Progressie
Wat hebben we geleerd van Parijs-Nice en Tirreno-Adriatico?
Aan Belgische zijde, dat Wout van Aert zijn ego en koersdrang ondergeschikt heeft gemaakt aan de trainingswetenschap. Hij rijdt zich niet langer de pleuris in ritten die er voor hem niet toe doen, behalve dan gisteren toen hij overuren moest presteren om zijn kopman Primoz Roglic te redden. Hij levert de vermogens die hem zijn opgedragen van hogerhand en geen watt per kilo per minuut meer. Heel slim met het oog op wat in deze contreien nog voor hem op de plank ligt.
Nog aan Belgische zijde, dat Remco Evenepoel soms mentaal een probleem heeft. Als hij het gevoel heeft dat het niet lukt, dat de anderen misschien beter zouden kunnen zijn, laat hij het snel lopen. (Al is dat makkelijk opgeschreven als je niet op die fiets zit, helemaal juist.) Koude is zijn ding niet en extra steil ook niet met zijn gabarit, maar intensieve begeleiding van een sportpsycholoog zou hem kunnen helpen om de situaties waarin hij verzeild geraakt juist in te schatten.
Je krijgt bij Evenepoel soms de indruk dat hij begint te panikeren als hij het lastig krijgt. Als hij rondkijkt en er rijden er nog een paar met de vingers in de neus rond slaat dat stante pede in zijn benen. Maar die benen en die motor moeten pas perfect zijn in de Ardennen- klassiekers. Daar draait het in eerste instantie om bij hem. Talent en kunde zat. Die ene van Luik naar Luik kan hij met de juiste mentale ingesteldheid nog steeds winnen.
Aan internationale zijde, dat het zonder ongelukken weer een Sloveens duelletje wordt straks in de Tour de France. Dat ‘zonder ongelukken’ is niet overbodig. Het zou niet de eerste aangekondigde showdown zijn die de mist ingaat door een ongelukkige val van een topper in een van de eerste ritten. Of Primoz Roglic in staat zal zijn om met Tadej Pogacar te wedijveren, daar mag aan worden getwijfeld na diens demonstratie in de koninginnenrit van Tirreno. Als dit Pogi’s basisniveau is en er nog een laagje afwerking bovenop kan, o wee Tour-peloton.
En wat hebben we geleerd van het wielrennen in het algemeen?
Deze maand verscheen het boek God Is Dead, geschreven door Andy McGrath. Het kreeg ook een vertaling in het Nederlands. De ondertitel is The Rise and Fall of Frank Vandenbroucke. Juist, onze VDB, die blijkbaar geen rust wordt gegund en van wie het aura steeds feller gaat schijnen, tot het pijn doet aan de ogen en niemand nog de werkelijkheid ziet.
VDB was een hele aardige man, geen al te beste echtgenoot hebben we inmiddels geleerd, wellicht ook een groot maar vergooid wielertalent. Hoeveel van dat talent kan worden toegeschreven aan farmacologie zullen we nooit weten, maar zelfs met de pillen en spuiten die bij hem in overvloed aanwezig waren heeft hij maar één monument gewonnen. Eén: Luik-Bastenaken-Luik. Was hij niet doodgegaan in omstandigheden die je niemand toewenst, dan was hij nu vergeten en zou hij in het peloton geen plaats meer hebben. Hooguit in Extra Time Koers. Misschien.
Wielrennen is de enige sport die zijn gedegradeerde helden altijd maar weer recycleert, tot ze een status krijgen die hen helemaal niet toekomt. Op voorwaarde dat ze te snel dood zijn gegaan. Neem nu die rit van afgelopen zaterdag met die dubbele Cippo Monte Carpegna. Een hommage aan Marco Pantani, hallo? Wat VDB voor de eendagswedstrijden was, was Pantani voor de rittenkoersen: een zwaar gedopeerde en verslaafde die de weg kwijt is geraakt.
Hommage? Hebben we iets gemist? Er is geen reden om op het graf van die arme drommels te spuwen, maar welke sport behalve wielrennen zet cocaïneverslaafden en hardleerse dopinggebruikers op een voetstuk? Het jaar dat Pantani de Giro won (zijn enige keer), won hij ook de Tour de France. Dat was 1998, de Tour van Festina. Pantani en Festina en 1998 moeten we ons blijven herinneren, niet als een heroïsche periode om te eren maar als een donker verleden waar we nooit meer naar terug willen.
Oké, er zat wel een goed kantje aan die rit van zaterdag. Tadej Pogacar vernederde de tegenstand in die klim. Hij deed dat volgens de vermogenspolitie in 19 minuten en 29 seconden en tegen een gemiddeld vermogen van 6,5 watt per kilogram lichaamsgewicht. Bijna twintig minuten, daar had Marco Pantani mee gelachen. Dat reed hij achterstevoren op die klim. Zijn record op training was 16:22. U leest het goed: ruim drie minuten sneller, dat is twee tot drie kilometer per uur sneller rijden. Of 8,05 watt per kilogram lichaamsgewicht. En dat, beste lezer, kan de gelukzalige conclusie zijn van dit weekend: wielrennen is de enige sport die progressie heeft gemaakt, door erop achteruit te gaan.