Het jaar van de vuist
Met twee zwarte vuisten van olympische medaillewinnaars in de ijle Mexicaanse lucht kwam in 1968 een eind aan een opmerkelijk sportjaar. Dat jaar gaven atleten even hun idealen voorrang op hun portemonnee.
Het sportjaar 1968 begon in 1967. In de herfst van dat jaar werd het Olympic Project for Human Rights (OPHR) opgericht door zwarte studenten-sporters die zich hadden verenigd rond de militante zwarte socioloog en zelf ex-sporter Harry Edwards. Het doel van OPHR was de boycot van de olympische ploeg voor Mexico tenzij aan een aantal voorwaarden werd voldaan. De zwarte bokser Muhammed Ali (hij was als dienstweigeraar voor de Vietnam-troepen zijn wereldtitel kwijt geraakt en kreeg vijf jaar gevangenis) moest eerherstel krijgen.
Verder wilde OPHR dat de blanke voorzitter Avery Brundage van het Internationaal Olympisch Comité zou opstappen. Ze wilden ook meer zwarte assistent-coaches (let op het prefix assistent, voor zwarte coaches was het toen nog te vroeg). Ten slotte wilden ze Zuid- Afrika en Rhodesië (het latere Zimbabwe) geweerd zien van de Spelen. Alleen die laatste eis werd ingewilligd, mede onder druk van de VN. Toen er niks bewoog rond Ali, kozen de Amerikaanse topatleten eieren voor hun geld en sloten aan bij de olympische ploeg. Een onder hen, de bekende basketbalspeler Lew Alcindor, die vanaf 1971 als Kareem Abdul-Jabbar en islamiet door het leven zou gaan, verkoos niet naar Mexico af te reizen.
Burgeroorlog
1968 was een scharnierjaar in de sport, maar er was een politiek en maatschappelijk kader. In Europa werd 1968 gekenmerkt
door de studentenopstanden van mei en massale stakingen. In de VS meer nog door raciale onrust en beginnend protest tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam. Amerikaanse historici labelen 1968 als hét jaar waarin de Verenigde Staten in eigen land met een nieuwe burgeroorlog flirtten, honderd jaar na die eerste, maar ook internationaal rommelde het behoorlijk. Het begon in januari met – toen al – een conflict met Noord-Korea dat de USS Pueblo in de zee tussen Japan en Korea onderschepte en de bemanning elf maanden gevangen hield.
Zeven dagen later lanceerde Noord-Vietnam het Tet-offensief tegen de VS-troepen en Zuid-Vietnam, het begin van de Amerikaanse ellende in Azië. Vooral zwarte sporters hadden in navolging van de opgepakte Muhammed Ali hun onvrede geuit over die oorlog en het groot aantal doden onder de brothers. Toen op 4 april dominee Martin Luther King werd vermoord, was het hek van de dam. De zwarte sporter werd steeds militanter. Nog eens een maand later werd presidentskandidaat Robert Kennedy, de man die had geprobeerd zwart en blank Amerika in de rouw te verenigen, zelf neergeschoten.
Het goede nieuws in datzelfde jaar ging verloren. Zoals de eerste interraciale kus op de Amerikaanse televisie toen captain Kirk de zwarte luitenant Uhura aan boord van de Enterprise zoende. Kirk sprak: “Waar ik vandaan kom, zijn grootte, vorm of kleur van geen belang.” Lulkoek, zeker in de sport.
Bozer, kwader, lelijker
Het was een en al kleur toen op 16 oktober tijdens de medailleceremonie van de 200 meter de zwarte Amerikaanse atleten Tommie Smith (goud) en John Carlos (brons) hun Black Power-groet brachten. Tegen alle afspraken in overigens, want de Amerikaanse atleten hadden moeten beloven niet aan politiek te doen. Terwijl veel andere zwarte atleten hun triomfen beleefden zonder te demonstreren, wilden Smith en Carlos een voorbeeld stellen.
Op die Spelen, in de ijle lucht en op de eerste synthetische baan, werden in de atletiek grenzen verlegd als nooit tevoren. Jim Hines (100 meter in 9.95), Lee Evans (400 meter in 43.86) en Bob Beamon (8m90 in verspringen) zetten records neer die respectievelijk vijftien, twintig en drieëntwintig jaar zouden standhouden.
Maar het was een podiumceremonie, die van de 200 meter gewonnen door Tommie Smith in 19.83, ook een wereldrecord, die de wereld met verstomming zou slaan. Olympisch kampioen Smith en Carlos, die derde werd, hadden hun plan om te demonstreren tijdens de podiumceremonie helemaal in gedachten, maar Carlos had zijn zwarte handschoenen, symbool van de Black Power, vergeten. De blanke zilveren medaillewinnaar Peter Norman stelde voor dat ze elk één handschoen moesten aantrekken. De Australiër zei “I will stand with you” en droeg uit solidariteit ook de witte button van het Olympic Project for Human Rights.
Verder droegen de twee Amerikanen zwarte sokken (symbool van de zwarte armoede), lieten hun trainingsjek open (symbool van de working class), met een zwarte sjaal (black pride) en lieten hun hoofd hangen met rond hun nek een soort strop in kralen. Dat laatste was een verwijzing naar de lynchpartijen die toen in het zuiden van de VS bon ton waren.
In de VS werd met afschuw gereageerd op zoveel ‘ondankbaarheid’ en de twee werden nog de avond zelf gesommeerd hun medailles af te geven en het dorp te verlaten. Time Magazine schreef dat het olympisch motto ‘sneller, hoger, sterker’ was herschreven in ‘bozer, kwader, lelijker’. Ook in Europa, dat het wel had gehad na een jaar van oproer en demonstraties, werd de act als goedkope politieke recuperatie weggezet.
Smith en Carlos werden pas veel later helden. Peter Norman nooit. Hij werd uit revanche in 1972 niet naar München gestuurd hoewel hij zich als vijfde van de wereldranglijst had gekwalificeerd. Na die 16de oktober 1968 bleven de drie vrienden voor het leven en toen Norman in 2006 stierf, vlogen Tommie Smith en John Carlos naar Melbourne om zijn kist te dragen.
In 2000 op de Olympische Spelen in Sydney was Peter Norman eregast, niet van de Australiërs, maar van de Amerikanen. Pas in 2012 zou het Australisch parlement Norman prijzen voor zijn daad van toen en een jaar later maakte ook de website van het
Copyright © 2018 Belga. Alle rechten voorbehouden
Internationaal Olympisch Comité voor het eerst gewag van de moed die de drie atleten die dag hadden getoond. 20.06, de tijd waarmee Norman in Mexico zilver haalde, is vijftig jaar na datum nog steeds het Australisch record.
Bezette voetbalbond
Aan de andere kant van de oceaan volgde de Europeaan het trieste lot van Muhammed Ali nog wel op de voet, maar wat er verder in de VS in 1968 gebeurde onder de studenten-sporters drong niet helemaal door.
“De Europese studenten van 1968 hadden niks met sport en nog minder met Amerika”, getuigde de Duits-Franse studentenleider Daniel Cohn-Bendit onlangs aan L’Equipe Magazine. “Competitiesport werd in onze kringen beschouwd als identiek aan religie, een soort opium voor het volk. Competitie was niet te verenigen met het egalitarisme dat wij voorstonden. Ik had daar minder last van: ik wilde weten hoe mijn team Eintracht Frankfurt had gespeeld.”
Toch profiteerde een stroming binnen het Franse voetbal van de studentenopstand om ook hun eigen agenda door te drukken. Dagenlang bezette een delegatie voetballers in de woelige meimaand samen met de redactie van Le Miroir du Football de zetel van de Franse voetbalbond aan de Avenue d’Iéna. Ze wilden een beter salaris, maar vooral wilden ze af van de levenslange contracten die hen als een soort moderne slaven aan één club bonden. Een jaar later moest een einddatum op het contract staan.
Vreemd genoeg hadden ze nog een andere eis: het Franse voetbal moest avontuurlijker, minder verdedigend. Georges Boulogne, de technisch directeur, moest maar eens worden ontslagen want hij stond voor un foot beton, ultra-verdedigend. Het waren nota bene de journalisten van Le Miroir du Football, een blad ontstaan in een communistische uitgeverij, die deze kar trokken. Het werd geen revolutie, wel een evolutie met een kiem gezaaid in 1968 maar uitmondend in 1976 in de aanstelling van de offensieve Michel Hidalgo als bondscoach. Mede met dank aan mei 1968 sloeg Frankrijk definitief de weg in van het aantrekkelijk voetbal en de op techniek gebaseerde vorming van jonge talenten zoals we dat vandaag kennen.
Een andere erfenis van 1968 is ‘Bella Ciao’, het voormalige partisanenlied dat door de Netflix-serie La Casa de Papel aan een derde leven toe is. Die protestsong van de linkse studenten is na 1968 het strijdlied geworden van enkele Zuid-Europese ultrasides.
Roland-Garros, le bordel
Inmiddels voltrok zich niet ver van de Franse voetbalbond wel een andere revolutie, maar dan van het sportkapitalisme. Aan de Porte d’Auteuil, waar het grandslamtoernooi van Roland Garros van start ging te midden van de zwaarste onlusten, moesten de spelers zich tussen brandende auto’s een weg naar de terreinen banen. C’était le bordel.
Dé revolutie dat jaar in het tennis was het begin van de zogeheten Open Era, wat betekent dat ook profs voortaan aan de grandslamtoernooien mochten deelnemen. Op donderdag van de eerste toernooiweek werden de tenniswedstrijden onderbroken voor de beruchte speech van generaal Charles de Gaulle, die studenten en stakers geen duimbreed toegaf, regering en parlement ontbond en nieuwe verkiezingen uitschreef. In de tennistribunes werden de replieken van Cohn-Bendit uitgebreid besproken.
Beneden op het gravel ging het om het grote geld. Een jaar eerder had Tony Roche als amateur 137 euro aan cadeaubonen gewonnen bij een sportwinkelketen. De Australische prof Ken Rosewall, die op de laatste zondag de finale won van Rod Laver, kreeg de toen astronomische som van 2.290 euro. Toen hij het vliegtuig naar huis nam, was in de straten van Parijs het stof grotendeels gaan liggen.
Eind juni zou De Gaulle een klinkende overwinning behalen in de verkiezingen. De speeltijd was voorbij en inmiddels was het ook in België rustiger geworden. In de maand waarin de taalstrijd in Leuven in alle hevigheid woedde en de regering de overheveling van de Franstalige universiteit naar Louvain-la-Neuve bekrachtigde, won de ultieme tweetalige Belg zijn eerste grote ronde. De jonge Eddy Merckx domineerde het hele veld in de Giro en schreef zijn eerste van elf grote rondes op zijn naam.
Heilige bloedobsessie
1968 was in meerdere opzichten het jaar waarin de sport zijn onschuld verloor. De Olympische Spelen van Mexico City was de eerste editie waarbij de sinds 1949 de facto gescheiden landen Oost- en West-Duitsland met aparte teams zouden deelnemen. De DDR begon aan een ambitieus prestatieprogramma, voor de eer van ‘Deutschland, einig Vaterland’. Het staatsamateurisme naar USSR- model kreeg een hele nieuwe dimensie met doorgedreven wetenschappelijke ondersteuning.
Toen in 1967 ook nog eens werd aangekondigd dat het West-Duitse München de Spelen van 1972 zou inrichten, was de missie duidelijk, aldus Manfred Ewald, de laatste Oost-Duitse sportchef. “We wilden absoluut bij onze buren de beste zijn en raad eens? Wir waren die besten!”
In Mexico zou de DDR 25 medailles winnen, eentje minder dan de buren. In München vier jaar later draaide het programma op volle toeren en werden 66 medailles, waarvan twintig gouden, behaald, tegenover veertig en dertien goud voor West-Duitsland.
‘Medische ondersteuning’, zeg maar doping, was een hoeksteen, zoals ook in het Westen, maar dan wetenschappelijker en staatsgecontroleerd, wars van zelfbediening. De DDR had in 1966 het anabolicum Oral-Turinabol (OT in het jargon) op de markt gebracht en hoewel bedoeld voor de verzwakte kameraad-patiënt werd dat middel ook gebruikt in een goed gedocumenteerd dopingprogramma in de sport.
Sport werd in 1968 voor het eerst een wapen in de geopolitiek van de machtsblokken. De DDR probeerde een voorsprong te nemen, richtte door heel het land jeugdsportscholen in en zette een sportwetenschappelijk instituut op poten in Leipzig. “Olympische Spelen in Mexico,” aldus de wetenschappers, “stellen ons voor grote uitdagingen door de lagere luchtdruk op 2.200 meter hoogte.”
Er is even veel zuurstof op hoogte, maar door de lagere luchtdruk vindt die moeilijk de weg naar de longen. Nadat ze in Mexico locaties hadden gezocht om op hoogte te trainen maar niks gepast vonden, besloot de Deutsche Turn- und Sportbund – het DDR-
sportministerie – om in de buurt van Berlijn een serie lage drukkamers te bouwen om daar te trainen. De heilige bloedobsessie, gericht op de zuurstoftransporterende capaciteit van het bloed, begon in 1968 en is vijftig jaar later nog aan de gang.
La masacre de Tlatelolco
Hoe bloederig 1968 wel was, werd ook in Mexico bewezen. De slachtpartij, bekend als de La masacre de Tlatelolco, op betogende studenten en arbeiders op de Plaza de las Tres Culturas, tien dagen voor het begin van de Spelen in Mexico City, was niet van die aard om de olympische festiviteiten te verstoren.
Op 2 oktober schoot de politie en de nationale garde met scherp op de betogers, ook vanuit helikopters, en doodde naar schatting tussen de 300 en 400 burgers. Alleen John Rodda van The Guardian was aanwezig om een ooggetuigenverslag door te sturen. Het ging verloren in de chaos van het moment. Onlangs is uit FBI-archieven gebleken dat de presidentiële wacht zelf op de politie had geschoten om die te provoceren.
Sportjournalisten schreven toen nog alleen over sport en Mexico 1968 waren de eerst gehypte Spelen, mede omdat de Amerikaanse televisie alle middelen inzette en de rest van de wereld daarvan profiteerde. Het waren ook de eerste Spelen waarin Afrikanen hun fysiologisch voordeel konden uitspelen.
Mexico lag op dezelfde hoogte als het loopepicentrum Eldoret en zo wonnen de Kenianen ineens van nergens uit negen medailles, waarvan drie keer goud. Topper was Kip Keino, die de 1.500 meter won nadat hij de laatste twee kilometer uit de atletenbus was gesprongen die in een file zat en naar het stadion jogde. Daar arriveerde hij net op tijd, trok zijn loopkledij aan, verscheen aan de start en liep meteen weg van de rest. Hij brak in één moeite het wereldrecord.
1968 is de sportgeschiedenis ingegaan als een record- en een scharnierjaar. Niet alleen werd de sport een middel in de geopolitieke strijd tussen de machtsblokken, atleten keerden zich dat jaar voor het eerst als individu tegen het systeem en gebruikten het podium van de sport om hun idealen na te streven.
Voordien waren het altijd staten of machtsblokken geweest die hadden opgeroepen tot verzet of boycot en atleten moesten die oekazes volgen. 1968 was anders, maar het heeft nooit een volksbeweging van sporters op gang gebracht. Atleten, ook de zwarte Amerikanen, kozen nadien vaker voor het geld dan voor het engagement.
Het zou zelfs tot 2016 duren voor zwarte atleten zich weer eens roerden en openlijk hun steun betuigden aan de Black Lives Matter- beweging door te knielen tijdens het volkslied. Initiatiefnemer Colin Kaepernick is sindsdien werkloos als quarterback in het American football. Andere grote zwarte atleten als LeBron James zijn op die kar gesprongen, maar de kans op nog eens een breed gedragen protestbeweging is in de superindividualistische topsport van de 21ste eeuw zo goed als nihil.