Column Feyenoord in De Morgen van 7 maart 2015

Feyenoord

Vandaag vijftig jaar geleden begonnen de marsen van Martin Luther King naar Montgomery. Twintig jaar geleden bezocht ik ter voorbereiding van de Olympische Spelen in Atlanta het Martin Luther King Center aldaar en raakte aan de praat met een militante zwarte, die mij de collectieve Belgische historische schuld tegenover donker Afrika wilde aanpraten. Ter vervollediging van het plaatje en niet ter stereotypering, maar wel ter zake doend: hij was onder invloed van het een en ander.

Het toneeltje dreigde te ontsporen toen ik hem bezwoer dat ik – eerlijk waar – onze opeenvolgende King Leopolds níét persoonlijk had gekend. Waarop hij handmatig wilde checken of ik niet wat van dat goud bij had dat “de Belgen van de Congolezen hadden gestolen”.

Ik kon hem samen met een suppoost kalmeren. En hoe we daar toe kwamen, ben ik vergeten, maar we vonden uiteindelijk een consensus in onze gemeenschappelijke passie voor Michael Jordan, die enkele maanden eerder aan een comeback was begonnen. “Sport is de enige plek waar racisme is verdwenen, of toch bijna”, zei de man en ging zich op mijn kosten nog een biertje halen.

Die stelling – geen racisme in sport – spookt nu al twintig jaar door mijn hoofd. Het was wat kort door de bocht, maar er is iets van. Al een kwarteeuw bestaat de hoofdmoot van de top twintig van best betaalde sporters uit zwarten, zonder uitzondering African Americans. Geen enkele industriesector, die ook nog eens voor 99 procent in handen is van blanken, kan dat zeggen. Sport is de ultieme meritocratie, waar loon naar werken (meestal) de regel is. Wie presteert, wordt betaald.

Affirmative action of positieve discriminatie? Nooit van gehoord in de sport. Het ging niet helemaal vanzelf, maar Jackie Robinson was zo goed dat hij in zijn eentje de rassenscheiding in het Amerikaanse baseball wist te slopen. Wie goed is – blank, zwart, anderskleurig, man, vrouw of er tussenin – komt vanzelf bovendrijven en zal dienovereenkomstig worden vergoed. Die simpele economische logica – en niet een of ander mannen- masterplan ter onderdrukking – is ook meteen de voornaamste reden dat vrouwen minder worden betaald dan mannen in de sport.

Tussen de lijnen van het sportveld is racisme een marginaal fenomeen. Her en der wordt nog wel een sporter aangesproken op zijn huidskleur, maar dat wordt gelukkig meteen uitvergroot en gecorrigeerd. Rond de velden tiert racisme wél nog welig en dan denkt u misschien spontaan aan de wedstrijd Feyenoord-AS Roma van vorige week, toen naast de Ivoriaan Gervinho een opblaasbanaan belandde. De wereld sprak schande. Ik ook, want ik herinner mij nog een wedstrijd in onze competitie waar een zwarte speler bij een corner een tros bananen naar zijn hoofd kreeg gegooid.

Ik snapte het niet. Dat Feyenoord en zijn legioen vroeger “Hamas, Hamas, alle Joden aan het gas” en zo hadden geroepen tegen Ajax (de Jodenclub) en Louis van Gaal hadden geschoffeerd nadat zijn vrouw overleden was aan kanker, dat wist ik wel. Tuig van de richel dus, al helemaal nadat ze een historisch monument in Rome tot urinoir hadden gedegradeerd. Maar hadden ze nu ook al iets tegen zwarte voetballers?

Ik riep een ex-collega en Feyenoordfan, die tegenwoordig in Brazilië woont, ter orde en hij voorzag mij van allerlei materiaal. Zoals een artikel over de hype die was ontstaan bij Manchester City aan het eind van de jaren tachtig: het binnensmokkelen van opblaasbaar fruit en andere plastic dingen die je in een stadion makkelijk kon opblazen. Dat had niks met racisme vandoen, maar alles met een tegenbeweging na jaren van extreem supportersgeweld. Zelfs opblaasbare skeletten werden toen in de stalletjes op weg naar het stadion verkocht en opgeblazen in de tribune.

Die hype was jaren geleden overgewaaid naar Rotterdam, naar De Kuip, en Het Legioen blies al jaren vooral bananen maar ook wel andere dingen op en liet die door de lucht zweven, tot jolijt van iedereen die in de buurt was. En jawel, die dingen belanden wel eens in het veld. Deze keer toevallig naast een zwarte voetballer.

De verontwaardigde wereld had zich vergist, inclusief de scheidsrechter, en ik ook. Het is niet zeker of de UEFA dat gelooft.

Feyenoord

Interview Astana-dokter in De Morgen van 7 maart 2015

‘Clean en ongeloofwaardig, dat is ons lot’

Doping is géén hoofdstuk in De Champ Piramide, het boek dat Joost De Maeseneer schreef over wat er nodig is om wielerkampioen te worden en dat hij dinsdag voorstelt. Was de wielerdokter naïef, was hij fout of keek hij de andere kant op toen zijn renners buiten de lijntjes kleurden?

De achtergrond van zijn adreskaartje doet alvast in onschuld: een langgerekt peloton dat zich tegen een blauwe hemel door een idyllisch middengebergte een weg baant. Op zijn site sportdokter. com staat ‘raadplegingen voor sportmedisch- en trainingsadvies enkel op afspraak’, en ‘de dokter begeleidt vanaf 2013 de Kazachse wielerploeg Astana’. De dokter is dus niet veel thuis. Als het straks tegenzit en de internationale wielerunie UCI gooit Astana uit de WorldTour, wordt de praktijk in Balegem misschien opnieuw zijn corebusiness.

“Goed mogelijk. Ik zou de koers missen, maar ik heb die niet nodig om te kunnen leven. Toen ik bij Astana begon, zei ik tegen mijn vrouw: als het mij daar niet aanstaat of ze doen mijn goesting niet, ben ik hier rap terug. Maar ik ben gebleven, omdat ik geloofde in ons project. En nog steeds.”

Heel nobel, maar uw project heeft vijf dopinggevallen gehad in één jaar tijd.

“En dan klinkt het vreemd als ik zeg: wij hebben ons niks te verwijten. Ons systeem is zo waterdicht als mogelijk. De broers Iglinksi (allebei betrapt op epo, HV) hebben wij perfect begeleid en alles gegeven wat ze nodig hadden. Ze hebben buiten de ploeg om geknoeid en komen er nooit meer in. Vinokoerov was onverbiddelijk. Maksim Iglinski was dan nog een goede vriend van hem. “Ik ben verraden”, zei hij mij.

“Die jeugdrenners uit het jongerenproject, sorry, maar hoe verwerpelijk ik dat ook vind, dat is niet onze verantwoordelijkheid. Ook daar is van alles fout gegaan, buiten onze wil om. Men heeft vervolgens alles op een hoop gegooid en daar nog wat onzin bij verteld, zoals dat dokter Ferrari in ons hotel was in november tijdens de eerste ploegbijeenkomst. Ik heb daar nota bene gepreekt over ons dopingprogramma en Ferrari was daar ook? Op den duur twijfel je aan alles en ik heb ‘Vino’ gevraagd of dat waar was. Indien wel, was ik meteen opgestapt. Vinokoerov zei: ‘Ils sont fous.’ En ik geloof hem.” Vinokoerov, de dopingzondaar die achteraf enkele wedstrijden heeft gekocht.

“Dat laatste is voor uw rekening. Dat Vinokoerov voor doping is gestraft, weet ik. En dat heeft meegespeeld om eerst niet in te gaan op zijn aanbieding. Vervolgens ben ik gevraagd om toch met hem te praten en hij heeft indruk gemaakt op mij. Neen, je begint dan niet meteen over zijn verleden, want daar is de koers niet klaar voor. Je probeert duidelijke afspraken te maken en vóór mij zat iemand die het ongelooflijk goed meende en die mij carte blanche gaf om de medische begeleiding perfect te organiseren.

“Wij hebben vier artsen. Drie van hen hebben elk tien renners die ze van nabij moeten opvolgen. Alles wordt aan mij gerapporteerd en ik speel alles door naar de sportieve cel. We hebben voor volgend seizoen een nieuwe dokter, Emilio Magni, speciaal voor Vincenzo Nibali en die zal samen met mij de Tour doen. Natuurlijk weet je niet wat een renner in Colombia uitsteekt, maar we volgen alles zo van nabij dat we de minste afwijking zien.”

U kan het uitleggen zo lang u wil...

“…Ik weet het, we hebben de perceptie tegen. Vinokoerov heeft de perceptie tegen en ik ben niet geloofwaardig zoals ik dat hier allemaal zeg. Clean én ongeloofwaardig, dat is ons lot. Ons imago is stuk en het zal lang duren voor we dat weer op orde krijgen. Dat is vooral jammer voor Vinokoerov, want ik geloof in zijn goede bedoelingen.

“Ik ben bovendien de dokter die twee keer een belangengroepering van wielerartsen op poten heeft gezet en die binnen de Mouvement Pour un Cyclisme Crédible (MPCC) werd aangeduid om de dokters te vertegenwoordigen. In die laatste hoedanigheid heb ik mij teruggetrokken, want dat was problematisch geworden.”

U kwam in het peloton op het slechtst denkbare moment, in 1998, het jaar van het Festinaschandaal. Nog geen spijt van?

“Neen, omdat ik altijd weloverwogen keuzes heb gemaakt en recht in mijn schoenen sta. In 1985 heb ik al de renners van Panasonic getest, maar buiten de ploeg. In 1988 was ik op de voorstelling van een ploeg toen ik werd aangekondigd samen met nog een andere dokter. Ik wist niet van die andere dokter, maar ik wist wel dat wij niet met gelijke wapens streden, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik ben in mijn auto gestapt en nooit teruggekeerd bij die ploeg. Die dokter is gebleven.

“Nog iets later kon ik ook bij TVM beginnen, maar daar waren de meeste renners klant bij nog een andere dokter van wie ik wist dat hij het anders aanpakte dan ik. Ik ben weer niet gegaan.

“Idem bij PDM dat net het Intralipid-schandaal achter de rug had. Heb ik ook niet gedaan, hoewel ze in één onderhandeling het bedrag verdubbelden. Ze wilden een goed imago, maar ik trapte daar niet in. Ondertussen was ik begonnen bij de wielerbond met het opzetten van een medische structuur in alle provincies, vooral voor testing, In West-Vlaanderen had ik bijvoorbeeld Dag Van Elslande (later ploegarts bij US Postal, HV) gerekruteerd.

“Pas in 1998 heb ik de stap gezet, op vraag van Jesper Skibby, een goede maat van mij, ook niet onbesproken en later zelfs betrapt. Op een dag vroeg ik hem: ‘Je krijgt niks van mij, waarom kom je hier nog?’ ‘Omdat jij de enige bent die mij wat in toom kan houden’, was zijn antwoord.

“Jack and Jones, een klein Deens ploegje, was mijn eerste echt baan in het peloton, samen met mijn associé Piet De Moor. Ze wilden het clean doen en we hadden net de Festina-Tour gehad: gedaan met dokters op ronde met hun valiesjes met daarin het spul. Maar laat dit niet als een verwijt klinken, want ik heb begrip voor de onmogelijke situatie waarin sommige van mijn collega’s jaren hebben moeten werken. Festina ’98 is een geluk geweest, ook voor hen.”

Heeft u daar ooit met uw collega’s over gepraat?

“Alleen met Eric Rijckaert (de overleden Festina-arts, HV). Hij wilde het gedogen en begeleiden, op een ethische manier, maar ik geloofde daar niet in. Nu, epo is niet gestopt na 1998 en toen ik het peloton kwam, deed ik net als al die andere artsen: ’s ochtends met de centrifuge het hematocriet controleren om te kijken of ze niet te ver waren gegaan. En sakkeren.”

U kreeg later bij CSC Bjarne Riis als manager.

“Toen vermoedden Piet en ik dat ons rijk wel uit zou zijn, omdat hij zijn Italiaanse artsen zou meebrengen. Maar hij wilde een gesprek met ons. Dat was in Balegem en na dat gesprek dachten Piet en ik dat we met de cleanste renner aller tijden te maken hadden. We hebben ook met hem nooit over zijn verleden gesproken. Dat was onze rol niet en dat deed de Deense pers al genoeg.

“Los van alles is Riis de beste manager met wie ik ooit heb gewerkt. De man heeft heel veel te bieden in zijn visie op sport en wat doping betreft. Hij heeft ons nooit onder druk gezet om iets te doen. Toen we diplomatisch meldden aan Bjarne dat in het peloton aan bloeddoping werd gedaan, was zijn antwoord dat we in onze ploeg nooit problemen zouden hebben.”

Misschien niet, maar er gebeurde wel ‘iets’. Was u een naïeve, slechte dokter of keek u de andere kant op?

“Dat we af en toe de andere kant hebben opgekeken, kan ik niet ontkennen. Zo hypocriet wil ik niet zijn. Als je vermoedt dat iemand foefelt, zit het wielrennen niet zo in elkaar dat je die bij het ontbijt even ter orde roept. Het enige wat ik hen zei, was dat ze mij niet moesten betrekken in het hoe en waarom van hun vuiligheid want dat ik het liever niet wist.

“U zal mij misschien niet geloven, maar hoe ingrijpend een transfusie ook is, ik heb daar nooit iets van gemerkt. Zijn we er actief naar op zoek gegaan? Neen, ook niet. Maar als er al een systeem was voor die transfusies, werd dat buiten de ploeg georganiseerd.

“We hebben natuurlijk wel zware gevallen gehad in onze ploeg: Rasmussen, Basso, Hamilton, allemaal later tegen de lamp gelopen. Op die namen wordt gefocust. Na de epotest van 2001 beperkten bloedtransfusies zich toch tot enkelingen, in tegenstelling tot epo dat echt massaal werd gebruikt tot 2001.”

Nooit één moment gehad dat u er geen zin meer in had?

“Op een avond kregen Piet en ik te horen dat Jan Ullrich naar onze ploeg zou komen. We waren daar zo van onder de indruk dat we onze ontslagbrief de volgende ochtend hebben opgestuurd. Daarop kregen we telefoon: er waren toch nooit problemen geweest, ze hadden toch naar ons geluisterd, enzovoort… We hebben ons laten ompraten om te blijven. Gelukkig is Ulrich uiteindelijk ook nooit bij ons gekomen.

“We hebben Bjarne Riis ook één keer voor de keuze gesteld: hij of wij. De naam van de renner doet er niet toe, maar die was bij ons gekomen en hij had ons gezegd: ‘Jullie gaan mij hier geven wat ik zeg dat jullie mij moeten geven, begrepen?’ En dat ging over doping. Die renner is uiteindelijk vertrokken en ik heb de ploegarts en de ploeg waar hij naartoe ging gewaarschuwd. Een tijd later begon hij daar inderdaad prijzen te rijden en ik vroeg aan zijn nieuwe ploeg hoe het zat. “Een tijdbom”, zegden ze, “maar zolang de bom niet afgaat…” Zo redeneren sommige ploegen. Die bom is later ontploft, bij diezelfde ploeg.”

Verwacht u nog een Nibali-bom?

“Ik steek mijn hand voor niemand in het vuur, maar van Vincenzo Nibali zou mij dat zeer verwonderen, Ten eerste omdat hij zo rustig is. Renners die iets uitspoken, zijn veel gejaagder. In de Tour van vorig jaar is hij dertig keer gecontroleerd en heeft dat altijd sereen doorstaan. Ten tweede, omdat ik weet wat hij kan. Ten derde omdat ik ook weet wat hij er aan heeft gedaan, op mijn aanraden. Ik win geen koersen, maar ik heb Nibali wel op het juiste spoor gezet.

“Eigenlijk staat Nibali vaak te zwaar om tegen Contador en Froome te koersen. Zelfs nog in de Dauphiné vorig jaar. Maar daarna is hij met zijn trainer op stage vertrokken en toen ik zijn vet mat net voor de Tour wist ik dat hij eindelijk juist zat. En hij won. Hij heeft trouwens verschillende keren tijdens die Tour gezegd dat ik hem wat dat betreft altijd achter de veren zat.”

U heeft met uw ploeg tegen Armstrong gekoerst. Gelooft u dat hij zijn laatste Tours heeft gewonnen op één bloedzakje?

“Natuurlijk. En misschien had hij zelfs dat niet nodig en ook geen microdoses epo. Armstrong was een superkampioen. Ik ben zeker dat hij mits een goede begeleiding ook zonder die vuiligheid had gewonnen. Alleen, één keer ze te ver zijn gegaan, denken ze dat ze niet meer zonder kunnen. Maar vandaag is doping geen item meer zoals tien en twintig jaar geleden. Gelukkig. Een renner die ook maar iets suggereert, krijg meteen zijn C4, ook bij ons.”

De Champ Piramide van dokter Joost De Maeseneer verschijnt eerstdaags bij Houtekiet (19,99 euro).

Joost De Maeseneer

Column over affaire Mertens in De Morgen van 2 maart 2015

De slinger in dopingbestrijding lijkt doorgeslagen, maar de renners wisten hem hangen

Waarschuwing vooraf: niet alles geloven wat de komende weken en wellicht maanden zal verschijnen in de zaak rond dokter Chris Mertens uit Rotselaar. Ook wat hieronder staat, is voor een deel speculatie en voor een ander deel een onvolledige puzzel. U weze dubbel gewaarschuwd: elke bron achter elk verhaal heeft zijn eigen agenda om het onderzoek de ene keer in een kwaad en de andere keer in een goed daglicht te stellen.

Toen P-Magazine een enquête hield over de start van het seizoen, was één van de vragen of Greg Van Avermaet zou beginnen winnen. Ik antwoordde neen en moest dat gelukkig niet toelichten. Ik wist dat Van Avermaet de grote naam was in die affaire en Van Avermaet wist dat ook. Zijn ploeg had het ook al te horen gekregen, maar niet van de renner (voor zover ik weet). Een onderzoek als dit is niet bevorderlijk voor de mentale rust van een topatleet en deze jongen is net iets te lief om dit te kunnen behappen.

Een andere vraag luidde: denkt u dat doping dit seizoen zal beheersen? Ik antwoordde neen, en daar sta ik nog steeds achter. Wat deze renners en eventueel andere atleten hebben uitgevreten bij dokter Mertens valt eerder onder de noemer stom knoeiwerk dan doping, al is dat is een geheel eigen waardering. Ook als ze juridisch een overtreding hebben begaan – en met hun volle verstand – dan nog is het toedienen van aminozuren per infuus geen doping, ook al kan het als een dopingvergrijp worden beschouwd.

Dat heeft te maken met twee dingen. Ten eerste het verleden: een renner die zich vijftien jaar geleden tot een infuus met aminozuren beperkte was bewonderenswaardig of naïef, maar toch vooral naïef. En alvast clean. Ten tweede: de meeste andere sporters mogen wel aan de naald van hun sportbond, tenzij op de Olympische Spelen waar de no needle policy ook van kracht is.

De no needle policy zegt dat geen naalden mogen worden gebruikt tenzij na goedkeuring van de dopingautoriteiten. Rond die bepaling draait alles in dit dossier. Welke producten precies zijn gebruikt, weten we niet. Of de dokter echt iets te verwijten valt op correctioneel vlak, wil ik nog wel eens zien. De no needle policy is niet meer of niet minder dan een oekaze van een Zwitserse privé-organisatie (de internationale wielerbond) die beweert dat iedereen die op twee wielen rijdt van naalden af moet blijven. De no needle policy is een bepaling die vooral de renners aanbelangt en eventueel de ploegen en hun medisch personeel, maar niet de huisarts in Rotselaar.

Aanvankelijk ging het om ozontherapie en laat daar geen twijfel over bestaan, ook dat is geen doping (in de betekenis van prestatiebevorderend), maar wel een dopingvergrijp. Later kwamen we weten dat er ‘andere dingen’ in het spel waren. Wat dan wel? Geen antwoord. Gaat het alleen over aminozuren? Geen antwoord. Infusen, dat wisten we snel en infusen zijn verdacht, dat weten we ook, want ze kunnen worden gebruikt om het bloed te manipuleren. Wie infusen in zijn camper zou hebben en daar ook naalden zou hebben laten rondslingeren – zoals in één dossier wel eens te beluisteren valt – moet al van goeden huize komen om uit te leggen dat hij niet van slechte wil was.

Het onderzoek naar de renners is afgerond en beetje bij beetje zullen we te weten komen wat hen ten laste wordt gelegd. Ik heb geen voorkeur: streng straffen of niet. Ik stel mij wel vragen: wat heeft een renner uit Oost-Vlaanderen helemaal voorbij de Brusselse ring tot in Rotselaar bij een sportarts te zoeken? Waarom moet het nog allemaal langs de aders gaan? Zijn ze dan nog niet geleerd? Benieuwd wat er nog allemaal boven komt.

Eddy Planckaert vond eergisteren dat de wielerbond zijn eigen sport vermoordt. Iemand moet hem dringend met een teletijdmachine vooruitflitsen. De KBWB moet doen wat de dopingbepalingen opleggen en onderzoeken, vervolgen en eventueel vonnissen. Doet ze dat niet dan kan ze kiezen: het uitvechten tegen de UCI, het WADA en de Vlaamse overheid of alledrie tegelijk.

Natuurlijk is de slinger doorgeslagen in de dopingbestrijding, maar dat heeft zo zijn redenen. De slinger sloeg tien, vijftien en twintig jaar geleden nog verder door, de andere kant op. De renners van vandaag wisten waar deze slinger hing. Wie er dan gaat onder staan moet niet verwonderd zijn dat hij tegen zijn kop krijgt. Er zullen straffen vallen en er zal vermoorde onschuld worden uitgeschreeuwd, dat is het enige wat we nu al zeker weten.

Column Jihadi-Sidonie (E3 affiche) in De Morgen van zat 28 feb 2015

Jihadi-Sidonie

Is wielrennen machistisch? Dat vroeg van de week een bloedmooie en helaas veel jongere collega (tsjing, min 10 op de feministische meetlat). Dat was naar aanleiding van de billenaffiche van de E3 Prijs Harelbeke. Jawel, wielrennen is machistisch en seksistisch want wielrennen is Vlaams.

Vlaanderen is bekrompen en wielrennen is bekrompenheid op wielen. In de koers moeten vrouwen niet te veel praatjes verkopen. Buiten de koers ook niet. Vrouwen in de koers hebben een dienende rol: de drankpullen klaarmaken, de boterhammekes smeren voor onderweg en de taartjes verpakken, ook voor onderweg.

Buiten de koers staan ze aan de kant, kijken langs het parcours of thuis naar de televisie. Vijfennegentig procent van de vrouwen in de koers vallen onder de noemer groupies. In de vele Belgische wielerbonden heeft geen enkele vrouw een bestuursfunctie met ook maar een schijn van macht. Is het plaatje duidelijk?

Het is mij een raadsel wat al die vrouwen in die wielrenners zien. De mooie benen? Die hebben ze. Hun mooie kont? In die fluopampers valt dat toch dik tegen en op die koersschoenen lopen ze met hun opgevulde poep achteruitgestoken als Charlie Chaplins. Een wielrenner in wielerkledij is geen zicht. Een wielrenster in wielerkledij ook niet, voor alle duidelijkheid.

Het machisme van de koers is omgekeerd evenredig met het belang dat aan vrouwenwielrennen wordt gehecht. In mijn bobo-jaren was ik een groot voorstander van vrouwenkoers en nu nog, maar als mannenkoers soms saai is, dan moet u eens naar vrouwenkoers gaan kijken: gras zien groeien is spannender. Soms hebben vrouwen (in de sport) het aan zichzelf te danken dat geen kat of geen vent naar hen kijkt.

Ik sta wel in dubio over de E3-affiche. Aanvankelijk vond ik het veel gedoe om niks en ik feliciteerde een andere collega – de ook al mooie en begaafde en niet zo heel veel jongere wielertoeriste Joyce Verdonck van Radio2 (tsjing, min 20 op de feministische meetlat) – met haar no-nonsensebenadering. Joyce zag het probleem niet. Het was een mooie kont en het was niet die van haar (zei ze zelf), waarin ik een beetje afgunst vermoedde. En ze vond het ook hypocriet van vrouwen om enerzijds massaal naar Vijftig tinten te gaan kijken en daar geen klacht tegen in te dienen, maar wél tegen de billenaffiche zoals het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen had gedaan.

Het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, nooit eerder van gehoord. Alleen de naam al. Wat ik mij daar spontaan bij voorstel, is een jihadi-Sidonie die klaarstaat met een lang mes om elke afvallige die tegen haar vrouwensharia zondigt de piemel af te snijden (tsjing, min 100).

En dan las ik Marijn de Vries, een profwielrenster en een kennis met wie ik al eens heb gepraat over het gebrek aan aandacht voor haar sport. Haar argument tégen – de verheerlijking van aanranding, met name dat vervelende handje van Sagan – kon ik ook bijtreden. Bij nader inzien is het een al te seksistisch beeld en drie jaar na elkaar vrouwen op een affiche is van het goede te veel.

Maar Marijn de Vries vindt ze wel kunnen: de bloemenmeisjes die hun kont achteruit en borsten vooruit steken en bij vriestemperaturen in diepe decolletés of korte zomerjurkjes op een podium worden gejaagd om daar de renner af te likken. Hoort bij het toneeltje, zei ze. Sorry meisje (tsjing, min 200), ik vind dat juist niet kunnen. Waren er geen bloemenmeisjes of podiummissen, dan had Sagan in de ballen van bondsvoorzitter Tom Van Damme moeten knijpen, waarmee die zijn nut ook een keertje was bewezen. Dan had je hem op de affiche gehad en ging het nu misschien over de koers.

Is wielrennen de enige machistische sport? Welneen. Formule 1 heeft ook podiummissen en zelfs pitspoezen. En wat dan te denken van het volleybal? Op de bekerfinale vorige week wezen bruingebrande, halfnaakte testo-chippendales tussen elke set van de vrouwenfinale met bordjes het nummertje van de set aan. De man uitgebuit, geframed als stereotiep sekssymbool. Komt in opstand tegen deze schande!

Ik vraag, neen ik eis dat de ayatollahs van het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen ook deze zaak onderzoeken.

JIHADI-SIDONIE

Interview de laatste (Walter) Planckaert in De Morgen van 28 feb 2015

‘Stoppen lukt me maar niet’

Meer dan een halve eeuw reden er Planckaerts in het profpeloton, soms met drie tegelijk. Vandaag in Gent-Gent stuurt ploegleider van het jaar Walter Planckaert (66) de volgwagen van Topsport Vlaanderen-Baloise. ‘Ik kijk ernaar uit om met de nieuwe mannekes te werken.’

Het begin

“Mijn broer Willy koerste en reed met de fiets naar de koers. Wij reden mee, supporters en familie, soms met veertig man. Je rijdt goed, zeiden ze tegen mij, je moet ook eens koersen. Daar had ik geen zin in. Ik rookte een pakje per dag: Zemir. Ik haalde de filter van een sigaret en bond die met een blaadje aan een tweede, om een extra lange te hebben. Ik dronk ook liever pinten in het supporterscafé van mijn broer. Vijf frank in de jukebox gooien, dat was mijn sport.

“Op een dag heb ik toch een koerske gereden op een fiets van Willy en ik werd gedubbeld. ‘Ziede nu hoe goed ik ben?’, zei ik, maar ze bleven zagen en bij de juniores heb ik een licentie gevraagd en ik was vertrokken. In mijn laatste jaar liefhebber won ik 22 koersen en werd ik 18 keer tweede. In mijn derde jaar prof won ik de Amstel Gold Race; als coureur van het concurrerend bier Watneys, tegen hun Zoetemelk in de spurt, daar konden de Nederlanders niet mee lachen. Mijn eerste vier jaar als prof ging ik in de winter werken: na Lombardije reed ik twee jaar lang mazout uit met de camion en daarna heb ik nog twee jaar gelast in een serrebedrijf.

“Rik Van Looy en Eddy Merckx, tegen allebei heb ik nog gekoerst en van allebei weleens gewonnen, maar Van Looy was al op zijn retour toen ik hem in mijn eerste profjaar in Laarne klopte in de sprint voor de zesde plaats. Hij heeft mij scheef bekeken zoals hij dat alleen kon. Eddy was de beste. Die reed rap bergop om je eraf te krijgen. Als dat niet lukte, ook rap bergaf en desnoods ook rap op het vlakke. Zijn laatste jaar bij C&A reed ik in zijn ploeg. Het was op bij Eddy, dat was eraan te zien en wij voelden dat hij zou stoppen. Die laatste koers in Kemzeke, daar was ik bij. Eddy is later mijn fietsensponsor geworden.”

Het einde (x3)

“Na Parijs-Tours van 1985 vroeg Peter Post mij of ik geen ploegleider wilde worden bij onze ploeg, Panasonic. Probleem: ik moest dat stilhouden voor iedereen en dus ook voor mijn eigen broer Eddy die in onze ploeg reed.

“Ik trainde die winter minder en Eddy vond het vreemd. ‘Ge zit gij niet meer op uwe velo?’ Toch wel, zei ik, ik heb een speciaal, geheim toestel van de ploeg boven en daar train ik op om een betere tijdrijder te worden. Ik wil de prologen winnen en als het lukt, krijg jij het en win je zeker de proloog van de Tour. Eddy was gerustgesteld en op de ploegvoorstelling later viel hij vreselijk uit de lucht toen Post mij als nieuwe ploegleider voorstelde.

“In 1995 ben ik een jaar uit het peloton geweest. Ik kon dat jaar goed gebruiken, want ik heb dan dat huis hier verbouwd. Een jaar geen koers kwam net op tijd. Bij Post was ik dag en nacht bezig – met hotels, met tickets, alles deed ik – en altijd was ik weg, altijd in hotels. Op het laatst kwamen de muren op mij af.

“Na 2003 heb ik nog eens een jaar zonder ploeg gezeten. Ik zat bij Lotto en mijn collega-ploegleider was Claude Criquielion. Die was ziekelijk jaloers op mij en heeft mij de schuld gegeven voor verlies in wedstrijden waar ik niet eens ploegleider was. Ik heb Marc Sergeant gezegd dat het niet meer hoefde voor mij. Dat jaar werd ik wel bijna gek thuis en zat ik met een maagzweer door al die ellende.

“Tja, Criquielion… we hebben later nog wel eens goeiedag gezegd, maar zo oneerlijk, zo liegen, zo vals, daar kan ik niet tegen. Wat hem is overkomen (hij overleed vorig week aan een herseninfarct, HV) wens je je ergste vijand niet toe. Hij mocht van mij honderd jaar zijn geworden, maar ik ben niet naar de begrafenis geweest.

“Ik ben pensioengerechtigd, maar ik kan niet stoppen. Als ik zaterdag niet zou moeten werken? Dan zou ik voor de tv zitten en mij af en toe ergeren aan de commentaar van Wuyts. Als die begint met zijn tien kilometerregel, dat een peloton op de vluchters een minuut per tien kilometer kan goedmaken, dan krijg ik het. Als een peloton echt wil, rijdt het een minuut per dríé kilometer dicht, verdorie.”

De Planckaerts I

“Dat ras, zei Patrick Lefevere ooit eens over ons, omdat hij nijdig was op Jo (de zoon van Willy, HV) en vooral Willy was toen heel erg kwaad. Het was gemeen. Wij waren een gezin van bescheiden komaf, dat heel veel pech heeft gekend.

“Het ergste wat ons ooit overkwam, was dat auto-ongeval in Kruishoutem: in de zomer van 1964 reden vader en moeder samen
met twee kinderen frontaal in op een tegenligger. Maanden lagen ma en pa in het ziekenhuis. Kort daarna reed Willy tijdens een kermiskoers op een bieruitzetter en lag ook met breuken in het ziekenhuis in Deinze, waar ma en pa al lagen. En daarna reed ik in op een ijskar, ook in Kruishoutem en ook ik belandde in Deinze. Alle vier lagen we in hetzelfde ziekenhuis, alle vier door een ongeval in Kruishoutem. Van een noodlot gesproken.

“Terwijl ik daar lag, is mijn vader gestorven van dat ongeval en dat was een zware klap voor het gezin. We hadden het niet breed, maar wie bij ons over de vloer kwam, was welkom. Eddy’s grootste concurrent, de Australiër Allan Peiper, hebben we in huis genomen omdat hij geen leven had waar hij woonde. Hij sliep in Eddy’s bed en at mee met ons. We hadden er een broere bij.”

De Planckaerts II

“Ze zegden dat we luiaards waren. Niets van, maar we waren wel speciaal. Willy was een raspaard, Eddy was een koerspaard, ik was een boerenpaard. Dat zei moeder Gusta over ons. Willy en Eddy hadden twee weken training nodig om in vorm te geraken. Nu rijdt Willy elke dag, zelfs op nieuwjaardag is hij gaan rijden, maar toen hij nog coureur was en het regende, zei hij: het zal voor van den achternoene zijn. Hij heeft wel tot zijn 44ste in het profpeloton gereden.

“Ik moest veel kilometers doen. Ik trainde altijd, bij regen en ook bij min elf als mijn ogen dichtvroren en als ik na de training verging van de pijn toen ik bij de stoof mijn geweetwel-hier-van-onder (wijst tussen zijn benen, HV) moest ontdooien. Wij reden op training altijd rap, zo rap als in koers of nog rapper. Ik heb ook nooit meer dan 140 kilometer getraind. Als we met een klein groepje waren, een man of vier, reden we elk een kilometer op kop, volle gas van kilometerpaal naar kilometerpaal.

“Frans Verbeeck heeft mij leren hard trainen. Die reed altijd volle bak. Twee keer per week moesten wij naar het meer van Keerbergen komen om daar rondjes van vijf kilometer te draaien. Wij haalden daar gemiddelden van 45 per uur, op training. Frans was een halve zot als het op trainen aankwam. Hij is nu onze kledijsponsor.”

De Planckaerts III

“We hebben ooit alledrie samen gekoerst, Willy, Eddy en ik bij Mini Flat-V.D.B.. Willy was einde carrière toen Eddy begon, maar we hebben samen in Eddy’s eerste profkoers hier in Nevele gereden. Later ben ik Eddy’s meesterknecht en wegkapitein geworden en daarna ploegleider.

“Neen, het is niet altijd koek en ei geweest tussen de Planckaerts. Op een dag kregen Willy en ik van Rik Van Looy en Staf Janssens (oprichter van IJsboerke, HV) een contract om bij IJsboerke te rijden: 1,2 miljoen frank (30.000 euro, HV) per jaar, maar thuis zagen we dat ze zich hadden vergist. Het bedrag hadden ze per maand ingevuld en dat was netjes ondertekend. Wij zouden dus twee jaar lang elke maand een jaarloon uitbetaald krijgen.

“Van Looy is die avond nog naar hier gereden om dat te regelen. Ik zag toen een mogelijkheid om toch bij Maes-Watneys te blijven, want ik had spijt, maar Willy vertrok naar IJsboerke. Staf Janssens vond dat ik woordbreuk had gepleegd en Willy heeft dan van zijn ploeg op mijn wiel moeten rijden.

“Willy en ik hebben het daar nooit meer over gehad, we zijn niet zoveel van zeggen bij de Planckaerts. Willy is mijn buur rechts en mijn zus woont links. Wij zien elkaar haast nooit en er zit echt geen haar in de boter. In de zomer, ja, als we toevallig samen buiten zijn, lopen we eens naast de deur binnen voor een potje koffie en met nieuwjaar gaan we ook altijd.

“Eddy en ik hadden een heel bijzondere band, tot hij met zijn docusoap begon. Ik ben in de val gelokt door een van die boekses om iets te zeggen over Stephanie die nogal vroeg moeder was geworden en daar een boek over geschreven had. Ik zei toen dat ze haar boek beter Papa, ik schaam mij had genoemd. Dat was verkeerd van mij, maar ik had dat langs mijn neus weg gezegd na twee uur doorpraten over de koers en uitgerekend dat stond op de eerste bladzijde.

“We hebben daarna een tijd niet tegen elkaar gesproken en op al de volgende feesten ben ik niet geweest. Maar toen Stephanie haar kindje veel te vroeg werd geboren, heb ik wel elke avond gebeden.

“Op een dag waren Eddy en ik samen uitgenodigd in Genval voor een tv-uitzending en toen zijn we beginnen praten en zijn we in elkaars armen geëindigd. ‘Dat mag nooit meer gebeuren’, hebben we gezegd en nu gaat het goed, We zien elkaar niet veel, maar wij gaan af en toe naar zijn chambre d’hôtes in Lesterny. Dat draait daar formidabel. Hij heeft nu een vierkantshoeve gekocht om op te knappen. Ik ben blij voor Eddy.”

Ronde van Vlaanderen 1976

“Hier staat of hangt niet veel van de koers. Ik heb het meeste weggegeven. Daar staat mijn Trofee Stan Ockers. Die kreeg je destijds als bergkoning van de Waalse Pijl. Jawel, ik, 1m76 en 76 kilo, was op al die achttien bergjes tesamen als beste boven gekomen. Toen was de Waalse Pijl nog zwaarder dan Luik-Bastenaken-Luik, hè. Dat is een trofee die ik koester.

“Mijn trofee van ploegleider van het jaar 2014 staat daar naast de tv. Ik was ontroerd, ook omdat mijn vrouw en mijn dochter erbij waren en het applaus maar bleef duren. Achteraf hoorde ik ook dat de meeste Franstalige journalisten op mij hadden gestemd, en dat voor een ploeg van de Vlaamse regering.

“En ik heb twee foto’s hangen in mijn inkomhal. Uiteraard mijn Touroverwinning van 1978 aan de Heizel, een sprint bergop, dat kon ik als geen ander. En de andere is de Ronde van Vlaanderen van 1976 waar veel over gezegd en geschreven is.

“Natuurlijk had ik ook gewonnen van Freddy Maertens en Roger De Vlaeminck als die niet naar elkaar hadden gekeken. Ik was niet te kloppen die dag, dat voelde ik. Roger heeft daar achteraf wat raar over gedaan, maar Roger kon niet goed tegen zijn verlies. De andere was nooit beter. Afgezien daarvan was er maar één echt beter dan Roger en dat was Eddy Merckx. Wat ik Roger heb zien doen… Grote klasbak.”

Ploegleider-opleider

“Topsport Vlaanderen-Baloise, mijn ploegje, is een schoon ploegje dat Christophe Sercu en ik helemaal hebben opgebouwd. Christophe moest een jaar na mij ook weg bij Lotto en samen hebben we hier een beetje revanche genomen, zo voel ik het toch aan.

“Wij hebben geen geld voor grote renners, onze jongens krijgen een ‘gesco’ van de overheid (gesubsidieerd contractueel statuut, HV), ik ook trouwens. De grote klim- en rondetalenten zullen niet eerst naar ons komen en de tijdrijders met de grote motor ook niet, maar elk jaar pikken wij talenten op die de anderen laten liggen en die wij ontwikkelen en afleveren als prof. Dit jaar weeral zes.

“Ik weet wat Lefevere bedoelt als hij zegt dat ik de talenten niet naar hem wil sturen. Ik dacht dat Yves Lampaert beter bij Trek zou zitten, maar hij ging naar Etixx-Quick Step. Maar dat Lefevere zoiets koppelt aan die Kuurne-Brussel-Kuurne van 1978 die ik niet zou hebben verteerd omdat hij toen zou hebben gewonnen van mij? Eén: hij heeft niet gewonnen, want om te winnen moet je als eerste over de meet komen. Twee: hij heeft gewonnen voor de groene tafel, terwijl later is gebleken dat ik juist wél de goeie weg heb gevolgd, maar toen was het al te laat.

“Lefevere is een rare: ik krijg die trofee van ploegleider van het jaar en de hele avond zie of hoor ik hem niet. Later, op de Zesdaagse aan de champagnebar, komt hij wel, begint een hele litanie af te steken over iets anders en zegt op het laatst: o ja, proficiat hè.

“Elk jaar kijk ik ernaar uit om met de nieuwe mannekes bij ons te werken en ze in de ploeg te kneden. Ik ben nu een beetje de onderwijzer die ik ooit wilde, maar nooit kon worden. Natuurlijk is er een generatiekloof, natuurlijk stel ik mij vragen bij hoe vandaag wordt getraind en gekoerst. Wij spraken over zoveel uur en we reden altijd rap. Nu spreken ze over zoveel watt en rijden ze soms zeven uur aan een goeie 25 per uur. Volgens mij kun je dan evengoed in je zetel zitten en een film ophalen. Ik durf daar wel eens over te zagen en dan zegt men mij dat we met die nieuwe methode toch goede resultaten boeken.

(denkt na) “Ik moet ze gelijk geven, maar het doet toch zeer als ik hoor dat ze weer eens niet in de grijze, bruine of rode zone mogen. Wij zaten al na vijf minuten in het rood. Ik reed mijn oprit af op 54×15 en dan ging het naar de 14. Ik zou wel eens een talent op
de oude manier willen trainen. Ik denk dat die minstens even goed zou zijn, want vergeet niet: ze trainen nu allemaal op watts en hartslagzones. Niemand doet het nog zoals wij en wij reden verdorie erg hard, een heel jaar door.”

Walter Planckaert