Interview Thomas De Gendt in De Morgen van zaterdag 7 juli 2018

‘Pas onder de douche denk ik: verdomme, dat was schoon’

Als hij in de Tour weer eens op daguitstap zal vertrekken, zal het peloton bewonderend toekijken, want bij Thomas De Gendt (31) worden tien meter een kilometer en tien seconden minuten. ‘Het is mijn pokerface. Niemand ziet of ik afzie.’

Hoe zou je jezelf omschrijven: ik ben Thomas, wielrenner en ik kan goed…?

Thomas De Gendt: “Ik kan niks uitzonderlijk goed, maar ik kan van alles een beetje. Allee, ik ben in alles bovengemiddeld goed, maar nergens zit ik bij de top. Ik kan klimmen maar ik ben niet bij de beste dertig. Tijdrijden kan ik ook, maar top twintig is moeilijk (hij werd wel bijna Belgisch kampioen, HV). Laat mij tegen honderd man sprinten en ik klop er tachtig. Maar af en toe zit ik in een vlucht bij de beteren en dan kan ik winnen.”

Allrounder en meester-ontsnapper, zo zou ik je omschrijven.

“Dat klopt, ik ben een aanvaller en liefst van ver. In dat specialisme ben ik bij de besten van het peloton. Ik heb altijd zo gekoerst. Als tweedejaars nieuweling heb ik twintig koersen gewonnen en reed ik meteen na de start weg om soms met zes minuten voorsprong aan te komen.

“Dat zou je nu niet zeggen, maar ik was als nieuweling al redelijk rap volgroeid. Ik zat wat voor op mijn leeftijd. Heb je mijn benen gezien? Flinke poten, wel die had ik al van bij de nieuwelingen. Ik heb dat rare lichaam gehouden: mijn onderkant is van een sprinter en het bovenlichaam van de klimmer. Een gemiddelde coureur dus.”

Jij bent via de wielerschool in Ronse prof geworden, een unicum bijna.

“Ik volgde houtbewerking, maar toen hoorde ik over een school waar je kon fietsen, trainen en aan een fiets werken. Ik was vijftien toen we naar de opendeurdag gingen van de wielerschool en dat leek mij iets meer mijn ding. Vooral dat in de namiddag kunnen trainen… Ik heb het nooit kunnen opbrengen om na school om vijf uur nog voor een training op de fiets te kruipen. Zo’n Tiesj Benoot, die eerst humaniora doet en die daar nu ook nog bij studeert, ik bewonder dat.”

Die hobbyscholen worden wel bekeken als educatieve miskleunen.

“Die wielerschool was alvast geen garantie op een profcontract. Ik weet niet hoeveel er prof zijn geworden, maar dat geldt voor alle nieuwelingen en beloften. Nu krijgen ze daar een getuigschrift van middelbaar beroepsonderwijs, maar in mijn tijd was dat niet. Ik heb dus mijn middelbaar niet afgemaakt. Ik kan aan een fiets werken, dat is alles, hoewel dat moeilijker en moeilijker is geworden. Ik durf zelfs mijn trapas niet uit elkaar te halen uit schrik dat ik een vijsje te hard aandraai en duizend euro naar de knoppen help.”

Dat jij het niet zag zitten om na de schooluren te trainen, spoort niet met je imago van harde werker.

“Bij de jeugd reed ik vooral op talent. Ik won erg makkelijk en het gebeurde weleens dat ik een hele maand niet ging trainen en alleen maar koers reed. Waarna ik in augustus een conditiedip kreeg en besefte: oké, ik had beter getraind. Dat heb ik allemaal moeten ondervinden.”

Als jij je jeugd zo domineerde, hoe kwam jij dan bij Topsport Vlaanderen terecht?

“Mijn laatste jaar als belofte reed ik samen met Jan Bakelants, die toen zijn superjaar had met eindwinst in de Ronde van de Toekomst. Zowel Lotto als QuickStep wilde hem en keken niet wat er achter hem gebeurde. Ik had ook een goed jaar met tien overwinningen en allemaal grote koersen maar de Pro Tour-ploegen zagen mij niet staan.

“Ik won de beloftenversie van Dwars door Vlaanderen, Le Triptyque des Monts et Châteaux, twee etappes in Le Triptyque Ardennais, provinciaal kampioen tijdrijden, een topcompetitiewedstrijd en een rit in de Ronde van Namen en nog wat. Nu zouden ze mij onmiddellijk een mooi contract geven, maar toen kwam Walter Planckaert langs en de filosofie van zijn ploeg – ieder zijn kans – lag mij wel.”

Nu zou hij je niet meer moeten hebben.

“Hoezo? (denkt na) Ach ja, met mijn baard. Neen, Walter wil geen baarden in zijn ploeg. Dat was toen ook al en wil je wat weten: ik had een ringbaard, maar ik heb hem op voorhand afgedaan. Niet voor Walter, maar omdat ik het als een soort breuk zag met het verleden. Er was toen een renner in onze ploeg met grote bakkebaarden en die heeft hij voor de ploegfoto op last van Walter moeten afscheren. Iedereen glad geschoren voor de foto, dat waren de consignes.”

Drie jaar Vacansoleil, was dat de georganiseerde chaos waarvan we hebben gehoord?

“Als je van Topsport Vlaanderen komt, weet je niet wat je van een Pro Tour-ploeg moet verwachten. Nadien, bij QuickStep en Lotto, ging het er inderdaad anders aan toe. We hadden bij Vacansoleil anders ook alles: verzorgers, mecaniciens, alles om een profploeg te laten draaien.”

Tot zelfs een dokter zonder doktersdiploma.

“Dat hadden we zelf ook redelijk snel door. Een ploegmaat had last van een verlaagde bloeddruk en had van hem een pilletje gekregen. Nadien bij het eten viel die jongen bijna in slaap. Bleek dat hij hem een spierverslapper had gegeven. Hij kende er niks van en een bloeduitslag kon hij niet lezen.

“Eind 2011 hebben ze die buitengezet. De politie is hier nog geweest om mij te verhoren. Hij had beweerd dat hij nooit medische handelingen had gedaan en zich nooit als dokter had voorgedaan. Maar ik had e-mails die het tegendeel bewezen.”

Het lag dus niet aan de dokter dat je in 2011 in Parijs-Nice ineens de boel op een hoop reed in je eerste van vele grote ontsnappingen?

“Dat was de vorm van de dag. Je rijdt dan eens in een World Tour-koers en dan wil je opvallen. Onze sportdirecteur Hilaire Van der Schueren had gezegd om mee te springen als ze zouden wegrijden. En toen gingen ze met twee en ik reed erachter. Het peloton kende me toen niet en ik reed die dag goed. Dan vallen de puzzelstukjes zo in elkaar. Ik geloof in de vorm van de dag en alles draait om hoe je die dagen benut. Sommigen kunnen er geen overwinning uit halen. Ik slaag daar wel in.”

Klopt het dat jij ontsnapt omdat je niet graag in een peloton rijdt?

“Ja en neen. Ik werk graag voor onze kopman als die de sprint kan winnen en dan is het ook spannend in het peloton. Maar soms gebeurt er wel honderd kilometer of langer helemaal niks en dan spring ik graag mee.

“Het heeft te maken met kansberekening. Ik zal vijftien jaar prof kunnen zijn. Of ik geef zoals anderen vier keer per jaar alles in de hoop dat het dan lukt, of ik ga dertig keer per jaar mijn eigen kans. Met die laatste tactiek zal ik vaker kunnen winnen.”

Is dat niet eenzaam, duizend kilometer voorop rijden?

(lacht) “Ik ben vaak met vriendjes op pad. Niet op het laatst, dan rij ik het liefste alleen naar de meet omdat ik dan de meeste kans heb om te winnen, maar onderweg weet ik met wie we een goeie kans maken. Alessandro De Marchi is elk jaar van de partij en Carlos Verona is er nu bijgekomen. Die vroeg me laatst ‘Today?’ Ik zei ‘No, tomorrow’, maar toen zaten we toch samen in een ontsnapping. Daarna vroeg hij ‘Tomorrow?’ Ik zei ja en de dag nadien zaten we daar weer samen.

“Het is ook veel leuker om samen te zijn: gedeelde smart is halve smart. Het vervelende is natuurlijk dat die gasten tegenwoordig wachten tot ik ga. Ze komen me zelfs voor de wedstrijd vragen wat ik van plan ben.”

In vlakke ritten rij jij nooit weg?

“Neen, dan rij ik op kop voor onze kopman en dat is dezelfde inspanning. Vlakke ritten zijn er om in beeld te komen. Dan springt er iemand weg van Wanty en Fortuneo, samen met nog iemand. Iedereen weet dat die worden teruggepakt, want in het peloton wordt gereden voor tien sprinters.

“Soms wil niemand nog wegspringen omdat ze toch weten dat het een kansloze missie is en dan moet je twee, drie man wegduwen. Vorig jaar reed Yoann Offredo weg en keek om wie er nog kwam want hij had geen zin om alleen te zitten. Dan werd echt in het peloton gevraagd: allee, wie heeft zin om mee te springen, doe maar, we laten je gaan hoor.”

Jij bent altijd op jezelf aangewezen in de ploeg, een soort eenmansproject.

“Niet echt. Ze moeten niet werken voor mij maar ik word wel ondersteund. Ik ben nooit plan A, dat klopt, en het enige wat ik wil, is dat ze mij informeren over de voorsprong, wie afziet en wie niet want dat zie ik niet, en dat ze mij om de zoveel kilometer een gelleke aanreiken en bidons geven.”

Dat geklaag vorig jaar over Warren Barguil die de prijs van de strijdlust kreeg en niet jij, heb ik niet begrepen. Jij kwam geen enkele keer in beeld voor ritwinst.

“De voorlaatste rit had ik wel kunnen winnen, maar het klopt, en met de beslissing had ik geen moeite. Alleen gaven ze die een jaar eerder aan Sagan, terwijl ik wel had gewonnen en aangevallen, en het jaar daarvoor aan Bardet. En nu aan een jonge Fransman. Dat de sponsor Antargaz dan zegt dat ze liever een grote naam hebben en nog het liefste een Fransman.

“Ik heb ooit het bergklassement nipt niet gewonnen en daar zit ik nog mee. Als ik iets ooit wil in de Tour, is het dat. Een Fin die alles ontleedt en op Twitter gooit, heeft mij al gesignaleerd in welke rit de meeste punten te verdienen zijn. Die man ontleedt alle beklimmingen en dat is best wel interessante info.”

Reed jij op wattage toen je op de Ventoux je medevluchters liet gaan en later weer inliep, waarna je won?

“Ook wel, maar vooral op gevoel. Ik weet wat ik aankan om mij niet op te blazen. Niks ergers dan je krachten overschatten, ingelopen worden en moeten lossen. Serge Pauwels en Daniel Navarro reden te hard naar mijn zin en ik hoopte dat ze het niet zouden volhouden. Dat bleek ook en ik won. Nota bene op de dag dat ik vreesde dat ik zou moeten lossen. Zo zie je maar dat iedereen moe is die derde week, maar ik ben soms minder moe.

“Recupereren is mijn sterke kant, hoewel ik ook elke ronde drie à vier slechte dagen heb. Aangezien ik niet voor het klassement rijd, kan ik mij wegsteken als het moet. Ik ken mijn lichaam. Niet vergeten dat ik vanaf mijn tiende op een koersfiets wedstrijdjes rijd. En ik heb mijn pokerface. Niemand in de groep zal aan mij zien of ik afzie. Pas als ik alleen ben, zal ik bekken beginnen trekken.”

Hoe blijf je voorop?

“Door niet altijd hetzelfde te doen. Zo’n ontsnapping waarbij in het begin hard wordt gereden en dan traag met een peloton dat je niet te snel wil inhalen, dat loopt vaak spaak omdat ze zoiets goed kunnen controleren. Ik durf nogal eens hard wegrijden en een hele tijd hard blijven rijden, waardoor de voorsprong echt hoog oploopt.

“Of we rijden traag en alleen tijdens de klim rijden we snel, waardoor er telkens twee of drie af moeten, dan denkt het peloton ook: hola, die rijden rap, terwijl we echt op overschot rijden. Als dat peloton dan op anderhalve minuut nadert en het einde is in zicht, is dat het moment om te gaan.”

Die laatste kilometers alleen voorop, rijd je dan rond met kippenvel?

“Neen, hoegenaamd niet. Wel met de gedachte dat er nog van alles fout kan gaan: je kunt lek rijden, je kunt vallen, je kunt ineens een klop krijgen. In Romandië dit jaar had ik vier minuten en dan ben je redelijk zeker. Uitbundig vieren is ook niet mijn ding. Pas onder de douche denk ik: verdomme, dat was een schone dag. En een dag later is het weer koers en als je dan niet wint, wordt daar dan weer over geschreven. Ooit komt daar een einde aan, maar Thomas Voeckler en Jens Voigt wonnen nog tot in hun laatste jaar.”

Ben jij een voorzichtig renner?

“Ja, liever aan de buitenkant van het peloton dan midden in het pak. Ik ben ook een paar keer goed gevallen. Sommige renners nemen onnodige risico’s en als die mij onderuitkegelen omdat ik achter hen zit, ik zou het mijzelf nooit vergeven. Opzij pak je meer wind, maar daar word je sterker van.”

Wat is je status in het peloton?

“Ze gaan niet uit de weg voor mij, dat nog niet. Als we in een ontsnapping zitten, komen ze wel overleggen over wat er zou moeten gebeuren. Net als toen ik begon en ik met Voeckler in een vlucht zat. ‘Beetje trager, nu een beetje rapper.’

“Als er jongens in de kopgroep zitten die niet op kop komen, vraag ik waarom ze dat doen. Hebben ze een reden, bijvoorbeeld wachten op hun kopman, dan heb ik daar begrip voor. Nemen ze niet over omdat ze kapot zitten, dan geef ik hen de raad om terug te keren naar het peloton.”

Als jij ooit stopt met dit vak, ga je dan nog fietsen? Edwig Van Hooydonck heeft geen fiets meer aangeraakt.

“Ik denk dat het te maken heeft met hoe je bent gestopt. Als dat met degout was, kan ik mij daar iets bij voorstellen. Alle renners die ik ken, fietsen graag, anders hou je dit niet vol. Ik zelf fiets ontzettend graag en vooral die hele lange afstanden trekken mij aan. Ik volg Kristof Allegaert (ultra-wielrenner die in 2015 de Red Bull Trans-Siberian Extreme won, een wedstrijd van bijna 10.000 kilometer, HV). Dat lijkt mij wel wat. Zakken op de fiets, alles meenemen, en vertrekken.”

Dat zou wat zijn.

“Eigenlijk ben ik nu al zoiets van plan, maar korter. Tim Wellens en ik hebben het plan opgevat om na de Ronde van Lombardije met de fiets naar huis te rijden. In zes dagen van Como naar hier, door Zwitserland en het Zwarte Woud, elke dag 200 kilometer, van hotel naar hotel.

“We moeten nog sponsoring regelen voor fietszakken en we willen er ook een goed doel aan koppelen. Helemaal iets anders dan wat we nu gewend zijn. Elke vier uur stoppen om te eten en in de namiddag al in je hotel aankomen en de volgende dag weer weg. Het zal een belevenis zijn, zo’n fietsvakantie.”

 

20180707_De-Morgen_p-72_-Pas-onder-de-douche-denk-ik-verdomme-dat-was-schoon–all