Wat voorafging
In 2007 bekende Johan Museeuw dat hij op het einde van zijn actieve carrière als topwielrenner naar verboden middelen had gegrepen. Na zijn openbare biecht voelde Museeuw zich enigszins in de steek gelaten, niet het minst door zijn gewezen kamergenoot Wilfried Peeters, met wie hij dikke vrienden was.
‘We hebben iets te weinig met elkaar gebeld’
Tien jaar deelden Johan Museeuw (51) en Wilfried Peeters (52) lief en leed en sliepen ze meer met elkaar dan met hun vrouwen. Toen werd er één op doping betrapt en kwam een beetje ruis op de broederband. ‘De media wilden een wig tussen ons drijven.’
Johan, ik heb je horloge nog, maar ik heb nu een andere aan.”
Wilfried Peeters klinkt verontschuldigend als hij zijn pols toont. Tegen ondergetekende: “Ik ben gek op horloges en Johan heeft mij ooit een dure Breitling cadeau gedaan. We reden een koppeltijdrit. Waar was dat nu weer, Johan?”
Johan Museeuw: “Baden-Baden, de Breitling Cup.”
Wilfried Peeters: “Ik had er toch moeten aan denken om het juiste horloge aan te doen.”
Johan Museeuw glimlacht minzaam. Er is hoegenaamd geen kilte als ze elkaar in het lieflijke Bazel treffen, halfweg Nevele en Mol. Het horloge verraadt een hiërarchie die nooit meer zal verdwijnen – die van de kopman en zijn luitenant-dienaar – maar deze ontmoeting is ook al weer dertien jaar nadat de laatste van het broederpaar is gestopt.
De tijden zijn veranderd en zo ook de hoofdrolspelers. Peeters-de-wegkapitein is inmiddels een gevierd ploegleider geworden in het team van Patrick Lefevere. Museeuw-de-kampioen reist Europa rond en fietst overal waar men hem vraagt. Soms heeft hij ook een mening over het werk van zijn kompaan van weleer en soms valt dat niet goed. Met de nadruk op soms, want terwijl de wereld rondom hen dacht dat er ruzie was, dronken zij af en toe koffie met elkaar.
Dubbelinterviews sloegen ze af en waarom ze dan voor deze krant toch gingen zitten, voor een gesprek over toen en nu, over wat er al die tijd goed en dan heel even fout ging, behoort tot het colloque singulier. Laten we het erop houden dat het terug te voeren is op een gemeenschappelijk dieptepunt, straks alweer tien jaar geleden.
Ze zijn ook nog eens beiden aangestoken door een virus. De ene heeft het op de stembanden maar zal daarom niet minder spreken, de andere lag een week in de zetel en heeft geen fiets gezien. Het is Johan Museeuw die terwijl hij de wijn kiest, van wal steekt met een filosofische beschouwing. “Weet je wat ik heb geleerd? Dat gezondheid het belangrijkste is in je leven. Een vallingske is banaal, maar ik heb wel een week niet kunnen sporten en dan voel ik mij echt slecht.”
Kwestie van het ijs te breken dat er amper ligt, beginnen we met een YouTube-filmpje uit hun wonderjaar 1996. Modest, een typetje gespeeld door Kurt Defrancq, is bij de Tourstart van 1996 in Den Bosch. Hij bezoekt de kamer van twee renners: Johan Museeuw en Wilfried Peeters. Hij verwondert zich over de naakte vrouw die tussen hen in hangt (daar speciaal opgehangen), over de Playboys (daar speciaal gelegd), over de badkamer, over het toilet, over de koffer van Museeuw met Calvin Klein-ondergoed. Ondertussen liggen de twee renners op hun bed en kijken geamuseerd toe.
Peeters: “Godverdomme jongens, kijk eens hoe mager ik toen stond. Ik ben laatst nog eens op de fiets gesprongen toen we met de ploeg in Calpe waren. In mijn eentje, kwestie van geen vergelijkingspunten te hebben. (zucht) Jij bent veel minder veranderd dan ik, Johan. Fiets je nog veel?”
Museeuw: “Ik ben ook veranderd, wat wil je, maar die vrouw aan de muur is wellicht nog het meest veranderd. (Alleen mannen aan tafel, dus lachen.) Ik fiets nog drie keer per week, rustig. Het hoeft allemaal niet meer. Weet je wat ik mij herinner van die tijd? Onze eerste laptop die we mee hadden op de kamer. Een Toshiba, zo groot en zo zwaar, dat weet ik nog. Dat moesten we hebben natuurlijk. We waren ook de eersten met een hartslagmeter. En de eerste gsm, jongens, dat was ook een ontdekking.”
Peeters: “Cipo.”
Museeuw: “Ja, Mario Cipollini was de eerste die een gsm had. Op training ging ineens de telefoon af. Hij greep in zijn achterzak, nam die telefoon, trok de antenne eruit en riep ‘prooontooo!’ Wij grote ogen trekken.”
Peeters: “Ik belde later naar huis en ik zei: ‘Moet je horen wat ik heb gezien: Cipo belde met thuis vanop de fiets, helemaal draadloos.”
Museeuw: “Dat was in 1993, ons eerste jaar samen in de ploeg. Een gsm was in België nog niet te krijgen, maar kort daarna had je die wel al in Luxemburg. Hup, wij tweeën naar Luxemburg om zo’n ding te halen.”
Peeters: “We hadden wel een Luxemburgs adres nodig waar we die op inschreven, maar Patrick had een vriend die daar woonde, een bloemenwinkel, en dat adres gaven wij op. We hadden toen een tijdlang allebei een 0352-nummer en zo’n grote Motorola-gsm. Het eerste wat ik niet meer moet hebben als ik uit de koers weg ben, is die gsm. Dan kunnen ze mij niet meer bereiken.”
Museeuw: “Vergeet het. Je kunt niet meer zonder dat bakske.”
Jullie kamer was wel rommelig toen.
Peeters: “Daarin vonden we elkaar meteen. Aan het eind van de Tour zat een halve koffer van mij bij hem en omgekeerd. Ik ben ooit met een linkse schoen van mij en een rechtse van hem thuisgekomen.”
Museeuw: “Er zat minimaal verschil op onze orde.”
Peeters: “Maar dat was de schoonste tijd van mijn leven, veel beter dan wat ik nu meemaak. Toen ik in 1998 alleen naar de Tour moest omdat hij op zijn knie was gevallen in Roubaix, was ik eenzaam. Ik lag toen wel met Stefano Zanini op de kamer en die heeft mij Italiaans geleerd.”
Museeuw: “Wij reden met Italianen in een Italiaanse ploeg, maar eigenlijk spraken we in het begin geen woord Italiaans.”
Waren jullie van in 1993 de beste vrienden?
Peeters: “Hij vond mij een een blagueur. (naar Museeuw) Dat is waar, toch? Ik stond er in het peloton om bekend dat ik veel praatte en Johan zei niks, nog minder dan nu. Maar goed, Patrick Lefevere dacht dat ik hem kon helpen om in de klassiekers in de finale bij te staan en ik kwam bij de ploeg. Zijn vaste slaapmaat was Dirk Demol maar die was meestal reserve en zo ben ik op de kamer van Johan beland.”
Museeuw: “We zaten we meteen op dezelfde golflengte. We konden al eens lachen, trokken ons niet te veel aan, we hadden allebei geen orde en we hadden dezelfde interesses. Bovendien zorgde hij goed voor mij. Ik vergat soms gewoon het kamernummer of ik vond mijn sleutel niet meer en dan was Wilfried er om mij uit de nood te helpen. Op de fiets hadden we dezelfde ingesteldheid: er moest worden gewerkt. Wij waren de eersten die in december samen naar Calpe trokken om te trainen en we huurden daar een penthouse voor een hele maand.”
Peeters: “Paraiso Mar, het staat er nog. Het ging eigenlijk anders. Johan vroeg wat ik ging doen. Ik zei: ik ga naar Calpe om daar te trainen. En hij weer: goed idee, ik ga mee.”
Peeters: “In een penthouse met vier slaapkamers. Ik dacht dat we toen zesduizend frank betaalden voor een maand, 150 euro. Als ik daar ben voor de begeleiding van een fietsvakantie en we rijden er voorbij, kan ik het niet nalaten om daarover te beginnen. Wij deden dat uit onszelf: je kon er veel beter trainen, we werden met rust gelaten. Onze vrouwen waren er soms bij, soms niet. We namen een verzorger mee, meestal Dirk Nachtergaele en die kon gratis logeren. Hij nam dan wat vakantie en ’s avonds masseerde hij ons. Elke dag deden wij onze kilometers.”
Peeters: “Het was echt trainen, elk dag weer. Tom Steels is een keer meegekomen en na drie dagen was hij helemaal de nek af gereden. Maar even later won hij wel een etappe in de Ronde van Middellandse Zee.”
Waren jullie allebei trainingsbeesten?
Museeuw: (haalt de schouders op) “Ik reed graag en veel, soms hard, soms minder hard.”
Peeters: “Johan, er waren geen vijf coureurs die jou konden volgen op training. Ik ben veel sterker geworden door met jou op te trekken. Hoe-veel bleven er naast jou rijden?”
Museeuw: “Niet veel, maar als je een grote motor hebt, kun je meer. De kunst is om je lichaam te kennen en ik wist wat mijn motor aankon.”
Jullie zaten niet alleen een heel jaar op elkaars lip, jullie brachten ook nog eens de meeste vakanties samen door. Hoe gek is dat niet?
Peeters: “Er bestaat misschien een ander beeld van hem, maar Johan is erg gemakkelijk. Hij vroeg wat ik zou doen en ik zei iets en hij antwoordde: oké. Skiën deden we in Livigno en hij ging mee. Wij konden het met elkaar vinden, de vrouwen hadden een goeie band en de kinderen speelden samen.
“Johan paste zich ook aan. Hij verdiende veel meer dan ik, maar een goedkoper hotel was voor hem ook goed.”
Museeuw: “Ik vond het altijd best en ik vond het ook wel makkelijk dat iemand de beslissingen nam. Ik herinner mij niet één keer dat we woorden hebben gehad. Niet over wat we wilden doen, niet over geld, dat werd allemaal onder vrienden geregeld.”
Misschien omdat de hiërarchie bekend was. Museeuw was de afmaker, Peeters de aanbrenger en de wegkapitein.
Peeters: “Ik was één jaar beschermde renner, bij Telekom. Om koersen te winnen. Het werd mijn slechtste jaar want ik kon niet met de druk om. De eerste koers die Johan en ik samen reden, won hij meteen en dat was mijn schuld. Ik wilde op kop rijden om hem af te zetten in de sprint maar hij wilde niet. Hij voelde zich niet goed, zei hij.
“Ik reed toch op kop, het kwam samen en ik hoorde even later over de speakers dat Johan Museeuw de sprint had gewonnen. Dat was een mooi begin.
“Er was maar één wedstrijd waar ik een beetje mijn gang mocht gaan en waar ik mij goed voelde: Parijs-Roubaix. Ik ben er tweede en derde geworden en ik had kunnen winnen. Ik koerste vaak mee tot het eind en dat was een voordeel. Zo heb ik ook Gent-Wevelgem gewonnen in 1994. Ik demarreer uit een groepje van elf, Franco Ballerini springt mee, Johan blijft zitten en de rest ook. Ik heb toen de sprint gewonnen, maar slecht gesprint. Veel te veel zenuwen, typisch.”
Museeuw: “Jij was wel geen knecht. Een knecht rijdt mee in de koers tot een bepaald punt. Jij reed gewoon mee tot diep in de finale. Dan ben je meer een super-luitenant. Je had minimaal één keer Roubaix moeten winnen.”
Peeters: “Ik weet het.”
Museeuw: “We zijn ook een paar keer samen naar de aankomst gereden.”
Peeters: “Zo heb ik de Omloop der Vlaamse Gewesten gewonnen. Ik mocht als eerste over de meet.”
Was jij een dankbare kopman?
Museeuw: “Wat is dankbaarheid? Dat zit soms in kleine dingen. Na mijn wereldtitel in Lugano kreeg ik een envelop met daarin postzegels. Ik wist dat Dirk Nachtergaele postzegels verzamelde en ik heb die aan hem gegeven. Een kleine geste maar hij was daar blij mee.”
Peeters: “Dat is beter dan geld geven, want als je de volgende keer weer wint en je geeft geen geld, krijg je achterklap. Die raad heb ik Tom Boonen ook gegeven. Het horloge dat ik van Johan heb gekregen, is van een andere orde natuurlijk. Hij was mijn vriend en ik was een horlogefreak, maar toen kon ik daar geen 2.500 euro aan besteden.”
Museeuw: “Kopmanschap, dat heb je, of niet. Wilfried had het talent om veel te winnen, maar hij was geen kopman omdat hij soms te zenuwachtig was in de koers. Ik vraag mij nu bijvoorbeeld af of Stijn Vandenbergh (verhuisde van Quickstep naar AG2R, HV) die verantwoordelijkheid zal aankunnen. Het is soms makkelijker om vanuit de schaduw een finale te rijden dan als ze weten dat het voor jou is. Bovendien: het besef dat ze jou in een zetel naar de aankomst brengen en dat jij het moet afmaken, daar kan niet iedereen mee om.”
Peeters: “Het is misschien een stommiteit geweest van mij als ploegleider dat ik Stijn in 2013 heb laten doorrijden met Luca Paolini. Daar is hij beginnen te denken: ik kan het ook. En dan komt de entourage er nog eens bij die zegt: denk nu vooral aan jezelf.”
Het superjaar van jullie ploeg was toch vooral 1996. Jullie komen met drie van dezelfde ploeg op de piste van Roubaix aan, Johan wint, en in Lugano wordt hij wereldkampioen.
Museeuw: (lacht) “We waren dat jaar vroeg weg in Roubaix, hè Wilfried?”
Peeters: “Ík was vroeg weg ja, samen met Desbiens en Zabel en wie komt er achter mij aan, met nog 150 kilometer te rijden: verdoeme, Johan Museeuw. Patrick riep: dat kan niet, dat kan niet, maar hij hier, trok zich daar niks van aan.”
Museeuw: “Ja maar, Erik Zabel was mee en dat was geen gewone. Ik heb dan wel geen meter kop gedaan en jullie met drie wel.”
Peeters: “Tegen het Bos van Wallers werden we teruggepakt en toen zat Johan nog fris. Andrea Tafi begon te rijden samen Luca Bortolami en Johan sprong mee. Ik ben nog elfde geëindigd. Op het WK in Lugano zat ik ook in de ploeg maar in de tweede ronde ben ik gevallen. Ik wist dat Johan goed was. Op training zat hij twintig hartslagen lager dan ik en normaal was dat maar tien. Toen dacht ik al dat hij een kans maakte.”
Museeuw: “Lugano was de perfecte race voor mij. Ik heb gereden zoals ik het aanvoelde en dat is de beste methode. Niet te veel nadenken, koersen vanuit de buik.”
Jullie kinderen koersen tegen elkaar en lijken iets minder getalenteerd dan hun vaders.
Museeuw: “Stefano rijdt bij de beloftenploeg van Mathieu van der Poel. Hij wordt beter, en ik laat hem doen. Zolang hij er plezier in schept, moet hij blijven rijden. Yannick is van een ander niveau.”
Peeters: “Stefano en Yannick hebben veel contact, op de koers en via de sociale media uiteraard. Yannick is in het veld beter dan ik ooit. Hij rijdt uiteraard bij Crelan-Vastgoedservice (Wilfried Peeters stond mee aan de wieg van die ploeg, HV) en hij was top als nieuweling en junior. Hij werd Belgisch, Europees en bijna wereldkampioen, maar vorig jaar was het ineens veel minder.
“Ik begeleid hem niet want als ik iets zeg, is het toch niet goed. ‘Ik ben Quickstep niet’, antwoordt hij als ik vind dat hij te weinig traint. Nu gaat het beter, nadat ik hem toch eens ferm heb toegesproken. Onze kinderen zijn verwend. Heeft hij een paar wielen of een kader nodig, dan zorgt pa met al zijn contacten daar wel voor.”
De idee leeft dat jullie ruzie hadden.
Peeters: “Wij ruzie? Ik ben nooit kwaad geweest op hem. Nooit. Ook niet als hij wat zei over de tactiek van onze ploeg die soms mijn tactiek was. Waarom? Omdat ik weet dat de media hem hebben misbruikt. Ze wilden een wig drijven tussen ons. Ik vind het nog altijd spijtig dat wij niet meer kunnen samenwerken, want mijn tijd samen met Johan was de mooiste van mijn leven.”
Museeuw: “Ik heb vorig jaar besloten dat ik nog wel over vroeger wil praten, maar niet meer alleen nog over het negatieve. Ja, er was de doping in onze tijd en ja, wie wilde presteren moest vroeg of laat op die trein springen. Maar ik wil het vooral hebben over het positieve dat ik heb onthouden.”
Peeters: “Die doping speelde zich af in de geest van die tijd. Zoals het vroeger niet zo verkeerd was om met enkele glazen op in de auto te stappen, om tegen 180 km per uur naar de zee te vlammen, om in het zwart te werken… Dat kan allemaal niet meer, terecht, zoals doping ook niet meer kan.”
Ben je nooit bang geweest dat ze jou op de beklaagdenbank wilden zetten om te boeten zoals Johan?
Peeters: “Ik heb gedaan wat ik moest doen en ik heb van niks in mijn carrière spijt. En voor die vent hier (wijst naar Museeuw) blijf ik het diepste respect koesteren. Had ik hem meer kunnen steunen? Misschien. Maar dacht je dat het makkelijk was voor mij? Ik had een droomjob en ik had die nodig want ik heb goed verdiend maar ik ben niet binnen. We hadden misschien wat meer moeten bellen, maar dat was al eerder verminderd. Eerst bel je vijf keer, dan drie keer, dan nog één keer, je weet hoe dat gaat.”
Museeuw: “Mij hebben ze opzij moeten zetten. Ze konden niet anders en dat snap ik ook. Ik was beschadigd uit die affaire gekomen en het was lastig om mij in een propere ploeg te handhaven. Toen was ik ontgoocheld, maar ik heb het leren begrijpen. We weten hoe het allemaal is gegaan. Ik heb getwijfeld, geef ik eerlijk toe, maar nu ben ik blij dat ik niemand heb meegetrokken.”
Je was een tijd geleden even in beeld bij BMC.
Museeuw: “Dat klopt. Allan Peiper heeft mij tijdens de uitreiking van de Kristallen Fiets nog gezegd dat hij het jammer vond dat ons plan niet is kunnen doorgaan. Ik vermoed dat het boven zijn hoofd is tegengehouden.”
Peeters: “Wat moest je dan doen?”
Museeuw: “De voorjaarsklassiekers, tactisch adviseren, vooraf en in de auto. Zou ik het nu nog doen? Ik weet het niet. Komt die vraag nog? Ik betwijfel het. Maar ik ben 51 en inmiddels dertien jaar uit de koers weg. Uiteraard zie ik op tv dingen gebeuren waarvan ik denk: doe dat toch anders. De vraag is: zou ik dat in de auto ook kunnen? Dat weet ik dus niet.
“Bovendien heb ik sinds een paar jaar niet meer de drang om van alles te willen. Ik wil maar één ding: mij amuseren op de fiets, samen met andere mensen. Af en toe moet ik weleens aan de spaarcenten zitten, maar dat is niet erg. Ik ben toch niet van plan om het allemaal mee te nemen.”