Column de Velosoof in De Morgen van 30 mei 2022

Velosoof

Ik stam uit de tijd dat wielerjournalisten nauwelijks vraag-antwoordinterviews deden. Het is te zeggen, ze deden die wel, maar ze verzonnen de quotes van de renners. Dat ging toen zo.

(Domme) vraag: “Wat denk je voor zondag?”
Antwoord: “Bja, wie weet hein? ’t Zou kunnen, maar ook nie. ’t Zal der van afhangen.” Dat werd bij het tikken een ronkende volzin.

Dat was anders bij voetballers en ik prijs mij gelukkig dat ik in het begin vooral voetballers zag en mijn eerste koers als journalist pas heb gevolgd in 1989, de Driedaagse van West-Vlaanderen, gewonnen door Luc Colijn. Met voetballers als Franky Van der Elst, Jan Ceulemans, Patrick Goots, Morten Olsen, maar ook Paul Van Himst (de trainer, niet de voetballer, zo oud ben ik nu ook weer niet) kon je best een boompje opzetten en filosoferen over hun bestaan. Je had, met andere woorden, een bandje nodig om de nuances, aarzelingen en randbemerkingen in hun verhaal op te pikken en om dat achteraf goed uit te tikken.

Er is sprake van een omslagpunt toen voetballers wielrenners werden en omgekeerd. Wanneer is moeilijk precies aan te duiden. Wellicht is het iets van eind vorige, begin deze eeuw. Er ging een tijd over, maar gaandeweg verdwenen voetballers in hun gouden kooi en werden ze sporters zonder zinnige praat. Tegelijk kon je met steeds meer renners een goed gesprek voeren over hun twijfels, hun angsten, hun bestaan.

Er zijn zelfs renners die zelf die transformatie meemaakten: van zwijgzame zonderling tot uitgesproken babbelaar. Met de renner/hork Johan Museeuw viel het grootste deel van zijn carrière geen zinnig gesprek te voeren. Aan het eind en vooral na zijn carrière werd hij ondanks al zijn problemen een intelligente, gewaardeerde gesprekspartner.

Een tijd geleden kreeg ik een persbericht binnen:

“Op 24 mei zal Guillaume Martin het peloton van de Giro d’Italia op de flanken van de Mortirolo in de steek laten om als winnaar van de zestiende etappe over de streep te gaan en het eerste exemplaar van zijn boek Het peloton en ik, dat op dezelfde dag verschijnt, triomfantelijk in de lucht te steken.

Contacteer ons voor een drukproef of recensie-exemplaar van Het peloton en ik of een interview.”

24 mei, dat was vorige dinsdag. Dat is dus niet gebeurd, daar op die vreselijke Mortirolo. Martin eindigde 27ste op 19:08. Maar dat boek is er wel. Het is een vertaling van zijn in november vorig jaar verschenen La société du peloton: Philosophie de l’individu dans le groupe. Ik heb het gelezen en ik ben een beetje van slag.

Ik vraag mij af hoe deze man als vrije geest kan functioneren in zo’n hiërarchisch, conservatief milieu als het cyclisme. Martin is afgestudeerd als filosoof, moet u weten. Hij schreef al eerder een boek Socrates op de fiets, verschenen in 2019 toen hij zijn laatste jaar voor Wanty-Groupe Gobert reed.

Een bloemlezing:

“Als ik mijn benen werktuigelijk rond zie malen denk ik soms onwillekeurig: ben ik niet een malloot dat ik mezelf dit aandoe? Wat denk ik al trappend te bereiken? In plaats van wielrennen zou ik boeken kunnen schrijven. veel comfortabeler alvast.”

“Hoezo zou je zittend op een merkwaardige machine met twee wielen per se als eerste, vóór tweehonderd anderen, over een willekeurig getrokken lijntje willen komen? Hoezo zou je jezelf uitputten in de bergen of tegen de wind in? Het is allemaal zo triviaal. Maar dat weten we – en juist dat verleent de sport haar waarde.”

Speltheorie, opwarming van de aarde, egocentrisme, het gevaar van wielrennen, het duale van de individuele sport in ploeg beoefend, het passeert allemaal de revue in Martins tweede worp. Soms wordt hij moeilijk, meer filosoof dan renner.

“De moderne sport behelst een cultus van het individu en verheerlijkt tegelijkertijd het collectief. Deze eenheid van tegendelen is eigenlijk geen eenheid.” (Mijn favoriete quote.)

“Ik heb zelf ingestemd met hinderlijke regels en omstandigheden. Ik besef maar al te goed dat dit nodig is om mij mijn sport vrijelijk, eerlijk en op hoog niveau te laten beoefenen. En vergis je niet: zelf ben ik dol op deze continue jacht op prestatieverbetering, deze wedloop om de finetuning van de laatste kleine details. Het stimuleert me. En tegelijkertijd jaagt het me angst aan. Als we aan alle kanten omringd worden door instrumenten die onze performance moeten optimaliseren door haar in cijfers te vertalen, dreigen we de essentie van sport uit het oog te verliezen.”

Guillaume Martin is te laat geboren, of ik te vroeg. Ik had met hem weleens een babbel willen hebben.