Column 14 uit Tokio ‘Olympisch Blues’ in De Morgen van dinsdag 3 augustus 2021

Olympische blues

Ik zat er op te wachten maar het kwam maar niet. Elke Spelen heb ik ze al gehad: de olympische blues. Het heeft niks te maken met heimwee, misschien wel met oververzadiging. Sinds vandaag is het er, het gevoel dat het nergens meer om gaat op deze Olympische Spelen.

Terwijl ik dit tik, zit ik bij België tegen China basketbal. Het is rusten, de Belgian Cats staan een puntje in het krijt. Zopas heb ik de bevestiging gekregen dat er plaats is voor mij op de perstribune van het hockey voor de halve finale tegen India, die al achter de rug is wanneer u dit leest. Al die procedures, dat is om stilaan moedeloos van te worden. Op elke tribune in elke hal of elke venue kan je steevast nog een heel Japans leger en wat middelbare scholen een zitje geven met covidafstand ertussen, maar toch vragen ze altijd weer of ik mij heb aangemeld en waar mijn toestemmingsmail dan wel is.

Er komen nog zoveel plezante dingen om naar uit te kijken en toch, vanaf nu bloeden de Olympische Spelen stilaan dood. Vandaag zag ik de eerste vertrekkers in het hotel. “Arriving?”, vroeg ik. “Going”, zei de man. Een Amerikaan van het blad en de site The Swimming World. Tja, die heeft hier niks meer te zoeken. Zwemmen is klaar. Alles wat nu nog in het bad gebeurt, is niet langer rechtdoor van muur naar muur, maar is achter een bal aanzwemmen en terwijl trappen uitdelend of zo schoon mogelijk figuren maken.

Ik las ergens een tweet van een collega die zich verbaasde over al die zwemmedailles en een andere tweet van iemand die de wegrit vergeleek met een zwemtoernooi. Ja, er wordt behoorlijk meer gezwommen op Olympische Spelen dan er wordt gefietst. Dat heeft zo zijn reden. Ten eerste is zwemmen een wereldsport en wielrennen een bijzonder kleine sport, het economisch belang ervan is te vergelijken met dat van badminton. Ten tweede is wielrennen lang een olympische sport voor amateurs geweest en de eerste keer dat de profs er waren, trokken ze ook hun neus op voor het wielrennen.

Dat is overigens nog steeds zo. Er is echt geen enkele sporter die zo uitgewoond arriveert op de Spelen als de renner die de Tour heeft gereden en denkt, nu gaan we nog even een medailletje meegraaien. Ik begeef mij nu op glad ijs, want als je in koersland België het belang van die gewonnen Tour-ritten durft te relativeren tegenover het belang van een olympische medaille, word je stante pede gecanceld.

Van cancellen gesproken, ik had een gesprek met een collega die ik in de konbini (de supermarkt, red.) om de hoek tegen het lijf liep. Ik kende hem niet en hij mij niet, maar in het Tokio van juli-augustus 2021 herken je je collega’s aan hun uiterlijk: elke niet-Japanner is hier betrokken bij de Olympische Spelen en veel kans dat het een journalist is of iemand van de audiovisuele media. Soms zijn dat ook journalisten, soms zijn dat supporters die het goed kunnen uitleggen en goed kunnen schreeuwen dat er iets gebeurt.

De collega was een Litouwer en ik begon over basketbal en Arvydas Sabonis en de shirts van Barcelona 1992, maar hij had niks met basketbal en was hier voor de moderne pentatlon. Ik zei: zo, u bent die journalist die daar over schrijft? En hij begon een hele uitleg, nog voor ik mijn zin had kunnen afmaken, over hoe mooi die sport wel is, hoe sterk de pentatleten en hoe spectaculair enzovoort. Ik antwoordde standaard: niet alles wat mooi is en spectaculair hoort op de Spelen en dat geldt in de eerste plaats voor de moderne pentatlon.

Toen begon hij weer over traditionele sporten en tegen zijn ultieme argument had ik geen verweer: of ik dat circus met die onnozele kleine fietsjes dan de olympische status waard vond. Ik betaalde, liep met hem naar buiten, klopte hem op de rug (wat verboden is, want we mogen geen andere mensen aanraken) en zei: als je het over dat freestyle BMX hebt, daar heb je helemaal gelijk in, wat een onzin.

Na introspectie denk ik dat dit gesprek de uiteindelijke trigger is geweest van mijn olympische blues. Ik heb afgelopen nacht gedroomd van skateboarden, een sport of wat daarvoor moet doorgaan, waar dertienjarigen gouden medailles in winnen. In mijn slaap trok ik de conclusie dat kinderen die te jong zijn voor de Youth Olympic Games – waar de minimumleeftijd veertien is -, op de Olympische Spelen voor volwassenen medailles mogen winnen. Sporten waar kinderen winnen van volwassenen zijn geen sporten, maar spelletjes. Over drie jaar krijgen we breakdance op de Spelen, maar dat mogen we zo niet noemen op straffe van cancelling. Sporten hebben nu ook hun deadname, waar gaat dat heen?

En de Cats hebben verloren. Neen, die blues gaat voorlopig niet weg.