Sportbonden
Narinder Dhruv Batra… Excuseer, we herbeginnen: dokter Batra, want dat soort lui laat zich graag aanspreken met nietszeggende dokterstitels zoals destijds atletiekmafioso ‘dottore’ Nebiolo en volleybalpotentaat ‘doctor’ Acosta, heeft onder zijn voeten gekregen van zijn eigen bond.
De Indiase businessman Batra is voorzitter van de FIH, de internationale hockeybond, en hij had gefulmineerd tegen Engeland omdat daar een van zijn Indiase internationals voor ondervraging in een verkrachtingszaak was meegenomen. Batra facebookte daarop: “Fraudeurs die uit India vluchten met hun geld en dat geld in Engeland willen investeren, worden wel met open armen ontvangen.”
Wat het een met het ander te maken heeft, is niet duidelijk, maar de FIH was not amused en zijn eigen raad van bestuur heeft hem ter orde geroepen. Ze gaven hun voorzitter een boete – bedrag niet bekend en te betalen aan liefdadige instelling – en een vermaning. Batra is ook voorzitter van het Indiaas Olympisch Comité en wil kandideren voor de Spelen van 2032.
Het concept sportbond – internationaal, nationaal, regionaal of provinciaal – is ontstaan einde negentiende eeuw: een aantal gelijkgestemden vonden elkaar in hun vrijetijdsbesteding en wilden daar wat structuur aan geven. Sportbonden hebben sindsdien veel manco’s, waarvan één de kroon spant: democratie.
Sportbonden houden te gepasten tijde verkiezingen en het is in de sport een beetje zoals in de politiek: niet talent of kwaliteit geven de doorslag, maar ego en tijd. Kort door de bocht: alleen wie zo gek of ijdel is om zich superranddebiel onder de randdebielen te wanen, zal zich kandidaat stellen.
Dat is een beetje kort door de bocht, want er zijn ook sportbonden – internationaal, nationaal, regionaal of provinciaal – die wel talent aantrekken. De meeste evenwel niet en hoe lager in de sportvoedselketen, des te schaarser het bestuurlijk talent. Van de week bleek dat een op de drie sportbonden in Vlaanderen (sport is regionale materie en via de Vlaamse bonden komt het subsidiegeld binnen) niet voldoet aan niet eens al te strenge normen van goed bestuur die hen door minister Muyters werden opgelegd. Die koppelde daar een miniem deel van de subsidies aan vast en dreigt dat nu af te nemen van de bonden die zijn criteria niet halen.
Het probleem is structureel en begint bij de te smalle basis. Vlaanderen heeft ongeveer 20.000 sportclubs voor 1,5 miljoen aangesloten leden. Nederland heeft er 25.000 voor 5,3 miljoen aangesloten leden. Onze sportclubs zijn geen verenigingen maar losse verbanden van gelijkgestemden overgoten met een vzw-sausje om de aansprakelijkheid te kunnen afwentelen. Wij kennen geen grote verenigingen met veel leden, verschillende sporten en echte bestuurders. Wij kennen geen echt verenigingsleven. Wij houden ook niet van compromissen sluiten en samen naar een gemeenschappelijk doel werken en daardoor houden we onze clubjes liever klein en onder de vertrouwde kerktoren.
In een reactie op de goed bestuur-rapporten van de sportbonden klaagde de voorzitter van de Vlaamse Roeiliga over planlast die Sport Vlaanderen zijn (gesubsidieerd) personeel oplegt. Daar is iets van: elk beleidsplan of elke rapportering gijzelt de bondsadministratie weken aan een stuk en voor de uitprint moet de gemiddelde sportbond een half bos omhakken. En wordt ergens een kind aangerand
– heel erg, daar niet van – dan komen – huppekee – nieuwe maatregelen en moet weer een commissie worden geïnstalleerd, gerapporteerd, geprint.
Klopt allemaal, maar roeien is zo’n archaïsche kleine sportbond. Geen kleinere sport die vaker medaillekandidaten naar de Olympische Spelen stuurt, maar tegelijk een sport die in de negentiende eeuw is blijven hangen. Neem de roeiclubs. Gent heeft rond de klotsbak genaamd Watersportbaan niet minder dan drie roeiclubs die elkaar beconcurreren in de strijd om dat schaars sportief en bestuurlijk talent. Maak daar één grote club van en de kritische ledenmassa vergroot waardoor meer trainers en een parttime manager kunnen worden aangeworven. Sportaanbieders in de eerste lijn moeten ook professionaliseren en zeker in een hele complexe en dure sport als roeien.
Alleen uit sterke structuren zullen sterke bestuurders opstaan, maar nu worden uit die smalle basis van zwakke, kleine clubs provinciale, regionale en nationale besturen gekozen. Bewezen competentie is daarbij zelden de norm. In de wielerbond is de sterkste kandidaat veelal hij (nooit een zij) die naar de meeste koersjes gaat en de meeste pinten betaalt. Zo werd ik in mijn dolende jaren
als algemeen directeur van Wielerbond Vlaanderen achtereenvolgens opgezadeld met een brave gepensioneerde postbode en met iemand die alleen maar zijn plaatselijk West-Vlaams dialect sprak en bij een discussie over de informatica vroeg: “Jomoa minuutze, wadesdadde e databees?”