De Europese flosj
Vijf Belgische clubs begonnen in augustus aan het Europees avontuur. Vier mochten naar de poulefase en als die Antwerpenaars het zot niet in de kop hadden gekregen, dan waren ze met vijf. Van die vier waren twee bij voorbaat kansloos, niet toevallig kampioen Genk en Club Brugge in de Champions League.
Voor Club was dat een succes, want een tweede Belgische deelnemer die zich via de voorrondes van het kampioenenbal plaatst is een zeldzaamheid. En zie, Club is een van de Belgische teams die doorgaat omdat het netjes derde werd in een aartsmoeilijke groep.
KAA Gent is een andere overwinteraar. Gent won zowaar zijn poule in de Europese tweede klasse, ook bekend als de Europa League. Standard verknoeide naar de traditie van het huis zijn kansen en nam donderdag afscheid van Europa.
Voor het eerst in de formule met 32 teams en met één poulefase komen alle zestien teams in de tweede ronde van de Champions League uit de grote vijf voetballanden. Grootste slachtoffer was het dit seizoen net iets minder wonderbaarlijke Ajax Amsterdam. Net iets minder betekende net iets minder stevig, vooral dan achterin, net iets minder dominant in het midden, net iets minder dodelijk voorin. Braindrain op cruciale posities, dat is de realiteit. Zestien ploegen uit de G5 is geen statistiek en voorlopig geen nieuwe trend. Tot nader order is het toeval.
Nog toeval: Gent als hoogst gerangschikte Belgische club op de Europese coëfficiëntentabel. Dat is een momentopname die rekening houdt met de laatste vijf jaar. Volgend jaar verliezen ze de punten van hun verrassende tweede ronde van de Champions League uit 2015-2016. Zelfs als Gent deze keer doorgaat tot de halve finale van de Europa League zakken ze flink wat plaatsen. En België ook.
Europees voetbal is goed om af en toe een aardige cent bij te verdienen, goed voor het ego van de Napoleonnetjes die onze clubs besturen, maar voorts schiet je er niet mee op. Gent ging een jaar na de achtste finale in de Champions League nog door op het elan en klopte Tottenham in de Europa League, maar heeft met al die miljoenen weinig kunnen aanvangen.
Europese inkomsten zijn voor onze Belgische clubs de flosj op de kermis. Dat ding hangt daar, als je het kunt pakken kun je trots
een rondje draaien, maar evengoed grijp je de volgende keren altijd weer naast. Waar je niet jaar na jaar na jaar kunt op rekenen, laat daar nooit je beleid van afhangen. Eenmalige inkomsten kunnen niet dienen voor recurrente uitgaven, hooguit om structureel te investeren. Dat is een beetje de fout die veel Belgische clubs hebben gemaakt in het verleden. Hun extra Europese miljoenen werden hoofdzakelijk ingezet in het bieden op jonge buitenlandse talenten en niet voor de verbetering van de accommodatie, laat staan de verbetering van het Belgische economisch voetbalmodel in het algemeen.
Club en Genk staan elk een klein stukje van hun Champions League-miljoenen af aan de andere eersteklassers. Omwille van het marktverstorend effect zou die solidariteit in de Belgische context minimaal 50 procent of meer moeten bedragen, iets wat Eddy Wauters van Antwerp begin de jaren 90 al bepleitte. Kansloze missie. Club Brugge is zelfs bezig met een operatie desolidarisering. Zij willen meer geld van de tv-rechten en lonken naar Europa of zelfs naar de Beneliga, die er – read my lips – nooit komt.
Het Brugs argument dat te veel clubs in eerste klasse geleid worden door puissant rijke voorzitters die weigeren structureel te investeren in hun import-exportvoetbalbedrijf is valabel. Een nieuw of verbeterd stadion en jeugdopleiding zijn van geen tel voor de financial fair play, dus wie het goed voorheeft met het voetbal kan gerust zijn gang gaan. Alleen hebben onze clubs en onze politici de (onder meer fiscale en andere) randvoorwaarden gecreëerd waardoor buitenlandse eigenaars alleen interesse betonen in de marktplaats die het Belgisch voetbal is.
Club Brugge gebruikt dat argument als drogreden voor een groter doel. Het wil vanuit de Belgische waaier naar de Europese rijden. Dat heet gezonde ambitie, maar het is hybris in het kwadraat. FCB is dan wel de Belgische nummer één, het blijft een regionaal clubje met een beperkte achterban en vooral met een klein economisch hinterland. Real Madrid was eerlijk tegen het Brugs bestuur: “Wij willen in de toekomst liever niet meer tegen jullie voetballen.”
Aan economische en geografische realiteiten valt niet te verhelpen. Zelfs al verrijst er straks een oosters voetbalpaleis uit de poldergrond aan de Blankenbergse Steenweg, als er ooit een Belgisch team toegelaten wordt tot de Europese elite zal dat misschien in de Europese hoofdstad liggen. Als… misschien…