Emotie bij de pers
Vandaag begint het laatste evenement van de lange, hete en voor België nog niet bijster succesvolle sportzomer. (Even tussendoor: die uitschakeling van Anderlecht, wat was dat zeg?) Het EK voetbal was een mooi voorgerecht, de Tour een welkom tussengerecht, maar de Olympische Spelen zijn het hoofdgerecht. Anders gesteld: het EK voetbal is een dambordstad, de Tour een leuke middeleeuwse stad en de Olympische Spelen een wereldstad. In de dambordstad verdwaal je nooit en ben je snel rond. In de middeleeuwse stad kan je je al eens verliezen en met de wereldstad ben je na zestien dagen nog niet klaar.
Ik verkies de Olympische Spelen boven elk ander evenement, omwille van de onvoorspelbaarheid en het brede palet aan impressies. Bovendien waren deze Spelen al spannender dan de Tour en Euro 2016 en toen moest de echte sport nog beginnen.
Mijn eerste Spelen als journalist waren Seoel, vanop de redactie. De tweede waren die van Barcelona als perschef van het Belgian Olympic Team. Een drie weken durende unieke ervaring, en dan niet alleen omdat ik het Dream Team I live kon zien maar ook en vooral voor de beleving van binnen uit. Het opstappen in de openingsceremonie, de dagelijkse omgang met atleten en begeleiders in goede en kwade dagen, de kennismaking met de grootheid Robert Van de Walle – toen nog atleet – en met Jean-Marie Dedecker en zijn toen nog jonge bende en vooral de omgang met media waren eyeopeners.
Na het BOIC ging ik in 1993 naar Nederland werken en werd er in no time aanvaard als olympisch specialist. In Atlanta 1996 moest ik alleen nog mijn laatste verhaal sturen over hoe de volleyballers weer net niet eerste waren geworden. En toen wonnen ze goud en had ik twee uur om 15.000 tekens te tikken over een ploeg die in ruzie was gevallen met elkaar en met de coach en toch won. Op de golven van inspiratie kan alles en drie maanden later werd mijn verhaal opgenomen in Het Beste van de Nederlandse Sportjournalistiek, met dank aan Mart Smeets. Later die avond dansten we in het allereerste echte Heineken House de polonaise met Willem-Alexander, nu koning der Nederlanden.
Nog eens vier jaar later won onze columnist Pieter van den Hoogenband, die hier straks ook arriveert, twee keer goud en zag ik hem op training een wereldrecord zwemmen – voeten los dus zonder officiële timing – maar onmiskenbaar een sub-48’er. Of ik dat even wilde geheimhouden. Dat wilde ik maar al te graag.
Sydney was een droom, Athene ook, maar daar was het aanpoten omdat ik voor deze krant en voor Nederland moest werken. Gelukkig was er mijn dierbare collega Kristof Windels die alle gaten dichtliep en zelf ook nog scoorde. In Peking was Kristof er weer bij en ook om andere redenen heb ik al een paar keer aan hem gedacht, hier op mijn flatje in Rio. Hier zijn meer kilometers te maken dan op welke Spelen ook en ze duren nog eens langer.
De tijden zijn veranderd, soms een nadeel maar soms ook een voordeel. Ook weer op deze Olympische Spelen wordt soms journalistiek met een h bedreven, meer dan pakweg bij het voetbal. Ik heb op een voetbaltribune nog nooit een (Belgische) collega in tranen gezien omdat zijn ploeg had gewonnen. Op de olympische perstribunes wordt geregeld gejuicht en gevloekt en dan niet alleen bij die van de tv, die hun geschreeuw en gekrijs vergoelijken omdat ze de kijker in de actie willen betrekken.
Veel van de meer dan honderd meisjes en jongens die namens België in Rio aantreden zijn kansloze, armlastige atleten aan wie de vraag stellen ‘waarom bak je er niet meer van?’ neerkomt op de ultieme diskwalificatie. We hebben maar enkele toppers en de lijn tussen koesteren en journalistiek bedrijven is dun.
Zo ben ik niet naar de persconferentie van Charline Van Snick gegaan. Een grootheid in haar sport, maar ‘La Snick’ had via het BOIC verordonneerd dat er geen vragen mochten worden gesteld over haar loting. Dat heb ik niet willen riskeren. Na nog wat geleuter over de hond, de vriend, de familie, de judogi, zou de vraag er bij mij zomaar kunnen uitfloepen: “Het schijnt dat er ook een Roemeense meedoet aan het toernooi, ene Monica Ungureanu of zo, is dat een goeie?”