Column 5 uit Tokio: Rampjournalistiek in De Morgen van donderdag 22 juli

RANPJOURNALISTIEK

Mijn eerste Olympische Spelen waren die van Barcelona 1992. Ik was toen directeur communicatie bij het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité en derhalve perschef van de Belgische ploeg. Voorafgaand aan de Spelen las ik de buitenlandse kranten via het persoverzicht dat het Internationaal Olympisch Comité elke dag op mijn bureau bezorgde. Ik was onder de indruk: niets was in orde in Barcelona, het zou een puinhoop worden.

Daar aangekomen – veertien dagen van tevoren – waren ze nog het asfalt aan het gieten in het olympisch dorp en moest nog her en der een bord worden opgehangen, maar verder liep alles zoals het hoorde. Er was een verschil: de beveiliging. Dit waren niet de laatste Spelen die onder de dreiging van een te verwachten aanslag (de ETA in 1992, de Catalanen waren toen nog Spanjaarden) zouden plaatsvinden.

Atlanta 1996, Sydney 2000, Salt Lake City 2002 en Athene 2004 maakte ik mee in Nederlandse loondienst. Veel verschil maakte dat niet uit, maar mijn oude baas die mij voor Sport International naar Atlanta stuurde, had wel een goede raad. “Laat je niet meeslepen door die rampjournalistiek vooraf. Op de Spelen komt altijd alles goed.”

Dat is goede raad gebleken, al was Atlanta, de slechtst georganiseerde editie van de moderne tijd, misschien wel een kleine uitzondering. En er ontplofte een echte bom. Na 25 jaar is het ook misschien tijd om toe te geven dat die ene journalist die destijds aan een pershotel een busje kaapte en zelf naar de verzamelplaats voor bussen reed, dat ik dat was. Onze chauffeur was een mevrouw die twee dingen niet kon: met een auto rijden en de weg vinden. Zelf rijden leek de enige manier om op tijd op de bestemming te geraken.

Behalve anoniem met dat busje, haalde ik ook de headlines in de Amerikaanse pers met het verwijt aan de organisatoren “ik weet het dat dit de honderdjarige Spelen zijn, maar daarom moet je ze nog niet organiseren zoals de Grieken dat in 1896 deden”. Dat busje zou ik nu niet meer doen, op dat zinnetje was ik trots.

In Sydney was ik drie weken van tevoren. De Angelsaksische pers sprak over problemen, over stinkend water, over traffic jams en liet elke Aboriginal in Kakadu National Park (vier uur vliegen van Sydney) klagen dat hij niet beter zou worden van de Spelen. Disastrous zou het worden. De files kregen we, voor het overige liep het perfect.

In Athene was ik een maand voor het begin van de Spelen al een keertje poolshoogte gaan nemen. Die geraken nooit klaar, schreef ik toen. Fout. Wat raadt u: toen we daar anderhalve week voor het begin landden, leek Athene veranderd en liep het – naar Griekse begrippen – als een trein.

Peking 2008, Londen 2012: probleemloos. Rio 2016 was andere koek. Een rampverhaaltje was op zijn plaats maar toen drie dagen voor de Spelen de nieuwe metrolijn begon te rijden, was ook veel ellende opgelost. Tokio 2020 was in maart van vorig jaar al goeddeels klaar met alles toen het uitstel werd aangekondigd. Nieuwe venues waren gebouwd, de oude opgeknapt en de tijdelijke zaten in de planning. Er moesten alleen nog een paar vlagjes worden opgehangen.

De rampjournalistiek zou een hele kluif hebben aan Tokio. En toen besloten de Japanners in een kramp te schieten en geheel onjapans de eigen kleine ellende uit te vergroten en te veruitwendigen. Dat was gevonden vreten voor de grote persagentschappen en de grote Amerikaanse kranten. Geruchten gingen sneller dan het coronavirus en losse zinnen gingen een eigen leven leiden. Op de vraag of de Spelen nog in gevaar zouden kunnen komen, antwoordde de Japanse voorzitter van het organisatiecomité: “We houden het in de gaten en we kunnen niets voorspellen. Als er zich iets voordoet, zullen we handelen.” Hoe kwam dat in de wereldpers? “Spelen kunnen te elfder ure nog worden afgelast.”

De Olympische Spelen en de olympische beweging trekken dat soort journalistiek aan. Die wordt gestuurd vanuit Angelsaksische hoek, in combinatie met een flink anti-Bach-sentiment, nog het sterkst in diens eigen thuisland Duitsland. De andere media hollen die achterna. De cancelcultuur, met de sociale media als brandversneller, zit de olympische beweging op de hielen.

Als die 4.000 journalisten van de geschreven pers en die 10.000 van de audiovisuele media zouden inzitten met de 11.000 atleten die hier de komende zestien dagen hun stinkende best willen doen in de hoop op glorie, dan zouden ze de noodtoestand als Japanse hypocrisie en hysterie moeten afserveren. Tokio heeft meer inwoners dan België en minder besmettingen. Het enige gevaar dat atleten hier lopen, zijn de onmogelijke temperatuur en luchtvochtigheid voor de buitensporters.