Column ‘Oud, niet out’ in De Morgen van zaterdag 7 september 2019

Oud, niet out

Serena Williams wint zaterdag wellicht haar 24ste grand slam. Het zal wel niet, maar eigenlijk zouden ook haar haters – en geen nummer één heeft zo veel haters – dat moeten toejuichen. Om de heel eenvoudige meta-reden dat dit nog maar eens bewijst hoe de mensheid er nog steeds op vooruitgaat.

Nooit heeft een 37-jarige (op 26 september wordt ze 38) zo laat in het seizoen een finale gespeeld op een grandslamtoernooi. Eerlijk is eerlijk, ze was al zover op 11 juli van dit jaar toen ze enkele dagen ouder dan Martina Navratilova (37 in 1994) de finale van Wimbledon bereikte, maar daarin jammerlijk faalde. Bij winst verbetert ze ook meteen het record van oudste winnares, maar veel belangrijker is de evenaring van de 24 grandslamoverwinningen van Margaret Court.

Die Australische mevrouw, die tenniste in de jaren zestig en zeventig, is de laatste decennia vooral in het nieuws gekomen door pastoor te worden van een Pinkstergemeenschap en nadien door racistische en homofobe opmerkingen. Serena Williams heeft nu drie keer gefaald – onder meer vorig jaar in New York tegen Naomi Osaka, met een vreselijke scheldpartij als gevolg -, het wordt tijd dat het haar eens lukt.

Een af en toe onbeschoft zwart achterkleinkind van slaven, opgegroeid in de achterstandswijk Compton-Los Angeles, die de keurige blanke Court haar record afneemt, in tennis dan nog: als dat geen bewijs is dat we erop vooruitgaan… Met haar afkomst en haar temperament is Serena Williams een buitenbeen in de nog steeds middenklassesport tennis. Niets klopt aan Williams. Ook haar duurzaamheid is volstrekt onlogisch. Tenslotte hebben we hier te maken met een atlete die nu al dik – excusez le mot – twintig jaar minimaal tien kilo te veel meesleept. Als die na al die jaren nog aan de top meedraait, in een slopende sport als tennis, is dat niet alleen het gevolg van een verbeterde sportgeneeskunde.

Haar succes als het failliet van de vrouwensport bestempelen, is ook te makkelijk. Williams heeft in de eerste plaats de verdienste dat ze zich maar heel af en toe blesseerde. Na een paar jaar vol gas was ze wel zo slim om die nummeréénranking op te geven en een beperkt programma te spelen. Bovendien kan het niet anders of ze is een onwaarschijnlijk fysiek talent. Ooit echt gebeurd: ze had maanden niet gespeeld door een pijntje, lag op het strand in West Palm Beach, deed drie hupjes, wat buikspieroefeningen en wat sit-ups, en besloot naar Melbourne af te reizen, alwaar ze de hele zooi van het vrouwentennis op een hoop speelde en de Australian Open won.

Oké, het blijft een raadsel waarom niet meer jonge vrouwen massaal naar de honingpotten van het tennis afzakken. Als tennis wereldwijd de allerbeste vrouwelijke atleten zou rekruteren, was er van de zussen Williams geen sprake meer. (Venus tikt ook nog steeds een aardig balletje en die wordt 40 op 17 juni van volgend jaar.) Hoewel, raadsel, het is al eens vaker geponeerd dat tennis als vroegspecialisatiesport zo veel vraagt van de familiale omgeving én van het kind, dat veel potentiële talenten vroegtijdig afhaken.

Ik heb weleens een sportpsycholoog horen argumenteren dat toptennis voor de meeste jonge meisjes te veel een mindfucker is. Wie gaat sporten om vriendinnetjes te maken, kiest beter een ploegsport. Wie daarentegen gaat sporten om zich af te zetten tegen om het even wat, en met eenzaamheid om kan, zit goed bij tennis. Serena en co. waren niet eenzaam, maar ze hadden nogal wat om zich tegen af te zetten, als je hun verhaal leest.

Duurzaamheid in de topsport is nog een van die niet opgeloste mysteries. Waarom breekt het ene talent wel door en het andere niet? Waarom houdt het ene talent het maar een paar jaar vol en het andere een paar decennia? Hoe word je oud, maar niet out?

Discriminerende factoren in het tennis zijn uiteraard oog-handcoördinatie. Wie dat op peil kan houden en kan maximaliseren, maakt al een goede kans. Fitheid is een mooie tweede. Daar scoort Serena niet bijster hoog, en als ze morgenavond aan het hollen kan worden gezet, dan heeft Bianca Andreescu een kans.

De twee meest inspirerende tennissers (m/v) van het moment zijn allebei diep in de 30, maar daar houdt de vergelijking op. Federer is een superfluïde danser in het veld, Williams speelt haar beste tennis als ze in gedachten aan een houthakkerswedstrijd meedoet. Fysiek zijn het ook twee verschillende types.

Na al die jaren als waarnemer van topsport geloof ik steeds meer in het gegeven dat als het basistalent aanwezig is, en het lichaam niet breekt, de geest de sturende factor is. Als Serena Williams morgen exact twintig jaar na haar eerste grand slam ook haar 24ste wint, is dat in de eerste plaats de triomf van de wil om te winnen.

 

20190907_De-Morgen_p-19-mail

Column Bronzen generatie in De Morgen van maandag 2 september 2019

Bronzen generatie

We zijn goed een maandje opnieuw aan het voetballen, de ene club al intensiever en vaker dan de andere, en de eerste interlandbreak komt eraan. Een regulier seizoen kun je ruwweg opdelen in vijf blokken van vier of soms vijf wedstrijden, gevolgd na Nieuwjaar door een langer blok van zeven wedstrijden, en na een week of twee bijtrainen en recupereren één laatste ononderbroken serie van tien play-offwedstrijden.

Deel twee begint op 13 september. Vrijdag de dertiende, begin maar al te beven, Charleroi en Genk. Vanaf deel drie, te beginnen op 16 oktober na weer een interlandbreak, wordt het echt serieus. De specificiteit van de Belgische competitie ligt in die laatste twee blokken van samen zeventien wedstrijden. Dat staat haaks op wat de rest van Europa doet, maar trainingstechnisch is dat op te vangen, al zou het mij verbazen als clubs daar rekening mee houden in hun periodisering. In hun wat? Precies.

Break één begint vandaag. Vrijdag spelen de Rode Duivels uit bij San Marino, en maandag uit bij Schotland. Roberto Martínez maakte vrijdag zijn selectie bekend en daarin was geen plaats voor Vincent Kompany, om begrijpelijke redenen, wél voor zijn poulain Yari Verschaeren en voor Benito Raman.

Verschaeren nu al oproepen, wie daar het nut van inziet, mag dat eens komen uitleggen. Kennismaken? Die jongen weet heus wel wat nationale selecties zijn, maar laat hem rustig groeien bij de jeugd. Het is ook niet dat hij kan kiezen tussen twee landen en dat we hem moeten overtuigen van de Rode Duivels: hij is volbloed voetbal-Belg, en als hij rijp is voor het eerste, moeten we hem gewoon oproepen en dan komt hij als een hazewind.

De selectie van Benito Raman dan. Martínez is hier gearriveerd na het EK van 2016, en toen pendelde Raman bij Standard tussen
het eerste en de tribune. Het kampioenenjaar van AA Gent is voorlopig zijn hoogtepunt. Meer in het bijzonder de cruciale 2-3 net voor affluiten op het veld van Club Brugge. Volgens meer dan één analist was zijn diepgang (samen met Moses Simon op links) hét geheim van de Gentse titel, meer dan Depoitre of Kums.

Snelheid, diepgang, apenstreken, soms ontwapenend, dat was Benito Raman in Gent. Slecht begeleid? Hij wérd begeleid bij Gent, hij werd zelfs financieel geadviseerd, maar die adviseurs krabden zich meer dan één keer in de haren, zoals die keer dat hij een setje nieuwe iPhones kocht. Geen twee, maar veel meer tegelijk. Waarom toch, Benito? “Een nieuwe, een reserve als er met die ene iets zou gebeuren, één voor mijn lief en nog wel één of twee om een keer cadeau te doen.”

Ja, om Benito kon je altijd wel lachen, maar toch had Gent net dat even iets meer kunnen en moeten doen om hem tussen de lijntjes te laten kleuren en zijn onmiskenbaar talent te valoriseren. Toen hij voor de tweede keer over de schreef ging, dacht iedereen dat het om een snookerincident ging. Dat klopt maar ten dele: het had vooral te maken met gokken (voor heel veel geld) op zijn snookerpartijtjes. Een nóg betere begeleiding, gericht op het wegwerken van enkele flauwtes, gebruikmakend van sterktes, het had kunnen werken, en dan had Gent hem misschien zelf kunnen verkopen aan een topper in de Bundesliga. Jammer, voor home boys mag en moet de begeleiding altijd iets dwingender en beter.

Raman staat op een driesprong – doorgroeien, stagneren of terug naar af – en daarom is hij misschien op zijn plaats bij de Rode Duivels. Die staan op een andere driesprong. De kwalificatie voor het EK van 2020 kan hen niet meer ontsnappen, maar dat stond al vast de dag dat ze bij de UEFA het lumineuze idee opvatten om voortaan in plaats van met zestien met 24 ploegen een eindronde te organiseren.

Deze Rode Duivels hebben voor Euro 2020 drie opties: de ene leidt naar de hoofdprijs, de andere naar weer-net-niet, de derde naar een rampzalige vroege uitschakeling en terug naar af. Met andere woorden: blijft deze grote generatie een bronzen generatie of wordt ze echt een gouden generatie? Een etiket waar ze zelf niet voor heeft gekozen, maar dat inmiddels als een soort stigma op de groep kleeft.

Sowieso wordt Euro 2020 het eindstation voor nogal wat internationals, die hun talent en hun gezondheid exclusief zullen willen voorbehouden voor veel lucratiever clubverplichtingen, kwestie van die carrière te kunnen rekken. Roberto Martínez lijkt ook bezig aan zijn laatste kunstje. Hij heeft twee uitwegen: of hij haalt een prijs en krijgt een standbeeld in Tubize, of hij blijft in onze herinnering voortleven als de immer aardige, intelligente man van de net-niet-generatie.

 

20190902_De-Morgen_p-19

Interview Gert Verheyen in De Morgen van zaterdag 31 augustus 2019

‘Voetballers leven in hun bubbel en kun je niet meer bereiken’

Hij woont in een voormalige jezuïetenboerderij, maar de bijbehorende streken zijn hem vreemd. Gert Verheyen (48) was eerlijk als analist, bleef eerlijk als trainer en werd opnieuw die eerlijke analist. ‘Ben ik als trainer mislukt? Ja toch?’

Van tovenaar tot sukkelaar en soms terug, het is het lot van elke voetbaltrainer, maar niet van Gert Verheyen. Een tovenaar werd hij nooit, en voor hij als sukkelaar kon worden afgebrand, gooide hij de handdoek. Hij kwam, zag, won weinig, en vertrok uit Oostende. De snelste passage ooit van de meest beloftevolle nieuwe trainer die de Jupiler Pro League heeft verwelkomd.

Om het verhaal compleet te maken, werd hij deze lente na een korte sabbatical bij Club Brugge aangekondigd als T2. Want hij had gezegd: ‘Ik word niet opnieuw analist.’ Dat T2-schap ging niet door – lees verder waarom -, waarop hij door Het Nieuwsblad, de VRT en Proximus werd binnengehaald als nieuwe oude analist. Hij sprak toen de woorden: ‘Ik word niet onmiddellijk weer trainer, ik blijf dit zeker twee jaar doen.’

Iedereen zag je al bij Club, samen met je maat Philippe Clement. Waarom ging dat niet door?

Gert Verheyen: “Geld, dat is de enige reden. Ik weet best dat een T2 niet wordt betaald als een T1, en ik wilde mij ook graag in de schaduw bezighouden met de analyses. Maar als ik hele dagen op een club moet zijn, wil ik daar wel een eerlijke vergoeding voor. Wat ik dan eerlijk vind, verschilde niet veel van hun voorstel, maar blijkbaar zag Club dat anders.

“Het had kunnen werken, maar misschien is een combinatie van vrienden als T1 en T2 niet ideaal. Ik heb dat bij Oostende gehad met Franky Van der Elst, en er zijn altijd van die momenten dat ook de relatie onder druk komt te staan. De Phille is een maat gebleven, die neemt het mij niet kwalijk dat ik niet ben gekomen.

“Onlangs stelde hij voor om iets te gaan eten en wat bij te praten. Ik zei: ‘Heb jij daar tijd voor?’ Geen probleem, het kon voor hem zelfs aan de vooravond van een wedstrijd. Daar sta ik van te kijken. Met mij uit eten gaan een dag voor een wedstrijd was on-mo-ge-lijk, ik was compleet afwezig. (denkt na) Misschien ben ik wel niet geschikt om een club te trainen.”

Een gesprek met Gert Verheyen bulkt van de zelfrelativering, en die is niet gespeeld. Zo was hij ook als voetballer, ondanks een heel aardige carrière, eerst bij Anderlecht (niet gelukt, zegt hij zelf) en daarna veertien jaar Club Brugge en vijftig caps voor de nationale ploeg. Zijn fin de carrière was memorabel. In een wedstrijd tegen Charleroi scoorde de hem toegewezen speler op corner. Hij trok zich dat erg aan – “het was al de tweede keer (in twee jaar, HV) dat mijn man scoorde” – en nam de beslissing dat het genoeg was geweest. “Ben ik te streng voor mezelf? Er zijn er nog die dat zeggen. Misschien wel, hoewel ik dat niet zo aanvoel.”

Waarom ben je uit je comfortabele situatie als bondscoach van de nationale U19 en commentator/analist gestapt om clubtrainer te worden, bij KV Oostende dan nog?

“Ik was vijf jaar bondscoach, had tien jaar commentaar gegeven. Met die jonge gasten bij de nationale ploeg werken, had mijn goesting aangewakkerd. Ik had echt het gevoel dat ik wat kon betekenen voor het functioneren van een ploeg, en KVO leek me een ideale eerste club. Na vijf gesprekken met de toenmalige voorzitter, Peter Callant, was er een klik en was ik er nog meer van overtuigd dat
ik het moest wagen, al wist ik ook dat elk jaar de helft of meer dan de helft van de trainers wordt ontslagen. Achteraf gezien was KVO geen goed idee, maar je kunt niet alles op voorhand inschatten.”

Als die kopbal van Bezus van AA Gent er in blessuretijd niet in gaat op jullie veld, spelen jullie de bekerfinale…

“… en heb je een heel ander verhaal, waardoor al die verlieswedstrijden in de competitie worden gecompenseerd door het vooruitzicht van die bekerfinale. Maar dat is voetbal: als, als en nog eens als. Ik heb de spelers twee dagen vrijaf gegeven. Toen ze terug naar de club kwamen, waren ze er nog erger aan toe. Die finale missen was een zware klap.

“Ik was samen met Franky trainer van de nationale U19, en daar was het ook soms net niet, ging het in de laatste wedstrijd nog mis. Ik zei hem na Gent: ‘Wij mogen stilaan ook eens hoerensjans hebben.’ Geluk heb je nodig in dit vak om te overleven – waarmee ik me er niet van af wil maken met ‘ik heb nooit geluk’.”

Jij zat als speler nooit bij een middenmoter met degradatieangst en een onevenwichtig samengestelde groep.

“Ik heb nooit op dat niveau gevoetbald, dat is juist, wel twintig jaar lang in betere ploegen. Maar ook daar begint alles bij de goesting en de beleving om naar je job te komen en er het beste van te maken voor jezelf en voor de club. Het was een shock om sommigen van die gasten bezig te zien.

“Dat begon al bij de vertoning van wedstrijdbeelden en de totale desinteresse bij sommige spelers. Ik deed dat met de U19 ook, en dat duurde soms een uur. Er werd gelachen, ik stelde vragen, er kwamen antwoorden, soms ook stomme, en dan werd er weer gelachen. Bij Oostende? Nóóit reactie. Was dat de groepsdruk? Wellicht wel. Iedereen keek naar elkaar. Jongens die ik in de U19 had gehad en die daar wel met mij in gesprek gingen, durfden in Oostende niets te zeggen. Dan ga je je vragen stellen. Ligt het aan mij? Heeft dit überhaupt zin?”

Ik vroeg in maart aan Nicolas Lombaerts om vanuit zijn ervaring als tegenstander de Play Off 1-ploegen te analyseren. Zijn antwoord was: ‘Ik kijk nooit voetbal.’ Ik schrok.

“Ik ga Nicolas niet afbranden, want ik heb begrip voor zijn situatie. Die is helemaal ontspoord met het vertrek van Marc Coucke. Ik heb wel geen begrip voor de manier waarop hij zich heeft opgesteld in de groep. Het niet kunnen opbrengen om het toch voor jezelf wat aangenamer te maken, dat snap ik niet. Elke dag tegen je zin in die auto stappen en naar Oostende rijden, ik zou dat niet kunnen. Geld of geen geld, opstapvergoeding of niet, dan ben ik weg.”

Ben jij de trainer van de individuele gesprekken?

“Alleen als ik geloof wat ik zelf zeg. Waarom wordt een speler niet opgesteld? Simpel: omdat je als trainer een andere beter vindt. Ik ga dan niet het verhaal ophangen dat je niet complementair bent met onze spits, of dat je deze week twintig meter minder aan hoge intensiteit hebt getraind en ik daarom voor een andere kies. Dat is aan mij niet besteed.”

De rit naar Oostende was voor jou op den duur ook een martelgang.

“Naar Oostende, dat ging nog. Maar ik ben zelden gelukkig geweest op de terugweg, door wat er was gebeurd of door wat ik had gezien op training. Ik had dat uurtje in de auto echt wel nodig om tot rust te komen en hier een beetje normaal te arriveren.

“Alleen van onze stageweek in Spanje was ik content. Het volstond niet om er een blijvend goed gevoel aan over te houden. Er is te veel gebeurd, en ik wist ook te veel. Chic, hoor, dat Peter Callant, sportief directeur Hugo Broos en algemeen directeur Patrick Orlans me deelgenoot maakten van alles wat speelde in de club, maar na elke vergadering had ik wel extra problemen in mijn rugzak. Met het vertrek van Callant als voorzitter viel ook nog eens een steun weg.”

Vind je jezelf mislukt?

“Ja toch? Ik heb in Oostende nauwelijks impact gehad. Wat ik had geleerd uit analyses van de wedstrijden en wat beter moest in het spel, dat heb ik niet kunnen veranderen. Altijd kwamen dezelfde mankementen terug. Misschien lag het aan de beperkte mogelijkheden van de spelers, maar dan nog.

“Ook in de dagelijkse werking en de beleving van de job heb ik mijn spelers niet kunnen doen inzien dat het anders kan en moet. Soms ging het twee dagen beter, maar dan hervielen ze in hun oude gedrag. Het is niet zo dat een groep niet kan veranderen of dat ik een groep niet kan doen veranderen, want bij de nationale ploeg heb ik die cultuur wel kunnen sturen.”

Ooit behaalde een zeer veeleisende trainer met prachtige oefenstof weinig punten. Hij werd opgevolgd door een collega die de helft van de tijd voetvolley gaf en haast alles won.

“Dat zal dan mijn gebrek aan ervaring als trainer zijn geweest en mijn verleden als speler. Ik heb altijd het meest gehad aan didactisch en analytisch sterke trainers met gerichte oefenstof. Dan noem ik altijd eerst Emilio Ferrera, die ik pas heb gehad toen ik al 35 was. Dat ik die nog mocht meemaken, beschouwde ik als een verrijking. Als trainer besteedde ik dus veel aandacht aan oefenvormen in functie van ons spel en aan de analyse van onszelf en van de tegenstander. (aarzelt) Misschien had ik beter gewoon een matchke gespeeld op training.”

Ken je de persoonlijkheidstypes van Myers-Briggs? In teamsport komen die van pas.

“Jawel, ik heb die test gedaan bij sportpsycholoog Jef Brouwers.”

Misschien had je dat je spelers moeten laten doen, dan had je geweten welk vlees je in de kuip had.

“Dat heb ik gevraagd, maar daar was geen budget voor.”

Had ze dan Romeo en Julia laten naspelen, zoals ik laatst in Extra Time zag. Dat hadden ze jou niet moeten aandoen, zag ik aan je reactie.

“Neen, neen, alstublieft zeg. (lacht) We zijn weleens twee dagen naar Durbuy geweest, naar dat avonturenpark, om aan die rotsen te hangen. Dat heeft de groepsdynamiek niet bevorderd. Echt niet. Het was plezante ontspanning in plaats van trainen, meer niet.

“Ik ben twee keer bij Jef Brouwers geweest, en dat was goed voor mezelf. Maar dat naar de groep vertalen is nog andere koek. Dan nog: als je als speler nog geen interesse kunt opbrengen voor beelden van je wedstrijd, hoe zou dat dan gaan bij een sportpsycholoog?”

Toen ik begon in dit vak, waren de voetballers streetwise en de wielrenners wisten van de wereld niet. Vandaag is dat andersom.

“Je kunt niet veralgemenen, maar ik snap waar je naartoe wilt. De moderne wielrenner weet waar hij mee bezig is – beter worden – en wat nodig is om er te geraken. De hedendaagse voetballer leeft in zijn eigen bubbel en kun je niet meer bereiken. Die doet wat hij wil, en wordt soms veel te veel betaald.

“De clubs schermen hen af van de pers. Half uurtje interview is half uurtje. Ik heb het meegemaakt bij een dubbelgesprek met Timmy Simons dat de perschef kwam zeggen: ‘Het is afgelopen.’ Timmy zei ‘oké’ en stond op. Op die leeftijd moest niemand mij komen zeggen dat het afgelopen was. Dat had ik zelf wel bepaald.

“Onze kleedkamer in Oostende heeft me van bij de eerste wedstrijd in Moeskroen verbaasd. Wat daar werd gezegd in de aanloop naar de wedstrijd, of, beter, wat daar níét werd gezegd, dat shockeerde me. De scheidsrechter die fluit voor de wedstrijd en de spelers die opstaan alsof ze naar hun werk gaan – allee, mannen, we gaan sjotten. Ik heb hen daarop aangesproken, maar niemand reageerde. Pas toen Tom De Sutter erbij kwam, is dat wat veranderd.

“Ik weet niet of ik te analytisch denk en werk. Ik ben echt niet alleen maar bezig met statistiek en analyses, maar ik gebruik die wel om te checken of wat ik heb gezien ook klopt. Als ik een spits zou hebben die 7,8 kilometer of 8 kilometer per wedstrijd loopt en het overgrote deel daarvan gewoon wandelt zoals Dieumerci Mbokani, dan zou ik hem onmiddellijk opstellen. Simpel, omdat Mbokani scoort.

“Andres Mendoza bij Club was ook zo’n apart figuur. Hij had een compleet tegenovergestelde attitude dan de mijne, maar hij besliste wedstrijden voor ons. Dan pik je dat als medespeler. Ik had geen spits als Mbokani bij KVO. Mijn spits speelde tot tien minuten voor de wedstrijd met een andere speler spelletjes op zijn iPhone. Als hij daarna had gescoord, zoals Mbokani, dan had hij gerust zijn spelletjes mogen blijven spelen. Maar als je twee doelpunten maakt in een heel seizoen, zou ik stoppen met die spelletjes.”

 

Naarmate het gesprek vordert, inclusief een voor zijn aanvoelen lange fotosessie in zijn prachtige oude hoeve, vallen meer stiltes. Sowieso hoort nadenken en twijfelen bij deze man. Als voorbeeldig gastheer ligt het ook niet meteen in zijn aard om te komen met iets als ‘wil je nu vertrekken, genoeg gepraat’. Je krijgt bij Gert Verheyen ook altijd de indruk dat hij eerst de horde van de inschatting moet nemen – ja, maar ook toch een beetje neen, en waar ligt de waarheid? – voor hij iets poneert. Gert Verheyen is niet de vervanger van Jan Mulder.

“Iedereen in het voetbal heeft gelijk, maar wat ik zeg, moet naar mijn aanvoelen juist zijn. Het gratuite commentaar om het commentaar en om te shockeren, daarvoor moet je niet bij mij zijn. Ik kan de analyse van vandaag scheiden van emotie of van het verleden, en daarom had ik er ook geen enkele moeite mee om het in de eerste Extra Time van het jaar meteen over KV Oostende te hebben. Hetzelfde als ik iets zeg over Club Brugge, waar ik veertien jaar heb gespeeld.

“Het klopt dat analyses meestal achteraf uitleggen wat er is gebeurd, maar voetbal valt moeilijk te voorspellen en al helemaal de uitslag niet. Het Nieuwsblad vraagt om tegenstanders van onze Belgische ploegen grondig te analyseren. Dat is andere koek dan gewoon een wedstrijd bekijken. Met mijn analyse van de manier waarop LASK Linz de wedstrijd zou aanpakken tegen Club Brugge en dat Club het lastig zou krijgen, zat ik er toch op. Maar niemand kon dan weer voorspellen dat Club die 0-1 cadeau zou krijgen.”

‘Wil Verheyen wel hard werken?’, heb ik ooit gehoord.

“Dat heeft te maken met wat ik heb gedaan en wat ik nu weer doe. Een analist zit in zijn zetel en zegt hoe het niet gebeurt en hoe het wel zou moeten gebeuren. Dat lijkt makkelijk, en het is ook makkelijker dan trainer van een club zijn. Alleen heb ik altijd hard gewerkt. Ook toen ik een kledingzaak had en zo goed als elke dag zelf kleren stond op te vouwen. Wie wil weten hoe ik werk, moet het aan Hugo Broos vragen. Als trainer van KVO werkte ik volgens hem té hard.

“Ik bekijk de periode bij KVO fatalistisch: misschien moest het wel zo zijn. Dat er nu clubs zijn die twijfelen of ik wel geschikt ben om trainer te zijn, daar kan ik inkomen. Ik twijfel ook. Als ik het echt doodgraag had gedaan, dan was ik wel blijven zitten bij Oostende. Maar iets tegen mijn goesting doen, of onder de prijs werken zoals anderen om toch maar trainer te zijn, daar begin ik niet aan.”

Vincent Kompany werkt allicht boven de gangbare prijs, maar hij heeft dan ook twee jobs.

“Ja, en hoe hij dat doet, dat snap ik niet. Als trainer ben je elke avond doodmoe, want het is een meer dan volle dagtaak. Als speler mag je dan weer niet moe zijn. Maar hij steekt na zijn training nog eens zijn benen onder een bureau en speelt trainer. Die blessure aan zijn hamstring van vorig weekend heeft daar natuurlijk niks mee te maken. Hij heeft altijd redelijk wat blessures gehad, ook zonder die dubbele rol.

“Het komt wel goed met Anderlecht – ooit wel, het is en blijft Anderlecht – maar voorlopig is Club het Anderlecht van een paar jaar geleden, de referentie. Wordt een ander team kampioen, dan haalt Club daar de trainer weg. Ze hebben de grootste achterban, het meeste geld, verkopen de duurste spelers, halen nog duurdere en worden sterker. En dan moeten ze nog dat nieuwe stadion bouwen. Club zal een paar jaar dominant zijn, verwacht ik.

“Waar ik wel van schrik, zijn de bedragen die tegenwoordig door onze clubs worden betaald. Als je een speler van 1 miljoen koopt en die blijkt er niets van te kunnen, dan kun je dat opvangen. Eén van acht miljoen die het niet waard blijkt te zijn: begin dat maar eens te compenseren. Bij Oostende heb ik inzage gekregen in wat achter de schermen allemaal speelt bij die spelershandel. Dat heeft ook niet geholpen voor mijn gemoedsgesteldheid. Die makelaarstoestanden, ik wens ze veel succes als ze die in België willen reglementeren. Dat lukt nooit, tenzij niet langer de club maar de speler voortaan de makelaar betaalt.”

Ik heb als ervaringsdeskundige één raad: twee keer nadenken voor je het comfort van thuiswerken opgeeft.

“Thuiswerken is inderdaad een luxe: geen stress, geen verkeer, geen drukte. Tenzij we ergens ter plaatse commentaar geven, doe ik alles van thuis. Wat niet belet dat ik er elke dag mee bezig ben en elke dag ook aan dat bureau dingen zit te verwerken.

“Natuurlijk is mijn sociaal leven erop vooruitgegaan. Ines (zijn vriendin, HV) heeft niets met voetbal. Zij was ook content dat het gedaan was in Oostende, dat ze niet meer elk weekend naar onze match moest komen kijken. (lacht) Op den duur vroeg ze zelfs: ‘Moet ik nog komen kijken?’

“Als clubtrainer had ik geen sociaal leven, maar als ik nu ga eten op een avond dat er wedstrijd is, moet ik die de volgende ochtend wel inhalen. En ik kan niet volstaan met een samenvatting en de doelpunten. Een opgenomen wedstrijd kijkt wel sneller dan live. Drie wedstrijden per dag lukt nog. De vierde en soms de vijfde is een lastig verhaal. En dan bekijk ik tussendoor ook nog de grote Europese ploegen, want die kom ik nog tegen voor Proximus in de Champions League.

“Ik heb gezegd dat ik dit twee jaar ga doen. Het moet een beetje geloofwaardig blijven. Ik kan niet over vier maanden bij het eerste telefoontje weer vertrekken. Ik zal vijftig zijn als ik eventueel weer trainer word. Als ik dit niet beu word, is er geen reden om het niet langer te doen. Al moet ik daar ook eerlijk in zijn. Er is wat veranderd: een analist die verschillende opdrachten combineert, zoals ik, kan daar nu van leven. Vroeger was dat niet het geval.”

Heb je nu evenwicht gevonden?

“Ja. Er is niets om me zorgen over te maken, niets om stress over te hebben. De eerste twee weken nadat ik was opgestapt bij Oostende heb ik veel geslapen, maar ik ben ook onmiddellijk weer beginnen te sporten. Ik had geen meter gelopen of gefietst toen ik bij Oostende zat en ik was wat kilo’s aangekomen. Na een week of twee was het ergste al voorbij. In dat fietsen krijg ik wel geen regelmaat. Ik heb al drie weken haast niets gedaan, en soms rijd ik in een week ineens 500 kilometer.

“Het zal nogal zwaar klinken, maar het echte einde was voor mij toch stoppen met voetballen. Alles wat je daarna doet, is een flauw afkooksel. Wellicht wilde ik als trainer iets herbeleven wat ik als speler had gevoeld, de adrenaline van het winnen. Als speler heb ik veel gewonnen, als trainer van Oostende heb ik dat zes keer gevoeld. (herhaalt en lacht) Zes keer… in een heel jaar.

“Ik heb altijd kunnen kiezen wat ik wilde doen. De kans dat ik nooit meer trainer word, is groot, dat klopt. Wat niet wil zeggen dat ik dit dan eeuwig blijf doen. Misschien kom ik wel in een totaal ander milieu terecht. Of ik iets anders kan? (lacht) Als je iets wílt kunnen, dan kún je dat.”

 

 

Gert Verheyen-mail

Column Nen Bruinen in De Morgen van zaterdag 31 augustus 2019

Nen bruinen

Nog goed dat het Anderlecht-Standard is zondag en niet omgekeerd. Je wilt het niet meemaken dat deze geplaagde club en haar manke speler-trainer-manager-aandeelhouder met die twee schamele puntjes op vijftien naar het spookhuis van Sclessin moeten om daar anderhalf uur spitsroeden te lopen.

Niks mis mee dat Anderlecht eens door het stof gaat na een hegemonie van meer dan een halve eeuw, maar er zijn grenzen aan leedvermaak en die zijn ver overschreden op Genk. De blessure van Vincent Kompany werd daar door een deel van het publiek op gejuich onthaald. Dat deel van het publiek bevond zich in de omgeving van de vader van Michel Vlap, die zich daarover verbaasde.

Er redelijkerwijs van uitgaand dat die niet in Tribune Zuid tussen de harde kern stond, heeft Vlap de doorsnee gastvrije, gemoedelijke Limburger aan het werk gehoord. Je mag er niet aan denken dat het gewonde dier Kompany op Standard aan de verscheurende wellust van de Ultras Inferno, de Hell Side, de Kop Rouches of nog Publik Histerik Kaos was gevoederd.

Sinds zijn komst naar het Constant Vanden Stockstadion, dat nu een andere naam draagt, staan alle camera’s gericht op Kompany. Elke beweging, elke ademhaling wordt digitaal geregistreerd en voor het nageslacht bewaard. Alleen tussen die witte lijnen op het veld kan hij dat vergeten en doen wat hij het liefste doet: een ploeg aansturen.

Ook dat is nu weggevallen en als Kompany morgen in de hoofdtribune plaatsneemt, hopelijk voor de cameralui in de buurt van Michael Verschueren en Marc Coucke, kwestie van drie vliegen in één klap, zal er wéér een camera op hem staan. Zelfs de bond zal toekijken of hij niet coacht zonder Pro License-diploma. Hij zal niet mogen bewegen of ademen of een gsm ter hand nemen of het zal worden geturfd: 103 keer naar rechts, 50 keer naar links gedraaid, 307 keer geademd, 10 minuten screen time, gemiddelde hartslag 90. Het is eens wat anders dan high-intensity meters en progressive passing.

De vraag die pa Vlap zich onder meer stelde, was waar die haat tegen Kompany vandaan komt. Wat heeft de captain van een niet onaardig nationaal elftal, en in dezen toch een beetje een über-Belg, de voetbalfan die niet voor Anderlecht is aangedaan?

Niks, echt niks. Ja oké, hij wil in het instituut Anderlecht de grandeur van weleer laten herleven en had/heeft grote teksten bij die plannen. En Anderlecht is dan weer alom gehaat, precies omwille van die historische dominantie. En van Coucke houdt ook niemand. Drie iconen in één moeite onder het gras stoppen, vernederen, omverduwen… Dat heet icon toppling in de sociologie.

Maar leedvermaak om een blessure? Een sportpsycholoog zei van de week dat dit haatgedrag inherent is aan voetbal, de sport
die zich van alle sporten het minst bekommert om fair play, die bol staat van agressie en bedrog. De vraag is: ga je voetballen of naar voetbal kijken omdat je geen manieren hebt, of vergeet je je manieren omdat je naar voetbal kijkt of voetbal speelt? Het is van allebei een beetje en de valkuil is hier veralgemening. Er zijn heus wel voetballers en voetbalfans die met de beste intentie hun sport beoefenen en bekijken. Alleen moeten die opboksen tegen een 150 jaar oude foute cultuur die in andere sporten gewoon niet wordt getolereerd.

Pa Vlaps verwondering is vreemd. Kent die zijn (Nederlandse) klassiekers dan niet? Leedvermaak met de foute hamstring van Kompany in Genk verzinkt in het niets bij de fans van Feyenoord die in maart 1995 Louis van Gaal, net nadat zijn vrouw was overleden, een hart onder de riem staken met gezang. Een dieper dieptepunt dan ‘Louis, die had een kankerwijf’ is mij niet bekend.

Wat ook speelt bij Kompany: racisme, puur en simpel. Een gekleurde medemens met al die praatjes, de gemiddelde Vlaming pikt dat niet. Een halve Congolees, ingehaald als de messias en nu heel even de martelaar, die in duidelijke taal – de drie landstalen, u zou zijn Duits eens moeten horen – uitlegt waar hij naartoe wil, die ogenschijnlijk niet nerveus wordt als het in eerste instantie niet lukt, of zelfs mislukt, FC Fermettegem zinkt ter plekke weg in een identitaire crisis.

Klinkt dit overdreven? Ga eens in een voetbaltribune zitten en let op het commentaar. Laatst werden op de rij achter mij luidop de Belgen geteld die bij Gent tussen de lijnen stonden. Dat waren er naar aloude Gentse traditie niet veel en ze kwamen uit bij drie. “Vier, je bent Odjidja vergeten”, zei een kompaan van de teller. “Die telt niet, dat is nen bruinen”, was het antwoord.

Dat was in de eretribune. In de modelstad Gent.

 

 

Nen Bruinen-mail