Column over 2021 in De Morgen van zaterdag 26 december 2020

Mijn Favoriete Speeltuin

Ik heb lang geaarzeld of ik wel wilde gaan, maar begin december heb ik dan toch mijn vliegticket voor de Olympische Spelen van 2021 geboekt. Om redenen die u inmiddels bekend zijn, zijn wij vorige zomer niet in Tokio geraakt. Ik vlieg graag met Lufthansa, waar ik inmiddels zoveel miles heb verzameld dat ik mijzelf tot in de pilotencabine kan upgraden, als ik dat zou willen. De ruimte net achter de pilotencabine – waar het allemaal iets luxer is, het eten beter, de bediening af en de bedden echt – volstaat. Dat is het plan.

Dit zal mijn laatste intercontinentale trip als journalist zijn en ik wil terugkeren in stijl. Als ik de volgende Spelen haal – bij leven en welzijn en voldoende goesting – is dat per trein. Van Lille naar hartje Parijs is een uurtje en van mijn huis naar Lille is ook een uurtje. Er zijn niet veel Olympische Spelen waar je in twee uurtjes op de plaats van bestemming bent, toch niet als je van thuis kunt vertrekken. Maar goed, dat is over drieënhalf jaar, een eeuwigheid voor een mens en in de journalistiek.

In 2021 is Tokio aan de beurt. Ik zag er lang tegen op. Tokio is nooit een feest, het is gewoon geen plezante stad. Combineer dat met die Japanse obsessie voor hygiëne en kadaverdiscipline, bovendien in pandemische tijden, en u weet wat ik bedoel. De laatste keer in Tokio is alweer twintig jaar geleden, maar ik gok dat het er nu niet minder druk is. Het hotel waar de organisatie mij tegen 120 dollar voor een nacht een kamer heeft toegewezen, ligt in een achterafbuurt, gelukkig wel op een boogscheutje van een metrostation. Google Street View laat zien dat mijn hotel het midden houdt tussen een bunker en een afwerkplek voor dolgedraaide salarymen en hun concubines.

Ik stel al mijn hoop op die terugvlucht in stijl en natuurlijk dat metrostation. Laten we hopen dat de snelste vorm van vervoer in Tokio ook tijdens de Spelen de snelste vorm van vervoer is. In Peking was dat de persbus, maar dan alleen nadat ik het IOC de oren van de kop had gezeurd over de files op Ring 2. Wonder boven wonder mochten een paar dagen later alleen de auto’s met oneven kentekens de weg op, een dag nadien de even kentekens. Ik denk nog steeds dat mijn gezeur bij de grote bazen van het IOC daar iets mee te maken had. In Tokio zal dat niet lukken. De opperbaas is al acht jaar een andere en mijn (olympische) status is tanende.

De Spelen zijn mijn favoriete speeltuin. Ik heb EK’s voetbal gecoverd en ook de laatste World Cup voetbal. Ik heb gezworen dat ik in november 2022 niet naar de World Cup in Qatar ga en dat heeft niks te maken met protest omwille van de Nepalezen die daar worden uitgebuit en vermorzeld bij de bouw van de stadions. Ik heb die Nepalezen in de Himalaya in lijfeigenschap van India op 5.000 meter hoogte ook wegen in rotsen zien uithakken. Het is overal wat, heb ik na al die jaren wel door.

Naar de World Cup voetbal krijgen ze mij niet meer, maar die Olympische Spelen in Tokio wil ik niet missen. Een eindtoernooi in het voetbal is als eten bij McDonald’s. Na een tijd heb je de hele menukaart gehad en weet je het wel: cheeseburger, gewone burger, chicken filet, met of zonder bacon, whatever, het blijft elke keer een burger.

Voetbal is fastfood: 64 voetbalwedstrijden in 32 dagen. Maar die zestien dagen van Olympische glorie zijn een bruisende uitgaansbuurt, met sterrenrestaurants – zwemmen, gymnastiek, atletiek – en een food court met exotische specialiteiten. Sportjournalistiek is voor mij altijd één groot avontuur geweest en daar geef ik niet meer op toe.