Hasta la victoria,
maar niet altijd
Als Barack Obama vannacht de baseballwedstrijd tussen Cuba en de Tampa Bay Rays bijwoont, zal hij twee van de beste lokale spelers niet aan het werk zien: de broers Gourriel liepen weg en gingen in de VS spelen. Ook volleyballer Reinaldo Romero ontvluchtte zijn land, en geeft nu sportles in Gent: ‘We hebben veel aan Cuba te danken.’
Het gebeurde begin februari en het was nog de dag zelf groot nieuws op het eiland. Een groot deel was in shock, het andere deel haalde de schouders op. “Dos más, twee meer. Wie maalt daar nu nog om.” Alleen al in 2015 hadden 150 al of niet zelfverklaarde baseballspelers de wijk genomen in de hoop op een contract(je) op het Amerikaanse vasteland, maar dit waren geen gewone jongens, die de ochtend van 8 februari in de Dominicaanse Republiek uit hun hotel wandelden en niet meer terugkeerden.
Dit waren sterspeler Yulieski (31) en de beloftevolle Lourdes junior (22), telgen van de trotse Gourriels, een baseballdynastie die de vader nog olympische goud had zien winnen in Barcelona en die altijd trouw had gezworen aan de leuzen van de revolutie. Hasta la victoria siempre? Neen, niet ‘tot altijd’. Toch niet voor Lourdes en ook niet voor Yulieski, hoewel die in 2006 in een gesprek met The New York Times nog bij wijze van statement zijn favoriete boek had bovengehaald. Dat was getiteld Playa Girón, en gaat over hét strand in dé Varkensbaai, waar de Amerikanen in 1961 op hun appel hadden gekregen van Castro en co. en waardoor de revolutie overeind was gebleven.
Maar nu was het geduld ook bij hem op. De oudste van de broers wilde niet meer wachten tot de regering hem een uitreisvisum gaf om in de Noord-Amerikaanse Major League Baseball te spelen en nam zijn kleine broertje mee. Het voorbeeld van zijn minder getalenteerde ploegmaat José Abreu stak hem ongetwijfeld de ogen uit. Die was in augustus 2013 weggelopen en kreeg vorig jaar een contract van zes jaar voor 56 miljoen euro bij de White Sox uit Chicago. Van het land waar de baseball zo schaars is dat die na een homerun door het publiek wordt teruggegooid, in plaats van die te houden zoals elders in de wereld, naar het land van de onbegrensde miljoenencontracten.
“Niemand kan die verlokking weerstaan, maar het is wel jammer voor Cuba, want geen van de sporters die vertrekt, kijkt nog naar zijn land om. En dat zou anders moeten, want we hebben veel aan Cuba te danken.” Dat zegt Reinaldo ‘Rey’ Romero, 46 jaar, freelancesportlesgever bij de vzw Vlabus en volleybaltrainer in de lagere reeksen. Rey is in het Gentse vooral bekend om zijn zumbalessen, minder om zijn verleden als volleybalinternational.
Hij was de vierde sportman en de eerste niet-baseballer die Cuba ontvluchtte, door in 1993 simpelweg achter te blijven in Honduras. Hij had de nationale selectie voor Barcelona 1992 net gemist en was omgeturnd tot beachvolleybalspeler, een nieuwe olympische sport in 1996 op de Spelen van Atlanta. Cuba was een sterke olympische natie van 11 miljoen inwoners en had een eer hoog te houden.
Romero deed wat de Gourriels en vele anderen later zouden doen: hij bleef achter in het buitenland. De Cubaanse regering was razend. “Het was midden in de período especial. De USSR bestond niet meer en steunde ons niet meer, er was armoede. Rijst met bonen ’s middags en bonen met rijst ’s avonds? Dat was luxe in die tijd. Als we drie keer per week rijst met bonen hadden, was het veel. Ik voelde mij beperkt in mijn kansen en ik wilde meer.”
De jongste van zes kinderen, student aan de sportuniversiteit in Havana, leerde in Honduras een Belgische vrijwilligster kennen en kwam later met haar naar Gent. Hij settelde zich, is er graag gezien en spreekt zeer goed Nederlands. “Mooie stad, mooi land, maar aan jullie weer zal ik nooit wennen. Als ik met pensioen ben, wil ik terug. Ik heb al een Cubaanse reispas, want zelfs als Belg mag ik anders niet terug. Ik breng momenteel mijn papieren in orde zodat ik daar ook een eigendom kan verwerven.”
Afromen
Cuba verlaten is niet moeilijk voor wie deel uitmaakt van een reizend team. De Cubanen sturen altijd enkele veiligheidsagenten mee, maar die dweilen met de kraan open. Bovendien laven ze zich in het buitenland ook graag aan de plaatselijke geneugten en er is gewoon niet genoeg personeel en geld om iedereen in de gaten te houden. Voor baseballers (en voor niet-sporters) zijn de VS de logische eindbestemming, want elke Cubaan die zich aanbiedt en geen misdadig verleden heeft, krijgt er politiek asiel en een woning.
De sport met de grootste leegloop is baseball, en dat is het gevolg van de verlokking van de Major League Baseball, waar het minimumsalaris 460.000 euro bedraagt. Ook Japan en Zuid-Korea betalen goed. Na baseball is voetbal de meest getroffen sport met 32 ‘overlopers’. Geen enkele Cubaanse voetbalspeler schopte het evenwel tot de grote competities. Hun bestemming is vaak een minder voetballand in Midden- of Zuid-Amerika.
Volleybal is de derde sport die het meest te lijden had en die zelfs na 2001 (zie verder) voor jaren is onthoofd door een massale uittocht. Contracten in Italië, het Verre Oosten, Polen of Rusland zijn vaak een half miljoen euro waard, maar in tegenstelling tot een baseballspeler die snel aan de slag kan, eist de internationale volleybalbond een twee jaar durende ontluizingsperiode waarin de weggelopen speler niet voor een ander team kan uitkomen. Atleten uit individuele sporten kunnen blijkbaar goed aan de verlokkingen weerstaan, wellicht omdat er ook in het buitenland met hun sport geen geld te verdienen valt.
De regering heeft pogingen gedaan om het beste van twee werelden te combineren. Romero herinnert zich nog hoe het was. “Een speler die een geldprijs won in het buitenland, kreeg daar misschien enkele procenten van. Later heeft de INDER (Instituto Nacional de Deportes, Educación Fysica y la Recreación, opgericht in 1961, twee jaar na de revolutie, HVDW) dat bedrag opgetrokken, maar zij hielden wel nog steeds het grootste deel.”
Ook de salarissen gingen omhoog en de Castro-doctrine dat sporters niet méér mochten worden betaald dan bouwvakkers, omdat ze evengoed de revolutie moesten uitdragen, werd geleidelijk verlaten. Yulieski Gourriel werd drie jaar geleden nog geprezen omdat hij in Cuba bleef, in de nieuw opgerichte ‘profcompetitie’. Zijn salaris werd opgetrokken naar 800 euro per maand en dat mocht hij helemaal zelf houden, in tegenstelling tot spelers die mochten vertrekken naar andere landen dan de VS en tot 30 procent afgeroomd zagen door de INDER.
Terugkeren zit er voor de meeste traidores (verraders) of desertores (deserteurs) niet snel in. Romero, al lang in het bezit van een Belgisch paspoort, kon pas in 2014 voor het eerst weer naar Cuba. Begin deze eeuw vroeg hij al eens toestemming om zijn zieke vader te zoeken, maar toen in december 2001 na het Witte Molentoernooi in Sint-Niklaas zes van de beste Cubaanse volleybalspelers achterbleven en naar Italië trokken voor politiek asiel, werd hun vlucht hem aangerekend en kon hij zijn visum wel schudden. Vader Romero stierf zonder dat zijn jongste hem had gezien. Zijn moeder overleed vorig jaar, maar die heeft hij nog kunnen bezoeken; sinds 2014 is hij vier keer teruggekeerd.
Hij is een kind van het Cubaanse sportsysteem, en daar wil hij nog steeds geen kwaad woord over horen. Hij noemt het streng, erg streng zelfs, maar doeltreffend. Zelf begon hij op de EIDE van Pinar del Rio. Een EIDE – Escuela de Iniciación Deportiva Escolar – is een middelbare sportschool waar de grootste talenten van de provincies worden samengebracht. Er zijn er veertien over heel Cuba. In elke provincie één, dat geldt ook voor de zogeheten profteams in het baseball. “Veertien is te veel”, schreef laatst The Havana Times, een kritische onlinekrant die in Nicaragua wordt gemaakt, met Cubaanse correspondenten. “We hebben te veel teams voor te weinig talent.”
De grootste sporttalenten (uit andere sporten dan baseball) worden vervolgens doorgestuurd naar de ESPA Nacional – de Escuela Superior de Perfeccionamiento Atlético – waar toptalent wordt afgewerkt. Romero zat op de EIDE in Pinar en later bij de ESPA Nacional, maar hij studeerde en speelde volleybal aan de Universidad de las Ciencias de la Cultura Física y el Deporte Manuel Fajardo. In de volksmond is dat beter bekend als La Mariposa, een halfopen sporthal met dak als de vleugels van een mariposa, een vlinder. Dáár heeft het Cubaanse volleybal zijn eigen krachtige versie van het spel ontwikkeld, tot ze werden ingehaald door de Amerikanen, Brazilianen en Europeanen en twee Olympische Spelen misten.
Harde valuta
Elke sport heeft zijn heiligdom. Dat van de boksers ligt even buiten Havana in Wajay. La finca (het landgoed), zoals de Cubanen het centrum noemen, is goed beveiligd en ligt aan het einde van een moeilijk te vinden weg. Het was er al geen vetpot, toen ondergetekende en fotograaf Stephan Vanfleteren er zich namens deze krant in 1995 naar binnen praatten. Luxe was dan al ver te zoeken, de hutjes van de boksers primitief en het krachthonk een verzameling Chinese en Russische gewichten, zo roest als maar kon. Boven de zes boksringen hingen revolutionaire leuzen en foto’s van Fidel en Che.
Romero: “Ik kan mij inbeelden hoe het er nu moet uitzien. Jij vond het erg? In 1995 was de situatie voor de sport op haar best. Vandaag is de infrastructuur dramatisch achteruitgegaan. Ik liep bij mijn laatste bezoek in Pinar even de EIDE binnen waar ik zelf had gezeten. Om te huilen. Niets werkt nog. Alles lijkt versleten en staat op instorten. Ze hebben godbetert vier volleyballen die naam waard, maar dan van het soort waar wij in België niet meer mee willen trainen.”
De desintegratie van de Cubaanse sport heeft de voorbije tien jaar onrustwekkende vormen aangenomen. Daar zijn verschillende oorzaken voor. Zoals de DDR destijds heeft Cuba te lijden onder een negatieve bevolkingsaangroei: er wonen vandaag niet meer Cubanen op het eiland dan een kwarteeuw geleden, maar ze worden steeds ouder. Met name bij de jonge bevolking is weinig animo om te blijven, en de sporters zijn daar geen uitzondering op.
Ook de handel in Cubaanse knowhow dreigt hen zuur op te breken. Cuba stuurt sporters naar andere landen in ruil voor harde valuta, maar doet dat al veel langer met trainers. Romero: “Ga naar Venezuela, naar Mexico, naar Brazilië, en je vindt er onze beste trainers. Vooral onze bokstrainers zijn erg gewild, want wij hadden de beste boksopleiding ter wereld. Die trainers maken onze tegenstanders in sneltempo beter. Als een Cubaan verliest, staat er vaak een Cubaanse trainer in de andere hoek.”
Twintig jaar geleden stond aan de luchthaven van Havana een enorm reclamebord: Cuba es un país de hombres de altura. Vrij vertaald: Cuba is een land van lange/grootse mensen. Het stond boven een foto van Javier Sotomayor, tot vandaag nog steeds de wereldrecordhouder hoogspringen met 2,45 meter. Maar dat was halfweg de jaren 90, toen de Cubanen gevreesde sportieve tegenstanders waren. Verleden tijd.
Of de mooie tijden nog terugkomen? Romero heeft er een hard hoofd in.”Dat denk ik niet, terwijl er toch een oplossing is. Als elke Cubaanse sporter die goed geld is gaan verdienen in het buitenland nu eens zijn eigen sportschool steunt met geld? Al was het maar om de muren te verven en wat materiaal te kopen, want zo kan het echt niet verder.”
Cuba nam voor het eerst deel aan de Olympische Spelen in Parijs in 1900 – twee jaar voor de onafhankelijkheid – met één atleet die ook nog eens goud won, de schermer Ramón Fonst. De eerste medailles kwamen alleen van schermers, een verdwaalde zeiler niet te na gesproken. Tot 1934 was Cuba een Amerikaans protectoraat en ook nadien beïnvloedden de VS de lokale politiek, tot de revolutie van Fidel Castro, Che Guevara en andere compañeros in 1959. Tussen 1914 en 1964 haalde Cuba twee medailles.
BARCELONA 1992 WAS HOOGTEPUNT
Pas vanaf 1964 ontwikkelde het zich als sportland – Enrique Figueroa eindigde tweede op het koningsnummer van de 100 meter in Tokio 64 – maar vanaf 1968 werd boksen de sport nummer één.
Cuba boycotte de Spelen van Los Angeles in 1984 en vraagt zich tot op vandaag af waarom het als enige land vier jaar later ook in Seoel weigerde deel te nemen. Op de Olympische Spelen van 1992 was de Cubaanse sport op haar hoogtepunt met 31 medailles, waarvan 14 gouden. Nooit had een kleiner land (11 miljoen inwoners) beter gepresteerd, op de DDR na, die in 1988 met 16 miljoen inwoners 102 medailles won. Ondanks de penibele economische toestand na het ineenstorten van het Oostblok en het opdrogen van de steun uit Moskou bleef die hoogconjunctuur drie Spelen lang aanhouden. Tot in Athene 2004 kon Cuba de schijn nog wat ophouden, met 27 medailles en 9 keer goud, maar vanaf Peking ging het bergaf. In Londen (2012) won Cuba nog 15 medailles, een derde daarvan goud.
Boksen (boxeo) is met afstand de meest succesvolle sport, met 67 medailles. Atletiek volgt met 40 en twee andere vechtsporten – judo en worstelen – tekenen voor respectievelijk 35 en 19 medailles. Het Cubaanse schermen is helemaal weggezakt, maar heeft 16 ereplakken bij elkaar getikt. De nationale teamsporten baseball en volleybal pakten elk 5 medailles, waarvan 3 gouden.
De teloorgang van zowel schermen, baseball als volleybal lijkt symbolisch voor de vergane glorie van het eens zo grote sportland. Baseball is sedert 2012 geen olympische sport meer en dat is een behoorlijke streep door de nationale passie van de Cubaan, die zich nooit meer heeft verheugd dan in de overwinning in Atlanta (1996). Het overlopen van werper Rolando Arroyo naar de gehate Yanquis tien dagen voor de openingsceremonie was daarmee uitgewist.