Interview Mathieu van der Poel in De Morgen van zaterdag 28 december 2019

‘Ik vind het wel cool wat ik doe’

In 2019 presteerde hij soms hemels, maar in 2020 gaat Mathieu van der Poel (24) buitenaards. Grenzen verleggen, geschiedenis schrijven, daar is het ’s werelds meest complete wielrenner om te doen. Op zíjn manier: ‘Ik probeer zo weinig mogelijk te doen in het huishouden.’

“Is hij dan toch niet onklopbaar?” Je hoorde de twijfel in de stem van commentator Michel Wuyts in Ronse twee weken geleden. In een veldrit die door de vele regen was herschapen in drie kilometer modder- en strontlopen, had Mathieu van der Poel eerst Toon Aerts moeten laten gaan en even later reed ook de kleine Eli Yserbit hem fluks voorbij. Na 35 overwinningen op rij zou de beste crosser aller tijden nog eens verliezen.

“Mmm… Een nachtje slapen en het kan morgen al weer heel anders zijn.” Co-commentator Paul Herygers had zo zijn twijfels of het wel echt verval was. Een dag later in Overijse reed Van der Poel al vóór half koers alleen vooraan, forceerde niet maar consolideerde en won op automatische piloot. De twee weken ervoor had hij aan de Costa een flinke fond gelegd en dat was broodnodig met het oog op wat zou komen.

Bij de testen in het Spaanse hinterland van Benicassim, met uw krant als aandachtig toeschouwer, had zijn manager-coach-toeverlaat Christoph Roodhooft een bekentenis gedaan. “Hij heeft tot nog toe wel alle crossen gewonnen, maar ik heb hem vaak gezegd: ‘Mathieu, je wint wel, maar het was niet goed’. Na het WK op de weg heb ik hem laten doen. Wilde hij trainen, dan trainde hij, wilde hij iets anders doen, dan deed hij iets anders. Daar kwamen nog eens die twee weken bij dat zijn grootvader (Raymond Poulidor, HV) op sterven lag en uiteindelijk overleed en waarin hij begrijpelijkerwijs geen zin had in de fiets. Vóór de stage heb ik hem gezegd dat de speeltijd voorbij is.”

Mathieu van der Poel: “Na het WK op de weg had ik wat tijd nodig om te recupereren. Ik heb toen alleen met de fiets gereden als ik het echt wilde. Later ben ik wat meer gaan trainen en dan begin november in competitie gekomen. Ik won meteen alles, maar eigenlijk was het vaker niet goed dan wel. Die strijd van mijn grootvader en dan dat overlijden heeft er aardig ingehakt. Ik heb twee weken niet getraind en alleen wedstrijden gereden op adrenaline. Die won ik ook, maar ik wist: dit kan ik geen winter volhouden. Daarom ben ik ook twee weken op stage gegaan.”

Dat WK op de weg in Harrogate…

“Ja, dat WK…Dat is de reden dat ik 2019 een goed jaar vind, maar het had nog beter kunnen zijn.” Dat WK heeft Mad Pedersen niet gewonnen, maar hebt u verloren.

“Daar ben ik het niet mee eens. Jij vindt dat ik fouten heb gemaakt met eten. Jazeker, ik ben met mijn zakken vol eten aangekomen en mijn bidons waren ook nog vol en onderweg heb ik Philip (Roodhooft, broer van Christoph, red.) en Christoph zien staan met die Snickers, en ook die heb ik niet aangenomen… Weet je, ik kreeg niks meer naar binnen. Ik had geen honger, of misschien wel, maar het eten ging er niet door. Ik had geen vertering meer en bovenaan kon er niks meer bij. Het was ineens op. Daarvoor had ik nog een stevige kopbeurt van twee minuten gedaan, het bewijs dat ik het niet zag aankomen. Ik wilde toch mijn eerste WK uitrijden en in die laatste kilometers heb ik nog tien minuten verloren, compleet in overlevingsmodus. Zelden ben ik zo lang, zo slecht geweest na een wedstrijd.

“Ik weet heus wel hoe ik vooraf moet eten en tijdens de race heb ik mijn 90 gram koolhydraten per uur ingenomen. De omstandigheden waren te extreem en ik kan al niet goed tegen regen en koude. Ik ben geen uitzondering. Halfweg reed ik naast Julian Alaphilippe: sjonge, daar zat echt geen leven meer in, hij keek dwars door mij heen. Dat lange wedstrijden mij niet zouden liggen, is ook onzin. In de Ronde van Vlaanderen reed ik wel mee tot het laatst.”

Daar had u ook kunnen winnen.

“Als ik niet was gevallen, was ik er misschien bij geweest toen Alberto Bettiol aanviel. Als, als, als: daar koop je niets voor. Ik voelde mij wel prima die dag en dat ik na die val iedereen inhaalde en in geen tijd weer vooraan zat, was ook een goed teken. Het was op adrenaline, maar je moet wel nog steeds de vermogens trappen.”

Nooit gedacht dat ik u dit jaar nog op de weg zou zien na die namiddag in maart in Nokere.

“O ja, dat was een flinke crash, mijn zwaarste ooit op de weg. Gelukkig was het op kasseien, daar hou je meer kneuzingen, maar minder schaafwonder aan over. Vier dagen later won ik in Dénain en een week later Dwars door Vlaanderen. Toen deed het al geen pijn meer, maar die eerste twee uur in Dénain was het afzien.

“In Gent-Wevelgem raakte ik ingesloten, maar daar had ik zelfs in een open sprint niet kunnen winnen. Mijn beste sprint was niet die van de Brabantse Pijl, maar die van Dwars door Vlaanderen. Toen die Anthony Turgis aanging en ik reageerde, heb ik mijn beste vijf seconden ooit getrapt.”

Uw beste vijf kilometer waren de laatste vijf van de Amstel Gold Race.

(bekijkt de uitdraai van zijn vermogensmeter) “Ja, dat was een mooie. Kijk: 197 maximale hartslag. Best mogelijk dat ik dit heel af en toe op de mountainbike haal, maar daar rij ik nooit met een metertje dus ik weet het niet. Op de weg is dit uniek en ook in de cross kom ik nooit in de buurt. Dat wil wel zeggen dat ik dan nog echt goed zat.

“Op de laatste beelden leek het natuurlijk dat ik helemaal alleen dat laatste stuk heb dicht gereden, maar dat klopt niet. En het waren ook niet de motoren. Het stuk na de Bemelerberg was niet in beeld en juist dan hebben we in ons groepje prima rond gedraaid. Vraag het maar aan alle vijf. (stiller) Helaas kun je het aan Bjorg niet meer vragen, die zat daar ook. (Bjorg Lambrecht overleed in de Ronde van Polen na een val, HV).

“Toen ik dat laatste stuk als een gek op kop ging rijden was dat nog voor een podium. Ineens zag ik die twee rijden en het was nog bijna een kilometer naar de aankomst. Dat heb ik dan wel: als ik de meet zie, kan ik door een muur.

“Die foto, hoe ik daar na de aankomst op het asfalt blijf liggen, dat was he-le-maal geen schwalbe. Dat was een mix van uitputting en vreugde. En opluchting, want tactisch was het geen meesterstuk hoe ik daar heb gereden. Ik heb nadien ook gelezen hoe Armstrong dat de meest onwaarschijnlijke finish ooit vond. (aarzelt) Het is een moeilijke om daar op te reageren, zonder in de problemen te komen.”

Ik vergeleek u al met Eddy Merckx en die had ook dat gevoel voor drama.

(ernstig) “Ja Merckx, er valt niet aan te ontsnappen zeker? Ik zal nooit zijn palmares rijden en hij zal nooit in mijn disciplines winnen, dus waar gaat de vergelijking op? Dat we drie verschillende dingen combineren, oké. Merckx was een supergoeie tijdrijder en reed ook zesdaagsen. Tijdrijden, daar hou ik nog wel van. In zesdaagsen zal je mij nooit zien.

“Ik wil net als Eddy Merckx geschiedenis schrijven, maar dan op mijn manier. Niemand heeft ooit geprobeerd om in drie totaal verschillende disciplines de grootste wedstrijden te winnen. Wellicht zal dat ook niet snel meer gebeuren. Dus in die zin vind ik het wel cool wat ik presteer.”

Waarom bent u nu zo goed?

“Genetica? Ik denk het wel. Mijn pa had ook een goede uithouding en mijn moeder is een Poulidor. En natuurlijk het milieu van de fiets waarin ik opgroeide. Ik rij graag met alle soorten fietsen, dat heeft geholpen.”

Uit de tests vorig jaar bleek vreemd genoeg dat uw uithouding misschien al goed zat voor de lange wedstrijden, maar dat u nog aan explosiviteit kon winnen.

“Dat was inderdaad een vreemde vaststelling, maar ze is wel correct gebleken. Ik had de indruk dat ik vooral een explosieve renner was, maar daar zat nog de meeste rek op. Die uithouding was er altijd al en eigenlijk wist ik dat wel. Na drie keer lang trainen merkte ik al een verschil en bij andere renners duurde dat veel langer.

“De komst van Kristof De Kegel als performancemanager heeft ons geholpen om vervolgens ook die overstap te maken naar het mountainbikeseizoen. Ik heb die eerste wedstrijden vooral voorbereid op de wegfiets, maar wel met specifieke mountainbiketrainingen met korte, intensieve blokken.”

Ook bij het zondagskind Van der Poel komt het dus niet vanzelf.

“Ik zal zelfs vaker een uurtje te veel dan te weinig doen. Ik weet goed uit gesprekken met anderen dat ik een van de hardste werkers uit het peloton ben. Dat we geen plan zouden hebben, is ook onzin. Je kan niet in drie disciplines willen scoren zonder plan.

“Ik train en rij zo vaak mogelijk met vermogensmeter en volgens schema. Tenzij ik mij er niet goed bij voel en dan overleg ik met de trainer. Het lichaam heeft het laatste woord. Als het niet te best gaat met mij, moet ik juist rustig trainen, terwijl ik vroeger dacht: nu moet het extra hard. Neen dus.”

De meeste progressie maakte u op de mountainbike, maar u bent daardoor ook een betere crosser geworden.

“Een technisch crossparcours is niks vergeleken bij een technisch mountainbikeparcours. Die zijn de laatste jaren zo extreem geworden, niet normaal. Dan heb je net een minutenlange steile klim achter de kiezen, ontplof je bijna, en moet je meteen een supertechnische afdaling in. Cross heeft dat niet. Daar kan je een rondje makkelijk op een egale hartslag rijden. In het mountainbike rij ik veel vaker tegen de limiet aan en die heb ik dit jaar kunnen verleggen.

“Weet je, ik begrijp niet dat ik zo’n overwicht heb op de rest van het veld. Het is voor een deel mentaal. Oké, Wout van Aert is er voorlopig niet bij, maar dan nog: ik was in het begin echt niet goed en toch won ik nog makkelijk. Ik snap niet dat ze niet meer hun best doen om dichter te komen. Zo heb ik ook lang tegen Nino Schurter (Zwitsers topmountainbiker, 8-voudig wereldkampioen en regerend olympisch kampioen, red.) aangekeken, maar ik wilde wel wedstrijd na wedstrijd het gevoel hebben dat ik dichter kwam en dit jaar in Novo Mesto voelde ik dat ik niet meer zou kraken als hij zou versnellen. Het was omgekeerd: toen ik versnelde, moest hij lossen. Daar had ik dan echt voor getraind. Overigens vind ik Schurter nog steeds de maat der dingen in het mountainbike, dus dat wordt nog een harde strijd volgende zomer in Tokio.”

In 2020 wordt u Captain Kirk: stoutweg gaan waar niemand ooit is geweest. Wereldkampioen cross worden, een monument winnen en olympisch goud op de mountainbike, dat is veel.

“Het is niet weinig, maar ik denk dat het kan, anders begon ik er niet aan. We trainen nu al in functie van volgend jaar. Deze stage was ik vorig jaar al super, nu nog niet. Dat moet in januari anders. Na het WK veldrijden begin ik dan op de weg te rijden.

“Van de monumenten rij ik normaal Vlaanderen en Roubaix. Amstel Gold Race? Weet ik nog niet. Oké, ik ben dan wel Nederlander en ik heb daar gewonnen, maar als het te veel is, zou ik die best wel eens kunnen laten schieten.

“Gent-Wevelgem rij ik liever niet. Dat is toch meer een wedstrijd voor sprinters dan voor punchers als ik. De Waalse Pijl lijkt meer mijn ding, met die laatste helling die het verschil maakt, maar ook die is niet zeker. Denk je dat de Muur van Hoei te steil is voor mij? Ik ben niet bang van steil. Ik denk wel dat ik die klim goed zou verteren. Ik hou van bergop rijden. Dat is ook een van mijn eerste herinneringen: negen was ik toen ik met het koersfietsje l’Alpe d’Huez op reed.”

Behalve dat u dingen combineert die nog niemand heeft gecombineerd, hebt u ook lak aan alle geplogenheden.

“Hoezo dan? Dat ik het WK mountainbike niet heb gereden terwijl ik de meest World Cups heb gewonnen, had te maken met de jetlag. Dat WK was in Canada en ik kon mij dat niet permitteren. Ik kies mijn wedstrijden uit in functie van wat mijn lichaam aankan. Ik bouw ook rust in en als net dan een mooie wedstrijd wordt verreden, dan is dat maar zo. Ik ga volgend jaar ook maar vijftien crossen rijden, de vijftien die ik het mooiste vind, niet omdat ze deel uitmaken van een klassering.”

(Tussen het interview en verschijnen werd Mathieu van der Poel Sportman van het Jaar in Nederland. Hij ging niet naar de uitreiking, 140 kilometer verder. ‘Mathieu blijft liever thuis in een drukke periode’, legde de ploegleiding uit. Daar keken ze in Nederland van op, HV))

U hebt wel inmiddels een heel sterk team rond jou voor dat wegprogramma.

“Dat was ook nodig. We hadden al een goede ploeg, maar met wat we nu allemaal op ons bord krijgen, moest er nog kwaliteit bij.”

Welke wegwedstrijd wilt u het liefste winnen?

(denkt lang na)”Doe mij dan toch maar Parijs-Roubaix. Voor één keer hoop ik dat het dan regent, dat is in mijn voordeel op die gladde kasseien. En het is te hopen dat we niet lek rijden, maar op die kasseistroken heb je altijd een dosis geluk nodig.”

In hoeverre bent u betrokken bij de uitbouw van deze ploeg?

“Mijn raad wordt gevraagd en dan zeg ik wat ik te zeggen heb. Ik heb niet het gevoel dat ik zomaar een werknemer ben, maar echt mee kan bepalen waar het met deze ploeg naartoe moet. Ik voel mij ook verantwoordelijk voor de ploeg. Natuurlijk zou ik ook voor Ineos of zo kunnen rijden, maar daar zou ik mij moeten inpassen in een bestaande structuur. Als ik start en denk dat ik kan winnen, ben ik in deze ploeg de enige kopman.”

Is dat enig kopmanschap de reden dat u bij die ploeg zit?

“Ja, maar vooral de reden waarom ik destijds niet ben blijven voetballen. Ik heb getest bij Willem II en bij Antwerp, maar het ergerde me afhankelijk te zijn van anderen om te winnen. Ik wil het zelf doen en als ik de beste ben, wil ik kunnen winnen. Daarom hou ik het meeste van mountainbike of cross, dat zijn de eerlijkste wielerdisciplines, eerlijker dan de weg waar de beste even vaak niet wint.

“Het is ook minder saai dan wegwielrennen, want die eerste uren overbruggen blijft toch een bekommernis. Ik heb inmiddels wel wat renners in het peloton met wie ik een praatje kan slaan om de tijd te doden. De meeste komen uit mijn ploeg, maar met Stijn Vandenbergh van AG2R heb ik het dan weer over auto’s. Tot hij wordt geroepen om op kop te rijden.”

Tussen u en het management, Philip en Christoph Roodhooft, is een chemie ontstaan waar niemand tussenkomt.

“Ik denk dat wij een heel aparte band hebben. Dat is begonnen met hoe ze mijn broer materiaal gaven en daarna ook zijn kleine broer, aan mij dus. Later kwam ik in hun jeugdteam en zijn we samen gegroeid. Ik ken de Roodhoofts al meer dan tien jaar en we hebben weinig woorden nodig om elkaar te begrijpen. Ik begrijp wel dat ze af en toe liever zouden hebben dat ik sommige dingen anders doe, en dat zeggen ze dan ook, maar ze laten mij zijn wie ik ben. Ik denk dat zij beseffen dat ze met mij iets speciaals in handen hebben en omgekeerd besef ik dat ik door hen ben kunnen worden wie ik ben.”

Toen u in april ging samenwonen met uw vriendin dacht ik: oei, als dat maar goed afloopt.

“We wonen nog steeds samen, is dat je vraag? Het was wel een verandering, maar ik kan niet zeggen dat ik anders train of leef. Ik ga nog steeds even graag op stage, al zit mijn vriendin dan thuis. Ik hou ervan om 24 uur, zeven op zeven met mijn vak bezig te zijn en aan niks anders te moeten denken. Thuis is er meer afleiding. Gaan shoppen naar Antwerpen? Neen, dat is niks voor mij. Uiteten wel, dat doen we ook vaak.

“Ik weet niet of ik zo’n goeie partner ben om mee samen te leven. Ik probeer zo weinig mogelijk te doen in het huishouden (lacht), maar ik moet nu wel mijn eigen kleren wassen en pa is er ook niet meer om mijn fiets te poetsen. Neen, niet met de hogedrukreiniger. Ik doe het zoals het hoort. In tien minuten is dat gefikst. Als er iets aan mijn fiets moet worden bijgesteld, rij ik wel eens naar Morkhoven bij Christoph of tot bij mijn ouders.”

Missen die u niet?

“Ik denk het wel. Ik was toch een beetje de sfeermaker in huis. Mijn moeder heeft het kwaad gehad toen opa stierf, maar ze moet ook gewoon verder en het is niet dat we het niet hebben zien aankomen. Eigenlijk wisten we al weken dat het slecht zou aflopen.”

Bouwt u nog illegale parcoursen in bossen die niet van u zijn?

(lacht) “Neen. Alleen als de eigenaar van de grond toestemming geeft. BMX’en doe ik niet meer en mijn zware crossmotoren heb ik ook verkocht. Pitbikes (kleine motoren met kleine wielen, HV), daar rij ik nog wel eens op. We hebben onlangs nog met wat vrienden

een parcours aangelegd, en daar kwam wat kraanwerk bij kijken. Wanneer ik daar de tijd voor heb? Als ik niet moet fietsen. Rusten? Ja, ik weet het, ik kan niet stilzitten.”

Hoewel, u staat erom bekend soms uren afgezonderd met die koptelefoon op uw hoofd in een hoek te zitten. Van der Poel, de gamer.

“Voor gamen kan ik wel op een stoel blijven zitten, dat klopt. Is dat niet hetzelfde als rusten? Ik dacht het wel. Thuis speel ik gemiddeld meer dan twee uur per dag, maar ik heb ook al eens dagen gehad waarop ik niet moest trainen dat ik wel tien uur aan één stuk speelde.”

Gamen is het nieuwe drinken of roken. Verslavend en ongezond.

“Ja, nou heb ik wel voldoende beweging als ik niet game. Dat ongezonde gaat voor mij niet op, maar ik begrijp wat je bedoelt. Het ís verslavend en toch ben ik niet verslaafd. Hier op stage heb ik niks meegenomen omdat de wifi hier niet goed genoeg is. Dan speel ik veertien dagen niet. Ik heb ook niet de indruk dat ik minder sociaal ben. Voor een spelletje poker ben ik ook van de partij.”

Is het leven voor u niet één groot spel?

“Meer één grote uitdaging, zolang het maar leuk blijft. Neem nu zo’n mountainbikestage in de bergen. Inspanningen zijn mij niks te veel. Alleen denk ik tijdens die lange klimtrainingen hoe ik daarna ook nog eens het zwarte downhillparcours naar beneden kan razen, zo hard mogelijk. Op mijn gewone mountainbike. Gevaarlijk? Neen hoor. Ik heb best wel controle en het maakt van mij ook een betere mountainbiker.”

Fietsen is gamen op twee wielen.

(lacht) “Nu je dat zo zegt, misschien wel. Ik moet plezier halen uit wat ik doe, anders hou ik het niet vol.”

 

20191228_De-Morgen_p-50_-Ik-begrijp-niet-waarom-ik-zo-dominant-ben-in-de-cross–all-mail