Sport in België
Het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) heeft vijf jaar na Rio zijn vierjaarlijkse vreugdedans gehouden. Daar hadden ze het recht toe, want er is cijfermatig beter gepresteerd dan ooit tevoren. Tegelijk was er ook een bepaalde berusting merkbaar bij de BOIC-top. Pierre-Olivier Beckers sluit zijn periode als Belgische olympisch voorzitter af en daar heeft hij meer aan overgehouden dan hij erin heeft geïnvesteerd, dat is eens wat anders dan zijn investeringen destijds bij Delhaize, maar dat is een ander verhaal.
Beckers is vast IOC-lid geworden en doet het daar niet slecht voor zover je het daar slecht kunt doen. Zo geniet hij aanzien als IOC- coördinator van de Spelen van Parijs 2024. Onderweg is hij op een blauwe maandag ook baron geworden. Waar zijn voorganger François Narmon geen enkele verdienste had voor de topsport kan Beckers zich de pluim op zijn hoed steken dat hij als hobby- hockeyer in die sport heeft geloofd van in het begin en dat de eerste investeringen in de nationale ploegen vanuit de kas van het BOIC kwamen.
Beckers vertrekt in september, kort daarna gevolgd door het andere BOIC-kopstuk, CEO Philippe Vander Putten. Die heeft in extremis geprobeerd om zelf voorzitter van het BOIC te worden, om zo zijn olympische status nog wat te rekken. In het jargon van de Boechoutlaan heet dat ‘een Adrientje doen’, naar Adrien Vanden Eede, die van secretaris-generaal (zo heette de CEO toen nog) in 1992 ineens (royaal) betaalde voorzitter werd. Dat leidde tot een quasi-ramp, maar ook dat is een ander verhaal.
Het is de verdienste van Beckers dat hij dat afblokte en naar een andere kandidaat-voorzitter op zoek ging en die vond in Jean-Michel Saive. Inmiddels is van nergens uit ook een tweede kandidaat opgedoken in de persoon van Heidi Rakels. Zij is in tegenstelling tot wat de Franstaligen in de Belgische sport vermoeden geen voorbode van een Vlaamse putsch, maar heeft op eigen kracht uitgevlooid dat dit wel iets voor haar kon zijn.
Als zakenvrouw, vrouw, olympiër met medaille (in tegenstelling tot Saive), ervaring in leiding geven en bovengemiddeld intelligent, lijkt zij een gedroomde kandidate voor het BOIC, dat al bijna 29 jaar door een Franstalige voorzitter wordt geleid.
De verhoudingen binnen de Belgische sport zijn een weerspiegeling van die in de Belgische politiek. En neen, dat is in dezen niet de schuld van de N-VA. Dat is wel het gevolg van een scheefgegroeide situatie waarbij wie de portemonnee trekt niks te zeggen heeft en voor de Olympische Spelen afhankelijk is van wat het veredeld reisbureau BOIC beslist.
Een voorbeeld daarvan is de niet-selectie van de Waalse zwemster Valentine Dumont. Die werd geweigerd op basis van onduidelijke en onsportieve redenen. Nooit eerder hebben Vlamingen na die beslissing zo gefulmineerd op de niet-selectie van een Waals talent als toen Dumont een no-go kreeg van het selectiecomité van het BOIC. Hun topsportdirecteur Olav Spahl, de man van staal, heeft daar meer dan één slecht punt gescoord.
De scheefgegroeide situatie is inmiddels een soort surrealisme geworden waarbij zelfs Magritte even zou slikken: de drijvende kracht achter de Belgische olympische sport is Vlaanderen met het verzelfstandigd agentschap Sport Vlaanderen (‘den Bloso’ van vroeger). Ruim twee derde van de middelen die worden geïnvesteerd in topsport komt uit Vlaanderen. Dat geldt zowel voor Vlaamse atleten als voor nationale projecten.
Ook het hockey wordt vooral met Vlaams geld betoelaagd. De 4×400, die geen medaille behaalde, heeft bezieler Jacques Borlée inmiddels bij Vlaanderen ondergebracht. Judoka Toma Nikiforov, Franstalige Brusselaar, zit ook bij Vlaanderen. Alleen de Vlaamse taekwondoka’s gingen de andere kant op, maar die trapten op deze Spelen geen deuk in een pakje boter.
Franstalig België investeert ook, maar dat levert nauwelijks wat op. Het heeft één atleet van niveau, en wat voor een: dubbel olympisch kampioene Nafi Thiam is het vleesgeworden schaamlapje van de Franstalige sport die schromelijk achterblijft bij Vlaanderen. Van de 44 Belgische topachtplaatsen in Rio en Tokio zijn er vier van Franstalige atleten. Negen topachtplaatsen zijn van nationale projecten, die steeds belangrijker geworden. Ook daarin investeert Vlaanderen het merendeel van het geld.
Dit is dus geen verhaal van separatisme maar van realisme. Het wordt tijd dat het BOIC zich conformeert aan de realiteit van het topsportveld en de betaler mee laat beslissen. Het zou nog beter zijn als de topsport binnen het BOIC zou worden geleid door zij die er 95 procent van de olympische cyclus mee bezig zijn en meer dan 90 procent van de fondsen ophoesten, de gemeenschappen.