EXTRA GRAFIEK EN AFBEELDINGEN IN DE PDF ONDERIN
Rijk land, sportieve armoede
Alle succes en moed toegewenst aan onze 108 Belgische Rio-gangers, want volgens alle voorspellingen nemen wij op 22 augustus weer maar 2 of 3 of hooguit 4 medailles mee naar huis. Trainen voor Rio doen we in het Braziliaanse Uberlandia, maar waarom zijn wij het Onderlandia van de sport?
Het is een wet: met voorspellingen in de sport gaat het mis. Welaan, daar is de koord, laten we er op dansen. Niemand – zeker de hardwerkende atleten niet – moet zich aangesproken voelen, maar de voorspellingen zijn niet gunstig. De tussentijdse resultaten op de Europese en wereldkampioenschappen tussen de Spelen van Londen 2012 en die van Rio geven aan dat we drie of vier medailles zullen winnen.
We hebben in de tussenolympiade nooit lager gescoord dan de voorbije drie jaar met 23 medailles op WK’s en EK’s. Daarbij wel een asteriskje: elf van de behaalde medailles scoorden we in het jaar 2013 en dat is hoopgevend voor de toekomst. Misschien is de koers van ons sportaandeel aan het uitbodemen en gaat het vanaf nu bergop.
Misschien, maar niet volgens de internationale prognoses. Voorspellingen variëren van twee keer brons (Sports Illustrated) tot vijf (één goud, twee zilver en twee brons) volgens olympicmedalpredictions.com, een nieuwe site die niet uitlegt hoe ze daartoe komt. Twee verstandige voorspellers wagen zich niet aan kleine getallen en houden het op de eerste dertig landen: dat zijn de Universiteit van Groningen en Goldman Sachs, jawel de investeringsbank die deze oefening verantwoordt met “investors also want to have fun”.
Een gezaghebbend huis is het vroegere Infostrada, nu Gracenote. Zij mikken op vier Belgische medailles: zilver voor zeilster Evi Van Acker, brons voor Philip Milanov in het discuswerpen en voor de taekwondoka’s Jaoud Achab en Si Mohamed Ketbi. USA Today geeft Evi Van Acker én Philip Milanov zilver en Jaouad Achab brons. Associated Press komt tot dezelfde bevinding.
Opvallend: de vaakst genoteerde namen zijn die van Evi Van Acker, maar niet voor Sports Illustrated, en Philip Milanov, die door elke voorspeller wordt genoemd. Verder ook de twee taekwondoka’s. Van judoka Charline Van Snick geen spoor, ook niet van Dirk Van Tichelt en Toma Nikiforov. We worden niet meer serieus genomen in het judo, de sport waarin we ooit het beste kleine land waren.
Drie kansen, één medaille
Het bezwarende van deze prognoses is dat dezelfde namen steeds terugkomen, waardoor de druk op de schouders van Van Acker en Milanov wel erg groot wordt. Altijd zijn er nog wel uitschieters te verwachten. Bijvoorbeeld in het wielrennen op de weg, steeds een beetje een loterij. De judoka’s of de hockeyers hebben een basisniveau om te kunnen scoren. En we hebben jong talent, pakweg in kajak waar een Artuur Peters nu voor de tweede keer wereldkampioen (in de U23) is geworden. Wat goed is, komt snel en wat supergoed is, komt supersnel. Nafi Thiam in een begenadigde dag, waarom niet? Die is ook jong en ze wil wat, net als Hannes Obreno die in de skiff een goeie dag en een gunstige wind kan hebben. Van de 4×400 meter mag altijd iets worden verwacht.
Een gouden regel luidt: drie medaillekansen voor één medaille. Wij hebben geen atleten met meer dan één kans op een medaille. Wij hebben vijf grote medaillekansen en vijf kleinere en daarmee moeten we het stellen. Die ene uitschieter kan evengoed een ereplaats worden.
De meest ongunstige prognose is twee medailles, de meest gunstige vijf. Volgens onze levensstandaard en ons bruto nationaal product zou België tien medailles moeten kunnen winnen op de Olympische Spelen.
Correctie: volgens onze rijkdom zou België een sportsysteem moeten kunnen onderhouden dat ons in staat stelt op termijn altijd naar tien medailles te kunnen mikken. Nederland draait altijd rond de twintig en droomt zelfs luidop van vijfentwintig of meer, maar Nederland is een overperformer. Nederland is het Uberlandia van de kleine landen, wij zijn het Onderlandia, het zwakste rijke sportland. Van de 84 landen die in Londen een medaille hebben gewonnen, staan wij op plaats 75 als we het bnp delen door het aantal medailles.
Dat we een rijk land zijn, bewezen we doordat we 119 atleten naar Londen konden sturen. Dat zijn er 119 die zich konden kwalificeren volgens de internationale standaarden in zestien verschillende sporten. Van de 84 landen die een medaille wonnen, zijn Algerije, Marokko, Hongkong, Portugal en Venezuela de enige landen die minder efficiënt zijn dan België, dat veertig atleten nodig had voor één medaille. Conclusie: we hebben wel atleten, in Rio zelfs in een recordaantal van negentien sporten, maar ze zijn gemiddeld genomen niet goed genoeg voor de top.
Gebrekkige topsportkennis
Veertig jaar geleden presteerde België beter op de Olympische Spelen dan Nederland en Australië (zie medaillespiegel). Nederland ging dan door een maatschappelijke evolutie die zich zou manifesteren in een vrijetijds- en verenigingscultuur rond sport; Australië vond het welletjes en bouwde aan het Australian Institute of Sports in Canberra. Vandaag zijn Australië en Nederland twee landen die bij de top behoren van medailles per inwoner.
Waar hebben wij de boot gemist? Het is duidelijk dat we iets hebben gemist aangezien onze sporters ook met dezelfde twee armen en benen worden geboren zoals de Nederlanders en de Australiërs. Oké, de Aussies hebben de zon als benefactor voor topsport en de Nederlanders zijn gemiddeld langer dan wij. Wat hen niet heeft belet om met een kind uit de langste bevolking ter wereld – de Friezen – olympisch goud te halen in gymnastiek. Faut le faire.
Het manco van de Belgische sport laat zich samenvatten in één zin: een gebrek aan topsportcultuur, een steeds weerkerende klacht in elk gesprek met onze buitenlandse toptrainers. Wij hebben in België goede infrastructuur. Er zijn ook schitterende trainers, fanatiek tot in de kist, soms te. Gedreven technici hebben we ook. Zelfs specialisten die het buitenland ons benijdt. Alleen hebben we van alles te weinig, waardoor de spoeling te dun wordt. Wie goed was en top had kunnen worden, hebben we bovendien weggegooid of verknoeid.
Een topsportcultuur kan maar gedijen in een topsportomgeving waarin alle actoren doordrongen zijn van het nut van topsport. Waarmee we bij het grootste probleem van onze Belgische, Vlaamse en Waalse sport zijn aanbeland: het ontstellende gebrek aan topsportkennis in de leiding van onze sportbonden. Soms zijn het turnleraars, met kennis. Soms zijn het turnleraars zonder kennis. Soms zijn het omhooggevallen bedienden, zonder kennis. Soms met een beetje kennis. Maar de sportbonden waar goed opgeleide ex-topsporters de touwtjes van de topsport in handen hebben, zijn op enkele vingers te tellen. Het Vlaamse taekwondo is een uitzondering, met Laurence Rase. Zelf ex-topsporter en een harde tante, strikt met haar trainers en haar atleten: de resultaten volgden, de atleten ook.
De Belgische sport kreunt onder een gebrek aan opleiding en competenties, bij trainers en bij sportmanagers. In de leiding van de sportbonden wordt de dienst vaak uitgemaakt door amateur-bestuurders die topsport een heel vervelend bijverschijnsel vinden van hun functioneren, maar omdat Sport Vlaanderen er zoveel geld voor over heeft, doen ze toch alsof het hen interesseert. Bijna alle topsportcoördinatoren hebben in de Vlaamse sportbonden af te rekenen met incompetente bestuurders aan wie ze verantwoording moeten afleggen.
Waarom zitten die bestuurders daar, waarom zit daar geen gepensioneerde topsporter? Er is dat gezegde: als alle gedegouteerden vertrekken, blijven alleen de kl…zakken over. Twintig jaar geleden scoorden we onze beste naoorlogse Zomerspelen. Fred Deburghgraeve, Ulla Werbrouck, Sébastien Godefroid, Gella Vandecaveye, Harry Van Barneveld en Marie-Isabelle Lomba, kent u die medaillewinnaars van 1996 nog? Dan waren er ook nog Patrick Stevens (finale 200 meter) en Brigitte Becue (dubbel finaliste). Los van de Spelen deden ook Luc Van Lierde (winnaar van Ironman Hawaii) en Johan Museeuw (wereldkampioen in Lugano) van zich spreken. Dat is onze ‘class of 1996’, de beste lichting Belgische topsporters ooit.
Unieke generatie
1996 was het jaar waarin voor een wereldkampioen wielrennen en een Ironman-winnaar in een recordtijd geen prijs te verdienen viel. We leken wel even Nederland, hoewel we toch maar met zes medailles van Atlanta terugkeerden. Opvallend: geen enkele atleet heeft vandaag een functie in de sportstructuren. Alleen Luc Van Lierde is trainer op het hoogste niveau, maar dan privé. Brigitte Becue was bondstrainer. Veel goeds gehoord, maar ook af en toe een klacht over haar koppigheid. Ze botste en werd ontslagen. Gella Vandecaveye probeerde het even maar vertrok. Alleen Ulla Werbrouck kreeg een topjob aangeboden op de dienst topsport van toen nog Bloso, maar verkoos een kantoorbaan in Gent, dicht bij de kindjes, tot de politiek riep.
Wat hebben we met deze unieke generatie aangevangen? Of wat hebben we er níét mee aangevangen? Een aantal onder hen kreeg de kans. Het overgrote deel kreeg geen kans. Een te groot aantal was gedegouteerd. Maar geen enkele kreeg na zijn of haar carrière een gedegen opleidingstraject aangeboden, weze het als trainer of sportmanager. Als ze dat traject hadden geweigerd, dan had deze paragraaf niet hoeven geschreven te worden. Nu blijft het wrange gevoel: een unieke generatie toppers die weten wat er nodig is om in de topsport tot het gaatje te gaan, hebben we niet kunnen recycleren.
Verspilling
Je kunt de class of 1996 gerust uitbreiden. Van alle Belgische medaillewinnaars van de laatste jaren, zal er één in Rio zijn in een andere functie dan topsporter: Dirk Crois in het roeien als coach van Hannes Obreno. Dirk Crois is het typevoorbeeld van de verknoeide topatleet. Ooit de schietschijf als bondscoach en manusje-van-alles van zijn sport, sukkelde hij in een burn-out waar hij op eigen kracht weer uitklom, waarna het gelukkig weer begon te jeuken om opnieuw met talent aan de slag te gaan.
In de Belgische Rio-selectie zitten vier trainers die ooit een olympische medaille behaalden: Wim Vandeven (Hellebaut 2008), Wil van Bladel (Van Acker 2012), Yves Kieffer (met de Franse turnster Emilie LePennec in 2004) en Ronald Gaastra (Deburghgraeve 1996). Drie van de vier zijn buitenlanders, de vierde – Vandeven – is geen topsportcoördinator willen worden bij de Vlaamse Atletiekliga, maar laat zich liever levend begraven in het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité.
Het BOIC, last but not least. Dat had zaterdag in De Tijd ook een prognose, en die kwam van de heren voorzitter baron Pierre-Olivier Beckers-Vieujant – een IOC-lid – en CEO Philippe Vander Putten. “We mikken op drie tot vijf medailles.” Mikken is de juiste omschrijving. Het BOIC is de samenvatting van alles wat fout gaat in de Belgische sport: te lang met de verkeerde mensen, op de verkeerde plek, met de verkeerde prioriteiten. Overleven in de complexe staat België is het eerste doel van dit anachronisme. Wat het BOIC aan middelen in de topsport investeert, is ongeveer het bedrag dat het krijgt van de Nationale Loterij. Hun meerwaarde voor de topsport is verwaarloosbaar en al langer gaan stemmen op om het BOIC te downsizen tot een olympisch uitzendkantoor, maar ook niet meer dan dat.
Of dit een oplossing is, dan wel een verzelfstandigd nationaal topsportagentschap dat ook de olympische honneurs waarneemt, kan voorwerp worden van de discussie over de lamentabele staat van de Belgische topsport die ongetwijfeld weer zal losbarsten na deze Spelen.
Wellicht zal dan ook de herfederalisering van topsport op tafel komen, een voorstel dat meestal van de andere kant van de taalgrens of vanuit Brusselse milieus komt. Ooit was dat de oplossing, maar vandaag niet meer. De gemeenschappen hebben de topsport naar zich toe getrokken en geven die niet meer af.
Natuurlijk is deze staatsstructuur een verspilling van middelen, en niet alleen in de sport, maar die structuur is wat ze is en we moeten er mee leven. Het zou logischer zijn als de Belgische sport zich volledig zou opsplitsen in een Vlaamse en Franstalige sport. Het in stand houden van het nationale sportmodel met permanente nationale structuren die functioneren als baronieën, is de grootste verspilling van geld en talent.
België zou een voorbeeld kunnen nemen aan Groot-Brittannië, waar de British Olympic Association voor de Spelen als uitzendbureau fungeert van een occasioneel Team GB and Northern Ireland, terwijl UK Sport de motor is van de hele Britse sport. Vervang UK door Vlaanderen en je hebt het ideale Belgische model.
20160804_De-Morgen_p-15_Rijk-land-sportieve-armoede-all-mail 2