Queeste richting Spelen
De kans is groot dat als u aan dit stukje toe bent, ik al ergens in de lucht hang tussen Brussel en Frankfurt. Daar zal ik uitstappen en mij naar de non-Schengenzone begeven en een poging doen om drie uur later op mijn vlucht richting Tokio Haneda te geraken.
Ik ben vandaag vertrokken naar mijn tiende Olympische Spelen, zomer en winter. In 1992, mijn eerste Spelen, was ik perschef van de olympische ploeg. Of het een met het ander te maken had, is niet duidelijk, maar het waren niet de beste Spelen voor het Belgian Olympic Team.
Het voor niet-kenners onverwachte brons van Heidi Rakels was het hoogtepunt. Vooral haar verhaal dat ze was moeten afvallen om Ulla Werbrouck te ontlopen in haar gewichtscategorie en dat zij wel scoorde en Werbrouck niet, bleek de pers te interesseren. Rakels was toen al een fascinerende vrouw, ultra-intelligent, in 1992 wel veel meer IQ dan EQ, maar ook heel dankbaar. Voor mij kan ze niets fout doen en toen ik deze week via-via hoorde dat ze kandidaat-voorzitter is voor het BOIC, had ze er meteen een supporter bij.
Vier jaar later zou Ulla Werbrouck haar gram halen op eenieder die haar te soft vond. Tijdens haar dopingcontrole hing haar gouden medaille rond mijn nek. Ik was toen in Atlanta als Nederlandse journalist, maar zowel het zwemgoud van Fredje als de vier medailles van de judobende van De Decker heb ik vanop de eerste rij meebeleefd.
Sydney was een feest. Hotel aan Darling Harbour, Nederland dat 25 medailles won waarvan twaalf gouden, ik wist niet waar eerst kijken. Athene coverde ik voor deze krant en voor Nederland. Ik draaide toen twee full times, het zweet breekt mij vandaag uit als ik er aan terugdenk hoe ik dat ooit heb rondgekregen.
Peking 2008 was een hoogtepunt voor deze krant. Alle groot nieuws hadden wij eerst. Mooie verhalen, goed in team gewerkt, het zou nooit beter worden. Tien maanden later lagen tien goede journalisten en ik buiten, nog tien andere goede vertrokken. Van die braindrain is de krant inmiddels hersteld en voor alle duidelijkheid, daar heeft mijn terugkeer in 2014 niets mee te maken. In 2016 ging ik naar Rio. Airbnb’tje op Copacabana, allemaal goed en wel, maar te veel chaos om goed te zijn. En toen kwam Tokio. Tokio 1964 was een technologische kwantumsprong en Tokio 2020 zou dat ook worden. En toen kwam corona. Arme Japanners. Hoewel ik hen alle 126 miljoen al een keer heb vervloekt, is dat gemeend.
Als ik in het begin van dit stukje schreef dat ik zou proberen om op de vlucht naar Tokio te geraken, is dat de realiteit. Ik heb zoveel documenten moeten invullen, uploaden, amenderen, weer uploaden, QR-codes aanvragen, questionnaires invullen, printen, scannen, weer uploaden, apps downloaden op de iPhone, dat ik zeker weet dat ik iets ben vergeten.
Ik heb in Tokio een dubbele functie: ik ben er als journalist en ik ben er als mijn eigen Covid Liaison Officer of CLO. Ik moet mijn personeel testen, dus mijzelf. Ik heb het gecheckt toen ik dit weekend mijn mails in mapjes heb gestopt: als CLO heb ik inmiddels dertig mails gekregen waarvan een aantal elkaar flagrant tegenspreken.
Ik heb hele handboeken geprint over hoe en waar testen, wat wel en niet doen. Ook heb ik een Written Plegde ingevuld. Een geschreven belofte dat ik mij aan de wetten van de Japanse staat zal conformeren. Dat heb ik ingevuld maar niet ondertekend, want je kan dat nergens ondertekenen. Vreemd. Daarnaast heb ik twee standaardformulieren van de Government of Japan laten invullen met negatieve PCR-tests 96 uur en 72 uur voor mijn vertrek.
Omdat ik op safe wil spelen heb ik afgelopen vrijdag in een labo een derde PCR-test laten doen en daarvan heb ik inmiddels ook de QR-code en de hele rimram geüpload naar Lufthansa, want die hadden aan de Japanse formulieren natuurlijk geen boodschap.
Ik arriveer normaal in Tokio om 1u deze nacht, dat is 8u lokale tijd. De Japanners bij de immigratie en de olympische desk zullen dan hopelijk fris zijn en vol goede wil. Ik denk dat ik alles heb gedaan wat ik moest doen, op een dingetje na: mijn activity plan dat aangeeft waar ik mij de eerste veertien dagen wil begeven, is nog niet goedgekeurd door de Government of Japan.
Ik heb in de loop van de voorbije maanden gemerkt dat er twee manieren zijn om hardleerse Japanners te bejegenen als ze niet doen wat jij wil dat ze doen of als ze je niet begrijpen of Engels schrijven dat niemand begrijpt. Of je blijft heel beleefd of je dreigt hen te vermoorden. De tweede tactiek heeft per mail een paar keer zijn vruchten afgeworpen. In Japan zal ik hem alleen in uiterste nood gebruiken, maar na een reis van in totaal negentien uur is uiterste nood een rekbaar begrip.