezen. “Eerder dat laatste. Ik heb altijd te veel energie gehad – gelukkig maar, want ik slaap te weinig. Misschien zouden ze me nu een ADHD-stempel geven. Op zondag, als er niks te doen is, kijk ik soms naar mijn telefoon en zeg dan in mezelf: verdorie, wat is het lang geleden dat iemand me heeft gebeld.”

Rode Duivels

Woensdag eindigde de Arabische herfst van Leekens met een overbodige wedstrijd tegen Egypte (2-1, na 0-1 bij de rust) en begon zijn Afrikaanse winter. Gisteren vloog hij mee terug naar huis, naar België. Op 3 december moet hij alweer bij de loting zijn in Malabo, hoofdstad van Equatoriaal-Guinea. Daarna begint hij in Tunesië aan de voorbereiding op de Afrika Cup. Op 7 januari publiceert hij ‘la liste’, zijn selectie. In het sportgekke Tunesië is dat niets minder dan een staatszaak.

“Natuurlijk voel ik mij af en toe eenzaam, maar medelijden is niet nodig. Ik heb hiervoor gekozen. Het is eenzaam én onzeker. In een land dat vorig jaar 45 trainers ontsloeg in de eerste klasse en dat een regel heeft aangenomen dat per ploeg per seizoen maar drie trainers mogen worden aangemeld, is het altijd afwachten. Ja, ik ben 65 maar ik voel me geen 65. Ik weet niet eens of dit mijn laatste job is. Zoals ik mij voel, ga ik nog door. Eerst hier, want er is nog veel werk, dat ik hopelijk kan afmaken. Dat heeft niks te maken met revanche nemen of eerherstel of in schoonheid eindigen, wel met iets neerzetten zoals met de Rode Duivels. Die oogsten nu ook wat ik toen mee heb gezaaid.”

De Rode Duivels blijven zijn team. De wedstrijd tegen Wales heeft hij gezien en hij las ook de commentaren achteraf. De pers verwacht veel. Te veel? “Dat weet ik niet. Er staat een ploeg met veel talent, en de vraag die je moet stellen, is: wie doet beter in de wereld? Niet veel landen alvast. Ik las ook dat De Bruyne en Hazard elkaar voor de voeten liepen. Natuurlijk kunnen die samenspelen. Als de ene de bal komt halen, moet de andere diep gaan. Dat spreek je af. Dat kun je voor een interland niet snel even trainen als je maar twee dagen samen bent. (fijntjes) Maar voor een groot toernooi heb je die tijd natuurlijk wel.”

Een oordeel over Wilmots heeft hij niet, of toch niet voor de pers, hooguit goedbedoeld advies. “Marc Wilmots was twee jaar heel verdienstelijk als mijn assistent, maar nu moet hij als bondscoach vooral doen wat hij wil. Alleen zaten er goede mensen in de staf die er nu niet meer bij zijn. Ik vind het jammer dat een wereldtopper als Lieven Maesschalck weg is. Het was toch een beetje mijn staf, zoals ik het ook een beetje mijn team blijf vinden. Ik weet dat ze hebben gelachen toen ik zei dat mijn werk voor 90 procent af was. Zal ik er een schepje bij doen? In mijn perceptie zat ik op 100 procent.”

Zoals hij over zijn Rode Duivels praat, wat heeft deze man dan in de lente van 2012 bezield om op een zondagmorgen tegen alle waarschuwingen van zijn naasten in naar Club Brugge te rijden en zich daar te laten voorstellen als de nieuwe coach, die in drie jaar tijd een titel zou halen?

“Het was zondag 13 mei. Ik weet nu dat ik beter geen beslissingen neem op de dertiende. (lacht) Nu goed, het is gebeurd en het zat van in het begin fout. Het was de ploeg van mijn hart. Club stond nog helemaal niet zover als nu onder Michel Preud’homme en wilde te veel ineens. Ik deed daaraan mee. De resultaten waren op het moment van het ontslag niet goed, maar ook toen we met drie punten los op de eerste plaats stonden, was de druk onmenselijk. Het was een strijd die ik niet kon winnen. Zo’n ontslag voel je na al die jaren in het voetbal wel aankomen. Uiteindelijk was het een bevrijding.”

Georges Leekens is te veel een optimist om twee jaar na datum nog spijt te hebben. Revanchard is hij evenmin. “Bart Verhaeghe heeft mij van de week nog een sms’je met felicitaties gestuurd. Ik heb geen probleem met Bart. Hij is de juiste man voor Club, en dit jaar zie ik ze kampioen worden. Hoewel het dom was om de Rode Duivels te verlaten, heb ik geen spijt van mijn beslissing. Spijt is zo onomkeerbaar. Ik heb misschien dertig goede beslissingen genomen in mijn leven en twee of drie verkeerde. Dat is geen slecht rapport, want elke mens maakt wel eens fouten.”

 

Leekens

Plaats een reactie