Selectief geheugen van Rudy Pevenage
Ex-renner en ex-ploegleider Rudy Pevenage heeft een boek uit. Dat voegt behalve enkele nuances weinig toe. Maar iedereen heeft recht op zijn memoires en Pevenage heeft dan ook veel meegemaakt én geleden, meestal door eigen schuld.
Hoe gaat dat met een sportboek? De uitgeverij zoekt een medium voor een voorpublicatie en tegelijk worden journalisten ingeseind over het boek. De ingeseinden voelen zich dan verplicht om over het boek te schrijven in (minstens) neutrale of (als het even kan) lovende woorden. Zij moeten de verkoop aanzwengelen. Niet helemaal zeker of het boek van Pevenage veel zal verkopen. Het wordt voorlopig een beetje lauw ontvangen.
De allereerste zin van het boek dat gisternamiddag per pdf in de mailbox viel, en die elke journalist al had bedacht die over Pevenages boek had gehoord, luidt: “Velen zullen zich afvragen waarom dit boek nú pas verschijnt.” Inderdaad, dat vragen wij ons af. Daar zijn een aantal plausibele antwoorden voor, zoals: het is nu wel allemaal verjaard. Of nog: ik wil er een centje aan verdienen. Misschien: er lag nog wat op mijn lever. Het zal duren tot alle oud-strijders uit die weinig glorieuze periode zijn verdwenen.
Hoe problematisch memoires van oud-wielrenners steeds weer zijn, blijkt nog op diezelfde eerste pagina. “Tot 1995 had ik hoegenaamd niets te maken met doping, in 1996 wist ik ineens overal van.” Vreemd is dat, want naast het boek stuurde de uitgeverij een bloemlezing van de volgens hen meest saillante passages en daar kunnen we op pagina’s 110-111 lezen: “Ik had (als renner, HVDW) mijn pilletjes genomen, en ik wist ook dat dezelfde dokter als in Frankfurt de controle zou uitvoeren. Die man keek niet zo nauw, dus daar kwam ik wel doorheen.”
Nog iets verder heeft hij het over de medische problemen die hem later in de kliniek deden belanden: die waren het gevolg van zijn buitensporig cortisonegebruik als renner en hij vervloekt in één moeite de soigneurs die hem alles hadden gegeven. Later zal hij zo’n soigneur, Jef D’hont, een pad in de korf zetten door het in diens proces tegen Walter Godefroot voor de ploegleider op te nemen.
Even problematisch maar dan van een andere orde zijn de fouten in zo’n boek. Op pagina 180, in het hoofdstuk Erytropoëtine, zegt Pevenage: “Epo kwam in 1998 toch op de lijst, maar was daarmee nog steeds niet altijd te traceren, omdat het gemaskeerd kon worden. Als de epo binnen twee dagen voor de wedstrijd was toegediend dan werd het gevonden. Indien je het een week of twee op voorhand nam en ruim voor de wedstrijd stopte, dan niet.”
Dat is, met alle respect, manifeste onzin. Epo was pas opspoorbaar halfweg 2001 en kon niet worden gemaskeerd. Ook zijn beschrijving van de Fuentes-methode van doping met eigen bloed klopt niet. Eufemiano Fuentes had een toestel om bloed te glycoliseren, waardoor het langer bewaard kon blijven en niet al na drie weken ging degraderen. Lance Armstrong had geen toegang tot die moderne bloedbanken en deed het nog op de artisanale manier. Op dat vlak hadden Jan Ullrich en Pevenage een voorsprong op Armstrong, van wie Pevenage maar schoorvoetend toegeeft dat het een groot renner was en alvast ernstiger met zijn vak bezig dan zijn eigen pupil.
Dat lijken details, maar het zijn vervelende fouten die een schaduw werpen over alle andere pikante details en hoofdstukken. Voor wie het boekt koopt, die beginnen rond pagina 150 en daarna, als hij ploegleider wordt bij Walter Godefroot en Telekom. Want wie is nu geïnteresseerd in de wielrenner Pevenage?
De ploegleider Pevenage was dan weer een bijzonder figuur en het is vooral uit die periode als begeleider van Ullrich dat de pittigste anekdotes komen. Die gaan over dopinggebruik, maar ook over omkoping, over corrupte controleurs en over alle ellende die je over jezelf afroept als je met doping begint te klooien, in zijn geval nog eens verzwaard met zwart geld.
De mens Pevenage is oké en heeft meer geleden dan een normaal mens kan verdragen. Zijn boek is een therapie voor jarenlange opgekropte frustratie. Die heeft hij al vaker geventileerd, zoals destijds in het boek van ondergetekende, waarvoor hij een waardevolle bron was. Hij vertelde toen onder meer dat hij als renner zag hoe de grootste kampioenen zich volspoten met corticoïden tot hij dacht dat ze zouden ontploffen. “Ze ontploften wel degelijk, maar op tien kilometer van de meet en wij lagen eraf.”
Hij wilde die kampioenen toen niet met naam en toenaam in het boek en dat is maar goed ook. Een renner en nadien ploegleider uit de tweede helft van de twintigste eeuw heeft óf een selectief geheugen óf leidt een eenzaam bestaan. Hij zegt: “Ik vertel in deze biografie veel, heel veel, maar ik ben misschien wel het een en ander vergeten.”
Rudy Pevenage spaart de kool en de geit, en dan vooral de renners en ploegleiders die hij het hoogst heeft zitten. Daar is niks mis mee, maar schrik dan niet dat je boek maar half ernstig wordt genomen.
Vanavond is de boekvoorstelling voor vrienden, familie en oud-collega’s in Parike. De avond wordt gepresenteerd door Tom Coninx, sportjournalist, en tijdens de presentatie zullen onder meer Lucien Van Impe, Walter Godefroot, Eddy Merckx, Paul Van Himst en Roger De Vlaeminck aan het woord komen. Die staan dus niet in het boek, maar dat had u al begrepen.