SPORTSTAD SARAJEVO
Donderdag opende ik de krant en zag dat deze week 25 jaar geleden de akkoorden van Dayton zijn gesloten. Die maakten een einde aan de Joegoslavische burgeroorlogen. Ik dacht meteen aan Sarajevo. Zelden heeft een stad meer indruk op mij gemaakt, en hoewel ik gruwel van verjaardagsjournalistiek toch deze trip down memory lane.
Ik was er voor het eerst in 1986 met Kruikenburg Ternat voor een Europese final four. Dat was amper twee jaar na de Olympische Winterspelen (met de hemelse Katarina Witt), die de stad een boost hadden bezorgd. Sarajevo was toen minder een sportstad dan wel een kruispunt van culturen, met op het centrale plein een synagoge, katholieke kerk, orthodoxe kerk en de grootste moskee van Europa. Vandaag is Sarajevo etnisch en min of meer religieus gezuiverd. De glamour van weleer is weg, die verloor het in die wrede etnische/godsdienstoorlog.
Op het vliegtuig terug naar Zagreb zaten de (Kroatische) broers Petrovic, de illustere basketbalspelers, die hun legerdienst in Sarajevo volbrachten. Drazen, de eerste Europese NBA-ster, zou in 1993 op de Autobahn verongelukken op weg naar het EK in Duitsland, waar hij met Kroatië aan de slag moest. Zijn oudere broer Aleksandar zou ik later ontmoeten op een basketbalbedevaart naar Cibona Zagreb. Hij liet mij het schrijn voor zijn broer bezoeken.
Toen Drazen verongelukte, was het al oorlog in Sarajevo en wijde omstreken. Hij was op weg naar een EK basketbal in Duitsland, het eerste sporttoernooi ooit met een team van Bosnië en Herzegovina. De spelers uit Sarajevo, niet eens allemaal moslims maar ook orthodoxen en katholieken, kregen veel internationale pers omdat ze bij nacht en ontij uit het belegerde Sarajevo waren ontsnapt. Daartoe hadden ze een geheime tunnel gebruikt onder de landingsbaan van de luchthaven, die in Servische handen was.
Toen nog Joegoslavië (Servië en Montenegro) was ook op dat EK basketbal van 1993 en protesteerde heftig. “Zoveel misplaatst medelijden voor een groepje marginalen aangevoerd door ene Samir Avdic, een officier van het Bosnische leger, een moordenaar nog wel.” Avdic gaf bij persconferenties grif toe dat hij tussen de schaarse basketbaltrainingen door Serviërs om zeep had geholpen: “Zoals alle jonge mannen in mijn land deed ik mijn plicht.” Maar Bosnië mocht toch op het toernooi blijven.
In 2004 ben ik teruggekeerd – verjaardagsjournalistiek, jawel. De stad was nog lang niet hersteld van die 1.395 dagen onder Servisch geschut. De trip van de luchthaven naar het centrum was een schoktherapie. De flatgebouwen hadden één gemeenschappelijk kenmerk: mortier-, obus- en kogelgaten. In de stad herinnerden de rozen van de dood, bloedspatten van rode verf op de trottoirs, aan de gruwel van de granaataanvallen. De moslimbegraafplaats Kovaci, met al die witte stèles naast elkaar, drong vanuit de heuvels met hun witte gletsjertongen de stad binnen. Het Mezarje-kerkhof had alle voetbalvelden rond het olympisch stadion ingenomen.
Mijn chauffeur die trip was tijdens de oorlog de chauffeur van president Izetbegovic. Hij toerde met mij in de heuvels rond Sarajevo. Of we nu op Selimovic Boulevard – toen beter bekend als Sniper Alley – of in de olympische skigebieden van Bjelasnica of Jahorina reden, waar tien jaar eerder de zware Servische kanonnen stonden, of later in de heuvels rond de stad, zijn mantra bleef: “Cetniks. Nie gut. Boem boem, rattatatatata.”
Het bevreemdende gezicht van het zwartgeblakerde hotel Igman, in 1984 het olympische hoofdkwartier bij de langlauf, de graven midden op de skipistes, het olympische monument bij Bjelasnica dat de Serviërs voor hun schietoefeningen hadden gebruikt en waar nog stukken van de ringen aanhingen, het was ontluisterend. Toen ik vroeg om een toiletstop ontstond paniek. Hij wees op de bordjes in de bermen: MINE! Niet te ver plassen, was de opdracht.
En dan had ik Trebevic, de site van het bobsleeën, nog niet gezien. Die had hij bewaard voor het laatst. Weer hetzelfde: “Jaja, Trebevic, Chetnik. Viel boem boem.” Trebevic is de dichtste hoge heuvel die op Sarajevo uitkijkt. De bobbaan of wat daarvan overbleef, was tot op tien meter benaderbaar. Dit was de dichtste munitieopslagplaats van de Serviërs bij de stad en op 5 februari 1994 werd vanuit die stelling – de bobbaan diende als lanceerplatform – de Markale-groenmarkt in de stad met mortieren bestookt. In één klap vielen 67 doden.
Het was op die trip dat ik een wijsheid hoorde die mij altijd is bijgebleven: “Het eerste dat ophoudt door oorlog is sport. Het eerste dat herbegint als het even kan, is ook sport.”