De gouden vrouwen van Nederland
(met in PDF hierbij extra materiaal)
Niet verwonderlijk dat de Nederlandse wielrensters die van ons met huid en haar opeten. Dat doen ze in wel meer sporten, met wel meer landen. Ze domineren zelfs hun eigen mannen. ‘Nergens presteren de vrouwen beter dan in Nederland.’
Hoe het vrouwenpodium vorig weekend op het wereldkampioenschap veldrijden in Oostende zou kleuren, dat lag op voorhand al zo goed als vast: oranje, oranje en nog eens oranje. Alleen de volgorde waarin de Nederlandse vrouwen de eindstreep aan de Wellingtonrenbaan zouden bereiken, was nog even onduidelijk. Op de weg, in het veld, modder of zand: Nederland is bij de vrouwen dé wielernatie van het moment.
En dat is niet voor het eerst.
Brasserie Het Houten Hand aan de Ninovesteenweg 80 in Erembodegem, België dus, bestaat nog steeds. Daar begint in de jaren dertig van de vorige eeuw de sportieve geschiedenis van het Nederlandse wielrennen. Jarenlang was Mien van Bree vanuit Loosduinen bij Den Haag op de fiets naar België gereden, had logies gezocht voor een nacht of twee, om tussendoor een koers te rijden en dan terug naar Loosduinen te fietsen.
Voor Nederlandse vrouwen was koersen uit den boze. Op rijscholen, zoals de dameswielrijschool van mejuffrouw Schakel in Amsterdam, leerden vrouwen goed gekleed en met rechte rug te rijden. Dat was anders in België, waar de Eerste Wereldoorlog voor een versnelde ontvoogding van de vrouw had gezorgd. Op stemrecht moesten de Belgische vrouwen wachten tot 1948 (in Nederland al in 1919), maar ze mochten wel koersen.
Op een van die wedstrijden kwam Mien van Bree in contact met de Belgische Maria Gaudens. De vrouwen hadden een gezamenlijke passie voor de fiets en uiteindelijk ook voor elkaar – twee keer geen evidentie in die tijd. Ze gingen samenwonen en werkten allebei in café Het Houten Hand.
Hoewel de Internationale Wielerunie (UCI) wereldtitels voor vrouwen pas zal erkennen vanaf 1958, organiseert België al veel langer een officieus WK voor vrouwen. In 1934 wordt de dan 23-jarige Van Bree meteen achtste en tussen 1935 en 1937 wordt ze drie keer tweede na de ongenaakbare Elvire De Bruyn, ook uit Erembodegem bij Aalst. In 1938 en 1939 lukt het Van Bree dan toch om wereldkampioene te worden. Haar concurrente is afgehaakt. De intersekseatleet Elvire heeft zich in het bevolkingsregister als Willy De Bruyn laten inschrijven.
Van Brees wereldtitel ging in Nederland niet onopgemerkt voorbij. In de Nieuwe Tilburgse Courant verschijnt na dat WK in 1938 een stukje, mét foto: ‘… Zondag is te La Louvière het wereldkampioenschap voor vrouwelijke renners verreden over 120 km. Eerste werd Mien van Bree uit Den Haag in 3 uur, 41 seconden…’
De journalist besloot met een uitsmijter: ‘… Zouden onze vrouwen niets beters te doen hebben?’
Onzedelijke kledij
Nederland was toen nog lang niet hét wielerland bij de vrouwen – en bij uitbreiding hét fietsland met 22 miljoen rijwielen voor 32.000 kilometer aan fietspaden. Wielrennen was een zaak van mannen op afgesloten wielerbanen. De fiets was in de eerste plaats een keurige en veilige manier om je te verplaatsen. Rustig fietsen was de boodschap en daarom kregen de Nederlandse rijwielen – de zogenoemde Dutch bike werd later ook een hele industrie – bewust geen versnellingen.
Voor een deel van de Nederlandse vrouwen bleek het nieuwe vervoersmiddel wel een manier om zich los te maken van het huishouden, ondanks enkele hardnekkige vooroordelen. Zo zou de fietskleding van de vrouwen – een soort broekrok en blouse – onzedelijk zijn. Vrouwen die te veel fietsten, zouden misvormd raken door te zwaar ontwikkelde bovenbenen. Of ze zouden onvruchtbaar worden. Misschien nog erger: de fiets was een geheim middel ter bevordering van masturbatie.
Ondanks die toegenomen populariteit van de fiets, verdween wielrennen als vrouwensport na het curiosum Mien van Bree in de vergetelheid. Gymnastiek en zwemmen waren dé vrouwensporten. De Nederlandse zwemsters hadden in het interbellum een dynastie opgebouwd met medailles op de Olympische Spelen van 1932 en 1936. In Berlijn stonden vijf gouden medailles op het spel: Nederland won er vier van, drie alleen al voor Rie Mastenbroek, die ook nog eens tweede werd en op dat moment de meest gelauwerde olympiër aller tijden was.
Na de Tweede Wereldoorlog was het de beurt aan een andere vrouwelijke olympiër om de show te stelen: Fanny Blankers-Koen onttroonde met vier keer goud in sprintnummers en verspringen Rie Mastenbroek als meest succesvolle medaillewinnares.
Sporthistoricus Jurryt van de Vooren heeft onderzoek gedaan naar de positie van Nederland in de vrouwensport. Hij noemt Mien van Bree, Rie Mastenbroek en Fanny Blankers-Koen toevalstreffers. “Nederland was dan nog erg conservatief en of het nu dankzij, of ondanks dat conservatisme is, daar ben ik niet uit. Maar na Blankers-Koen ging het een hele tijd minder met de vrouwentopsport. Pas in de jaren tachtig en vooral vanaf 2000, is er sprake van structureel betere prestaties.”
Opvallend is dat zelfs de successen van Fanny Blankers-Koen niet voor een déclic in de Nederlandse maatschappij zorgden. De vrouw moet zich fysiek zo niet uitsloven, was de algemene teneur. Als de stad Rotterdam in de jaren vijftig de plannen bekendmaakt voor een standbeeld voor de viervoudig olympisch kampioene, schrijft een lezer van de linkse krant Het Vrije Volk: “Dat heeft duidelijk te maken met verafgoding en waar moet dat heen?”
Sportverdwazing is het, aldus een groep christelijke studenten lichamelijke opvoeding die protesteert tegen de inhuldiging van het beeld in 1956 bij de ingang van Diergaarde Blijdorp, de Rotterdamse dierentuin. In datzelfde jaar wordt de wet afgeschaft die vrouwen uit hun baan ontslaat als ze willen trouwen. De stemming in de Tweede Kamer voor het nieuwe wetsvoorstel is nipt: 46 tegen 44.
Neen, Nederland loopt kort na de Tweede Wereldoorlog niet voor in vrouwenemancipatie. Dat verandert met de komst van de pil (niet langer verboden vanaf 1964), parttimebanen, kinderopvang en sociale voorzieningen. Vrouwen krijgen het makkelijker om hun zorgtaken met een baan te combineren.
In de jaren zestig en zeventig beleeft Nederland vooral in de verstedelijkte gebieden woelige tijden. De positie van de vrouw verandert samen met de hele Nederlandse maatschappij. Of de doorbraak van de Nederlandse sportvrouwen in de jaren tachtig een rechtstreeks gevolg is van die tweede feministische golf (de eerste golf liep van 1870 tot 1920 en eindigde in kiesrecht), wil geen Nederlander met kennis van zaken bevestigen.
Van de Vooren is formeel: het feminisme van de jaren zeventig was geen directe factor: “De Dolle Mina’s waren helemaal niet geïnteresseerd in sport, wel in politiek en cultuur.”
Het bloed van de sportende Nederlandse vrouw kruipt evenwel waar het niet gaan kan en is niet meer te stoppen. Op de vijf Olympische Spelen tussen Tokio 1964 en Moskou 1980 wint Nederland dertig medailles, negen daarvan door vrouwen. In Los Angeles 1984 winnen Nederlandse vrouwen plots elf van de dertien Nederlandse medailles. Voetnoot: dat is mede te verklaren door de afwezigheid van de (meeste) Oostbloklanden, waaronder de powerhouses USSR en DDR, die traditioneel op vrouwen inzetten.
In de twee daaropvolgende Spelen in Seoel en Barcelona zullen de Nederlandse vrouwen net niet aan de helft van de mannenmedailles komen. In 1988 wordt Monique Knol wel de eerste Nederlandse olympisch kampioene in het wielrennen.
Op de negen keer dat de wegwedstrijd voor vrouwen olympisch was, heeft Nederland vier keer goud gehaald. Ook op wereldkampioenschappen begint het met een superieur individu – Katie van Oosten-Hage wint in 1968 en 1976 – om te evolueren naar een structureel overwicht. De laatste vier wereldkampioenen bij de vrouwen op de weg zijn Nederlandse vrouwen. Vandaag voeren onze noorderburen de alltime medailletabel aan met dubbel zoveel WK-medailles (34) als het tweede land, Frankrijk. België won voor het laatst een vrouwenmedaille in 1994.
Die evolutie zet zich ook door in andere sporten en krijgt een olympisch vervolg: in Atlanta 1996 nemen de Nederlandse vrouwen weer de bovenhand op de mannen en vanaf Sydney is het hek helemaal van de dam. De hele ploeg scoort beter dan ooit – vijfentwintig medailles waarvan twaalf gouden – en in die ploeg nemen de vrouwen met vijftien plakken het voortouw.
Jurryt van de Vooren: “In de laatste 25 jaar leverde ons land net zoveel olympische kampioenen als in de 75 jaar daarvoor. De feminisering van olympisch succes typeert het Nederlandse topsportklimaat van deze eeuw. Sterker: er is geen ander land ter wereld waar de vrouwelijke sporters zo veel invloed op de nationale olympische successen hebben gehad. Nederland is de laatste decennia dankzij de vrouwen een topsportland.”
De grafiek hierbij slaat op de olympische zomermedailles behaald in de 21ste eeuw (inclusief Sydney 2000) door landen die geregeld in de top tien eindigen. Nederland won er 102, waarvan er 4 gewonnen zijn door gemengde teams. De overige 98 zijn behaald door mannen of vrouwen. De vrouwen hebben op die vijf Spelen 80 procent meer medailles gewonnen dan de mannen. Dat is opmerkelijk, in het besef dat er voor vrouwen op die vijf Olympische Spelen samen bijna zeshonderd medailles minder te verdienen waren.
Het Internationaal Olympisch Comité wil dat straks in Tokio bijna evenveel vrouwen als mannen deelnemen. Tegen Parijs 2024 moet het verschil helemaal weg zijn, maar in Tokio zijn – als de Spelen doorgaan – voor vrouwen nog steeds 75 medailles minder te verdienen. Van de Vooren denkt dat Nederland goed zit. Frankrijk, waar de mannen de vrouwen met 110 procent overtroeven, heeft dan weer een probleem. “Die lopen echt achter met hun vrouwen en straks zijn er nooit meer vrouwenmedailles te winnen dan op hun eigen Spelen van Parijs. Benieuwd of ze die inhaalslag kunnen maken.”
Ook in België scoren de vrouwen olympisch beter dan de mannen. Zij behaalden elf van de negentien medailles tussen 2000 en 2016, maar België is als zwak sportland statistisch eigenlijk weinig relevant.
Zoals wel vaker in de sport is er niet één verklaring voor dat plotse succes van de Nederlandse vrouwen. Romantici gaan soms vijfhonderd jaar terug en dagdromen over een eeuwenoude zorgvuldig opgebouwde genetische superioriteit van de onverzettelijke Nederlandse vrouw. Dan valt al snel de naam van Kenau Simonsdochter, de eigenares van een scheepswerf die in 1572 het voortouw nam in het verzet van Haarlem tegen de Spanjaarden.
De kwalificatie ‘kenau’ staat sindsdien voor ‘bazige vrouw’, maar evengoed voor ‘heldin die weet van aanpakken’.
Hebben alle Nederlandse vrouwen dan een soort kenau-gen? De 22-jarige Ceylin Del Carmen Alvarado, tot vorige week de regerende wereldkampioene veldrijden en het grootste talent, met haar 100 procent Dominicaanse roots alvast niet. Via haar Nederlands paspoort en opvoeding sloop er volgens haar ploegleider Christoph Roodhooft wel een Nederlandse eigenschap naar binnen: “Ze is klein en ziet er helemaal niet oer-Hollands uit met haar krullend haar en huidskleur, maar die grote mond heeft ze wel. Ceylin komt op voor zichzelf. Goed zo, zou ik zeggen. Met de Belgische vrouwen heb ik totaal andere ervaringen.”
Als de genen niet alles verklaren, komt het dan vanuit de overheid?
In de Verenigde Staten verplichtte in 1972 het zogeheten Title IX, als onderdeel van een onderwijswet, gendergelijkheid in het onderwijs en dus ook in de universitaire sport. Als gevolg daarvan groeiden de VS uit tot het land met de meeste olympische medailles in de vrouwensport.
“Nederland heeft nooit ingezet op vrouwen alleen”, duidt Van de Vooren. “De Nederlandse sport heeft zich in zijn totaliteit geprofessionaliseerd en daarvan profiteerden de vrouwen meer dan de mannen.”
De sociale randvoorwaarden voor Nederlandse topsporters zijn deze eeuw wel fel verbeterd. Na de succesvolle Spelen van Sydney kwam er het stipendium, een maandelijkse topsportvergoeding die overigens een stuk lager ligt dan in België. Die vergoeding heeft heel wat potentiële topsporters (mannen en vrouwen) een houvast gegeven om alles op hun topsport te kunnen zetten, maar veel van de betere vrouwenprestaties zijn geleverd vóór het stipendium. In Sydney gingen zeven van de twaalf Nederlandse gouden medailles naar vrouwen, waaronder drie voor zwemster Inge de Bruijn en drie voor wielrenster Leontien van Moorsel.
Generatie-effect
Is er dan misschien sprake van een wielersysteem? Nederland kent de Dikke Banden Races (wedstrijdjes voor kinderen van 7 tot 12 jaar op hun eigen fiets, red.), maar dat lijkt ook geen allesbepalende factor. Nederland is natuurlijk een fietsland en telt, naast 50 procent meer inwoners dan België, ook veel meer fietskilometers bij de jeugd. Komt daarbij dat er nu sprake is van een generatie- effect: door onderlinge concurrentie maken de vele toppers elkaar beter.
De meeste waarnemers en kenners schrijven het succes toe aan een veelheid van factoren die gunstig op elkaar inwerken. Een welvarend land, gendergelijkheid, rolmodellen, een topsportcultuur, een ingebakken assertiviteit, een sterke generatie… Vermeng dat alles met een gunstige fysieke voorbestemdheid en je hebt wellicht het recept voor het succes.
Fysiek heeft de Nederlander wel degelijk een voordeel op de rest van de wereld: nergens worden langere mensen geboren en lengte is in de meeste sporten een voordeel. Die lengte is terug te voeren op eeuwenlange eiwitrijke voeding in een welvarend land. Mannen van negentien zijn in Nederland gemiddeld bijna 181 centimeter lang. Als daar de mannen van oer-Nederlandse origine uit worden gefilterd, stijgt dat zelfs tot bijna 184 centimeter. Bij de vrouwen is het respectievelijk 167,5 en 170,7 centimeter. Autochtone Belgen – mannen en vrouwen – zijn bijna vier centimeter kleiner dan Nederlanders op die leeftijd.
Opvallend en een bewijs dat lengte ook niet altijd de reden is: in 2012 en 2016 pakte zowel een Nederlandse man (Epke Zonderland) als een Nederlandse vrouw (Sanne Wevers) een gouden medaille in het gymnastiek, een sport die het juist níét van lengte moet hebben. Zonderland en Wevers komen dan ook nog eens uit Friesland, waar de allerlangste van de lange Nederlanders wonen.
Gracenote, een statistiekbureau dat zich op de resultaten van alle internationale sportevenementen van de afgelopen vier jaar baseert, zette Nederland vorig jaar voor Tokio 2020 op een zesde plaats in het verwachte medailleklassement. Dat is nog twee plaatsen hoger dan bij Sydney 2000. De prognose kwam uit op een recordaantal van 41 medailles, waarvan 24 voor de vrouwelijke olympiërs en 15 voor Nederlandse mannen.
Bronnen: Mariska Tjoelker, Mien, een vergeten geschiedenis; Sportgeschiedenis.nl van Jurryt van de Vooren.