Truel in Toscane
Een duel zou een leenwoord uit het Frans zijn, in de betekenis van ‘tweegevecht’, voor het eerst aangetroffen in 1636. U weet wel waar we dat copy-paste vandaan halen. Op de Engelse Wikipedia staat een mooiere uitleg. Het woord gaat terug op het Latijn. In den beginne was er bellum, oorlog. En de Romeinen hadden ook dualis, als tweevoud bekend van de Latijnse grammatica maar ook gewoon in de betekenis van tweetal.
Duellum, een samentrekking van bellum en dualis, zou uit de vijftiende eeuw stammen. Een duellum diende om een juridisch dispuut te beslissen. Pas in de zeventiende eeuw werd het een gevecht om de eer tussen twee personen. Om zo uit te komen bij Lucky Luke en Phil IJzerdraad in de Far West. Behalve dat laatste is wat hierboven staat copy-paste uit Oxford Languages.
Een duel met drie is een innerlijke tegenspraak. Daarom is het tijd voor een neologisme: doe maar truel. Voor het eerst sinds de Ronde van Vlaanderen nemen de grote drie van het klassieke werk op wielen het weer tegen elkaar op. Van die Ronde 2020, uitzonderlijk gereden in de herfst, herinneren we ons de millimetersprint tussen Mathieu van der Poel en Wout van Aert, gewonnen door de Belgische Nederlander vóór de Nederlandse Belg.
De Fransman Julian Alaphilippe was er toen al af. Niet afgewaaid, niet afgereden, wel afgevallen. Hij haalde nooit de streep omdat hij tegen de motor van een volger opknalde. De kans dat ze daar in Siena bij het rennersontbijt vandaag deze krant lezen is quasi nihil, dus geen verwijten dat ik olie op het vuur gooi met de duiding dat het incident in de Ronde van Vlaanderen onderhuids nog nazindert.
Elke wielrenner, van de top tot het zevende knoopsgat, weet wat daar fout is gegaan. Van Aert reed in de slipstream tot kort op de motor en maakte dan een zwieper naar links. Van der Poel kon die zwiep nog net imiteren. Alaphilippe niet. Als dit bij drie wielertoeristen gebeurt, krijgt Van Aert de volle laag.
Het zijn profs en geen toeristen, oké, en volle finale, holle ogen. Maar bij Deceuninck-QuickStep leeft alvast het gevoel dat Wout van Aert minstens even met het handje had kunnen wapperen of zijn rechterhand naar beneden steken, wijzend op een obstakel. Bij Alpecin-Fenix is hooguit een keer gegromd, vanuit de blauw-witte hoek heb ik het begrip ‘oncollegiaal’ opgevangen. In welke mate dat vier maanden later nog leeft, geen idee, maar op de Planeet Koers vergeet men doorgaans niet snel.
Of Alaphilippe daardoor vanmiddag ongenadig op het wiel van Van Aert zal springen en minder fel op dat van Van der Poel, dat valt allemaal af te wachten. We kunnen misschien bij Michel en José een biostatisticus zetten als extra-analist; die zal ons vast wel achteraf kunnen uitleggen waarom alles wat vooraf is voorspeld niet is uitgekomen en het is gelopen zoals het is gelopen.
De Strade Bianche, de koers van de witte wegen, dat is rallyrijden met een formule 1-auto. Gravelrijden mag dan in zijn – mijn gravelbike is al een halfjaar onderweg -, het blijft een anachronisme. Maar als de renners het zelf leuk vinden verstomt vanzelf
de kritiek van randfiguren als ondergetekende. De Strade is een boreling vergeleken met de honderdjarigen als Luik, Ronde van Vlaanderen, Milaan-Sanremo, Lombardije en Parijs-Roubaix, en toch waardeert het peloton inmiddels de helletocht door de Toscaanse wijn- en olijfheuvels als een zesde monument.
De lijst met winnaars is na veertien edities wel nog niet helemaal wat we van een monument verwachten. Aleksandr Kolobnev die in 2007 de eerste editie wint, niet om wild van te worden. Gelukkig was Aleksandr Vinokoerov niet in de buurt, anders had Kolobnev die misschien ook verkocht. Niemand die nog een gilletje slaakt bij het horen van de naam Thomas Lövkvist in 2009, of Maksim Iglinski in 2010, of Moreno Moser in 2013. De andere edities kregen dan weer Fabian Cancellara (drie keer), Michal Kwiatkowski (twee keer), Philippe Gilbert, Zdenek Stybar en Tiesj Benoot als winnaar. De laatste twee gingen naar de hoofdrolspelers van vanmiddag: Julian Alaphilippe en Wout van Aert.
Editie vijftien van de Strade Bianche is de Ronde van Frankrijk van de klassiekers. Iedereen die een beetje met de fiets kan rijden, wil erbij zijn. Om het koerscentrisme van de Lage Landen even te verlaten: Tadej Pogacar, Tom Pidcock en Egan Bernal rijden ook mee.
Waar in de Tour de belangen tussen kandidaat-ritwinnaars en kandidaat-eindwinnaars erg uiteenlopen, heeft iedereen vanmiddag hetzelfde doel: zo snel mogelijk in Siena aankomen, naar boven rijden door de smalle straatjes en arriveren op de Piazza del Campo. De biostatisticus in mij voorspelt dat het een kaartersduel met vier wordt en dat Pogacar er niet ver van zal zijn.