Kamelenmarkt
Het beste voetbalfragment van de week was voor Extra Time, toen Filip Joos met een flipchart uitlegde dat de lijnrechter die vorige zondag het doelpunt van Club tegen Antwerp had goedgekeurd het áltijd bij het rechte eind had, wat hij ook zou hebben beslist. Die redenering klopt in theorie, al kunnen filosofen een avondje doorbomen over de stelling of géén goal toekennen evenveel beslissing is als wél een goal toekennen. Er bestaat dat ongeschreven scheidsrechtersadagium: weten we het niet zeker, dan geen beslissing. Daarnaast bestaat er zoiets als het voordeel van de twijfel, of (in sport) het voordeel voor de aanval, voor de meest voetballende ploeg. Hoe ook, we hebben hier te maken met een soort prisoner’s dilemma maar dan voor refs.
Om exact te weten of die kopbal over de lijn was, hebben we doellijntechnologie nodig. Die bestaat. Die wordt zelfs toegepast. Erger nog, de machinerie daartoe zou zondag nog in het Jan Breydelstadion hebben gehangen van toen Club daar de Champions League speelde.
Willen we wel exact weten of een bal over de lijn is? Ja, zeggen de voorstanders. Neen, zeggen de tegenstanders die argumenteren dat zo’n twijfelbal als zondag zeer weinig voorkomt en dat onzekerheid tot de charme van het spel behoort.
Juist, maar doelpunten komen (te) weinig voor in het voetbal en dat ene goaltje kan beslissen over degradatie of promotie. In een lagescoresport als voetbal, per definitie oneerlijk, moet het uitsluiten van scheidsrechterlijke vergissingen de eerste bekommernis zijn. Doellijntechnologie of minimaal een camera in het doel zou derhalve een goede zaak zijn. Eén camera moet er wellicht twee worden en wie moet die daar dan hangen? De rechtenhouders en het productiehuis allicht. Schrijf maar snel een addendum bij de tv-tender.
Wie zijn de voorstanders van meer technologie? Alvast de grote ploegen, de G6, dat is de klassieke G5 plus Antwerp. Wie zijn de tegenstanders? Clubs uit de K10, dat zijn de klassieke K11 min Antwerp. Waarom is de K10 tegen? Omdat het te duur zou zijn. Onzin. Twee GoPro’s achter op de kruisingen vijzen en met wifi verbinden, dat kunnen geen dure kosten zijn. Echte doellijntechnologie, waarbij de ref op zijn polshorloge een signaal krijgt dat de bal over de lijn is, zou dan weer per club 300.000 euro kosten en nog een 60.000 of wat aan jaarlijks onderhoud. Dat is het gemiddeld salaris van één eersteklassespeler.
De kleine clubs kijken nu naar de grote clubs om de doellijntechnologie te financieren. Hun redenering is een hele kromme: de twijfelgoaltjes zijn van levensbelang voor de grote clubs, niet voor de kleine. Dat zal duren tot er een K10’tje degradeert omwille van een spookgoal, zoals destijds met dat spookbuitenspel. De grote clubs repliceren dat het niet aan hen is om de kleine clubs financieel te helpen want – en nu komt het – hun in vele gevallen buitenlandse eigenaars zijn vele malen rijker dan onze Belgische eigenaars.
Valabel argument of niet, dit is naast de kwestie. Hoe komt het dat al die rijke buitenlanders zich hebben ingekocht in het Belgisch profvoetbal? Die zijn hier niet aan komen waaien omdat ze het zo leuk vinden in de bossen van de Oostkantons (Qatarezen in Eupen) of aan ’t zeitje (Amerikanen in Oostende) en ook niet omdat ze idolaat waren van de Jupiler Pro League.
Als buitenlanders inmiddels de dienst uitmaken bij meer dan de helft van onze profclubs heeft dat alles te maken met de essentie van de Belgische voetbalbusiness, gestuurd en gelobbyd door de grote clubs: het Belgisch voetbal is een marktplaats te vergelijken met een Afrikaanse kamelenmarkt, maar dan voor voetballers. Buitenlanders kopen zich hier in voor de aberrante fiscale en parafiscale voordelen die nergens in een ander beschaafd westers land te vinden zijn en omdat er nauwelijks een beperking is op import van spelers van buiten de Europese Unie. Als de grote clubs het goed voorhebben met ons voetbal en de Belgische verankering, dan moeten ze snel werk maken van een eerlijk fiscaal en parafiscaal systeem, van een verhoogde instapdrempel voor niet-EU’ers, van het strikt naleven van financial fair play en niet het minst van een eerlijke herverdeling van de centrale inkomsten van de competitie.
Als ze dat allemaal goed regelen, zullen de buitenlanders vanzelf wegblijven, worden de Belgische clubs weer meer lokaal verankerd via een doorgedreven jeugdwerking en zal het quotum buitenlanders dalen van twee op drie naar één op drie. Dat zal niet gebeuren want als de kleine clubs en hun buitenlandse eigenaars profiteren van onze nationale kamelenmarkt, dan de grote clubs en hun Belgische eigenaars nog veel meer.