Waarom het Belgisch voetbal economisch almaar beter scoort
Vrijdag trappen Anderlecht en Antwerp onze nationale competitie op gang. De Morgen zorgt vier dagen lang voor een stevige warming-up, met een financiële doorlichting van de voetbalsport in binnen- en buitenland. Vandaag deel 1: de Jupiler Pro League, de tiende voetbaleconomie in Europa Het import-exportbedrijf Jupiler Pro League stelt het wel: de achterstand met Nederland is ingehaald, onze spelers worden steeds duurder verkocht, de inkomsten uit tv-rechten blijven stijgen. Hoger mikken wordt wel lastig.
In de sport van het grote geld – voetbal is de absolute nummer één met alleen al in Europa een omzet van 24,6 miljard euro – is België de tiende voetbaleconomie, na de G5 Engeland, Spanje, Duitsland, Italië en Frankrijk. Van de K5 zijn Rusland, Turkije, Portugal en Nederland groter. De Sports Business Group van het gezaghebbende Deloitte rapporteert weliswaar niet meer over Rusland, Portugal en Turkije, maar het is bekend dat onze topclubs niet tegen die uit Rusland, Portugal en Turkije op kunnen, laat staan tegen die uit Engeland.
Maar ging Tottenham er dit jaar in de Europa League niet uit tegen AA Gent? Dat was een eenmalig succes, vooral het resultaat van de toevalssport voetbal waarin de lage score in het voordeel speelt van de op papier minst goede ploeg. In het voetbal met zijn lange series wedstrijden, precies bedoeld om dat toeval uit te sluiten, zal zoals in de meeste sectoren uiteindelijk de economie de bovenhand halen op al het andere. Met andere woorden: de rijke is zonder ongelukken gedoemd rijker te worden en steeds meer te winnen. De arme zal nooit rijk worden, maar leeft van de kruimels die de rijke laat vallen.
De grafiek hierbij met de gemiddelde omzetten van de eersteklassers in de vijf grote voetballanden, Nederland en België gaat over de laatste twintig jaar. Halfweg de jaren 90 is geen toevallige startdatum: de hakbijl van het Bosmanarrest was net gevallen, waardoor er geen rem meer stond op het spelersverloop, en de vrijmaking van de televisiemarkt was volop aan de gang. In 1995 had Engeland ook al meer geld te besteden dan België (acht keer meer), maar uit de laatste cijfers blijkt dat de Engelse topclubs nu gemiddeld twaalf keer meer inkomsten hebben dan België.
Het verschil met de andere landen is ongeveer gelijk gebleven, en met Italië zelfs verminderd, maar de Premier League stevent nu af op een gemiddelde omzet van meer dan 250 miljoen euro. Van een remmende voorsprong is hier geen sprake: meer geld, nog betere spelers, nog vettere televisiecontracten. Ook Frankrijk speelt niet meer in dezelfde competitie als Engeland, maar evenmin in die van België en Nederland.
Overigens is het lastig om een duidelijk zicht te krijgen op de omzetten van onze profclubs zolang die niet worden verplicht om uniforme jaarrekeningen op te geven. Wat ook zou helpen, is meer openheid vanuit de Profliga, zoals de Eredivisie in Nederland dat wel doet. Het spreekt boekdelen dat Deloitte de Belgische cijfers niet meer heeft opgenomen in haar pas verschenen Annual Review of Football Finance. Dat gebrek aan transparantie is een schande voor een sector die meer dan 150 miljoen euro fiscale en andere gunsten krijgt van de overheid (zie verder).
Verzadigde markt
Ons referentieland is Nederland en die achterstand zijn we wel stilaan aan het inhalen. Tien jaar geleden hadden de Nederlandse clubs nog het dubbele te besteden van de Belgische. Vandaag is dat verschil geslonken tot 20 procent en dat gemiddelde wordt in Nederland fel naar omhoog getrokken door Ajax, PSV en Feyenoord. Nederland is van alle genoemde competities competitief de minst evenwichtige, met maar zes verschillende kampioenen in de voorbije kwarteeuw.
In Nederland heeft de minst rijke club maar 8 procent van de omzet van Ajax te besteden. In België is dat 10 procent.
De gezaghebbende site Transfermarkt waardeert onze Jupiler Pro League financieel zelfs boven de Eredivisie. In reële omzetcijfers scoort Nederland wel nog beter en dan vooral op het vlak van sponsoring (met dank aan grotere Nederlandse bedrijven) en met dank aan de grote clubs Ajax, Feyenoord en PSV.
Ander verschil: de Eredivisie krijgt ook meer toeschouwers over de vloer. Nergens in de wereld gaan méér mensen per duizend inwoners naar het voetbal dan in Nederland: 10 op de 1.000 tegenover 8 op de 1.000 voor België. Het Nederlands gemiddelde stadionbezoek per wedstrijd van 19.000 steekt af tegen de 11.255 voor België.
Nederland heeft twee eersteklassers meer dan wij, maar heeft ook 60 procent meer inwoners en ‘betaald voetbal’-bedrijven die in het begin van de jaren 70 doelbewust over het hele land verspreid zijn ingeplant. En het heeft nieuwere stadions, enkele uitzonderingen zoals Excelsior Rotterdam niet te na gesproken. De meeste van die nieuwe en grotere stadions zijn trouwens op kosten van de lokale overheden vernieuwd.
Op Standard, Charleroi en Moeskroen na is het Belgisch voetbal een Vlaams verhaal: dertien clubs voor zes miljoen inwoners betekent een verzadigde markt. De bezettingsgraad van de Belgische stadions bedraagt nog geen 70 procent tegenover 80 procent voor Nederland, dus is het lang niet zeker dat nieuwe stadions ook meer toeschouwers zullen lokken.
Zulte Waregem en KV Oostende verbouwden hun stadion gedeeltelijk en trokken respectievelijk 1.400 en 600 toeschouwers meer per wedstrijd. Een grote markt als Gent, waar het enige echt nieuwe stadion staat sinds het Brugse Jan Breydelstadion in 1975 openging, verdubbelde dan weer van 10.000 gemiddeld naar 20.000. Het gemiddelde stadionbezoek op het niveau van Nederland krijgen, lijkt onbegonnen werk, al zal de komst van FC Antwerp naar eerste klasse wel voor een hoger gemiddelde zorgen en betekenen de op stapel staande nieuwe stadions voor Club en Anderlecht (?) extra inkomsten.
Record aan tv-rechten
Inzake tv-rechten heeft het Belgisch voetbal een inhaalbeweging gemaakt ten opzichte van Nederland. In de eerste jaren van de tv- rechten – 1989-’90 – behoorden die toe aan de hoofdsponsor van de Koninklijke Belgische Voetbalbond: het Gemeentekrediet (later Dexia). Dat verpatste de eerste rechten voor 3,4 miljoen euro, méér dan het Nederlands voetbal, dat toen pas een Europese titel had behaald en maar 2,72 miljoen euro ophaalde.
Nederland ging structureel meer verdienen aan zijn voetbal in de tweede helft van de jaren 90, maar werd vooral in de eerste jaren van de 21ste eeuw fel overgewaardeerd ten gevolge van een strijd tussen de verschillende betaalplatforms.
België volgde die evolutie ook, maar op respectabele afstand. Vier van de vijf nieuwe contracten tussen 1989 en 2008 leverden telkens een verdubbeling op van het bedrag aan tv-rechten. Over de laatste tien jaar is dat bedrag nog eens verdubbeld na drie nieuwe contracten. De 80 miljoen euro die is beloofd door de Italiaanse rechtenhouder MP & Silva is in de eerste jaren van het contract niet gehaald. De totale waarde van de tv-contracten die MP & Silva had verkocht, bedroeg toen 76 miljoen euro. Sinds de meest recente vernieuwing van de contracten in de voorbije lente zal MP & Silva boven dat bedrag uitkomen en er zelf ook iets aan verdienen. Ze hebben nog de rechten tot 2020.
In Nederland zijn de voetbalrechten dan weer in handen van Fox van Rupert Murdoch. Zij namen de rechten voor 12 jaar en garanderen tot 2025 een gemiddelde opbrengst van 80 miljoen euro.
Ter vergelijking: de tv-rechten in de Premier League bedragen minimaal 3,1 miljard euro, afhankelijk van hoe het pond fluctueert ten opzichte van de euro. Dat is geen wereldrecord. Het Amerikaans voetbal krijgt 6,5 miljard euro voor vijf maandjes competitie.
Alleen maar voordelen
Hoe het Belgisch voetbal een speeltuin is geworden van buitenlandse investeerders en hoe onze spelers in waarde zijn gestegen, leest u later deze week in deze serie. Het zijn twee vaststellingen die twintig en zelfs tien jaar geleden niemand had durven opperen. Er was toen de occasionele exoot die zich aanbood, meestal bij zeer armlastige clubs, en Daniël Van Buyten en Vincent Kompany waren de eerste grote uitgaande Belgische transfers. Kompany bracht naargelang de bron 10,5 tot 12 miljoen euro op. Voor Romelu Lukaku is sinds zijn vertrek bij Anderlecht meer dan 138 miljoen euro betaald door drie verschillende clubs.
Het unieke verkoopargument van het Belgisch voetbal was al die tijd het kwalitatief opleiden en doorverkopen van talent, dat meestal uit andere landen kwam en maar zelden uit de eigen jeugdwerking. De Belgische clubs hadden zich gespecialiseerd in de Afrikaanse of Joegoslavische markt. Dit is nooit veranderd. De Jupiler Pro League heeft vandaag meer dan 55 procent buitenlanders in dienst en dat was twintig jaar geleden ook al het geval.
Nederland was daarin veel minder actief en had tot de eeuwwisseling minder dan 20 procent buitenlanders. Vandaag is dat opgelopen tot 35, nog steeds het laagste van de tien grote voetbaleconomieën.
De lage drempel voor niet-EU-spelers van 80.000 euro salaris, vergeleken bij de 400.000 euro die een Nederlandse club moet betalen aan diezelfde speler, vergemakkelijkt de import.
Cadeau van de fiscus
De Belgische club krijgt bovendien nog andere geschenken van de overheid. Hoe hoog ook het salaris van de voetballer, club en speler betalen slechts sociale zekerheidsbijdragen op het minimumloon. Dat alleen al is een geschenk van wel honderd miljoen euro per jaar aan de sector Belgisch voetbal.
Vervolgens is er een verlaagde belasting verschuldigd op het salaris, nog eens 50 miljoen euro waard. Voor sporters tussen 16 en 26 jaar is de aanslagvoet van 16,5 procent van toepassing. Voor de oudere sporters geldt 33 procent, maar de clubs kunnen tot 80 procent van die betaalde belastingen recupereren als ze kunnen bewijzen dat de helft van dat bedrag wordt besteed aan jonge sporters tussen 12 en 23 jaar, aan de jeugdwerking dus. Behalve een vrijwillige rapportage door de club is daar nauwelijks controle op.
Ten slotte kan de voetballer ook een substantieel deel van zijn brutosalaris opzijzetten in een groepsverzekering: tot wel 40 procent. Dat bedrag wordt niet uitbetaald op 60 of 65 zoals bij alle andere werknemers, maar bij het stopzetten van de activiteiten en ten vroegste op 35. Belastingen: 20 procent. Geen economische sector in dit land geniet meer voordelen dan het voetbal.
‘Goedkope grondstoffen en fiscaal gunstregime zijn onze troeven’
Sporteconoom Trudo Dejonghe maakte twintig jaar geleden naam met een doctoraat over de geografisch-economische inplanting van voetbalclubs in België. Zijn conclusies staan nog steeds overeind. Hij vindt ook dat het Belgisch voetbal er minder slecht aan toe is dan in de vorige eeuw, maar ziet ook een aantal valkuilen.
“Mijn vaststellingen destijds over welke clubs het waar moeilijk zouden krijgen, zijn allemaal uitgekomen”, zegt Trudo Dejonghe. “In de Borinage was het met Mons of La Louvière fuseren of sterven, schreef ik. Het werd sterven. Aalst is ook weggezakt, Westerlo heeft het lastig, Lokeren overleeft bij de gratie van voorzitter Roger Lambrecht en Lierse en KV Mechelen zitten eeuwig in elkaars vaarwater.
“Ook in West-Vlaanderen zijn er te veel clubs. Waregem en KV Kortrijk op tien kilometer van elkaar, dat wordt lastig. KV Oostende normaal ook, door een gebrek aan achterban, maar dat is een ploeg die kunstmatig in leven wordt gehouden door Marc Coucke.”
Toch bent u het ermee eens dat het beter gaat, ook onderaan in de eerste klasse.
Trudo Dejonghe: “Met dank aan de tv-gelden, die steeds maar zijn gestegen. Op eigen benen inkomsten verwerven door fanbezoek en sponsoring is voor sommige kleine clubs ondoenbaar. Het grote probleem situeert zich nu niet meer in de eerste klasse, maar in 1B. Daar heeft men de acht beste ploegen behouden en iedereen heeft zich ‘dood gedaan’ om er toch maar bij te zijn. Ze hadden beter de acht economisch meest gezonde en geografisch best verspreide clubs behouden in 1B.
“Een ander probleem is het stijgen en dalen. Eén stijger en daler is geen goede zaak. Sluit eerste klasse helemaal af en laat stijgen op economische basis toe, of zorg voor een groter verloop met drie of vier stijgers en dalers.”
Wat is nu het unieke verkoopargument van het Belgisch profvoetbal?
“Opleiden en doorverkopen, en daarvoor is ons economisch en fiscaal systeem uitermate geschikt. De import van grondstoffen kost haast niets, want niet-EU-spelers kun je voor een prikje importeren, terwijl in Nederland tot vijf keer meer salaris moet worden betaald. Haal vijftien Afrikanen binnen aan 80.000 euro, dat kost je 1,2 miljoen euro en daar kun je nog het appartement en de auto van aftrekken, dus 1 miljoen cash. Verkoop dan je twee beste spelers, zoals Eupen Henry Onyekuru en Mamadou Sylla voor samen bijna 12 miljoen euro, en tel uit je winst.”
U vergelijkt met China.
“Alle verhoudingen in acht genomen wel. Net als China zijn wij een export processing zone. Wij halen goedkoop grondstoffen, verwerken die en verkopen. Dat alles zeer geholpen door een gunstig fiscaal systeem. Wat Eupen bij ons doet, kan in Nederland niet. Dat is een beetje hun manco.”
Maar tegelijk vormt het een bedreiging voor ons voetbal?
“Wel, als we verkiezen om achttienjarigen uit Afrika te halen boven het opleiden van de eigen jeugd die steeds duurder wordt.
“Of dat we ons rijk rekenen met die negende plaats op de UEFA-ranglijst. Als je kijkt naar de landen die ooit negende stonden, dan zie je dat die allemaal nadien een terugval kenden omdat ze niet genoeg punten haalden in de Europese competities.
“We zitten nu Nederland op de hielen en we kunnen nog aan onze inkomstenzijde werken als we nieuwere stadions zouden hebben, maar we moeten niet denken dat we nog veel hoger kunnen mikken. Gezond blijven en geleidelijk groeien is nu de boodschap.”