WK-Column Ontmoeting met L. te M. van zaterdag 16 juni 2018

Ontmoeting met L. te M.

L. is een oude kennis. Hij zou met pensioen kunnen, maar werkt nog steeds als journalist en ik ken hem van het Europees kampioenschap volleybal in België in 1987 toen hij mij hielp shirtjes te wisselen met Savin en Zaitsev, twee van de beste Russische volleybalspelers die deze planeet ooit heeft gekend.

L. was toen al een ritselaar – voor een fles Martell-cognac had hij alles gedaan – en is dat gebleven, ook na de glasnost. L. is Moskoviet en wil zijn naam niet voluit in de krant. “Dat is nergens voor nodig. Hier zeggen we: de afkortingen zijn veranderd, het systeem niet. Ik heb je toch al eens uitgelegd dat ik maar al te goed weet hoe het hier werkt?”

Jawel, enkele jaren geleden in een bui van openheid toen ik hem op de Olympische Spelen in Beijing tegen het lijf liep en we samen sloten Chinese caffè latte’s tot ons namen, die ik allemaal heb betaald. Ineens floepte hij het eruit: “Je weet toch dat ik in die tijd informant van de KGB was? Hoe had ik anders elke keer naar het buitenland gemogen?”

L. spreekt behalve vlot Russisch – denk ik – ook vlot Engels en Frans, met een heerlijk Zuid-Frans accent omdat zijn lerares destijds een Française was uit Marseille. Hij was echt journalist en hij kende sport, maar hij was ook informant, gerekruteerd na “une bêtise avec une fille”. “Mijn collega’s wisten dat ik alleen de ongevaarlijke dingen zou klikken, zoals die is bij de hoeren geweest, die was dronken daar en daar. Soms deden de collega’s expres iets doms, dan had ik iets om te melden. We waren een hechte bende, weet je nog die keer in jouw stad Gent? Olala, quelle fête!

“Dat klikken stelde allemaal niet zoveel voor, maar ik moest mijn verbindingsman blij houden en hij moest zijn baas weer blij houden. Het verschil met nu is dat je niet weet wie over jou klikt. Maar ik moet ook eerlijk zijn: ik ben niet zo’n Poetin-mannetje, maar hij heeft het land wel weer wat aanzien gegeven, en dat is toch al heel wat. Meer zeg ik er niet over.”

L. heeft een bescheiden datsja in de bossen ten westen van Moskou en is mij gisteren komen ophalen voor een late lunch in hartje Moskou en een ritje langs enkele interessante plekken. Kaarsrecht stapte hij op mij af, haren zwart, ogen pikzwart, stevige handdruk en dan een omhelzing. “Mon grand ami belge, comment vas-tu?”

Gisteren, dat was daags na de 5-0 van Rusland tegen Saudi-Arabië. De openingswedstrijd waar Rossiya zo bang voor was, bleek een gezondheidswandeling. “Ja, we waren bang omdat we niet wilden afgaan. We zijn in dit land de laatste decennia wel vaker bang. Russen willen niet afgaan en in deze groep, met ook nog Egypte en Uruguay, konden we niets anders dan ons belachelijk maken.”

Dat is niet gebeurd en als we via Prospekt Vernadskogo en het Gagarinsky-district, genaamd naar de Russische kosmonaut, via het Loezjniki-stadion de stad binnenrijden, wijst hij op de uitgelaten sfeer op straat. Ik kijk en eerlijk: ik merk er niets van. “Allez mon ami, je ziet de mensen toch lachen. De opluchting druipt eraf. We willen de tweede ronde halen, meer niet, en dat zit er nu dik in.”

Zonder gps, zonder Google Maps op de telefoon, laat staan Waze, baant L. zich een weg door hartje Moskou. Als hij eraan komt in zijn Toyota – “het merk mag je wel vermelden want er rijden er honderdduizenden van in Rusland” – springen alle verkeerslichten op groen, hebben we nergens files en parkeert hij hooguit op tien meter van het terras waar we de street life willen gadeslaan. De afspraak is dat hij rijdt en praat en ik de versnaperingen betaal. L. stopt aan zowat het op één na duurste terras van Moskou en heeft zin in een Belgisch trappistje van 15 euro. Zo ken ik L..

Er is geen street life, toch niks dat op de World Cup wijst. In de verte wapperen vlaggen aan een hotel. De fans die eergisteren in de straat liepen, gehuld in vlaggen van hun respectievelijke landen, zijn nergens te bespeuren. Vandaag moet Argentinië tegen IJsland in het Spartak-stadion en morgen Mexico tegen Duitsland in Loezjniki. Geen blauw-wit, geen vikings, geen Mexicanen die er eergisteren wel waren en ook geen Duitsers, al lijken die misschien te veel op Russen.

Jammer, zegt L., die familie bij de politie heeft en die weet hoe die werden gebrieft. “Alles moeten ze toelaten, behalve te dronken over straat lopen. Helpen in plaats van schofferen en vooral de matrak niet bovenhalen, want dat doen ze hier graag, tikken uitdelen aan mensen die in de weg staan. Mijn neefje is politie en hoopt dat de World Cup snel voorbij is, dan kan hij weer blaffen.”

We doen nog vier stops en ik kijk rond en ik zie geen uitgelaten mensen. Ik zie druk verkeer, gehaaste Moskovieten die niet lachen, taxichauffeurs die niet iedereen willen meenemen. Ik zie een stad die niet onder de indruk is van die World Cup, een land zo groot als een continent dat niet wakker ligt van het bezoek van 32 voetbalploegen en hun cohorte aan fans.

Twaalf van de vierenzestig wedstrijden worden in Moskou gespeeld, in het Loezjniki- en in het Spartak-stadion, waar volgende week de Rode Duivels hun kapitale wedstrijd tegen Tunesië hebben. L. komt kijken. “Pour te faire plaisir.” Hij heeft nog geen accreditatie, maar dat regelt hij wel. “Wat zeg je, België schaduwfavoriet voor dit WK? Dat heb ik nog nergens gelezen. Ik ben al vijftig jaar sportjournalist en ik heb nog nooit geweten dat België in iets van sport de beste van de wereld was, dus dat gaat niet gebeuren.” En hij bestelde nog een trappist.

Column Ontmoeting met L. te M.-mail