Verhaal over de Japanse sport in De Morgen van dinsdag 20 juli 2021

Trots Japan steekt China naar de kroon

In het sumo vochten twee Mongoliërs de finale in de Emperor’s Cup in Nagoya en in Tokio protesteerden de Zuid-Koreanen met succes tegen een Japanse oorlogsvlag die weg moet uit alle olympische locaties. In de sport is de geopolitiek nooit ver weg.

De mondmaskers hingen bij de meeste van de 3.500 toeschouwers onder de mond toen afgelopen zondag yokozuna Hakuho ozeki Terunofuji met een simpele kotenage of armklem ten val bracht. De yokozuna (groot-kampioen) had de ozeki (kampioen) verslagen en won daarmee zijn 45ste Emperor’s Cup.

Japan ging collectief door het dak voor twee Mongoliërs die een Japanse naam hadden aangenomen, van gewoon dik extreem dik waren geworden, vervolgens wat Japanse karakters hadden geleerd om ten slotte van nationaliteit te veranderen. Omdat ze al hun kampen winnen, zijn ze helden in sumoland.

De beelden van het toernooi met hitsige, schreeuwende toeschouwers werden met argusogen gevolgd in The Okura Hotel, het IOC- hoofdkwartier. De Japanse sport mag halve zalen en hele honkbalstadions vullen met Japanners, maar de Olympische Spelen moeten het zonder diezelfde Japanners stellen.

Inmiddels was het de voorbije dagen business as usual in de Aziatische sport. In het olympisch dorp vielen de Zuid-Koreanen over de weinig subtiel opgehangen Japanse vlaggen met de rijzende zon. In grote delen van Azië, niet toevallig waar de Japanners tussen 1910 en 1945 lelijk huishielden, worden die geassocieerd met oorlogsagressie en vergeleken met de swastika. Het Internationaal Olympisch Comité greep in: weg met die vlag, alleen die met die ene rode bol was toegelaten. Conservatief Japan stond op de achterste poten.

Tokio begon de kandidatuur voor de sessie van 2013 en de Spelen van 2020 voor te bereiden in 2009, een jaar na de zo succesvol verlopen Olympische Spelen in Peking in China, de beste tot op heden. Alles kwam in een stroomversnelling na de aardbeving en tsunami van 2011. De heropbouw van Japan, het herwinnen van de Japanse trots, sportland Japan op de kaart zetten, dat mocht ineens een yen kosten en meer dan één. Wat China kon, dat kon Japan ook. Reconstruction Games, dat moesten het worden.

Volgens Samuel Huntington in Botsende beschavingen is Japan een van de acht wereldbeschavingen en de meest homogene. Dat spreken de Japanners niet tegen. Voor de partij van premier Shinzo Abe die de Spelen naar Tokio haalde, was het hoog tijd om de suprematie van die Japanse beschaving ook in de sport te veruitwendigen.

Kadaverdiscipline

Aan het Japans sportsysteem zit een extreem kantje. Sport is er een gesublimeerde, gekanaliseerde en gereglementeerde vorm van agressie. De Japanse sport is zoals de hele Japanse maatschappij gebaseerd op kadaverdiscipline. Wie ooit een training zag van
de nationale vrouwenploeg in het volleybal zal die nooit vergeten. Uren aan een stuk dezelfde driloefeningen, tot ze erbij neer vallen. Schreeuwende coaches die tientallen ballen afvuren op de verdedigsters, die zich met oorlogskreten proberen staande te houden. Elke dag opnieuw, geconditioneerd als hondjes van Pavlov.

Meteen na de Tweede Wereldoorlog werd sport een verhaal van de grote opkomende corporaties en staatsbedrijven. Fabrieksploegen overspoelden de sport, groet aan de fabrieksvlag bij het begin en het eind van de training was de regel. De recessie in de jaren negentig en de internationalisering van het bedrijfsleven diende de fabriekssport een genadeslag toe, en meer dan tweehonderd fabrieksteams in verschillende sporten gaven er de brui aan.

Het talent werd vanaf dan opgevangen in staatsstructuren en sportuniversiteiten. Dat bleek een geluk bij een ongeluk. Begin deze eeuw werd het Japans Sportagentschap (JSA) opgericht en dat ontplooide meteen een plan voor talentontwikkeling.

In Japan staat sport voor de heroïsche strijd van ’s lands elite. Het tekende voor de eerste deelname van een Aziatisch land aan de Spelen toen het in 1912 in Stockholm twee atleten afvaardigde. De sprinter werd twee keer laatste en de marathonloper kreeg een dipje onderweg, waarna enkele Zweden hem met sinaasappelsap erbovenop wilden helpen. Dat lukte niet en hij liep niet uit.

Shizo Kanakuri verliet Zweden een dag later zonder iemand iets te zeggen, beschaamd om zijn falen. Zweden gaf hem op als vermist. Hoewel hij ook in Antwerpen in 1920 de marathon liep voor zijn land, bleven de Zweden naar hem zoeken. Vierenvijftig jaar later vonden ze hem alsnog en nodigden hem uit om de marathon te volbrengen. Hoe de toen 75-jarige leraar aardrijkskunde zijn laatste stuk van de olympische marathon van 1912 volbracht in 1966 is vereeuwigd in een docu.

Het eerste olympisch goud ooit voor een Japanse atleet was voor de hink-stap-springer Mikio Oda in Amsterdam in 1928. In Los Angeles vier jaar later toonde Japan dat het sportief heel wat in de mars had door vijf van de zes zwemfinales te winnen. Pas vier jaar later in Berlijn zou de eerste Japanse vrouw goud winnen, ook een zwemster.

In 1940 hadden de Spelen in Tokio moeten plaatsvinden, maar de Japanse agressor werd de Spelen ontnomen en mocht ook in 1948 niet aanschuiven. Japan werd onder Amerikaanse curatele snel opgenomen in de westerse wereld, hoewel het pas in 1951 een vredesverdrag ondertekende. In 1956 werd het al lid van de Verengde Naties en twee jaar later kreeg het als eerste Aziatisch land de Spelen toegewezen.

De Zomerspelen van 1964 – wijselijk gehouden in de koelere maand oktober – werden een triomf voor een land dat zichzelf opnieuw had uitgevonden. Japan mikte op twee nieuwe sporten waarin het zelf erg goed was: judo en volleybal. Werd dat even een tegenvaller toen de Nederlander Anton Geesink in de open klasse hun god Akio Kaminaga met ippon versloeg. Op langere termijn bleek die introductie van judo toch een goede beslissing want met 39 gouden judomedailles overtreft Japan ruimschoots de nummer twee, Frankrijk, die er veertien heeft gewonnen.

Oosterse Tovenaressen

Ook de volleybalmannen waren in 1964 niet opgewassen tegen de lengte en kracht van de Kaukasiërs uit Europa. Het waren de Japanse volleybalvrouwen die de veel sterkere en langere Russinnen murw kregen door hun onklopbare verdediging en hen in de fout te lokken. Japan stond op zijn kop. De overwinningen van de ‘Oosterse Tovenaressen’, allemaal leden van een fabrieksteam dat zes dagen op zeven vijf uur trainde, hebben meer gedaan voor de ontvoogding van de vrouw in Japan dan welke beweging ook.

Een andere held van de Japanse sport was zwaargewicht-judoka Yasuhiro Yamashita. Die won tussen 1977 en 1985 204 kampen op rij, maar miste de Spelen van Moskou door de boycot. In 1984 in Los Angeles liep hij in zijn eerste kamp een spierscheur op in de kuit. Mankend en de pijn verbijtend vocht hij zich naar de finale tegen de sterke Egyptenaar Ali Rashwan. Die spaarde het rechterbeen van de Japanner en Yamashita werd een legende door op één been goud te winnen.

De doorbraak van Japan als sportnatie kwam in Athene met zestien gouden plakken, wat meer was dan de vier vorige Spelen samen. Zoveel goud hebben ze nadien nooit meer gehaald. De nieuwe ster van de Japanse sport werd een schoolslagzwemmer, Kosuke Kitajima, met ver keer goud op twee edities. Toen in Peking in 2008 de Japanse softbalvrouwen ook nog eens het goud wonnen ten koste van de VS was het duidelijk dat Japan als sportland grote stappen had gezet.

Uit Rio keerden ze terug met 41 medailles, een record, maar slechts twaalf keer goud. Dat moet nu beter. De gymnast Kohei Uchimura was in Rio de leading man. In Tokio zal het mannelijke equivalent van Simone Biles deelnemen aan zijn vierde Spelen op rij en hij mikt op een achtste medaille en zijn derde opeenvolgende goud in de meerkamp.

Volgens Gracenote zou Japan 59 medailles winnen, waarvan 34 keer goud. Dertig keer goud is het officiële target van het Japanse olympisch comité. Dat getal is geen toeval. China won 26 gouden medailles in Rio. Dertig is beter doen dan China en in de officiële medailletabel – die goud eerst telt – zou dat betekenen dat Japan het eerste Aziatisch land wordt. Is China als economische mogendheid niet meer in te halen nadat het in 2010 Japan van de tweede plek verdrong, dan moet het maar in de sport.

Column 4 uit Tokio: Moshobi in De Morgen van dinsdag 20 juli 2021

Moshobi

Moshobi – met een eerste lange o – betekent smoorhete, broeierige dagen in het Japans. Ik had erover gelezen, maar toen ik in Tokio arriveerde goot het water en stonden de straten blank. Misschien daarom dat ik die aangekondigde hitte wel vond meevallen. Ik kon geregeld de airco – zo’n Toshiba-bak boven mijn hoofd die richting bed blaast – uitzetten en met het raam open was het ’s avonds best aangenaam.

Ik heb een naar Japanse begrippen reuzenkamer met twee dubbele bedden, een tafeltje met twee stoelen, een bureautje met één stoel en een apart badkamertje. Het is mijn vierde keer in Japan en de laatste keer in Osaka bij het WK atletiek had ik een eenpersoonskamer die makkelijk paste in mijn huidige badkamer. Ik moet dat filmpje nog ergens hebben waar ik demonstreer hoe ik vanuit mijn bed de douche kon aanzetten, de kamerdeur openen en de televisie handmatig bedienen. Daarom heb ik nu een dubbele kamer en daar ben ik heel blij mee. Dat was overigens gedoe, want de Japanners bleven maar vragen wie mijn slaapje was.

Ik zit nu te tikken aan mijn bureautje en de airco doet hard haar best om de temperatuur te laten zakken. Ik drink Pocari Sweat, een isotone dorstlesser. Ik voel de aangekondigde hitte sinds gisteren.

Zomerspelen worden altijd op hete plekken op deze planeet georganiseerd. Dat komt omdat het Zomerspelen zijn en geen Winterspelen. Maar één keer zijn de recente Zomerspelen aan het eind van de winter georga- niseerd en dat was in Sydney in 2000. Geen wonder dat dit met afstand de meeste aangename Spelen waren die mijn generatie journalisten ooit heeft meegemaakt. Soms had je een jasje nodig – Sydney heeft vier seizoenen in een dag – maar meestal niet. De late nights in Darling Harbour, glaasje Australische chardonnay met een visje, fusion klaargemaakt, pure magic.

Atlanta 1996 was erg heet, Peking 2008 was wellicht nog heter, Tokio 2021 topt ze allemaal. Drieëndertig graden is best te behappen, zegt u? Kijkt u dan maar even op de weerapp: voelt als 46 graden. Dat komt door de luchtvochtigheid: 71 procent. Het koelt hier aan de Stille Oceaan ook niet af zoals in Peking, dat midden in het vasteland ligt en koelere nachten en avonden kent.

Behalve dan die ene avond van de openingsceremonie toen het had moeten regenen, maar vliegtuigen iets op de wolken hadden gegooid waardoor die niet uitvielen. De keerzijde was dan wel dat het in het stadion bloed- en bloedheet werd en dat we ons allemaal te pletter zweetten. Maar: het regende niet en de openingsceremonie in Peking in 2008, tot op heden zowat de meest extravagante show die ooit door mensen in elkaar is gestoken, was gered.

Het zijn de leden van het Internationaal Olympisch Comité die de olympische steden kiezen. Vroeger, toen de omkoping nog welig tierde, werden de leden massaal uitgenodigd om te komen kijken hoe mooi de stad was, hoe lekker het eten, hoe goed de chirurgen nieuwe knieën konden steken, enzovoort. Jacques Rogge verbood zijn leden om nog langer naar steden te reizen. Voortaan zou een vaste commissie de bidbooks beoordelen en een advies uitbrengen.

Ik ben zelf weleens deel geweest van een olympisch konvooi dat met alle egards werd ontvangen, dus ik kan mij iets voorstellen bij hoe zo’n commissie een stad afstapt. Welnu, eerst en vooral, die stappen niet, geen meter. Die worden overal gebracht: van limousine naar vijfsterrenhotel, naar vergaderzaal met airco, weer naar enkele venues ook in limo’s met airco en dan naar huis.

Als ze die commissie voor Tokio (en voor de volgende steden) hadden samengesteld met leden die in staat zijn tien kilometer te joggen en ze hadden die op het voorziene uur van de marathon hun tien kilometer laten lopen, de uitkomst van dat rapport was helemaal anders geweest. In het bidbook van Tokio stond dat het overdag aangenaam warm was maar koel als de zon onderging. Niks daarvan. Het is hier bloody hot.

Pas in 2019, zes jaar nadat Japan de Spelen kreeg toegewezen, was er gedoe over de marathon in Tokio begin augustus. Daarop besloot het organisatiecomité gedurende verschillende nachten het hele marathonparcours te bekleden met een hitteweerkaatsende zilveren bovenlaag. Toen uit testen bleek dat het voor de lopers geen graad verschil maakte en verblindend werkte voor het verkeer werd de marathon naar het duizend kilometer noordelijker en hoger gelegen Sapporo verplaatst. Daar was het gisteren 35 graden, voelde als 43. De minimumtemperatuur is er ook 23 graden.

Al die ellende hadden ze zich kunnen besparen: enkele joggers met loopschoenen en ze wisten het meteen. Buiten sporten in Tokio, no way. Zaterdag ga ik kijken naar het hockey. België tegen Nederland, aanvangsuur 11.45 uur. Ik hoop op schaduw in de perstribune.

Column 3 uit Tokio: PSA in De Morgen van maandag 19 juli 2021

Prostaatspecifiek antigeen

Ik liep – slenterde – gisteren van beschutting naar beschutting in de Media Transportation Mall. Dat is de plek waar ze ons per bus dumpen en ons terug oppikken om ergens anders heen te rijden, of gewoon voor het retourtje richting mediahotel. Het was kort na de middag en een hele aardige volunteer had eindelijk mijn A545-bus gevonden. Ik moest bij standje dertien zijn en onderweg daarnaartoe kwam ik deze jongen tegen. Hij stond voor de ingang van het IBC.

Even tussendoor: als u mee wilt zijn met deze column moet u de olympische afkortingen kennen en liefst uit uw hoofd leren. IBC staat voor International Broadcasting Center, MPC voor Main Press Center. Wij van de geschreven pers mogen in het MPC, niet in het IBC. De audiovisuele pers mag in het IBC én in het MPC.

Onrechtvaardig? Sport is georganiseerde en in reglementen gegoten onrechtvaardigheid en de toegangsregels tot de perscentra zijn dat ook. Dat komt omdat die van het IBC doorgaans goed geld betalen voor uitzendrechten en dus mogen die iets meer. Er zit ook een schaduwkant aan: sinds de vorige Spelen mogen ze niet meer overal zomaar binnen bij de competities. Er zijn Spelen geweest dat kabelslepers met een halve dag vrij heelder perstribunes innamen. No longer.

Deze jongen bewaakte de lange rij om binnen te gaan bij de veiligheidsscreening van het IBC. U ziet geen rij? Ik ook niet, daarom deze foto. Hij stond in de blakende zon (34 graden in de schaduw en ik schat ruim 50 in de zon) en hij bleef daar maar staan. Ik ben dichterbij gekomen om te zien of het geen robot was want tegenwoordig weet je nooit en al helemaal niet in dit land van robots.

Lach niet, ik ben er al een tegen het lijf gelopen. Hij was herkenbaar want hij leek als twee druppels op die kleine uit Star Wars, maar ze hebben er ook die echt op mensen lijken. Neen, deze was geen robot, en hij lachte toen ik hem vroeg of ik een foto mocht nemen. Op zijn bord stond PSA en dat vond ik ook alweer interessant omdat het onmogelijk de afkorting kon zijn die ik de laatste jaren heb leren kennen: prostaatspecifiek antigeen.

Mannen boven de vijftig (en daar zit ik boven) weten doorgaans wat PSA betekent en als ze het niet weten, zijn ze onvoorzichtig. Deze PSA heb ik opgezocht in ons mediahandboek: het staat voor Pedestrian Screening Area, de plek dus waar je te voet doorheen moet om gecontroleerd te worden op bommen of ander gevaarlijk tuig.

Not too hot? Dat vroeg ik aan deze vrijwilliger. Hij begreep mij, maar hij was een Japanner en dus stond hij in dubio. Yes was zwakte toegeven. No was flagrant liegen. Het werd iets tussenin, een schaapachtige glimlach. Ik nam de foto, schudde het hoofd, liep snel naar een parasol en zei “only in Japan”. Hij knikte.

U kunt mij nu een eurocentrist en een Aziaten-basher noemen, maar dat is de realiteit: behalve in Japan zijn er weinig landen in de wereld waar iemand uren in de blakende zon gaat staan met een bord dat totaal geen functie heeft, althans niet op het heetst van de dag als iedereen die binnen moet zijn al lang binnen is.

Alleen ja, zo gaat dat hier, een overste had hem bij de briefing voor zijn gewichtige taak gezegd dat hij op dat kruisje moest staan – er waren twee gekruiste lijnen op de grond geplakt. Iets banaals als een hitteslag of surreëels als een compleet onbestaande rij zou daar niks aan veranderen. Een tsunami misschien wel, maar nu begeef ik mij op glad ijs.

Ik moest wel terstond terugdenken aan de Amerikaanse technicus die ik een paar uur eerder in de rij voor de giftshop tegen zijn collega hoorde vertellen over zijn grootoom die bij Iwo Jima had gevochten. Toen hij nog leefde, had die verteld over hoe fanatiek Japanners waren in het blind opvolgen van bevelen. Zijn laatste zin kon tellen: “No wonder we had to bomb the shit out of them.”

Ik heb bij vertrek hierheen aan onze bazen beloofd dat ik niet te veel zou refereren aan onzalige periodes die gevoelig liggen, maar deze kon ik niet laten liggen. En om dit en mijn eerdere verhalen over de al of niet vermeende angst voor buitenlanders wat te compenseren: tijdens mijn eerste dag buiten heb ik alleen maar aardige mensen ontmoet die mij vriendelijk goeiendag zegden en wilden helpen.

Van die haat tegenover de gajin, niks gemerkt. Ik werd ook niet behandeld als een virusbom. Sommigen raakten mij zelfs aan. In het perscentrum kwam een hele aardige dame mij een mooie origami geven. Of ik er nog wilde? Toen ik er nog twee vroeg voor mijn kleinkinderen schrok ze. “Kleinkinderen? U lijkt hooguit veertig.” Er zijn dus ook Japanners die hebben leren liegen. Het wordt hier ingewikkeld.

Column 2 uit Tokio: Brief van een leproos in De Morgen van zaterdag 17 juli 2021

Brief van een leproos

Dit is de eerste column uit Tokio, waar normaal over een week de Olympische Spelen moeten beginnen. Normaal, ja, want je weet nooit. Dat ligt niet aan de Spelen, ook niet aan corona – of een klein beetje – maar aan de Japanners en hun overheid, panisch als ze hier zijn voor virussen en bacteriën.

Ik was niet de eerste journalist die afgelopen dinsdagochtend in Tokio arriveerde. Wel de eerste Belgische journalist, voor zover ik weet. En zeker de eerste in de Toyoko Inn Tozai-sen Nishi-kasai in Edogawa-ku.

Edogawa is een stadsdeel van Tokio, een beetje naar het oosten gelegen. Nishi-kasai is het station op de metrolijn Tozai-sen. De wijk is niks bijzonders, relatief nieuw, maar wel gezellig en net, met kleine straatjes, her en der een hotel. Zoals het mijne, ook niks bijzonders.

Dit weekend komen nog journalisten, heeft de receptie mij verteld. Ik begrijp de receptie alleen als dat donkere meisje werkt. Zij komt uit Sri Lanka, vandaar dat ze Engels spreekt. Not good, zei ze over haar Engels. Ik heb haar op het hart gedrukt dat ze een multilinguaal wonder is te midden van 126 miljoen anderen die hooguit vier woorden over de grens spreken: yes, denkjoe, ok en bye bye.

Die taalkloof is een probleem. Aan eten geraken is een issue als je in quarantaine zit en niemand je begrijpt. Ik wil het zien als de Nederlanders hier arriveren. Dat ontbijt, holy crap. Als dat niet verandert, krijgen we hier oorlog: Japanners en Nederlanders en oorlog, dat heeft een geschiedenis. Er zit ook geen restaurant in het hotel en vanaf de dag van aankomst dinsdag tot en met gisteren moest ik in het hotel blijven.

Verhongeren dan maar? Ook niet, want er is Uber Eats als optie – zopas voor 30 euro sushi besteld. Ik heb nu pas begrepen dat alleen Lawson’s, een buurtwinkeltje zonder chocolade, in aanmerking komt voor een snel bezoek. In principe zouden dan alle Japanners de winkel moeten hebben verlaten en dan pas mag ik, de buitenlandse leproos, mijn inkopen doen.

Daar veeg ik mijn voeten aan. Ik ben al drie keer gewoon mijn hotel buiten gelopen naar de Family Mart iets verder, die is groter en ze hebben er betere chocolade. Tien minuten mag dat bezoek duren, maar in de gids ‘soft quarantaine’ die we hebben gekregen, staat vijftien minuten. Dat is dus oprekbaar. De man op de foto hierbij schrijft alle bewegingen nauwgezet op: wanneer ik buiten ga, wanneer ik terugkeer. Japanse hotelgasten kijken raar op als ze door hem streng worden aangemaand niet met mij in de lift te stappen.

De suppoost moet overbrieven wat ik doe en vooral wat ik niet doe, zoals binnen blijven. Ook de gewone Japanner mag ons fotograferen, zo staat in de gids, en als we dan op sociale media verschijnen kan de quarantainebrigade een onderzoek instellen en ons naar huis sturen. Bij elk bezoek aan de lobby kijk ik de man streng aan en net na het ontbijt gisteren heb ik hem gefotografeerd. Dat vond hij niet plezant, dat kon ik zo zien. Kan mij geen bal schelen. Hoe miserabel moet je leven zijn om met zo’n kepi op en witte handschoentjes aan twaalf uur aan een stuk aan een tafel in een hotellobby te zitten en op te schrijven wie wanneer binnenkomt?

Via Google Translate heb ik alle personeel aan de receptie al laten weten dat ik thuis drie PCR-tests heb gehad, ben gecontroleerd op de luchthaven na het landen en dat vandaag de Japanse overheid mijn eerste spuug is komen halen. Verder moet ik in de speciale app elke dag mijn temperatuur invullen en die is ook minder dan 37 graden, hoewel ik geen thermometer mee heb. Ten slotte heb ik mijn Europees covidpaspoort laten zien en gezegd dat ik dubbel ben ingeënt. Dat maakte wel indruk. Tijdelijk. Behalve voor het meisje van Sri Lanka ben ik een lepralijder, een potentiële superspreader, een seriële killer van Japanners, een buitenlander dus.

Die speekseltest, nog zoiets. (Als u aan het ontbijten bent, stop dan met lezen en eet eerst verder. Of omgekeerd.) Woensdag – dag 1 voor de Japanners, terwijl het eigenlijk dag 2 is, maar de dag dat je aankomt is voor hen dag 0 – stond een mannetje bij de balie. Of mister Hansa-san naar beneden wilde komen? En ter plekke in een buisje spuwen. De speekseltest, ik had er over gelezen.

Het spuug moet tot aan het streepje komen. Het buisje is geen centimeter doorsnede, ik daag u uit om daar een beetje proper speeksel in te krijgen. Op de luchthaven dacht ik slim te zijn en wilde het spuug dat van boven was blijven hangen naar beneden blazen. Voor de collega’s die nog moeten komen en dit lezen: niet doen, niet in blazen. Dat vliegt er zo weer uit. Meestal in je gezicht.

Verhaal uit Tokio: Wordt dit dan de gouden generatie? in De Morgen van zaterdag 17 juli 2021

Wordt dit dan de gouden generatie?

Ze zijn met meer dan ooit en volgens de prognoses zullen ze ook meer medailles halen dan ooit. Wie zijn de de helden en heldinnen van het Belgian Olympic Team, wanneer komen ze in actie en hoe moeten we hun kansen inschatten?

Disclaimer vooraf. Wat ook het resultaat wordt van deze Spelen, er valt geen peil te trekken op Tokyo 2020. Of: Tokyo 202ONE, een goed gevonden aardigheidje van de Amerikaanse zender NBC, de de facto eigenaar van de Olympische Spelen. Pas als alle andere ons omringende landen wel beter presteren en België niet, dringt een diepgravende analyse zich op, maar voorlopig staat deze conclusie als een huis: het gaat beter dan ooit met de Belgische sport. Nu nog de prijzen.

Helden en heldinnen van het Belgian Olympic Team, waar komt dat nu weer vandaan? Welnu, ik zat afgelopen maandag samen met de hockeyers op de vlucht(en). Eerst van Brussel naar Frankfurt, een stop-over van drie uur, dan van Frankfurt naar Tokio Haneda. Samen is een rekbaar begrip in een dikke Boeing. Ik vloog business, premium economy had ook gekund, maar met die 200.000 opgespaarde miles en de fin de carrière in gedachten, kon dat eraf.

De hockeyers, de wereldkampioenen met in hun rangen verschillende van de beste spelers in de wereld, vlogen gewoon economy. U leest het goed: geen lounge vooraf en tussenin, geen flight attendant die hen kwam instoppen, geen bed van twee meter, ook geen premium economy, wat meer beenruimte en een betere stoel inhoudt, maar de krappe zitjes. Inchecken, vliegen, uitstappen, dat alles tussen ‘de gewone mensen’.

In Tokio moesten ze nog eens vijf uur wachten op hun aansluitende vlucht naar Hiroshima. In totaal waren ze 24 uur onderweg, de wereldkampioenen. Toen ze in Tokio onderweg naar de speekseltest en andere formaliteiten voorbijliepen – athletes first – kon er nog een “tot volgende week” en een glimlach vanaf. “We hebben wat kunnen slapen, niet genoeg, maar toch”, zei hoofdcoach Shane McLeod. “It is what it is. Australië is nog verder.” Helden dus, jawel.

Het is geen vergelijking, maar toch: de Rode Duivels, halve finalisten op de laatste World Cup, en kwartfinalisten in Europa, reden voor het voorbije EK onder politiebegeleiding met de bus van Tubeke naar Charleroi, stapten op een privévliegtuig naar Sint- Petersburg (twee keer), Kopenhagen, Sevilla en ten slotte München, landden en werden subito presto vanaf de landingsbaan naar hun vijfsterrenhotel gebracht.

121 atleten, 20 sporten

Van de nationale hockeyploeg wordt verwacht dat ze een medaille halen, en niet zomaar een medaille, maar goud. Het goede nieuws is: zij verwachten dat ook van zichzelf.

En zo zijn er nog. In de tsunami aan sporten die over een week op u afkomt, hebben we de Belgische hoop op medailles ten behoeve van uw prioriteitenlijstje onderverdeeld in drie sterren, twee sterren en één ster. Eerst nog even dit: in een ander lijstje hierbij staan de medailles sinds 1988. Waarom 1988? Omdat dit de eerste niet-geboycotte Spelen zijn van de postmoderne sport. In de jaren 80 werd sport onder stuwing van de commercialisering (sponsoring en televisierechten) van een passie een professionele bezigheid. Atlanta 1996 blijven de voor België meest succesvolle Spelen met zes medailles. In Rio in 2016 haalde België ook zes medailles, ook twee keer goud (Greg Van Avermaet en Nafi Thiam), twee keer zilver (hockeymannen en zwemmer Pieter Timmers) en twee keer brons (judoka Dirk Van Tichelt en baanwielrenster Jolien D’hoore), maar tussen Atlanta en Rio is het aantal te winnen medailles gestegen met 15 procent.

Het grote verschil tussen Atlanta en Rio is het aantal sporten: in 1996 scoorden alleen zwemmen en judo, in Rio kwamen daar atletiek, wielrennen en hockey bij. Die tendens heeft zich nu doorgezet.

Dat meer atleten dan ooit zich hebben gekwalificeerd, zegt niet zo heel veel, omdat ook meer atleten dan ooit zijn toegelaten op de Spelen, meer atleten dan ooit hebben afgezegd in sommige sporten en het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité is afgestapt van eigen criteria, en de selectie aan de internationale sportbonden overlaat. Behalve dan in de schandalige niet-selectie van de beloftevolle zwemster Valentine Dumont, waarover het laatste woord nog niet is gezegd.

In extremis was er nog een afzegger deze week. David Goffin die altijd verrassend uit de hoek had kunnen komen in het tennistoernooi, blijft thuis met een enkelblessure.

Het Belgian Olympic Team bestaat dus uit 121 atleten, het blijft een record sinds de invoering van criteria, komende uit twintig sporten – ook een record. Daarbij dient te worden vermeld dat op het programma in Tokio vijf extra sporten zijn toegevoegd in vergelijking met Rio. Slechts in één daarvan – skateboarden street – hebben we deelnemers, een man en een vrouw.

DRIE STERREN

Helemaal bovenaan de lijst met quasi-certitudes op een medaille en een mooie kans op goud staan de wielrenners Wout van Aert en Remco Evenepoel, met de nadruk op die eerste. Van Aert zegt het niet met zoveel woorden, maar hij heeft zijn zinnen gezet op goud in de wegrit op zaterdag 24 juli. Evenepoel ook, het zal er voor beiden op aankomen niet in een scenario terecht te komen waarbij de ene voor de andere moet werken.

Het is te hopen dat bondscoach Sven Vanthourenhout een duidelijke hiërarchie vastlegt. Op woensdag 28 juli volgt dan de individuele tijdrit, met diezelfde twee klasbakken. Daar zou het al vreemd moeten lopen, wil Van Aert geen medaille pakken. Evenepoel is minder een certitude, maar kan verrassen.

Ook op zaterdag 24 juli beginnen de hockeymannen aan hun queeste naar olympisch goud. Zij zijn regerend wereldkampioen en verrassend verliezend finalist van de vorige olympische finale. Inmiddels is de ploeg van toen verjongd maar niet minder getalenteerd. Het verschil met de wereldtop bestaat er nu in dat België beter is bestudeerd door de tegenstand. Al heeft bondscoach Shane McLeod vast wel enkele andere patronen ingeslepen die nog niet te zien waren op vorige toernooien.

In Poule B moeten ze meteen tegen Nederland, dat hen enkele weken geleden in eigen land klopte in de halve finale van het EK. Dat gebeurde met shoot-outs en België was toen nog niet top. Na Nederland volgen nog Duitsland, Zuid-Afrika, Canada en Groot- Brittannië. Ook de vierde gaat door naar de kwartfinales op 1 augustus.

Gymnaste Nina Derwael, regerend wereldkampioene op de brug met ongelijke leggers, komt voor het eerst in actie met de Belgische gymequipe op zondag 25 juli in de allroundcompetitie. De finale is op 29 juli. Haar eigen individuele grote moment zou moeten volgen op zondag 1 augustus. Rond Derwael hangt een mistgordijn. Haar laatste optredens waren niet erg overtuigend, maar Derwael is een klasbak en een koele kikker. Het valt ook af te wachten wat de concurrentie uit China tevoorschijn tovert.

Voor de Amerikanen is Sunisa Lee (18) evenwel de favoriete voor goud op de brug.

Dinsdag 27 juli is de grote dag voor judoka Matthias Casse, regerend wereldkampioen in de -81 kilogram. In de mythische Budokan begint hij heel vroeg in de Belgische ochtend aan een lange tocht naar een medaille. Vijf jaar geleden won hij die al onrechtstreeks als sparringpartner in Rio van de bronzen Dirk Van Tichelt. De judoklasse van Casse is de zwaarst bezette van het mannenjudo. De Israeli Sagi Muki, Tato Grigalashvili uit Georgië (verliezend finalist op het WK tegen Casse maar winnaar op het EK), Vedat Albayrak (Turkije), Saeid Mollaei (Iraniër die voor Mongolië vecht) zijn geduchte tegenstanders – en dan moeten de Japanners nog komen.

Ook een bijna zekere medaille – zonder mentale of fysieke crash – is die van zevenkampster Nafi Thiam die op woensdag 4 augustus aan haar tweedaags toernooi begint. Zeker nu is gebleken dat haar grootste concurrente Katarina Johnson-Thompson (KJT) in december een scheur in de achillespees had opgelopen en pas deze week terug in competitie trad. Dat deed ze dinsdag met een bescheiden 6m10 in het verspringen, 67 centimeter minder dan haar pr dat ze in 2019 vestigde in Doha op de wereldkampioenschappen waar ze goud won ten koste van Nafi Thiam.

Toch is er ook wat voorbehoud aan te tekenen voor de vorm van Thiam. Haar laatste optredens in individuele nummers waren niet altijd even sterk, maar ze beweert op alle onderdelen progressie te hebben gemaakt. Zowel KJT als Nafi Thiam komen in Tokio aan de start in hun eerste zevenkamp van het jaar. Annie Kunz, Erica Bougard en Kendell Williams uit de VS zijn andere concurrentes voor de medailles. Tenzij een nieuwe Thiam opstaat.

Twee sterren

Zeilster Emma Plasschaert (Laser Radiaal) zeilt op zondag 25 augustus voor het eerst weg van het eiland Enoshima in de Sagami- baai (op zestig kilometer van het olympisch epicentrum). Zij zou op basis van haar talent en uitslagen evengoed bij de drie sterren kunnen worden onderverdeeld, maar zeilen blijft een sport waarin toeval een grote rol speelt.

Haar beste resultaten haalde ze in 2018 toen ze wereldkampioen werd en in 2019 toen ze het pre-olympisch event in Enoshima won. Sindsdien zijn de resultaten iets minder, maar de bijter in Plasschaert geeft nooit op.

Op zaterdag 24 juli beginnen tennisdubbel Elise Mertens en Alison Van Uytvanck aan hun toernooi. Eénentwintig jaar na Monami- Callens stevent België in het zwakst bezette tennistoernooi sinds de sport olympisch werd, af op een zogeheten soft medal, maar makkelijke medailles bestaan niet en een prijs blijft een prijs. Zowel Mertens als Van Uytvanck spelen ook het enkeltoernooi en vooral Mertens kan verrassen.

Op zaterdag 31 juli staat de gemengde aflossing triatlon op het programma. Met Valerie Barthelemy, Claire Michel, Jelle Geens en Marten Van Riel, vijfde op het WK van 2020, heeft België een stevige optie op het podium. Individueel heeft Marten Van Riel op zondag 25 juli een kans om te stunten.

Judoka Toma Nikiforov in de klasse tot 100 kilogram kan op donderdag 29 juli dicht bij podium komen, maar evengoed ontgoochelen. De Brusselaar die bij Sport Vlaanderen een contract heeft, is wereldtop. Zijn judo is risicovol en sensationeel.

Wielrensters Jolien D’hoore en Lotte Kopecky kunnen in de ploegkoers op vrijdag 6 augustus geschiedenis schrijven door een medaille te winnen. Alle metaallegeringen zijn mogelijk, ook geen medaille. Het zal er op aankomen om on-Belgisch voorin te fietsen en de Nederlanders te volgen. In het omnium op de laatste dag van de Spelen heeft Lotte Kopecky een kans op een tweede medaille.

Eén ster

Op zaterdag 24 juli in het holst van de Belgische nacht roeien Niels Van Zandweghe en Tim Brys in de lichte dubbeltwee hun eerste race op de Sea Forest Waterway. Zij zijn Europese top, maar de concurrentie in deze categorie is niet min en de resultaten van het Brugs-Gents duo waren de laatste jaren wisselvallig. Het kan alle kanten uit, maar de kortste weg naar roeimedailles blijft zo snel mogelijk achteruitvaren in een rechte lijn.

De nationale basketbalploeg vrouwen begint aan het toernooi op dinsdag 27 augustus met de zwaarste wedstrijd in groep C, tegen Australië. Later volgen nog Peru en China. Ook de derde van de groep gaat door, wat normaal moet lukken. Nadien wordt het altijd een dubbeltje op zijn kant. In principe zijn meer dan drie landen sterker dan België maar met dit team weet je nooit naarmate een toernooi vordert. Het EK heeft wel uitgewezen dat er geen antwoord komt als Emma Meesseman aan banden wordt gelegd, dus dat euvel moet nog even worden opgelost.

De atletiekploeg is de grootste van alle Belgische delegaties maar behalve Nafi Thiam zit er geen grote medaillekans in. De 4×400 gemengd op vrijdag 30 juli met de wonderbaarlijk herrezen Cynthia Bolingo maakt een kans op een medaille mits ze alle vier op de toppen van hun tenen lopen en de tegenstand niet. Jacques Borlée weet echter als geen ander zijn selecties te motiveren. Dat geldt ook voor de 4×400 mannen, die in een eventuele finale op zaterdag 7 augustus altijd kunnen verrassen.

Een andere kanshebber die moet stunten in een normaal veel te sterk veld, maar van wie uitschieters kunnen worden verwacht, is marathonloper Bashir Abdi op de laatste zondag (8 augustus).

Op maandag 2 augustus laten Lize Broekx en Hermien Peters hun boot te water voor de K2 500 meter sprint. De kajakkende goeie vriendinnen zijn mits een goede start in elke race kanshebber op podium. Intrinsiek kunnen ze een medaille halen, nu nog zichzelf overtuigen.

Op de voorlaatste zaterdag, 7 augustus, staan het duo Kenny De Ketele-Robbe Ghys aan de start van de 50 kilometer ploegkoers bij de mannen. Bij gebrek aan recente referentietoernooien is het koffiedik kijken: zowel de eigen vorm als die van de tegenstand is een raadsel, maar in de ploegkoers moeten Belgen altijd voor een medaille gaan.

Elke Olympische Spelen zijn er wel één of meer uitschieters die onverwacht een medaille halen. De kansen in de nieuwe sport skateboarden vallen moeilijk in te schatten. Maar als Kenny De Ketele in de omnium, Thomas Pieters en Thomas Detry in golf, Jorre Verstraeten in judo, Thomas Van Der Plaetsen in de tienkamp zichzelf overtreffen, komen ze in de buurt van medailles.

Verhaal 1 vanuit Tokio. Stilaan de Buik vol van de Spelen in De Morgen van vrijdag 16 juli 2021

Stilaan de buik vol van de Spelen

De Olympische Spelen, die over exact een week beginnen, hadden Japan wagenwijd moeten openen voor de wereld. Het draaide anders uit: Japan wil de Spelen en zijn buitenlanders niet langer. Als op 8 augustus het doek valt over zestien dagen verkrampt olympisme, dreigt de wereld ook Japan niet meer te willen.

Toen het op de sluiting van de Spelen in Rio vijf jaar geleden de beurt was aan Tokio om zich voor te stellen aan de wereld, begon het allemaal nogal voorspelbaar met een video van atleten en mooie beelden van wuivende bomen, bloesems en culturele iconen. En toen kwam een geniaal moment, te vergelijken met de queen die in de openingsceremonie van Londen 2012 samen met James Bond uit een vliegtuig kwam gesprongen.

In een volgende sequentie kwam premier Shinzo Abe in beeld, zogezegd live vanuit Tokio. Hij reed weg van het Japans parlement tot hij zich in de auto realiseerde dat hij niet op tijd in Rio kon geraken. Ineens werd hij getransformeerd in Super Mario, het digitale personage uit het computerspelletje Donkey Kong dat in 1981 de wereld veroverde en van Nintendo een sterk Japans merk maakte. Hij sprong in een buis die hem dwars door de aarde naar Rio bracht, waarna de echte Abe midden in de sluitingsceremonie ineens tevoorschijn kwam als de originele Mario, met rode pet en cape. Het Maracanã-stadion werd gek. Wat had Japan mooi gescoord en wat zou het een mooi feest worden over vier jaar.

Hoestje op een boot

Scoren was de hele opzet van de vierde Olympische Spelen op Japans grondgebied. Tokio 1964 had een nieuwe standaard gebracht op technologisch vlak en Japan als betrouwbare producent op vlak van elektronica in de markt gezet. De winterspelen van Sapporo 1972 en Nagano 1998 waren steriele, maar niettemin goed georganiseerde events en openden nog iets meer de vensters op de wereld. Tokio’s tweede grote olympische beurt, waarvoor in 2013 alle registers waren opengetrokken om de zomer- spelen binnen te halen, moest van Japan één groot instapraam maken en het traditioneel zo gesloten land opengooien voor de rest van de wereld.

In 2012 kreeg Japan 8 miljoen buitenlandse toeristen over de vloer. In 2019 waren dat er 32 miljoen en in het olympisch jaar 2020 hadden dat er 40 miljoen moeten zijn, om zo door te stijgen naar 60 miljoen in 2030. 2020 werd het eerste van voorlopig twee coronajaren en het buitenlands bezoek klokte af op 4,1 miljoen. Dat halen ze in de verste verte niet in 2021.

Wat is de wereld veranderd sinds die 21ste-augustusavond van 2016 in Rio. Niets wees op wat zou komen. De voorbereidingen verliepen nagenoeg vlekkeloos. Het mocht ook een yen kosten. Toen alles klaar was, op details na, arriveerde corona in Japan onder de gedaante van een spookschip waarop bemanning en toeristen steeds zieker werden. Een tachtigjarige Hongkonger die in Shenzhen was geweest, had zich op 20 januari 2020 in Yokohama, een havenstad in de agglomeratie Tokio, ingescheept op de Diamond Princess. Met een hoestje. Het eindigde met 712 geïnfecteerden van de 3.711 opvarenden. Veertien mensen stierven, allen passagiers. Op 1 maart kon de laatste het schip verlaten. Iets later ging de wereld dicht.

Op 24 maart 2020 kwamen het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en de Japanse regering met een gezamenlijke verklaring: de Spelen zouden een jaar worden uitgesteld. Het IOC had de raad opgevolgd van de Wereldgezondheidsorganisatie, aanvankelijk tot ergernis van de Japanners, die de coviduitbraak onder controle hadden en in hun optiek weer eens moesten buigen voor het eurocentrisme en het gebrek aan discipline in de rest van de wereld, waar het virus zijn gang kon gaan.

In Japan volgde corona een atypisch verloop. Toen op 24 maart het IOC de eer aan Abe liet om het uitstel voor te stellen als een solidaire beslissing, had het land 73 nieuwe infecties gemeld. Op een populatie van 126 miljoen was dat niet eens een griepje. In 2020 kende Japan twee minigolfjes, en één grotere die begin december en op zijn top begin januari 2021 7.790 besmettingen per dag liet optekenen. Dit jaar kwam een tweede golf met een top op 16 mei (6.631 besmettingen). Sinds eind juni is het aantal gevallen weer verdubbeld naar 2.500.

Iedereen loopt in Japan met een mondmasker, zelfs in een verlaten straat, en dat voor vier keer minder besmettingen dan in België. De paniek is groot maar deels verklaarbaar. Behalve smetvrees van oudsher heeft Japan een oudere bevolking, en ondanks een goede gezondheidszorg weinig IC-bedden. En toch: 15.000 sterfgevallen is weinig vergeleken met België, dat er 25.000 telt voor tien keer minder inwoners.

Omotenashi

Maar Japan ligt in Azië, en in dit werelddeel houdt men van drastische maatregelen om het vreemde buiten te houden. Buitenlanders worden sinds corona onveranderlijk geïsoleerd als melaatsen, een beetje zoals toen de eerste westerlingen in de zeventiende eeuw arriveerden in Japan om handel te drijven. Dat waren vooral Nederlanders, en die werden samengezet op het eiland Deshima in de baai van Nagasaki. Eén keer per jaar mochten de gezonden onder de ‘roodharige barbaren’ in Edo – de oude naam voor Tokio – bij de shogun op bezoek.

De moderne versie ervan is wat professionele bezoekers aan de Olympische Spelen moeten ondergaan. Geordend per groep en bestemming van het vliegtuig gehaald, ‘verwelkomd’ door Japanners in ruimtepakken met gezichtsmaskers, tig controles doorlopen, dagen na elkaar een speekseltest ondergaan, drie dagen in quarantaine, veertien dagen geen openbaar vervoer gebruiken, verbod op contact met autochtonen buiten de olympische venues; niet-Japanners zijn de moderne melaatsen. Het is schieten met een kanon op een mug: op de achtduizend ingestroomde bezoekers (cijfer van midden deze week) werden vier positieve gevallen gedetecteerd, drie daarvan afkomstig uit Oeganda.page1image41908240

Copyright © 2021 Belga. Alle rechten voorbehouden

Isolatie, quarantaine, xenofobie in de letterlijke betekenis van angst voor de buitenlander, dat was helemaal niet aan de orde toen op 8 september 2013 het Internationaal Olympisch Comité in Buenos Aires zich boog over de verkiezing van de olympische stad van 2020. Het begrip dat toen de toon zette, was omotenashi, de gastvrijheid die Japan uniek zou maken.

De in Parijs geboren en vloeiend Frans, Engels en uiteraard Japans sprekende tv-presentatrice Christel Takigawa – met Japans paspoort, anders had dat niet gekund – prees omotenashi als: “De mooiste gastvrijheid van de wereld, die ons is overgeleverd door onze voorvaderen en diep geworteld is in onze moderne cultuur.” Dat Japanners proper zijn op zichzelf en hun omgeving, dat Japanners alles volgens de regels doen, dat Japanners alles terugbezorgen wat je verliest, dat was bekend, maar gastvrij?

Ook de voormalige Nederlandse diplomaat Freek Vossenaar, die jarenlang in Japan woonde, twijfelt in zijn uitstekend boek Kijken in de ziel van Japan (uitgegeven bij Balans) aan de oprechtheid van die gastvrijheid. Hij schrijft: “Omotenashi omvat onvoorwaardelijke liefde voor buitenlanders en culturele interactie, maar Japanners hebben juist moeite met al die vreemde invloeden. Mij bekruipt het gevoel dat Japanners de internationalisering het liefst zouden beleven als een keuzemenu: dit willen we en dit niet. Kun je het vreemde omarmen en het tegelijk op afstand houden?”

Het IOC geloofde het allemaal en had anderzijds een onweerstaanbare behoefte aan Olympische Spelen in een veilig en economisch stabiel land. In 2013 was al duidelijk dat Rio een hele klus zou worden. In augustus 2016, na extreem lastige Spelen in Rio de Janeiro, was het vooruitzicht om het olympisch circus vier jaar later in Japan op te slaan nog zowat het enige lichtpunt aan het olympisch firmament.

Lachwekkende regels

Niemand kon vermoeden dat het lichtpunt een nachtmerrie zou worden, buiten de wil om van het IOC, en van Japan en zijn bevolking, die aanvankelijk de hoogste enthousiasmescore ooit voor een olympische stad liet optekenen. In 2021 blijft van die meer dan 80 procent pro-OS nog slechts minder dan 20 procent over.

En zo ging dat geroemde omotenashi in de vrieskist. Orwelliaanse Spelen past beter bij OS dan Olympische Spelen. Het uitroepen van de noodtoestand en het weren en controleren van bezoekers van over de zeeën en oceanen was de voorlaatste zet om buitenlanders buiten te houden. Wie toch per se in Japan wilde zijn om professionele redenen – atleten, coaches, media en ander werkvolk – moet maar op de blaren zitten en zich de draconische en soms ook lachwekkende quarantaineregels laten welgevallen.

Elke dag in een buisje spuwen waarna dat buisje met spuug van een gaijin – een buitenlander – wordt opgehaald door een Japanner, de gedachte dat dit nu de praktijk is over heel Tokio en omstreken, werkt op de lachspieren. De overheidsbeambte in de hotellobby die volgens oud-communistische tactieken het doen en laten van de buitenlander rapporteert, gevolgd worden via een verplichte app op de verplichte smartphone, je associeert het toch eerder met Noord-Korea dan met een democratie.

Dit hadden vorig jaar, tien jaar na de kernramp van Fukushima, de Reconstruction Games moeten worden, voor Japan, voor de wereld rond Japan, een beetje voor de sport. Niks heropbouw, Tokio 2020 zal alleen maar afbreken en dat heeft de rigide regering in Japan deels aan zichzelf te danken.

Dat premier Shinzo Abe, sterke man en pleitbezorger van het nieuwe Japan, een jaar geleden moest afhaken omwille van gezondheids- redenen – officieel colitis ulcerosa, maar men vermoedt erger – heeft de Olympische Spelen geen goed gedaan, en het IOC beroofd van zijn belangrijkste partner in de Japanse regering. Niet het IOC, ook niet het organisatiecomité, maar het Japanse ministerie van Gezondheid is de dwarsligger. Zij hebben een week geleden tegen het IOC in verordonneerd dat de Spelen zonder publiek zullen plaatsvinden.

Yoshihide Suga heeft als tussenpaus niet de envergure van zijn voorganger Abe, en laat uitschijnen tegenover zijn Japanse publiek, dat in oktober naar de stembus moet om onder meer over hem te oordelen, dat zijn handen gebonden zijn door clausule 66 in het contract dat de gaststad met het IOC afsluit. De waarheid is iets complexer: alle partijen zitten samen in het bad en als het water wegloopt, is het hek van de dam. Afgelasting van de Olympische Spelen is geen optie: het merk Japan zou nog meer kelderen en de olympische sport zou door een woestijn moeten.

Bij afgelasting moeten IOC en de organisatie de sponsor- en televisiegelden terugstorten. De staat Japan krijg geen return op zijn structurele investeringen. De sportbonden, de nationale olympische comités en uiteindelijk de sport zien inkomstenstromen opdrogen. Afgelasten van de zomerspelen is maar gedeeltelijk gedekt door de verzekeringen en alle sporten behalve voetbal zouden zwaar worden getroffen in de portemonnee.

Wat dit uitstel heeft gekost, en wat de totale investering zal zijn in Olympische Spelen die nu door het thuispubliek worden uitgespuwd en volgens de laatste berichten wereldwijd door minder televisiekijkers zouden worden gevolgd, is niet duidelijk. Veel erger is de nevenschade die Japan als natie zal oplopen. Elke dag tot aan de openingsceremonie komen de media met nieuwe berichten, en niets van dat nieuws is positief.

De media – het doorgeefluik naar de wereld die hier niet mag komen – zijn zogezegd onderworpen aan een zachte quarantaine, in tegenstelling tot de sporters die hun hotel of het dorp nooit mogen verlaten, maar het voelt toch aan alsof we per abuis in Noord-Korea zijn geland. De journalistieke eindbalans zal negatief zijn: nu al spreekt men van overbodige Spelen, nergens voor nodig tenzij voor de olympische kassa, dystopische Spelen in een vijandige, kille, steriele setting.

Neen, Japan heeft dit nooit gewild, maar waarom is bij honkbal, sumo en voetbal wel publiek toegelaten en niet bij de Olympische Spelen? Omdat de Japanse sportliefhebber dat niet zou pikken.

Waarom mag van de klassieke olympische verbroedering der volkeren, ook in zijn meest gereduceerde vorm, geen sprake zijn? Omdat het gevaar net als eeuwen geleden van buitenaf komt. Atleten mogen niet mixen met andere bubbels: het is arriveren, sporten, slapen, eten per twee, en als ze klaar zijn, opzouten. Hebben ze het ongeluk op het podium te belanden, dan wordt hun nationale hymne gespeeld, nadat ze hun medaille van het pluchen kussen hebben gehaald en bij zichzelf omgehangen. Iedereen die hier was, zal straks blij zijn weer weg te zijn.

Column Queeste richting Spelen (Tokio deel 1) in De Morgen van maandag 12 juli 2021

Queeste richting Spelen

De kans is groot dat als u aan dit stukje toe bent, ik al ergens in de lucht hang tussen Brussel en Frankfurt. Daar zal ik uitstappen en mij naar de non-Schengenzone begeven en een poging doen om drie uur later op mijn vlucht richting Tokio Haneda te geraken.

Ik ben vandaag vertrokken naar mijn tiende Olympische Spelen, zomer en winter. In 1992, mijn eerste Spelen, was ik perschef van de olympische ploeg. Of het een met het ander te maken had, is niet duidelijk, maar het waren niet de beste Spelen voor het Belgian Olympic Team.

Het voor niet-kenners onverwachte brons van Heidi Rakels was het hoogtepunt. Vooral haar verhaal dat ze was moeten afvallen om Ulla Werbrouck te ontlopen in haar gewichtscategorie en dat zij wel scoorde en Werbrouck niet, bleek de pers te interesseren. Rakels was toen al een fascinerende vrouw, ultra-intelligent, in 1992 wel veel meer IQ dan EQ, maar ook heel dankbaar. Voor mij kan ze niets fout doen en toen ik deze week via-via hoorde dat ze kandidaat-voorzitter is voor het BOIC, had ze er meteen een supporter bij.

Vier jaar later zou Ulla Werbrouck haar gram halen op eenieder die haar te soft vond. Tijdens haar dopingcontrole hing haar gouden medaille rond mijn nek. Ik was toen in Atlanta als Nederlandse journalist, maar zowel het zwemgoud van Fredje als de vier medailles van de judobende van De Decker heb ik vanop de eerste rij meebeleefd.

Sydney was een feest. Hotel aan Darling Harbour, Nederland dat 25 medailles won waarvan twaalf gouden, ik wist niet waar eerst kijken. Athene coverde ik voor deze krant en voor Nederland. Ik draaide toen twee full times, het zweet breekt mij vandaag uit als ik er aan terugdenk hoe ik dat ooit heb rondgekregen.

Peking 2008 was een hoogtepunt voor deze krant. Alle groot nieuws hadden wij eerst. Mooie verhalen, goed in team gewerkt, het zou nooit beter worden. Tien maanden later lagen tien goede journalisten en ik buiten, nog tien andere goede vertrokken. Van die braindrain is de krant inmiddels hersteld en voor alle duidelijkheid, daar heeft mijn terugkeer in 2014 niets mee te maken. In 2016 ging ik naar Rio. Airbnb’tje op Copacabana, allemaal goed en wel, maar te veel chaos om goed te zijn. En toen kwam Tokio. Tokio 1964 was een technologische kwantumsprong en Tokio 2020 zou dat ook worden. En toen kwam corona. Arme Japanners. Hoewel ik hen alle 126 miljoen al een keer heb vervloekt, is dat gemeend.

Als ik in het begin van dit stukje schreef dat ik zou proberen om op de vlucht naar Tokio te geraken, is dat de realiteit. Ik heb zoveel documenten moeten invullen, uploaden, amenderen, weer uploaden, QR-codes aanvragen, questionnaires invullen, printen, scannen, weer uploaden, apps downloaden op de iPhone, dat ik zeker weet dat ik iets ben vergeten.

Ik heb in Tokio een dubbele functie: ik ben er als journalist en ik ben er als mijn eigen Covid Liaison Officer of CLO. Ik moet mijn personeel testen, dus mijzelf. Ik heb het gecheckt toen ik dit weekend mijn mails in mapjes heb gestopt: als CLO heb ik inmiddels dertig mails gekregen waarvan een aantal elkaar flagrant tegenspreken.

Ik heb hele handboeken geprint over hoe en waar testen, wat wel en niet doen. Ook heb ik een Written Plegde ingevuld. Een geschreven belofte dat ik mij aan de wetten van de Japanse staat zal conformeren. Dat heb ik ingevuld maar niet ondertekend, want je kan dat nergens ondertekenen. Vreemd. Daarnaast heb ik twee standaardformulieren van de Government of Japan laten invullen met negatieve PCR-tests 96 uur en 72 uur voor mijn vertrek.

Omdat ik op safe wil spelen heb ik afgelopen vrijdag in een labo een derde PCR-test laten doen en daarvan heb ik inmiddels ook de QR-code en de hele rimram geüpload naar Lufthansa, want die hadden aan de Japanse formulieren natuurlijk geen boodschap.

Ik arriveer normaal in Tokio om 1u deze nacht, dat is 8u lokale tijd. De Japanners bij de immigratie en de olympische desk zullen dan hopelijk fris zijn en vol goede wil. Ik denk dat ik alles heb gedaan wat ik moest doen, op een dingetje na: mijn activity plan dat aangeeft waar ik mij de eerste veertien dagen wil begeven, is nog niet goedgekeurd door de Government of Japan.

Ik heb in de loop van de voorbije maanden gemerkt dat er twee manieren zijn om hardleerse Japanners te bejegenen als ze niet doen wat jij wil dat ze doen of als ze je niet begrijpen of Engels schrijven dat niemand begrijpt. Of je blijft heel beleefd of je dreigt hen te vermoorden. De tweede tactiek heeft per mail een paar keer zijn vruchten afgeworpen. In Japan zal ik hem alleen in uiterste nood gebruiken, maar na een reis van in totaal negentien uur is uiterste nood een rekbaar begrip.

Column Recht op progressie in De Morgen van zaterdag 19 juli 2021

Recht op progressie

De discussie over wat een zuivere prestatie kan worden genoemd voor een door eigen kracht aangedreven mens op twee wielen is al een jaar of tien bezig. Het resulteerde in een tsunami van cijfers waaruit dan die ene allesomvattende waarde naar voren kwam: de hoeveelheid vermogen die een renner levert. Anders gezegd: de veelbesproken watts per kilogram lichaamsgewicht.

Deze week was ook weer van alles aan de hand over een al of niet zuivere Tour en dat begon jammer genoeg met Thomas De Gendt, die beweerde dat hij topwaarden trapte maar toch werd gelost. Dat soort opmerkingen is nefast in de wielrennerij, want die sport is erg bedreven in zelfverminking. Terwijl natuurlijk niemand de redenering omkeerde en naar de ploeg verwees. Hoe komt het dat een Australische sprinter de zegekoning is, de enige die prestigieuze wedstrijden/ etappes wint voor Lotto-Soudal, en waarom presteerden de Belgen wel in het voorjaar? En waarom presteert Brent Van Moer wel?

Alle credits voor De Gendt, die daarna benadrukte dat hij gewoon had bedoeld dat hij niet meer meekon en niemand wilde beschuldigen. Het kwaad was inmiddels wel geschied en vooral in Frankrijk koren op de molen van de flitspolitie die elke prestatie van een niet-Fransman of een renner uit een niet-Franse ploeg verdacht vindt. Wat een geluk dat daarna ene Ben O’Connor zichzelf bijna in het geel reed na een lange solo. Het geluk zat hem er vooral in dat hij voor AG2R-Citroen reed, een Franse ploeg.

Dat Tadej Pogacar nu een merckxiaanse marge heeft van meer dan vijf minuten op zes naaste belagers is niet verdacht maar perfect verklaarbaar. Pogacar had die marge vorig jaar ook op ongeveer dezelfde renners met dezelfde capaciteiten. De enige die daar nog tussen zat vorig jaar was Primoz Roglic, en met veel goeie wil kon je daar ook Richie Porte bij rekenen. Roglic was zijn voornaamste uitdager dit jaar. Jammer, maar helaas, we weten wat de moedige Sloveen is overkomen.

Pogacar, om het over fysiologie te hebben, heeft deze Tour geen buitensporige prestaties geleverd. Ja, er was die ene rit dat hij iedereen oprolde behalve Dylan Teuns en onderweg op de Col de Romme het klimrecord verbeterde, maar ook die prestatie bleef binnen wat men vandaag aanziet als normale fysiologische grenzen. Dat hij die rit niet won en de rit over de dubbele Ventoux door Jonas Vingegaard bergop uit de wielen werd gereden, werd dan weer als de wielerversie van een schwalbe vertaald. Zo is het nooit goed.

De klimtijden die in deze uiterst competitieve Tour worden neergezet komen niet de buurt van die twintig jaar geleden, maar zelfs als pakweg het Ventoux-klimrecord uit 2004 van Iban Mayo (55:51) ooit wordt verbeterd (Pogacar reed 57:16) is dat nog geen reden om iemand vals te beschuldigen. Wat las je deze week in sommige media? Jonas Vingegaard heeft het record van de Ventoux verbeterd. Neen. Jonas Vingegaard heeft in de laatste zes kilometer vanaf Chalet Reynard de beste tijd ooit gereden. Dat heeft alles te maken met wat je die eerste vijftien kilometer hebt gedaan en met het supertalent van Vingegaard, die drie minuten sneller klom dan Wout van Aert. Er stond ook nog eens vaker rug- dan tegenwind.

De discussie over wat fysiologisch al of niet normaal is, mag wel eens wat meer fundamenteel worden gevoerd. Geen mens die zal geloven dat de Ventoux oprijden in een halfuur legaal kan, toch niet binnen wat we nu als legaal aanvaarden. Anderzijds raakt het instellen van een bovengrens aan het menselijk kunnen op twee wielen aan de essentie van topsport: de eeuwige verbetering.

Uitgerekend in een van de aanvankelijk minst ontwikkelde sporten die de laatste jaren veel beter het beschikbare genetisch potentieel benut, is dat een slecht idee. Uitgaan van waarden uit het nabije verleden om het heden te beoordelen en grenzen op te leggen is een vergissing van formaat.

Elke sport heeft recht op progressie, ook het wielrennen. Als voetballers de afgelopen twintig jaar sneller zijn gaan lopen en dubbel zoveel meters maken tegen hoge intensiteit en twee keer zoveel wedstrijden spelen, waarom vinden we vooruitgang in het wielrennen per definitie verdacht?

Het beste argument om niet in doping als deus ex machina farmaceutica te geloven is nog wel dat het vaak om jonge renners gaat, beter geselecteerd, beter getraind, en behorend tot allemaal verschillende ploegen. Neen, ik steek mijn hand niet in het vuur voor deze generatie (voor niemand), maar ik heb niks objectiefs om aan hun eerlijkheid te twijfelen.

Column Blasfemie in De Morgen van 3 juli 2021

Blasfemie

Toen Sammy Neyrinck van de VRT in maart tijdens Nokere Koerse Mark Cavendish volgde, was daar de nodige dosis moed voor nodig. De Engelse ex-wereldkampioen en olympische medaillewinnaar kwam in die wedstrijd als een hoogbejaarde over de streep, ver na het peloton. Hij was gevallen en dat konden we zien in de rechtstreekse uitzending, maar de val was een val van niks (jawel, die bestaan ook in het wielrennen). Toch bleef hij nogal makkelijk liggen, uitgewoond als hij was.

Dan mag je eens iemand volgen die aan zijn comeback werkt en dan zie je uit eerste hand dat het voorlopig niet lukt. De logische vraag is dan: “Komt het nog goed met jou, Cav?” Die vraag kwam niet, begrijpelijk overigens. Van Mark Cavendish mag niemand iets zeggen of vragen over Mark Cavendish, tenzij hij Mark Cavendish heet. Op een andere terechte en onschuldige vraag van de reporter wilde Cav ook niet antwoorden.

Eergisteren vroeg een Nederlandse journalist of hij door zijn dubbele ritoverwinning in de Tour zijn contract had veiliggesteld voor volgend jaar. Goeie vraag, zonder meer. Niet voor Cav. Remember: niks vragen of zeggen over Mark C. tenzij je zelf Mark C. bent. Hij keek de journalist aan en zei: “No need to be smart.” Waarop de persman van Deceuninck-QuickStep zei dat het interview afgelopen was.

Maar neen, de Nederlander bleef doorvragen, zei dat het toch maar een logische vraag was, waarop Cavendish de discussie aanging. Hij kwam uiteindelijk uit bij een soort antwoord, namelijk dat hij Patrick Lefevere zijn beste boss ooit vond en dat ze er wel zouden uitkomen voor volgend jaar en o ja, dat hij volgend jaar graag nog zou rijden.

Lefevere zelf hebben we daar nog niet over gehoord. Niet schrikken als hij na deze Tour niet tot een deal komt met Cavendish. Zo is Lefevere: altijd bereid tot een gokje, maar ook slim genoeg om te stoppen met gokken als hij toevallig heeft gewonnen. Zoals hij ooit Philippe Gilbert liet gaan, waarna die geen platte prijs meer reed, zo zal hij ook Cavendish laten gaan. Hij was zijn beste investering ooit: minimale input, maximale output. Maar niemand die beter kan inschatten als het op is bij een renner.

Cavendish die twee keer wint in de Tour de France wordt nu omschreven als een sprookje. Nog een paar keer winnen en het wordt een nachtmerrie. In 2016 won hij zijn 28ste etappe en evenaarde daarmee Bernard Hinault. Althans op papier. Cavendish kan Hinault nooit evenaren of eventueel voorbijsteken. Hinault reed in de tijd dat een etappe winnen in de Tour nog niet de waarde van een villa had, dat sympathieke en ongevaarlijke vluchters niet door sprinttreinen op tweehonderd meter voor de streep werden ingehaald.

In die Tour van 2016 won Cavendish vier ritten in dienst van MTN-Qhubeka, dat later de naam zou veranderen in Team Dimension Data. Hij was na drie jaar bij Lefevere (toen Etixx-QuickStep) een volgevreten vedette geworden, moeilijk nog vooruit te branden en al helemaal geen trainingsbeest. Gevolg: de kilo’s vlogen eraan, waardoor een brug in een vlakke etappe al heel wat jus uit zijn benen haalde, hoewel het talent altijd zichtbaar bleef. Een buitenlandse megaster achter de veren zitten, dat bestond toen nog niet.

Cavendish laat het nu uitschijnen alsof hij altijd al zijn beste zelf is geweest bij Lefevere. Dat klopt niet. Hij reed eerst zes jaar voor HTC-Columbia, later T-Mobile, dan een jaar Team Sky, om vervolgens bij Lefevere onderdak te krijgen. In die drie jaar bij Lefevere won hij naast Kuurne-Brussel-Kuurne en de puntenruit in de Giro exact drie Tour-ritten. Nu heeft hij er vijf, zijn teller staat op 32.

Nog twee en hij evenaart Eddy Merckx, nog drie en hij heeft het record te pakken. Merckx zei gisteren aan een krant dat het hem niet kan schelen of Cav er nog drie wint en dat hij ze maar snel wint, want dat record stelt niks voor. Dat klopt maar ten dele. Merckx had moeten nuanceren: zo’n record op naam van Cavendish stelt niks voor.

Hinault en Merckx wonnen hun 28 en 34 Tour-ritten terwijl ze elke rit vooraan moesten eindigen maar ook af en toe een geschenk moesten uitdelen. Hinault won en passant tien grote rondes, Merckx elf, Cavendish nul. De monumenten? Cavendish één, Hinault vijf, Merckx negentien. Als Cavendish straks aan het eind van zijn carrière naar boven kijkt en zijn bril opzet, zal hij in de verte de enkels van Hinault en Merckx zien.

Gelukkig is hij zich bewust van de blasfemie die op hem afkomt als hij Merckx statistisch zou overvleugelen. Donderdag, na zijn tweede ritoverwinning, werd hij heel even Basil uit Fawlty Towers: “Don’t mention the name.” Als hij dat meent, mag hij er nog eentje winnen om er dan mee op te houden.

Column Überstomst in De Morgen van maandag 30 juni 2021

Überstomst

De Tour de France is een baken in het zomerse leven. De Tour kondigt aan dat de schoolvakantie definitief is begonnen. Het begin valt meestal samen met een groot muziekfestival – ik ben geen specialist maar was dat niet iets in eerst Torhout en later Werchter? – en ook met de eindfase van het tennistoernooi in Wimbledon. Rond die tijd vertrekken ook de voetbalteams op stage: puffen bij drie trainingen per dag, de basis leggend voor het seizoen, om dat seizoen uitgewoond te eindigen met nog drie trainingen per week.

Ook in de jaren van de World Cup voetbal eist de Tour zijn normale plaats op. Het wordt hooguit lastig als een aankomst van een mooie rit samenvalt met een voetbalwedstrijd in de namiddag.

Dat is helemaal anders in olympische jaren. Dan hangt de Tour er maar een beetje bij, er tussen om precies te zijn, geprangd tussen een Europees kampioenschap voetbal en de Olympische Spelen. Elke vier jaar krijgen we een heel drukke sportzomer en deze is extra druk voor Belgen want hij begon al met de Ronde van Italië waarvan we niet mochten zeggen dat Remco Evenpoel kans had om hem te winnen. Omdat we dat toch deden, heeft hij hem verloren. Dat onthou ik van de communicatie die onze kant uitkomt als de wind vanuit Schepdaal waait. Het zij zo.

Deze sportzomer zal ook nog eens extra lang duren omdat hier in België eind september nog wordt gekoerst om de mooiste trui van het peloton, die van de lgbtq+-gemeenschap en van de wereldkampioenschappen wielrennen.

Het hoogtepunt van de drukke sportzomer zijn evenwel de Olympische Spelen. Dat mag vreemd klinken want er worden geen grote schermen opgetuigd om Nafi Thiam of Matthias Casse te zien sporten/vechten om goud. Wel voor een groot voetbaltoernooi, en wees gerust, zodra corona (en de paniek) weg is, komen die schermen terug.

De Spelen zijn commercieel, evenementieel, organisatorisch en sportief veel belangrijker dan alle andere kampioenschappen. Atleten die goud scoren op de Spelen kunnen de rest van hun leven binnen zijn. Een voetballer die wereldkampioen wordt, zal daar wat zakgeld voor krijgen. Ooit was dat anders – Maradona was nooit de mythe geworden zonder zijn wereldtitel – maar vandaag worden carrières van voetballers afgemeten aan de triomfen met de club.

Atleten komen supergetraind, uitgerust en gepiekt naar de Spelen. Een voetballer komt uitgewoond na een zwaar seizoen met de club bij de nationale ploeg, houdt zich wat fit en hoopt het toernooi zonder kleerscheuren door te komen. Even terzijde, daarom is een World Cup in de late herfst van volgend jaar een bijzonder interessant experiment. De topspelers zullen daar veel fitter voor de dag komen.

Nog een bewijs, de Tour wijkt nooit, tenzij voor de Olympische Spelen (en voor corona vorig jaar). Dat is niet van alle tijden, van 1996 om precies te zijn, de eerste Olympische Spelen waaraan ook beroepswielrenners konden deelnemen. Ook deze Tour is een weekje eerder begonnen, om de belangrijkste wielrenners de tijd te geven om in Tokio te geraken. Dat alles voor drie medailles.

Een Tour die start in een laatste schoolweek, dat is een zwaktebod. De kijkcijfers zijn minder, de belangstelling langs de weg ook. Bovendien, meteen een eerste rit van 200 kilometer, dat is een cultuurschok. Gelukkig was er die voorlopig nog onbekende mevrouw die met één stom kartonnen bord en een nog stommere ingeving een half peloton deed vallen en een twintigtal renners blessures bezorgde die ze over drie weken in Parijs nog zullen voelen.

“Allez Opi-Omi…” als de bestemmelingen – grootouders ergens in Europa – dat hebben gezien, zouden ze hun dochter bij thuiskomst nooit meer mogen aankijken en moeten ze het hoederecht over hun kleinkinderen opeisen. ASO heeft klacht neergelegd. Terecht. Deze mevrouw moet worden opgespoord, bestraft en moet meebetalen aan de factuur. Het is te hopen dat de verzekeringen van de wielerteams hun schade op haar verhalen en het is vooral te hopen dat ze haar vinden. Niemand in heel Bretagne zal nu nog in een gele jas, met een hoedje op durven rondlopen en die bril, dat zullen wel contactlenzen worden.

Het argument dat die mevrouw al genoeg is gestraft door de sociale media slaat nergens op. Dat duurt hooguit een paar dagen en dan is dat ook weer voorbij. Het was geen bewuste aanslag, dat nu ook weer niet, maar dit had niets meer te maken met een ongeluk. Dit was niet stom, stommer, stomst maar überstomst, en dat mag hard worden aangepakt. Al was het maar om een voorbeeld te stellen voor die halfnaakte randdebielen die straks bergop meelopen.