Pro League vol op de rem in De Morgen van zaterdag 26 januari 2018

Pro League trapt vol op de rem

profvoetbal vol op de rem

Over de exacte bedragen wil de Profliga nog wel eens moeilijk doen, maar ook zij kunnen de berekeningen niet tegenspreken die onomstotelijk aantonen dat de eersteklassers elk jaar ongeveer 70 miljoen euro cadeau krijgen in de vorm van verlaging van sociale lasten. Dat voordeel bestaat al vijftig jaar.

Tel daarbovenop nog 50 miljoen euro directe belastingen (bedrijfsvoorheffing) die de werkgevers sinds 2008 teruggestort krijgen en die in de plaats kwamen van een werknemersvoordeel. Opgeteld: 120 miljoen, maar andere berekeningen begroten het totale voordeel op zelfs 130 miljoen.

Ter vergelijking: diezelfde voordelen leveren het volleybal amper 600.000 euro op jaarbasis op. Dat is tweehonderd keer minder
dan het voetbal, waar het gemiddeld salaris van een kernspeler 350.000 euro bedraagt. “Jammer, maar helaas”, antwoordden de professionele voetbalclubs, de grote vijf op kop. “Als men ons deze voordelen wil afnemen, zal dat ten koste gaan van onze positie in Europa.”

Off the record werd zelfs gedreigd met politieke stemmingmakerij tegen politici die het voetbal wilden aanpakken. De CD&V’ers Roel Deseyn en Stefaan Vercamer durfden het toch aan en formuleerden in de zomer van 2018 een voorstel waarbij de sociale lastenverlaging alleen nog zou gelden voor maandsalarissen lager dan 6.800 euro. ‘Lage’ salarissen, kleinere clubs en minder kapitaalkrachtige profsporten (lees basket- en volleybal) zouden hierdoor worden gespaard.

Nog volgens het voorstel zou de verlaagde bedrijfsvoorheffing (80 procent vermindering) aan strengere voorwaarden worden gekoppeld en alleen nog kunnen dienen voor de opleiding van min-19-jarigen, in plaats van vandaag voor alle spelers jonger dan 26. Ten slotte wilden de twee parlementsleden de drempel verhogen voor niet-EU-voetballers: voortaan zou naar analogie met Nederland een minimumsalaris van net geen 500.000 euro gelden in plaats van de 80.000 vandaag.

Makelaars aanpakken

Minister van Sociale Zaken Maggie De Block (Open Vld) blokte het voorstel meteen af, drong aan op dialoog en vroeg de voetbalsector naar constructieve voorstellen. De problematiek kreeg een extra dimensie door het voetbalschandaal rond matchfixing, belastingontduiking en witwassen met enkele makelaars als spilfiguren.

Uit hoorzittingen in het parlement bleek al snel dat de voetbalsector (lees de clubs) vooral de makelaars wilde aanpakken, onder meer door de spelers de makelaars te laten betalen (wat in strijd is met de wet), maar anderzijds niet van plan was veel toe te geven op de voordelen.

Onlangs lekte uit dat hun ideeën rond sociale lasten compleet het tegenovergestelde beoogden van het voorstel Deseyn-Vercamer. De profclubs wilden het salaris waarop RSZ moest worden betaald verdubbelen van ongeveer 28.000 tot net geen 56.000 euro. Er was wel een uitzondering: voor spelers jonger dan 23 die drie jaar vóór hun achttiende verjaardag in België waren opgeleid – meestal Belgen – zou niks veranderen.

Een snelle rekensom leerde dat de 70 miljoen sociale lastenvermindering zou slinken tot 64 miljoen. De kleinere profclubs stonden op hun achterste poten: een lastenverhoging zou voor de laagste salarissen proportioneel veel hoger uitvallen dan voor de hoogste.

Over de bedrijfsvoorheffing deed de Profliga geen voorstellen. Of toch wel: afblijven, want de financiën van de sector profvoetbal mochten niet worden gehypothekeerd. Om een deeltje van die eerdere 6 miljoen extra sociale lasten te recupereren, liet de Profliga een ander ballonnetje op bij het paritair comité: dat het een concurrentieel nadeel was dat, in tegenstelling tot andere landen, trainers en technische stafleden niet als zelfstandigen mochten worden aangeworven.

Trainers en co. worden vandaag belast en betalen sociale lasten zoals gewone bedienden. Een terugkeer naar het zelfstandigenstatuut, waarmee in het verleden is geëxperimenteerd en waarvoor onder meer Leekens en Club Brugge en Sollied en KAA Gent hebben geboet, zou voor de voetbalwerkgevers een totale besparing van 3 miljoen aan sociale lasten betekenen en vooral ook minder ‘gedoe’ bij eventuele ontslagen.

Samengevat zijn dit de posities. De voetbalclubs willen dat alles bij het oude blijft of zijn hooguit bereid tot microscopische aanpassingen. De ministers van Werk en Sociale Zaken willen tegelijk hun kiezers tonen dat ze het probleem aanpakken én de kool en de geit sparen. De kleine sporten willen dan weer ontzien worden van elke verandering. De spelers hebben zoals wel vaker geen mening.

Zand in de ogen

Sporta, de spelersvakbond die resideert onder het ACV, deed het meest verregaande voorstel. In het paritair comité van 18 januari achtte Sporta een geleidelijke aanpassing van de RSZ onvermijdelijk, om zo te komen tot een RSZ betaald op het volledige salaris. Overigens was dat in 2001 al het advies van de Nationale Arbeidsraad: afschaffing van het lage forfait en een gefaseerd voorstel om uiteindelijk te landen bij sociale zekerheidsbijdragen op het volledige loon.

Copyright © 2019 Belga. Alle rechten voorbehouden

In datzelfde paritair comité kwam de Pro League met een rangschikking van landen volgens het sociaal zekerheidsregime voor voetballers. Op de eerste van zes slides stond België als het op vier na meest gunstige land van de achttien hoogst gerangschikte landen op de UEFA-ranking. Alleen Kroatië, Denemarken, Rusland en Oekraïne waren nog gunstiger.

In die laatste twee landen moeten voetballers het maar uitzoeken hoe ze zich verzekeren tegen ziekte. Denemarken stond daar onterecht en dat was al een eerste grote zandkorrel in de ogen. Sociale lasten worden daar voor een groot deel gefinancierd via de zeer hoge Deense belastingen, waar ook voetballers aan onderworpen zijn.

Naarmate de slides vorderden, zo weet een voetbalinsider, steeg België in de rangschikking. Bij de zesde slide met een rangschikking van de hoogste sociale lasten stond België niet langer vijftiende (veertiende min Denemarken) maar vijfde, na Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Portugal. “Nog een slide en we stonden bovenaan als duurste land, maar dat hebben ze niet gedurfd.”

Het leek op een mooi stukje volkstheater. Niet alleen werd uitgegaan van een salaris van 650.000 euro, wat weinig realistisch is, maar werd ook in de laatste slide de groepsverzekering meegenomen. Die staat minder ter discussie omdat de materie ingewikkeld is, maar ze is naast de vermindering op sociale lasten en bedrijfsvoorheffing (belastingen) het derde grote voordeel van voetballers tegenover andere bedienden en voetbalclubs tegenover andere werkgevers.

Voetballers mogen tot 40 procent van hun salaris wegstorten en worden na hun carrière (andere werknemers die veel minder verdienen, mogen pas wegstorten bij hun pensionering) uitbetaald en op 20 procent belast. Bovendien werd in de berekening niet meegenomen dat veel clubs een groot deel van het salaris uitkeren als tekengeld of getrouwheidspremie (bij meerjarige contracten), en dat creatief boekhouden en ontwijking eerder de regel dan de uitzondering zijn.

De conclusie van de Pro League: als België op het echte salaris sociale lasten zou heffen, zou het de hoogste lasten van heel Europa krijgen. Over de verlaagde belastingen geen woord. Een ander argument in het pleidooi van de Pro League: onze clubs zijn zelden rendabel. Bepaald vreemd, met tv-rechten die dit decennium zijn verzesvoudigd en salarissen die zijn verdubbeld.

Import-export

De Profliga argumenteerde verder dat de voordelen die aan de sport zijn toegekend tot doel hadden de ontwikkeling van de sport te versterken. Wat daar destijds precies mee werd bedoeld, ook daar kan over worden gediscussieerd, maar een deel (de sociale lastenverlaging) had alvast te maken met het bevorderen van de jeugdwerking en die is er niet op vooruitgegaan.

De financiën wel, althans de omzet. Tot 2008 bedroegen de gemiddelde omzetten van de Belgische eersteklassers altijd net iets meer dan de helft van de Nederlandse. Ook het gemiddeld salaris bedroeg het dubbele. Vanaf 2009 stegen de Belgische omzetten sneller dan de Nederlandse, die zeven jaar lang ongeveer gelijk bleven. In het seizoen 2016-2017 zat België Nederland op de hielen met een gemiddelde omzet van 21,7 tegen 23,3 miljoen en de salarisverschillen waren uitgevlakt. Meer zelfs, het gemiddeld salaris zakte de laatste jaren in Nederland, terwijl het in België steeg en nu ver boven het Nederlandse gemiddelde piekt.

Nog een effect dat aan de gunstmaatregelen kan worden toegeschreven: de toegenomen handel in buitenlandse voetballers. In 1982-1983 verdienden geen 20 procent buitenlandse spelers hun boterham op Belgische velden. Twintig jaar later was dat 43 procent. Vandaag, na de wintermercato, bestaan de kernen van de zestien Belgische clubs uit bijna 65 procent buitenlanders.

Het lijkt er sterk op dat de gunstmaatregelen alvast in het voetbal niet zijn aangewend waarvoor ze waren bedoeld – onder meer de jeugdwerking. Wél om het Belgisch voetbal een concurrentieel voordeel te geven tegenover het buitenland en om de import-export van buitenlands voetbaltalent te financieren.