Brief van een leproos
Dit is de eerste column uit Tokio, waar normaal over een week de Olympische Spelen moeten beginnen. Normaal, ja, want je weet nooit. Dat ligt niet aan de Spelen, ook niet aan corona – of een klein beetje – maar aan de Japanners en hun overheid, panisch als ze hier zijn voor virussen en bacteriën.
Ik was niet de eerste journalist die afgelopen dinsdagochtend in Tokio arriveerde. Wel de eerste Belgische journalist, voor zover ik weet. En zeker de eerste in de Toyoko Inn Tozai-sen Nishi-kasai in Edogawa-ku.
Edogawa is een stadsdeel van Tokio, een beetje naar het oosten gelegen. Nishi-kasai is het station op de metrolijn Tozai-sen. De wijk is niks bijzonders, relatief nieuw, maar wel gezellig en net, met kleine straatjes, her en der een hotel. Zoals het mijne, ook niks bijzonders.
Dit weekend komen nog journalisten, heeft de receptie mij verteld. Ik begrijp de receptie alleen als dat donkere meisje werkt. Zij komt uit Sri Lanka, vandaar dat ze Engels spreekt. Not good, zei ze over haar Engels. Ik heb haar op het hart gedrukt dat ze een multilinguaal wonder is te midden van 126 miljoen anderen die hooguit vier woorden over de grens spreken: yes, denkjoe, ok en bye bye.
Die taalkloof is een probleem. Aan eten geraken is een issue als je in quarantaine zit en niemand je begrijpt. Ik wil het zien als de Nederlanders hier arriveren. Dat ontbijt, holy crap. Als dat niet verandert, krijgen we hier oorlog: Japanners en Nederlanders en oorlog, dat heeft een geschiedenis. Er zit ook geen restaurant in het hotel en vanaf de dag van aankomst dinsdag tot en met gisteren moest ik in het hotel blijven.
Verhongeren dan maar? Ook niet, want er is Uber Eats als optie – zopas voor 30 euro sushi besteld. Ik heb nu pas begrepen dat alleen Lawson’s, een buurtwinkeltje zonder chocolade, in aanmerking komt voor een snel bezoek. In principe zouden dan alle Japanners de winkel moeten hebben verlaten en dan pas mag ik, de buitenlandse leproos, mijn inkopen doen.
Daar veeg ik mijn voeten aan. Ik ben al drie keer gewoon mijn hotel buiten gelopen naar de Family Mart iets verder, die is groter en ze hebben er betere chocolade. Tien minuten mag dat bezoek duren, maar in de gids ‘soft quarantaine’ die we hebben gekregen, staat vijftien minuten. Dat is dus oprekbaar. De man op de foto hierbij schrijft alle bewegingen nauwgezet op: wanneer ik buiten ga, wanneer ik terugkeer. Japanse hotelgasten kijken raar op als ze door hem streng worden aangemaand niet met mij in de lift te stappen.
De suppoost moet overbrieven wat ik doe en vooral wat ik niet doe, zoals binnen blijven. Ook de gewone Japanner mag ons fotograferen, zo staat in de gids, en als we dan op sociale media verschijnen kan de quarantainebrigade een onderzoek instellen en ons naar huis sturen. Bij elk bezoek aan de lobby kijk ik de man streng aan en net na het ontbijt gisteren heb ik hem gefotografeerd. Dat vond hij niet plezant, dat kon ik zo zien. Kan mij geen bal schelen. Hoe miserabel moet je leven zijn om met zo’n kepi op en witte handschoentjes aan twaalf uur aan een stuk aan een tafel in een hotellobby te zitten en op te schrijven wie wanneer binnenkomt?
Via Google Translate heb ik alle personeel aan de receptie al laten weten dat ik thuis drie PCR-tests heb gehad, ben gecontroleerd op de luchthaven na het landen en dat vandaag de Japanse overheid mijn eerste spuug is komen halen. Verder moet ik in de speciale app elke dag mijn temperatuur invullen en die is ook minder dan 37 graden, hoewel ik geen thermometer mee heb. Ten slotte heb ik mijn Europees covidpaspoort laten zien en gezegd dat ik dubbel ben ingeënt. Dat maakte wel indruk. Tijdelijk. Behalve voor het meisje van Sri Lanka ben ik een lepralijder, een potentiële superspreader, een seriële killer van Japanners, een buitenlander dus.
Die speekseltest, nog zoiets. (Als u aan het ontbijten bent, stop dan met lezen en eet eerst verder. Of omgekeerd.) Woensdag – dag 1 voor de Japanners, terwijl het eigenlijk dag 2 is, maar de dag dat je aankomt is voor hen dag 0 – stond een mannetje bij de balie. Of mister Hansa-san naar beneden wilde komen? En ter plekke in een buisje spuwen. De speekseltest, ik had er over gelezen.
Het spuug moet tot aan het streepje komen. Het buisje is geen centimeter doorsnede, ik daag u uit om daar een beetje proper speeksel in te krijgen. Op de luchthaven dacht ik slim te zijn en wilde het spuug dat van boven was blijven hangen naar beneden blazen. Voor de collega’s die nog moeten komen en dit lezen: niet doen, niet in blazen. Dat vliegt er zo weer uit. Meestal in je gezicht.